Uyt-spanningen, behelsende eenige stigtelyke liederen
(1676)–Jodocus van Lodenstein– AuteursrechtvrijOp de wijs van den 6. Psalm.I.
O Opperwesig Heere!
Hoe schoon is het verkeren
Met u in 's Hemels Hoff;
| |
[pagina 373]
| |
Hoe schoon is u gesichte,
Vol Hemels Sonne-lichte!
hoe weerdig sijt gy loff!
II.
O hoogverheven Koningh!
O Rotsteen tot mijn woningh!
Der Heyerscharen Heer.
O wesen aller wesen!
Hoe seer sijt gy te vresen!
Seer groot is u 's Naems eer.
III.
Iehova light en leven!
Iehova hooch-verheven!
Iehova sielen rust!
O hoe oneyndich heerlijck
Hoe schoon en hoe begeerlijck
Sijt gy mijn rust en lust.
IV.
Oneyndich hoogh-verheven!
Oneyndich salich leven!
O Rustelose Rust!
Ia daer u glans komt schijnen,
Daer moet de siel verdwijnen,
In u als gy haer kust.
V.
O Heer ick stae verlegen
Wat loff dat ick sal geven
U groote Majesteyt;
Om eenichsins met stucken,
Soo iet wat uyt te drucken,
Van uwe Weerdicheyt.
VI.
O kond' ick eens uytgalmen
U loff door lied of Psalmen
Tot grootheyt van u eer;
Maar ach! mijn light! mijn leven!
| |
[pagina 374]
| |
Wat loff sal ick u geven?
O groot oneyndich Heer.
VII.
Veel naerder staet mijn sincken,
In d' Oceaan verdrincken,
Van Gods verwonderingh:
Dan dat ick uwe naeme
Sou konnen loff berame
Hooch boven alle dingh.
VIII.
O algenoeghsaem heerlijck!
Hoe schoon, lief en begeerlijck,
Verheven Majesteyt!
Ick vind' begin noch ende
Waer dat mijn siel gaet wende,
't Blijft al oneyndicheyt.
IX.
O weerdigh schone Heere!
U toekomst grootheyt, eere,
Loff, glory, liefd' en roem.
Ach Heer! gy treckt mijn sinnen
Siel lichaem in u binnen
In 't Godlijck Heylichdom.
X.
Wat doet gy daer al dalen
Veel heerlijck schone stralen
Van uw aangesicht schoon!
Hooch herelijck verheven
Sie ick u daer mijn leven
Op u Majesteyts troon.
XI.
Uw schoonheyt doet my sincken
Als of ick sou verdrincken
In dat heerlijck gesight:
O Salich! Salich sincken!
O Salich te verdrincken.
| |
[pagina 375]
| |
In 't eeuwig salich Light!
XII.
Hoe veyligh is dat rusten
In u door siels wellusten?
Hoe smaecklijck is u wijn?
Gy maeckt mijn siele droncken
Door liefde soo beschoncken
In t' Wijn-Huys-liefde-wijn.
XIII.
O heylich vrolijck droncken!
Soo veylich ingeschoncken
Der salicheden Zee!
Lief lieflijck sterven leven!
Siel lichaem soo te geven
In d' ongegronde Zee;
XIV.
Leeft, leeft dan Koningh levet!
En in en door my swevet,
Ey dood al wat my smert:
Door Iesus offerhande
Door Iesus liefde-bande
O Herte van mijn hert!
XV.
O looft hem Iesus Scharen!
Oneyndich wilt verklaren
Sijn groote Majesteyt.
En gy mijn siele dringet
In hem, en met haar singet
Hem loff in eeuwicheyt.
|
|