Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel I
(1992)–H.W. Lintsen– Auteursrechtelijk beschermdTechniek en modernisering. Landbouw en voeding
[pagina 17]
| |||||||||||||
Techniek en moderniseringDe wording van een moderne samenleving | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
‘Landschap met trein’, geschilderd door A. Schelfhout in 1846 nabij Leiden. Grote veranderingen waren op til. Door het klassieke, Hollandse vergezicht trekt een ijle rookpluim, de trein is nauwelijks zichtbaar in het dunbevolkte land. De kalme tred van de paarden voor de hooikar wordt kortstondig overstemd door het gesis en geratel van de stoomlocomotief.
| |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
Techniek en ModerniseringDe wording van een moderne samenleving
Wie halverwege de vorige eeuw per trekschuit op weg was van bijvoorbeeld Amsterdam naar Leiden, kon een gesprek beluisteren als het volgende, tussen de schipper en een vrouwelijke passagier:
‘Je zelt haast gedaan hebben, schippertje?’Ga naar eindnoot1. zei een juffrouw in de roef, onder haar bril uitkijkende naar onzen H., nadat zij vruchtelooze pogingen had in 't werk gesteld om een heer, die in 't hoekjen zat aan de praat te krijgen: ‘je zelt haast gedaan hebben, schippertje!’ - ‘Hoe zoo juffrouw?’ vroeg de kapitein. - ‘Wel met die spoorwegen.’ - ‘Spoorwegen! juffrouw, dat's geen duit waard. Als 't anders niet was; die hebben haast gedaan. Maar dat nieuwe.’ - De juffrouw wist ter wareld niets nieuwers dan spoorwegen, en men zou er haar ook niet op krijgen. - ‘Ja maar’, merkte H. aan, ‘in dat nieuwe ga je wèl; je hebt immers wel gelezen van dien onderaardschen schietblaasbalk?’ - ‘Van de wat?’ vroeg de juffrouw haar bril van haar neus nemende: ‘van de wat?’ - ‘Wel, de onderaardsche schietblaasbalk’, riep de schipper, zoo hard als zijn verweerde stem gedoogde. ‘Heerlijk hoor! Je hebt pijpen, buizen, kanalen; onderaardsche, weetje? 'k zel zeggen van Amsterdam naar Rotterdam en vicie versie; dat zijn de twee grootste. Nou heb je dan ook korte voor Halfweg, Haarlem, Leyden, Delft..., dat begrijpje, na venant.’ - De juffrouw spitste haar ooren, en opende haar mond. - ‘Best, je komt in 't ketoor, je ziet een partij luiken in den vloer, met groote letters beschilderd: al de plaatsen weetje, die staan der op. Halfweg, Haarlem, Leyden, allemaal. Je ziet een groote schaal hangen, en een knecht in leverijGa naar eindnoot2., netjes as 't hoort, der by. Waar mot de juffrouw nou b.v. wezen? Zeg maar wat?’ - Hier wachtte de verhaler een antwoord, maar de juffrouw wist niet wat ze zeggen zou, en vreesde dat het heele verhaal een strik was om haare onnozelheid te vangen. - ‘Nou goed, as je 't dàn maar weet. Ik zel maar zeggen: je mot te Rotterdam zijn. Je krijgt een kaartje. Best. Belieft u maar op de schaal te stappen.’ - Hier kon de juffrouw zich niet bedwingen: ‘op de schaal, schipper?’ riep zij uit, en hare oogappels werden van verbazing zoo groot als tafelborden, - ‘wat mot ik op de schaal doen?’ - ‘Dat zel je hooren. UE wordt gewogen. Je bent nogal dikkig. Goed. Zooveel pond, zoo veel kracht op den blaasbalk. Belieft u maar op dat luikie te gaan staan. Pof! je zakt in den grond. Ruut! daar ga je hoor! Je ziet nix niemedal as Egyptische duisternis. 't Hoeft ook niet. Tien menuten. Knip, knap, gaan de veeren. Daar sta je weer in een ketoor; je denkt in 't zelfde? Mis! Je bent te Rotterdam. Is 't waar of niet, Piet?’Ga naar eindnoot3. In de roef van de trekschuit. Lectuur op tafel, een speelbord onder handbereik. Het interieur gestoffeerd. Niet altijd was de tocht zo comfortabel als hier voorgesteld. Houtsnede ca. 1840. | |||||||||||||
De wording van een moderne samenlevingIn bovenstaande conversatie schetst Nicolaas Beets een beeld van Nederland aan de vooravond van grote maatschappelijke veranderingen, waarin technische vernieuwingen een belangrijke rol hebben gespeeld. Het is 1840. De trekschuit is in het westen van het land interlokaal vervoermiddel bij uitstek. Evenals de diligence haalt hij een snelheid van zeven à acht kilometer per uur; alleen te paard, op de schaatsen en bij stevige wind in een zeilschip kan men zich in die tijd sneller verplaatsen. Maar tussen | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
Bordspel met afbeeldingen rond de stoombeurtvaart Rotterdam-Nijmegen, die dateert van 1823. Afgebeeld zijn verschillende plaatsen die de boot passeerde, zoals 's lands werf te Rotterdam. Een onderscheid bestond er tussen de eerste, tweede en derde kajuit. Koffie, jenever en een pijp veraangenaamden de reis, de passagiers werden gewaarschuwd voor de hitte van de schoorsteen. Rijtuigen, kruiers en herbergen behoorden tot het netwerk van de beurtvaart.
Amsterdam en Haarlem rijdt sinds enkele maanden de eerste Nederlandse trein en uit het buitenland komen berichten van tal van nieuwe technieken die diep ingrijpen in het dagelijks leven. Men leest en fantaseert erover en het lijkt allemaal nog ver weg. Maar 25 jaar later is de schipper zijn nering kwijt. Wie van Amsterdam naar Leiden wil, verplaatst zich per trein, met de duizelingwekkende snelheid van 40 kilometer per uur. Heel Nederland is nu in een dag te bereizen en steeds meer mensen begeven zich regelmatig buiten de vertrouwde omgeving waarin ze zijn geboren en opgegroeid. De transportrevolutie is slechts een voorbeeld van de veranderingen die de Nederlandse samenleving in honderd jaar tijd een volstrekt ander aanzien hebben gegeven. Aan het eind van de achttiende eeuw was Nederland een lappendeken van min of meer autonome gebieden, elk met een heel verschillend karakter.Ga naar eindnoot4. Voedsel en andere dagelijkse benodigdheden werden grotendeels op traditionele wijze en op kleine schaal vervaardigd voor eigen gebruik of voor de directe omgeving. De meeste mensen leefden van de landbouw en de kleine nijverheid en handel. Honderd jaar later was een betrekkelijk geïntegreerde samenleving ontstaan, voorzien van een nationaal onderwijsstelsel, een wijdvertakt netwerk van spoor- en tramwegen, een omvangrijke landelijke pers, een sterk groeiende industriële sector en een tamelijk efficiënt, zij het in onze ogen nog beperkt, overheidsapparaat. Historici en sociologen gebruiken voor dergelijke veelomvattende veranderingsprocessen de term modernisering. Het doel van dit werk is, de rol van technische vernieuwingen in dat transformatieproces te beschrijven. Wij doen dat door middel van twee soorten studies. De eerste reeks (delen i tot en met iv) behandelt afzonderlijke technische vernieuwingen (innovaties); de tweede (delen v en vi) gaat over onderwerpen die voor het innovatieproces in het algemeen van belang zijn, zoals de ontwikkeling van het technisch onderwijs, de rol van de overheid en de specifieke kenmerken van Nederlandse ondernemers. De bestudeerde periode is de negentiende eeuw, ongeveer vanaf de Franse tijd tot 1890. In 1815 begon een periode van langzaam economisch herstel en kreeg Nederland, in het zuidelijke deel van het Koninkrijk, voor het eerst te maken met industrialisatie. Na 1890 brak een nieuwe periode aan. Het spoorwegnet was grotendeels aangelegd, de overgang van traditionele krachtbronnen naar stoomenergie was voltooid, een nieuwe energiebron, de elektriciteit, vond een reeks van toepassingen en grootschalige gemechaniseerde produktie kwam nu pas goed op gang. Natuurlijk is deze afbakening nogal willekeurig en in een aantal deelstudies zullen de auteurs genoodzaakt zijn terug te gaan tot de late achttiende eeuw of het verhaal te vervolgen tot rond 1900. Bovendien bestrijken niet alle studies de hele negentiende eeuw: de auteurs hebben zich geconcentreerd op de periodes waarin de voor hun onderwerp belangrijkste veranderingen zich voordeden. In dit werk zijn in de eerste plaats gegevens uit reeds verricht onderzoek bijeen gebracht, al is over elk onderwerp (soms uitvoerig) aanvullend bronnenonderzoek verricht. De reikwijdte van de hier gepresenteerde studies is dan ook voor een groot deel beperkt tot de huidige stand van het techniekhistorisch onderzoek in Nederland. Omdat dit onderzoek pas vrij recent is opgekomen, kan hier geen encyclopedisch overzicht van de Nederlandse techniek in de negentiende eeuw worden geboden. Dat is dan ook niet de opzet. Het gaat er veeleer om, aan de hand van een groot aantal studies de rol van de techniek in het maatschappelijke moderniseringsproces te laten zien. De auteurs hopen daarmee een stevige basis te leggen voor verder onderzoek. Modernisering en technische ontwikkeling zijn de kernbegrippen in dit werk. Beide verwijzen naar in- | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
In 1849 werd in het hoofdgebouw van de Koninklijke Akademie te Delft (de voorloper van de Technische Universiteit Delft) een tentoonstelling van nijverheid gehouden. Dit was een van de eerste nationale tentoonstellingen na de Belgische afscheiding. Zij omvatte 516 inzendingen, waarvan het merendeel uit Zuid- en Noord-Holland.
Nationale en internationale, maar ook provinciale en lokale tentoonstellingen waren van een niet te onderschatten betekenis voor de verspreiding van kennis. Zij werden veelvuldig georganiseerd naar aanleiding van het voorbeeld van de eerste wereldtentoonstelling in Londen in 1851, maar zij waren ook de voortzetting van een oudere traditie, zoals de Tentoonstellingen van Volksvlijt van 1808 en 1809. gewikkelde maatschappelijke veranderingen en over beide is veel theoretische literatuur verschenen. Een eerste verkenning van die literatuur leert, dat de beide perspectieven in een gespannen verhouding tot elkaar staan. Het moderniseringsperspectief beziet het verleden vanuit het heden en vestigt de aandacht op brede maatschappelijke processen. Technische ontwikkeling wordt daarentegen meestal onderzocht vanuit een bepaald punt in het verleden en is in de regel gericht op de ontwikkeling van een bepaald apparaat of procédé. Het spanningsveld tussen beide perspectieven brengt risico's met zich mee, maar kan ook onverwachte inzichten opleveren zowel in de modernisering van de Nederlandse samenleving in het algemeen als in de ontwikkeling van specifieke technieken. Wij beginnen daarom met een nadere beschouwing van de beide theoretische invalshoeken en ontlenen daaraan begrippen en inzichten die ons kunnen helpen het brede terrein van de technische en maatschappelijke modernisering enigszins systematisch te analyseren. | |||||||||||||
ModerniseringGa naar eindnoot5.‘Modernisering’ is een parapluterm, die verwijst naar het scala van structurele maatschappelijke veranderingen die hebben geleid tot het ontstaan van de ‘moderne samenleving’. De begrippen ‘modern’ en ‘modernisering’ zijn niet scherp omlijnd, maar de gedachte die eraan ten grondslag ligt is eenvoudig: tegenwoordige westerse samenlevingen verschillen wezenlijk van ‘traditionele’ samenlevingen, dat wil zeggen niet-westerse samenlevingen in de tegenwoordige wereld en het Europa van zo'n tweehonderd jaar geleden. Die verschillen zijn voor een groot deel het resultaat van structurele veranderingen, die zich eerst in Westeuropa en de Verenigde Staten, daarna ook elders hebben voorgedaan. Zonder naar volledigheid te streven, kunnen we hier de volgende processen noemen, die vaak het onderwerp zijn van moderniseringsstudies:
| |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
Dat de genoemde processen op de een of andere manier met elkaar samenhangen, rechtvaardigt het hanteren van één term om ze samen te vatten. Maar die samenhang is ingewikkeld. Vaak worden de Franse en de Industriële Revolutie aangewezen als de belangrijkste motoren achter het hele proces.Ga naar eindnoot6. Die revoluties zijn echter zelf weer het resultaat van structurele veranderingen, die hun oorsprong hebben in een verder verleden. Er is bijvoorbeeld veel te zeggen voor de stelling dat we het begin van de moderne wereld moeten zoeken in de laat-middeleeuwse steden. Een cruciaal proces als de secularisering gaat nog verder terug, volgens sommigen tot het oude Israël.Ga naar eindnoot7. Klassieke auteurs zoals Marx, Weber en Toennies, op wier werk moderniseringstheoretici voortbouwen, hebben indrukwekkende pogingen gedaan om de kern van de veranderingen die zich onder hun ogen voltrokken te herleiden tot, bijvoorbeeld, de ontwikkeling van de produktiekrachten, de secularisering of rationalisering, of de teloorgang van traditionele normen en sociale bindingen. Tegenwoordig wordt geen van die verklaringen meer aanvaard als toereikend om het hele proces te begrijpen. Het begrip modernisering raakte in de jaren '50 in de mode in de sociale wetenschappen en deed tegen 1970 ook in de geschiedwetenschap zijn intree. Al spoedig kwam een aantal historici echter met felle kritiek. Modernisering, werd gezegd, is een finalistisch begrip: het reduceert alle geschiedenis tot voorgeschiedenis van het heden. Ontwikkelingen en gebeurtenissen die niet passen in de opmars van de moderne wereld en interessante mengelingen van traditie en moderniteit worden afgedaan als irrelevant of hinderpalen voor de vooruitgang. Bovendien is het begrip sterk ideologisch geladen: het neemt de ontwikkeling van in politiek, economisch en militair opzicht succesvolle landen als de Verenigde Staten en Engeland (de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog) als norm en meet daaraan het achterblijven of falen van andere landen. Kortom, het moderniseringsbegrip verleidt historici ertoe een van hun belangrijkste taken te verzaken: het verleden te begrijpen vanuit zijn specifieke eigenheid. Deze kritiek was gerechtvaardigd en de discussie leek gesloten. Maar intussen blijft het begrip modernisering opduiken in historische studies, vaak terloops, maar soms als welbewust gehanteerd ordeningsbgrip.Ga naar eindnoot8. Dat is alleszins begrijpelijk. Want ook als we het begrip zouden afschaffen, zouden we toch de vraag blijven stellen naar de historische wortels van westerse samenlevingen, die zoveel wezenlijke kenmerken met elkaar gemeen hebben, niet het minst op technisch terrein: elektriciteitscentrales, autowegen, fabrieken, vliegvelden, telefoon, supermarkten en computers behoren tot de standaarduitrusting van elke moderne maatschappij. De vraag hoe dit hele technische complex is ontstaan is een onderdeel van de vraag naar de modernisering. Het hanteren van het moderniseringsbegrip heeft drie voordelen. In de eerste plaats helpt het een keuze te maken uit de vele innovaties die we zouden kunnen bestuderen. Het gaat om die technieken die een grote rol hebben gespeeld in belangrijke maatschappelijke veranderingen. Vanuit het moderniseringsperspectief is het bijvoorbeeld niet moeilijk te kiezen tussen de komst van de spoorwegen en de ontwikkeling van een nieuwe methode om rood glas te maken, hoe fascinerend het laatste ook kan zijn vanuit technisch oogpunt.Ga naar eindnoot9. In de tweede plaats attendeert het begrip op de samenhangen tussen verschillende innovaties en andere maatschappelijke processen. Een voorbeeld daarvan is de toenemende rol van de overheid, die op zeer uiteenlopende terreinen de technische ontwikkeling heeft beïnvloed. De overheid trad op als innovator, bijvoorbeeld bij de aanleg van de spoorwegen en het telegraafnet, en als regelgever, bijvoorbeeld in de vorm van de Arbeidsinspectie en de | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
Keuringsdienst van waren. Daarbij werd gebruik gemaakt van technische experts zoals ingenieurs en chemici, zodat er ook een verband aanwijsbaar is tussen de toenemende rol van de overheid en de professionalisering van de techniek. In een overzichtswerk als het onderhavige, waarin meer dan vijfentwintig auteurs over zeer uiteenlopende onderwerpen schrijven, maakt het gemeenschappelijke perspectief van de modernisering het mogelijk dergelijke dwarsverbanden te leggen en deze nader te onderzoeken. Daardoor is dit werk meer dan een reeks losstaande innovatiestudies. Een derde voordeel van het moderniseringsbegrip is, dat het uitnodigt tot het maken van internationale vergelijkingen. We wezen al op de overeenkomsten tussen moderne samenlevingen wat betreft hun technische outillage. Nader onderzoek leert, dat er grote variaties zijn in deze technieken, die te maken hebben met specifieke lokale omstandigheden en tradities. Om een voorbeeld te geven, iedere westerse samenleving kreeg in de loop van de negentiende eeuw te maken met overbevolking van de steden, hetgeen leidde tot grote problemen met de volksgezondheid. Overal werd hierop gereageerd met de aanleg van waterleidingen en riolen, maar dat gebeurde in een heel verschillend tempo en met heel verschillende methoden en technieken. Op dezelfde uitdaging leverde elke samenleving een ander antwoord en in de gebruikte technieken vinden wij de eigenaardigheden van een land of streek weerspiegeld. Dit betekent dat een van de belangrijkste bezwaren die tegen het moderniseringsbegrip naar voren zijn gebracht, namelijk dat landen met elkaar worden vergeleken op basis van een ideologisch bepaald model, heel goed vermeden kan worden. Het gaat ons onder meer om de vraag, wat het karakteristieke is van de Nederlandse ontwikkeling. Daarover kunnen wij alleen iets zeggen wanneer wij Nederland vergelijken met andere landen, waarvan geen enkel als ideaaltype hoeft te dienen. Is het gevaar van ideologische bevangenheid dus redelijk te ontlopen, moeilijker is dat met de tweede valkuil van het moderniseringsperspectief. Modernisering is een globaal en finalistisch begrip: het duidt op de grootschalige processen die hebben geleid tot de tegenwoordige westerse samenleving. Omdat de innovaties die in dit werk worden onderzocht, geselecteerd zijn op grond van hun belang in deze processen, lopen we het gevaar dat we niet meer dan een invuloefening uitvoeren: de technische ontwikkeling bevestigt slechts wat we in grote lijnen al wisten. Om dit tegen te gaan, hanteren wij bij de analyse van innovaties een omgekeerde onderzoeksstrategie. Hier is niet het heden, maar het verleden
De Leeghwater was één van de drie gemalen die het Haarlemmermeer leegpompten en drooghielden. Dit gemaal werd in 1843 als eerste gebouwd. Vijf grote stoomketels waren ondergebracht in het voorste deel van het gebouw. De stoommachine stond in het ronde, torenvormige deel, omringd door elf pompen. Iedere pomp was met een eigen balans gekoppeld aan de zuigerstang. De machine had een vermogen van 350 pk.
Dergelijke giganten waren nog niet eerder gebouwd en zij bleven nog lange tijd uniek. Het aantal stoommachines in Nederland nam na 1850 stormachtig toe, maar het waren vooral kleine machines met een vermogen van ongeveer 20 pk of minder. | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
het uitgangspunt; en we gaan niet uit van grootschalige processen, maar proberen zo nauwkeurig mogelijk de ontwikkeling van specifieke technieken te beschrijven. Elke innovatiestudie begint met een beschrijving van de stand van de techniek aan het begin van de negentiende eeuw en beschrijft een aantal belangrijke vernieuwingen die vervolgens zijn ingevoerd. Wij verwachten dat het spanningsveld tussen beide benaderingen nieuwe inzichten oplevert. Een gedetailleerde beschrijving van een aantal technische innovatieprocessen kan nieuw licht werpen op de modernisering van de Nederlandse samenleving in de negentiende eeuw; en het brede perspectief van de modernisering kan de samenhang laten zien tussen sterk uiteenlopende technische vernieuwingen. | |||||||||||||
Techniek en technische ontwikkelingHet woord techniek heeft een groot aantal betekenissen, maar twee aspecten komen steeds terug: een materieel en een gedragsaspect.Ga naar eindnoot10. In het alledaagse spraakgebruik staat techniek voor menselijke maaksels, ‘artefacten’, en wel in de materiële zin van het woord. Het gaat dus om zaken als auto's, ontbijtborden en schoenen, niet om ministeries en wetenschappelijke onderzoeksmethoden, al zijn ook die laatste door mensen gemaakt. Behalve naar ‘dingen’ verwijst techniek naar elke vorm van doelgericht en aangeleerd gedrag. Zo spreken we van de techniek van het voetballen of van het leiden van een organisatie (management-techniek). Hier gaat het met name om vaardigheid en kennis. In dit werk ligt de nadruk op het beperkte, alledaagse techniekbegrip: wij richten ons vooral op de ontwikkeling van materiële artefacten. Omdat wij deze artefacten in hun maatschappelijke context analyseren, zullen echter de andere aspecten van de techniek telkens opduiken. Techniek is mensenwerk. Dit betekent dat bijvoorbeeld de geschiedenis van de drukpers niet alleen gaat over drukpersen, maar ook over drukkers, drukkerijen en lezers alsook over druktechniek en leesvaardigheid. Een paar maal zal in dit werk het kennis-aspect van techniek centraal staan. Dat geldt bijvoorbeeld voor het hoofdstuk over de medische statistiek en het deel over technische beroepen. Thema's als bureaucratisering en de ontwikkeling van nieuwe onderwijsmethoden nemen echter nergens een centrale plaats in, al komen ze wel aan de orde. Uitgangspunt zijn als regel nieuwe materiële artefacten. Dit werk gaat over de invoering, de verspreiding en het gebruik van nieuwe technieken in Nederland en over de verhouding tussen deze en andere maatschappelijke processen. Een dergelijke vraagstelling is nog niet zo lang gangbaar in de geschiedschrijving over techniek. Nog maar kort geleden werd de geschiedenis van de techniek grotendeels geschreven door technici, die vrijwel uitsluitend aandacht besteedden aan grote uitvinders en hun vindingen, en die meestal een nogal eenvoudig beeld hadden van de verhouding tussen techniek en samenleving. De strekking van deze werken was het belang van de techniek als cultuurverschijnsel aan te tonen. Daarbij was een belangrijk, maar meestal onuitgesproken nevenoogmerk, de status van technici te bevorderen in een samenleving die vanouds meer prestige toekende aan zuivere hoofdarbeid dan aan alles wat met handenarbeid te maken had. De geschiedenis van de techniek was in de ogen van deze auteurs het epos van de onderwerping van de natuur aan het menselijk vernuft, met uitvinders in de rol van helden. De verhouding tussen techniek en samenleving was samen te vatten in één woord: vooruitgang. Daarmee werd bedoeld: meer welvaart, meer kennis, meer beheersing van de natuur en minder ziekten, bijgeloof en angst.Ga naar eindnoot11. De laatste tien à vijftien jaar is een andere benadering van de techniekgeschiedenis in opkomst, waarin technische ontwikkeling wordt onderzocht als een maatschappelijk proces.Ga naar eindnoot12. De nieuwe benadering onderscheidt zich in minstens drie opzichten van de oudere. In de eerste plaats wordt meer nadruk gelegd op de continuïteit van de technische ontwikkeling. De geschiedenis van de techniek verloopt niet met horten en stoten, van de ene uitvinding naar de volgende. Het is geen opeenvolging van technische revoluties, maar een geleidelijk, evolutionair proces. Zelfs technische doorbraken, zoals de stoommachine en de straalmotor, zijn niet zo maar aan een geniaal brein ontsproten, maar bouwen voort op eerdere apparaten en procédés. Bovendien wordt iedere nieuwe techniek voortdurend verder ontwikkeld. Daarmee wordt de rol van de grote uitvinder gerelativeerd en wordt aandacht gevraagd voor de talloze, op het eerste gezicht minder spectaculaire vernieuwingen en degenen die deze tot stand hebben gebracht.Ga naar eindnoot13. Een tweede verschil berust op het inzicht dat de technische ontwikkeling niet alleen bepaald wordt door technici, maar door een heel scala van personen en groepen. De belangrijke rol van ondernemers is al aan het begin van deze eeuw door Schumpeter benadrukt. Recent onderzoek heeft duidelijk gemaakt hoe groot de betekenis van bijvoorbeeld overheden en consumenten kan zijn bij het innovatieproces.Ga naar eindnoot14. Sommige historici gebruiken voor die verschillende bij de ontwikkeling van een techniek betrokken personen en groepen de term actoren. Het derde punt is, dat er gedurende de ontwikkeling van een techniek een ingewikkelde verwevenheid met de maatschappelijke omgeving ontstaat, die niet te vatten is in een eenvoudige term als | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
Handel en vrachtvaart bleven in de negentiende eeuw belangrijke pijlers van de Nederlandse economie. De verbetering van vaarwegen en de aanleg van havens kregen de voortdurende aandacht van overheden en particulieren. De haven van Rotterdam vervulde in de loop van de eeuw een steeds belangrijker rol bij de overslag van goederen van en naar Duitsland en het binnenland.
Hier een blik op de drukte rond de kaden van de Leuvehaven en de Boompjes, omstreeks 1870. Zeilschepen lagen zij aan zij met hun stomende collega's. Zo'n 3000 zeeschepen met in totaal bijna 1,2 miljoen ton vrachtinhoud werden in dat jaar te Rotterdam ingeklaard. De Boompjes was in de jaren vijftig voorzien van nieuwe kademuren. ‘vooruitgang’. Begrippen als netwerk en systeem worden in dit verband gebruikt. Omdat de termen actor en systeem ook in dit werk een belangrijke rol zullen spelen, lichten we deze begrippen nu kort toe.Ga naar eindnoot15. Het aspect van de continuïteit van de technische ontwikkeling komt daarbij als vanzelf aan de orde.
De term actor kan betrekking hebben op zowel personen als groepen. Het betreft al diegenen die een rol spelen in de ontwikkeling van een nieuwe techniek: uitvinders, ondernemers, arbeiders, gebruikers, regelgevende overheden, etc. De begrippen actor en rol herinneren aan het toneel. Het toneelspel of een gezelschapsspel, zoals een kaartspel, zijn metaforen die veel aspecten van het innovatieproces zichtbaar maken. Het spel (het innovatieproces) kent bepaalde formele regels en conventies die de toeschouwer (de onderzoeker) moet kennen om het te kunnen begrijpen: aan welke wettelijke regels zijn de spelers gebonden? Is bijvoorbeeld een ondernemer vrij in het invoeren van nieuwe technieken, of is er een gilde dat sommige uitvindingen verbiedt omdat het de vakbroeders schaadt? Wordt in de betreffende samenleving een hoog prestige toegekend aan vernieuwers op allerlei gebied, of geldt verstandig beheer van het bestaande als de hoogste wijsheid? Hoewel de spelers begrensd worden door regels en conventies, is het hun inbreng die het verloop van het spel bepaalt. Die inbreng kan bestaan uit technische kennis, het bezit van produktiemiddelen, regelgeving, etcetera. Bovendien heeft iedere actor bepaalde belangen, voorstellingen en verwachtingen ten aanzien van een nieuwe techniek, en een specifieke machtspositie ten opzichte van de andere actoren. Zijn belangen motiveren zijn bemoeienis met het innovatieproces, zijn voorstellingen en verwachtingen stellen grenzen aan wat hij voor mogelijk en wenselijk houdt en zijn machtspositie bepaalt de mogelijkheden die hij heeft om zijn doelstellingen te realiseren.Ga naar eindnoot16. Omdat iedere speler afhankelijk is van het gedrag van de andere spelers en omdat de betekenis van een techniek voor elke actor verschillend kan zijn, is het innovatieproces een spel met een onzekere afloop. Een arbeidbesparende machine is voor een ondernemer een middel om zijn produktie te verhogen en beheersbaarder te maken, voor de arbeiders is het een broodrover en voor de overheid een potentieel gevaarlijk apparaat, dat door arbeidsinspecteurs en ambtenaren van de hinderwet | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
gecontroleerd moet worden op veiligheid bij de bediening en eventuele schadelijkheid voor de omgeving. Geen van deze actoren beheerst het spel volledig. Het verloop van het spel hangt af van hun machtsverhoudingen en tactisch vernuft. De onvoorspelbaarheid van het spelverloop wordt nog versterkt door het feit dat niet zelden de spelregels zelf inzet worden van het spel. De spelers gebruiken de regels om het spel te winnen, maar als dat niet lukt, zullen zij proberen die regels te veranderen.Ga naar eindnoot17. De stakingen tegen de invoering van machines, die vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw in de Rotterdamse haven plaatsvonden, bijvoorbeeld, werden door zowel werkgevers als arbeiders mede beschouwd als een strijd om de macht in de haven: de spelregels van de arbeidsverhoudingen waren in het geding. Soms leiden de onverwachte uitkomsten van het innovatieproces tot een nieuw spel, met andere actoren. Zo was de radio bedoeld als een draadloze variant van de telegrafie, dus voor het overbrengen van een boodschap van het ene punt naar het andere. Vrijwel niemand voorzag dat deze techniek na de Eerste Wereldoorlog op grote schaal zou worden gebruikt voor omroep, dat wil zeggen voor het uitzenden van boodschappen aan iedereen die ze wil ontvangen.Ga naar eindnoot18. Naast het begrip actor is systeem ons tweede sleutelbegrip.Ga naar eindnoot19. Daarmee wordt bedoeld dat een nieuwe techniek die in de praktijk wordt toegepast, langzamerhand verweven raakt met andere technieken en wordt ingebed in maatschappelijke instituties en dagelijkse routines. Zo werd de stoommachine deel van een produktiesysteem, dat bestond uit het bedienend personeel met zijn vaardigheden en routines, allerlei apparaten die van stoomenergie gebruik maakten, en grondstoffen, tussenprodukten en eindprodukten. In bredere zin was de stoommachine verbonden met een wijd netwerk, bestaande uit machinefabrieken, een toezichthoudend overheidsorgaan en cursussen aan technische scholen. Een verandering in een deel van het systeem heeft altijd gevolgen voor de rest. Verbeteringen aan stoommachines veranderen: het werk van de machinist, vereisen aanpassingen in het onderwijs aan ingenieurs, etc. Veranderingen in de veiligheids- of hinderwetgeving zullen leiden tot aanpassingen in het ontwerp van machines. Door technische ontwikkeling te beschouwen als de ontwikkeling van systemen, kunnen we een aantal verschijnselen beter begrijpen. We noemen een paar voorbeelden. Binnen een technisch systeem ontwikkelen verschillende technieken zich vaak niet in hetzelfde tempo. Delen van een produktieproces
In de negentiende eeuw werden langdurige debatten gevoerd over de volksgezondheid en de openbare hygiëne. Concrete veranderingen kwamen uiterst moeizaam tot stand. Zelfs de angst voor de regelmatig terugkerende epidemieën, mede het gevolg van de slechte kwaliteit van het drinkwater, bracht hierin geen verandering. De Rotterdamse gemeenteraad besloot in 1869 om in eigen beheer een waterleidingbedrijf op te richten, nadat een particulier initiatief had gefaald. Het waterleidingnet werd tussen 1870 en 1874 aangelegd voor ƒ 1,5 miljoen en had een totale lengte van circa 60 km. De stad met zo'n 135.000 inwoners was daarmee de derde gemeente in het land met een dergelijke voorziening.
| |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
blijven achter en vertragen daarmee het hele proces. Alle inventiviteit richt zich op zo'n achterblijvend gebied, met allerlei vernieuwingen als resultaat. Het meest bekende voorbeeld is de wedloop tussen het spinnen en het weven in de Engelse textielindustrie in de achttiende en negentiende eeuw. Spanningen in technische systemen doen zich echter niet alleen voor tussen verschillende technieken, maar ook bijvoorbeeld tussen de techniek en maatschappelijke instituties. Zo werden in Engeland in 1809 eeuwenoude reglementen over innovatie en leerlingstelsel door het parlement afgeschaft teneinde textielondernemers meer ruimte te geven voor het invoeren van nieuwe produktiemethoden.Ga naar eindnoot20. De rivaliteit tussen verschillende technieken, zoals die tussen trekschuit en stoomtrein of die tussen gaslicht en elektrisch licht, kan eveneens beter begrepen worden wanneer wij deze technieken analyseren als onderdelen van technische systemen. Een succesvol systeem raakt zodanig maatschappelijk verankerd, dat er grote belangen gemoeid zijn bij het voortbestaan en de verdere ontwikkeling ervan. Voor het ontwikkelen van alternatieve technieken is minder geld beschikbaar en de kans op een succesvolle loopbaan is groter voor wie zich aansluit bij een bestaand systeem dan voor degene die nieuwe wegen inslaat. Bij de verhouding tussen bijvoorbeeld elektrisch licht en gaslicht is dus veel meer aan de orde dan de technische superioriteit van het ene apparaat ten opzichte van het andere: het gaat ook om de kracht van belangen die met deze technische systemen gemoeid zijn. Zo blijkt opnieuw, hoe belangrijk het is een goed inzicht te krijgen in de belangen en machtsverhoudingen van de actoren in innovatieprocessen. Tenslotte maakt de verwevenheid van de techniek en haar omgeving, die het actor- en het systeembegrip uitdrukken, duidelijk, dat het niet verhelderend is om oorzaken en gevolgen van nieuwe technieken apart te onderzoeken, zoals in de publieke discussie vaak gebeurt.Ga naar eindnoot21. Als techniek het resultaat is van de inbreng van verschillende actoren, dan werken de ‘oorzaken’ van een techniek (de motieven, tactieken en onderlinge verhoudingen van de actoren) door in haar ‘gevolgen’. De rol van technische artefacten in de samenleving is dus, zoals elk sociaal proces, het vaak onverwachte resultaat van menselijke interacties. Wij nemen in dit werk dan ook niet de gewoonte over, techniek en samenleving te zien als afzonderlijke verschijnselen, elk afwisselend in de rol van oorzaak of gevolg, maar beschrijven technische en maatschappelijke ontwikkeling in hun complexe verwevenheid. Technische ontwikkeling wordt vaak geanalyseerd met behulp van een fase-model, waarbij het proces wordt verdeeld in, bijvoorbeeld, uitvinding, ontwikkeling, invoering en verspreiding of diffusie (er zijn overigens verschillende indelingen in omloop).Ga naar eindnoot22. Onze benadering wijkt daar van af. Wat de gangbare theorieën beschouwen als fasen, zien wij als aspecten van een doorlopend vernieuwingsproces. Deze aspecten doen zich in verschillende combinaties en gedurende het hele innovatieproces voor. Het aspect van het uitvinden staat voor de menselijke verbeeldingskracht, die een voortdurende stroom van nieuwe methoden en apparaten oplevert. De meeste daarvan worden nooit gepatenteerd en van de gepatenteerde wordt slechts een deel praktisch toegepast.Ga naar eindnoot23. Zowel bij baanbrekende vernieuwingen als bij kleine - maar soms essentiële - verbeteringen speelt dit creatieve element een rol. Er bestaat altijd een grote variatie aan nieuwe technieken, methoden en oplossingen voor technische problemen, waarvan sommige verder ontwikkeld en praktisch toegepast worden. Die verdere ontwikkeling en toepassing kunnen we beschouwen als een proces van selectie en verdere variatie, dat doet denken aan Darwins evolutietheorie.Ga naar eindnoot24. Om in de praktijk te kunnen ‘overleven’, moet een nieuwe techniek ‘zich bewijzen’ in de omgeving waarin zij zal functioneren. Die omgeving bestaat uit gebruikers, een regelgevende overheid, ondernemers die winst willen maken, het fysieke milieu (klimaat, bodemgesteldheid, verkeersmogelijkheden te land en te water, etc.) en niet te vergeten concurrerende technieken, waarvan sommige stevig verankerd zijn in de samenleving. Deze omgeving zorgt voor een selectie uit het aanbod van technieken en voor aanpassing van de gekozen techniek. Dat laatste betekent, dat de verwachtingen en eisen van de betrokken groepen en de materiële omgeving als het ware in de nieuwe techniek worden ingebouwd. Daardoor raakt zij ingebed in een heel systeem (of netwerk) van relaties. Daarom wordt techniek door sommige theoretici beschreven als een ‘sociale constructie’: de vorm die zij aanneemt wordt bepaald door de betrokken ‘actoren’, en verandert dan ook wanneer de eisen of de machtsposities van die actoren veranderen, of wanneer andere actoren in het spel betrokken raken. Een goed voorbeeld is de ontwikkeling van de fiets. De ‘Hoge Bi’ van rond 1875, met een groot voor- | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
wiel en een klein achterwiel, was een gevaarlijk macho-apparaat voor sportieve heren. Steeds meer gebruikers verlangden echter comfort en veiligheid. Het antwoord daarop was de fiets zoals we die nu kennen, met ongeveer gelijke wielen, kettingaandrijving en luchtbanden.Ga naar eindnoot25. Diffusie, de verspreiding van een techniek buiten de omgeving waarvoor zij is ontworpen, wordt vaak opgevat als het eenvoudig overnemen of imiteren van de nieuwe techniek. Het voorgaande maakt al duidelijk dat het zo simpel niet ligt. Elke techniek is aangepast aan de omgeving waarin zij functioneert, zij maakt deel uit van een min of meer uitgebreid sociaal-technisch systeem. Invoering in een nieuwe omgeving vereist dus aanpassingen, dat wil zeggen verdere technische vernieuwing en nieuwe netwerkrelaties. Een mooi voorbeeld is de mechanisering van de produktie van rode kleurstof uit meekrapwortels in Nederland in het midden van de negentiende eeuwGa naar eindnoot26. (dit komt uitvoerig aan de orde in deel iv). Zowel de ingevoerde machines als de fabriekmatige organisatie van de produktie waren gebaseerd op buitenlandse (met name Franse) voorbeelden, maar op beide punten waren ingrijpende aanpassingen nodig. De Zeeuwse klei, waarin de meekrap groeide, leverde bij het drogen, zuiveren en malen van de wortels grote problemen op, waarvoor dan ook nieuwe methoden werden ontwikkeld. De invoering van de fabriekmatige bereiding had consequenties voor het gehele bestaande produktiesysteem. Zo kregen bijvoorbeeld verschillende eigenaren van de stoven, die de produktie van de meekrappoeder altijd in handen hadden gehad, een nieuwe plaats toegewezen. Zij beperkten zich voortaan tot het drogen van de wortelen, die zij vervolgens afleverden aan de fabrieken, die de verdere bewerking overnamen. Een uniek sociotechnisch systeem ontstond, dat Nederlandse producenten weer een sterke positie gaf ten opzichte van de buitenlandse concurrentie. Het diffusie-aspect is voor het onderzoek naar de technische ontwikkeling in Nederland van bijzonder belang, omdat de meeste technieken die hier in de negentiende eeuw werden geïntroduceerd elders waren uitgevonden. De vraag die in dit werk telkens aan de orde zal komen, is, welke aanpassingen waren nodig om een buitenlandse techniek geschikt te maken voor toepassing in Nederland? Hoe meer aanpassingen, des te ‘Nederlandser’ werd de techniek. Dat roept de vraag op in hoeverre er gesproken kan worden van een specifiek Nederlandse stijl van, bijvoorbeeld, bruggebouw of scheepsbouw. Op een algemener niveau kan men zich afvragen in hoeverre innovatieprocessen in Nederland een eigen patroon vertonen, dat te herleiden is tot, bijvoorbeeld, de bodemgesteldheid (zoals in het geval van de meekrap), de strijd tegen het water in het Westen en Noorden van het land, de sterk gedecentraliseerde structuur van de oude Republiek, de religeuze verscheidenheid, of specifieke technische tradities (molens, waterstaatszorg, en dergelijke).Ga naar eindnoot27. Vatten wij het voorgaande samen, dan heeft onze rondgang langs de theorieën over technische ontwikkeling geleid tot de volgende keuzen. Onder innovatie verstaan we in dit werk het hele proces van technische ontwikkeling. Tijdens dit proces raakt een nieuwe techniek verweven met andere technieken en met maatschappelijke processen en instituties. We onderscheiden daarbij een aantal aspecten - uitvinding, ontwikkeling, invoering en verspreiding - die zich in verschillende combinaties kunnen voordoen. De voortgang van dit proces wordt beschreven aan de hand van de erbij betrokken actoren, de ontwikkeling van variaties aan technische mogelijkheden en de selectie daaruit van practische toepassingen. | |||||||||||||
De opzet van de innovatiestudiesOp grond van de inzichten die we hebben ontleend aan de moderniseringstheorie en de theorie over technische ontwikkeling kunnen we nu een reeks vragen formuleren die een systematische analyse van afzonderlijke technische vernieuwingen mogelijk maakt.
| |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
Tot circa 1870 werden er in Nederland weinig ijzeren stoomschepen gebouwd. Dat veranderde in de periode daarna. De Koninklijke Maatschappij ‘De Schelde’, opgericht in 1875, speelde hierbij een belangrijke rol. De Maatschappij was oorspronkelijk gehuisvest in de gebouwen van de voormalige marinewerf.
Na een brand in 1881 kreeg de machinebouw-afdeling een voor die tijd moderne bedrijfshal. Het gebouw van steen, glas en ijzer, zoals hier afgebeeld op een houtgravure, was 120 m lang, 26 m breed en 22 m hoog en riep bij tijdgenoten associaties op met een ‘tempel der nijverheid’.
Deze vragenlijst dient overigens niet als een strak keurslijf voor elk deelonderzoek. De eigenaardigheden van ieder innovatieproces leiden tot specifieke vragen en methoden van onderzoek en iedere auteur heeft zijn eigen stijl van werken. Voor zover we er echter in slagen de bovenstaande vragen in de analyses te betrekken, zullen we aan het eind van het werk in staat zijn vergelijkingen tussen de verschillende innovaties te maken en conclusies te trekken over het innovatieproces in Nederland in het algemeen. | |||||||||||||
De opbouw van de serie en de keuze van de thema'sDit overzichtswerk bestaat uit zes delen. De eerste vier bevatten zo'n dertig hoofdstukken over innovaties in evenzovele sectoren (papier, bier, machine- | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
bouw, etc.), die gegroepeerd zijn in tien thematische onderdelen: landbouw en voeding; gezondheid en openbare hygiëne; waterstaat en infrastructuur; papier, druk en communicatie; katoen; gas, licht en elektriciteit; bouwen; delfstoffen, machine- en scheepsbouw; stoom; en chemie. Ieder onderdeel bevat een inleiding waarin de keuze van de deelstudies wordt verantwoord. Zoals eerder uiteengezet, heeft het moderniseringsperspectief daarbij als leidraad gediend. Na de presentatie van de deelstudies wordt het onderdeel afgesloten met een slothoofdstuk waarin wordt gepoogd de belangrijkste resultaten van deze studies in verband te brengen met het Nederlandse moderniseringsproces. Na de detailstudies van de eerste vier delen volgen twee delen waarin dwarsverbanden tussen deze technische vernieuwingen worden besproken. Dat gebeurt aan de hand van de sleutelactoren die in vrijwel elk innovatieproces een rol spelen: technici, ondernemers, arbeiders, consumenten en de overheid. In deze paragraaf geven we een globaal overzicht van het hele werk en de overwegingen die aan de keuze van de verschillende onderdelen ten grondslag liggen, zonder op de keuze van iedere deelstudie uitvoerig in te gaan. We doen dat aan de hand van vier aspecten van het moderniseringsproces: veranderingen in de goederenproduktie, met name de industrialisering; veranderingen in de ruimtelijke omgeving (waterstaat, bouw); veranderingen in de fysieke gesteldheid van de bevolking; en de groeiende mobiliteit van mensen en ideeën.
Een belangrijk onderscheid tussen moderne en traditionele samenlevingen is gelegen in de manier waarop de produktie van allerlei goederen plaatsvindt. Typerend voor een moderne samenleving is grootschalige gemechaniseerde produktie met behulp van machines die telkens worden vernieuwd, voor een anonieme markt.Ga naar eindnoot28. De ontwikkeling die tot deze produktiewijze heeft geleid, noemen we industrialisering. Overal waar dit proces is opgetreden, heeft de samenleving een omwenteling ondergaan. Er ontstond een stedelijk proletariaat dat onder erbarmelijke omstandigheden leefde en daartegen langzamerhand in verzet kwam. Dit noopte overheden om door middel van sociale wetten in de arbeidsverhoudingen in te grijpen: het begin van een toenemende overheidsbemoeienis op sociaal gebied, die in de twintigste eeuw krachtig is voortgezet. Door de massale produktie vond de afzet steeds meer op nationale en zelfs internationale markten plaats. Het fabriekssysteem vergde de opbouw van een uitgebreid transportnetwerk. De term industrialisering verwijst naar veranderingen op macro- en op microniveau. Beide niveaus komen aan de orde. Op macro-niveau gaat het vooral om het groeiende aandeel van de industriële nijverheid in de beroepsbevolking en in het nationaal inkomen, alsook de veranderende rol van de overheid, de ondernemers en de arbeidsverhoudingen. In de eerste vier delen staan de veranderingen op micro-niveau centraal. Het betreft hier de opkomst van nieuwe produktiewijzen in een aantal sectoren. Een belangrijk aspect daarvan zijn de veranderingen in de energietechniek. Tussen 1850 en 1890 schakelde de Nederlandse nijverheid over van traditionele energiebronnen (menselijke en dierlijke, wind- en waterenergie) naar stoomkracht. In 1850 bestond naar schatting slechts 10% van het opgestelde vermogen uit stoommachines, in 1890 was dat zo'n 80%. Het overzichtswerk besteedt aandacht aan deze overgang, alsmede aan de industrialisering van een groot aantal branches. Aan bod komen de fabricage van meel, suiker, bier, margarine, zuivel, papier, drukwerk, gas, bakstenen, machines, textiel, elektriciteit en een aantal chemische produkten. Daarbij zal blijken dat gedurende de gehele negentiende eeuw belangrijke innovaties zijn ingevoerd, en niet pas na 1890, toen er een industriële doorbraak plaatsvond, zoals De Jonge in zijn klassieke studie heeft aangetoond.Ga naar eindnoot29. Door een grote verscheidenheid aan bedrijfstakken te onderzoeken hopen we er achter te komen in welke sectoren de modernisering van het produktieapparaat het eerst plaatsvond, van welke actoren de belangrijkste impulsen daartoe uitgingen en welke omgevingsfactoren hierbij een rol hebben gespeeld.
De fysieke omgeving waarin de Nederlandse bevolking leefde, onderging in de vorige eeuw ingrijpende veranderingen, vooral na 1850. De ‘normalisering’ van de grote rivieren (waarbij het rivierwater in vaste banen werd geleid) maakte een eind aan de voortdurende, rampzalige overstromingen, die onder meer door kruiend ijs werden veroorzaakt. Grote en kleine kanalen werden aangelegd. Bekend zijn het Noordhollands kanaal, het Noordzeekanaal, de Zuidwillemsvaart en de Overijsselse kanalen. De Nieuwe Waterweg gaf de haven van Rotterdam een krachtige impuls. Met stoomgemalen werden grote meren veranderd in polders, bijvoorbeeld de Haarlemmermeer, de Alexanderpolder en de IJ-polders. Een steeds dichter netwerk van spoorlijnen doorsneed het landschap. Duizenden projecten zijn in de tweede helft van de negentiende eeuw uitgevoerd, vooral onder verantwoordelijkheid van de overheid. In het onderdeel over waterstaat en infrastructuur wordt een aantal van deze projecten, zoals de rivierverbetering, de spoorwegaanleg en de telegrafie, beschreven. Eveneens wordt ingegaan op de groei van het bestuurlijke complex dat met deze expansie van publieke werkzaamheden gepaard ging, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de snelle uitbreiding van de Waterstaatsdienst, de rijksuitgaven voor | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
Langs een Hollandse vaart. Deze illustratie verscheen in het Amerikaanse tijdschrift Harper's Magazine in 1879. Nog steeds overheerst een, in buitenlandse ogen, traditioneel beeld van Nederland. Boerinnen op klompen met juk en hondekar op weg naar de markt.
Een houten schuit voortgetrokken door de schipper en zijn vrouw. Op de achtergrond de windmolens. De schoorsteen duidt niet op de aanwezigheid van een stoomboot: hij hoort bij een kacheltje, dat de kajuit behaaglijk verwarmt. infrastructurele werken en de reglementering van al deze projecten. Grootschalig technisch ingrijpen werd na 1850 steeds meer een overheidstaak. Ook op het gebied van de woning- en utiliteitsbouw waren er veranderingen. De groei van de steden in de tweede helft van de negentiende eeuw leidde tot een serieproduktie van woningen; de veelsoortige maatschappelijke veranderingen leidden in de utiliteitsbouw tot een explosie aan gebouwtypen, elk met hun specifieke voorzieningen op het gebied van techniek, hygiëne en comfort. Tegelijkertijd vond een ingrijpende reorganisatie plaats van het bouwbedrijf, waarbij de opkomst van de aannemer en de openbare aanbesteding het meest in het oog springen. Maar ook technische innovaties zijn in het bouwbedrijf in de tweede helft van de negentiende eeuw op vrijwel alle terreinen te vinden. In de produktie van traditionele bouwmaterialen, bijvoorbeeld de baksteen, trad geleidelijk rationalisatie en mechanisatie op. Daarnaast deden nieuwe materialen en constructies hun intrede in de bouwtechniek. De toepassing van dergelijke nieuwe materialen en constructies vinden we overigens vooral in de utiliteitsbouw, veel minder in de woningbouw. Verder komen de vernieuwingen in de waterbouwkunde aan de orde, zoals het gebruik van baggermachines en pomp- en zuiginstallaties, alsook de eerste toepassing van beton, bij de aanleg van het Noordzeekanaal.
De lichamelijke gesteldheid van de bevolking is een ander aspect waarin moderne en traditionele samenlevingen duidelijk van elkaar verschillen. In traditionele samenlevingen bestaat een precair evenwicht tussen de omvang van de bevolking en de beschikbare hoeveelheid voedsel. Zodra de bevolking teveel groeit zorgen epidemieën en hongersnoden voor een hardhandig herstel van dit evenwicht. Vanaf het eind van de achttiende eeuw werd deze cyclus langzamerhand doorbroken. Dankzij nieuwe landbouwmethoden nam de voedselproduktie sterk toe. Nieuwe transportmiddelen, zoals de spoorwegen en stoomschepen, alsook koeltechnieken maakten een wereldhandel in voedingsmiddelen mogelijk. Mede daardoor vielen traditionele demografische remmen weg en begon de bevolking spectaculair te groeien. Zelfs de grote epidemieën van de negentiende eeuw, zoals die van cholera en tyfus, | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
hadden op deze groei geen opvallende invloed. De levensverwachting nam aanzienlijk toe. Het mechanisme van de bevolkingsgroei is buitengewoon ingewikkeld. Veranderingen in de huwelijksleeftijd in verband met veranderingen in het erfrecht en de arbeidsmarkt, veranderende normen met betrekking tot sexualiteit, het al dan niet toepassen van borstvoeding (die de overlevingskans van zuigelingen aanzienlijk vergroot en tevens de vruchtbaarheid remt) zijn slechts enkele van de factoren die hier een rol spelen. In dit werk analyseren wij een aantal technische ontwikkelingen die dit proces hebben beïnvloed. We denken daarbij in de eerste plaats aan de voedselproduktie, dus aan de landbouw en de voedingsmiddelenindustrie. Deze komen in dit deel uitgebreid aan de orde. In de tweede helft van de negentiende eeuw namen plaatselijke overheden tal van hygiënische maatregelen, zoals het verwijderen van faecaliën door middel van tonnen of het aanleggen van een rioolnetwerk, wat vooral voor de steden een verbetering betekende. Een belangrijke vernieuwing was ook de opkomst van de medische statistiek in de jaren na 1850, die de gezondheidstoestand van de bevolking meetbaar maakte. Er kon nu ‘objectief’ worden vastgesteld waar zich de grootste gezondheidsproblemen voordeden en dankzij de gemeentewet van 1851 konden plaatselijke overheden hierop worden aangesproken. Een nieuwe beroepsgroep ontstond: artsen in overheidsdienst, die zich volledig wijdden aan het meten en verbeteren van de volksgezondheid. De medische statistiek en de riolering komen aan de orde in deel ii. De overheidszorg met betrekking tot de volksgezondheid kreeg ook gestalte in instanties die de kwaliteit van het voedsel controleerden, zoals blijkt uit de studies in deel i over de produktie van margarine en boter.
Aan het begin van de negentiende eeuw was de Nederlandse samenleving een (in de woorden van de sociaal-geograaf De Pater) ‘veelkleurig tapijt’ van kleine gebieden waartussen grote verschillen bestonden in het werk dat de bewoners deden, hun taal, hun zeden en hun gewoonten. Voor verreweg de meeste mensen was de streek waar zij geboren en opgegroeid waren het centrum van de wereld: zel-
Nederland was een groot deel van de negentiende eeuw ‘een archipel van gebieden en samenlevingen’. Tussen regio's, steden en dorpen bestonden grote verschillen in taal, zeden en gewoonten. De bouw van een samenhangend, landelijk spoorwegnet na 1860 bevorderde de integratie. Een van de nieuwe lijnen was die tussen Utrecht en Boxtel, waardoor ook Den Bosch met de trein bereikbaar werd. De capaciteit van het Bossche station dat uit 1868 dateerde, werd na de openstelling van de lijn naar Lage-Zwaluwe ontoereikend. In de jaren 1894-1896 kwam een nieuw stationscomplex tot stand. De ijzeren overkapping werd geleverd door de Machinefabriek E.H. Begemann te Helmond tegen een aannemingssom van ƒ 246.000.
| |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
den of nooit begaven zij zich daarbuiten en van wat zich elders afspeelde was men nauwelijks op de hoogte. Deze situatie veranderde ingrijpend in de negentiende eeuw. Plaatselijke sociale verbanden werden zwakker, agrarische gebieden werden opgenomen in internationale handelsnetwerken, veel mensen verhuisden naar een stad en er werd meer gereisd en gelezen.Ga naar eindnoot30. Technische ontwikkelingen op het gebied van transport en communicatie hebben in deze veranderingen een cruciale rol gespeeld. In deel ii komen het transport te water en per trein, de telegraaf, de papierproduktie en de grafische nijverheid aan de orde. Het spoorwegnet, dat grotendeels tussen 1860 en 1880 tot stand kwam, maakte voor het eerst het land gemakkelijk te bereizen. De grote snelheid en de betrekkelijk lage kosten van het vervoer per trein leidden tot een sterke toename van het reizigers- en goederenverkeer. Ook de boven-regionale communicatie kende een aanzienlijke toename, die in verband kan worden gebracht met de daling van de posttarieven, de invoering van de elektrische telegraaf vanaf 1852 en de sterk toegenomen produktie van allerlei drukwerk. Dat laatste werd mogelijk gemaakt door de invoering van papiermachines en houtslijp en houtcellulose als grondstof, waardoor goedkoop papier op veel grotere schaal dan voorheen kon worden geproduceerd, en door de invoering van machinale drukpersen. De opkomst van allerlei landelijke organisaties, vooral na 1870, zoals politieke partijen en vakbonden, was zonder deze nieuwe transport- en communicatiemiddelen vrijwel ondenkbaar.
Uit de innovatiestudies in de eerste vier delen zal blijken dat in de loop van de negentiende eeuw een toenemend aantal technische taken werd overgelaten aan speciaal daartoe opgeleide vakmensen. Het aandeel van civiele ingenieurs in de aanleg van het spoorwegnet is daarvan een sprekend voorbeeld. Deel v gaat over de opkomst van deze nieuwe groepen technici. Vanuit het moderniseringsperspectief zijn daarbij twee aspecten van belang, namelijk de toenemende professionalisering van deze groepen en, nauw daarmee samenhangend, het ontstaan van de moderne techniek.
Een blik in het zogenaamde ‘waschlokaal’ van de Boekelosche Stoomblekerij omstreeks 1895. In dit bedrijf werkten in die tijd 88 arbeiders. Naast de wasafdeling waren de kalanderij en de opmaakkamer de belangrijkste bedrijfsonderdelen. Een lint van textiel slingert zich door de ruimte naar verschillende installaties. Daar tussendoor bewegen de riemen die voor de aandrijving zorgen en lopen arbeiders en kinderen, die de machines bedienen en het lint in goede banen leiden.
Onder professionalisering verstaan we het streven van een beroepsgroep om een onafhankelijke positie in te nemen ten opzichte van klanten, opdrachtgevers en andere maatschappelijke groepen. De middelen die hiervoor worden gebruikt zijn onder andere het cultiveren van specialistische kennis, die wordt onderwezen aan speciale opleidingsinstituten, en het oprichten van organisaties, die opkomen voor de belangen van de professie en die een rol spelen bij het overdragen van voor het beroep specifieke waarden en normen. Professionele technici kregen allereerst kansen in landen waar een krachtige centrale overheid ontstond die grote technische projecten op touw zette. In Nederland bijvoorbeeld speelde de Rijkswaterstaat een grote rol in de ontwikkeling van het beroep van civiel ingenieur. Daarnaast zien we nieuwe technische beroepen opkomen in de private sector, zoals de werktuigbouwkundigen in de machine-nijverheid, de technologen in de suikerindustrie en de coloristen in de textielveredeling. Veel meer dan hun collega's in overheidsdienst, moesten deze nieuwe groepen technici concurreren met in de praktijk opgeleide vaklieden. De werktuigbouwkundig ingenieurs slaagden er pas in de twintigste eeuw in, een dominante positie te verwerven. De coloristen daarentegen, die in Nederland slechts een zeer kleine, maar hoog aangeschreven groep vormden, kregen in toenemende mate concurrentie van academische chemici, die de coloristen in status, positie en beloning geleidelijk voorbij zouden streven. | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
De nieuwe technische beroepen profileerden zich in toenemende mate door hun beheersing van de moderne, op de natuurwetenschappen gebaseerde techniek. Dit weerspiegelde de toenemende rationalisering van de technische praktijk. Nieuwe oplossingen voor technische problemen werden ontwikkeld op basis van natuurwetenschappelijke inzichten, een proces dat wordt aangeduid als de ‘verwetenschappelijking’ van de techniek. De opkomst van de moderne techniek in Nederland wordt in deel v geïllustreerd aan de hand van voorbeelden uit verschillende technische gebieden, zoals de bouw van spoorbruggen, de constructie van stoommachines en de toepassing van chemische analysemethoden in de industrie. De veranderende relatie tussen techniek en wetenschap had grote gevolgen voor de beoefenaars van de technische beroepen. Er werden andere eisen gesteld aan de kennis die voor de uitoefening van een technisch beroep noodzakelijk was. Een opleiding in de praktijk voldeed niet langer en werd (gedeeltelijk) vervangen door een studie aan een technische school, een proces dat vaak wordt aangeduid als de overgang van een ‘shop culture’ naar een ‘school culture’. Voor de professionalisering van technische beroepen was dit van cruciaal belang. De gemeenschappelijke opleiding was vaak het bindende element tussen de leden van de technische professie. Hoewel dit proces het duidelijkst te zien is bij de ingenieurs, gold dit zeker ook voor lagere technici, zoals blijkt uit de opkomst van de ambachtsscholen. De kloof tussen deze beide groepen werd bovendien langzaam gevuld door groepen middelbare technici, opgeleid aan middelbaar technische scholen, waaraan aan het einde van de negentiende eeuw met name in de industrie steeds meer behoefte bleek te bestaan. Op de ontwikkeling van het technsich onderwijs en op de verhoudingen tussen de verschillende groepen zullen wij uitgebreid ingaan.
In het zesde deel wordt de rol van de overige sleutelactoren in het proces van technische en maatschappelijke modernisering behandeld. Achtereenvolgens komen de ondernemers, de overheid, de arbeiders en de consumenten aan de orde. De gegevens en inzichten die in de eerste vier delen over deze groepen bijeen zijn gebracht worden hier aan een nader onderzoek onderworpen. Over de rol van ondernemers in de Nederlandse industrialisering heeft onder economisch-historici een hevig debat gewoed met als inzet de vraag of de late en trage industrialisering moet worden toegeschreven aan het conservatisme en de laksheid van Nederlandse ondernemers, dan wel aan de economische omstandigheden, waarin de kosten van mechanisering niet tegen de baten zouden opwegen. In de Franse, Engelse en Duitse geschiedschrijving worden overigens soortgelijke discussies gevoerd. Daarbij wordt vaak met schroom gesproken over de perioden waarin ondernemers niet geneigd waren onmiddellijk de meest geavanceerde apparatuur in te voeren. Het is duidelijk dat ideologische voorstellingen omtrent de ideaaltypische ondernemer voor een groot deel de toonzetting van deze discussies bepalen. Uitspraken over de mentaliteit van ondernemers zijn echter vaak weinig empirisch onderbouwd. In dit onderdeel wordt de rol van de Nederlandse ondernemers opnieuw aan de orde gesteld. Wij willen daarbij nauwkeuriger dan tot nu toe is gedaan letten op vooral twee aspecten: enerzijds de herkomst, houdingen en gedragingen van ondernemers en anderzijds de specifieke problemen die de invoering van bepaalde apparatuur met zich meebracht. De vraag naar opvattingen en houdingen ten aanzien van technische innovaties moeten we ook stellen ten aanzien van het beleid van de overheid. We treffen in de negentiende eeuw een heel scala van standpunten en activiteiten aan, van de ambitieuze handels- en nijverheidsbevordering van de ‘koopman-koning’ Willem I tot het ‘laissez-faire’-beleid van de kabinetten van Thorbecke. Tegelijk constateren we dat zelfs de meest liberale regeringen maatregelen namen die van verstrekkende betekenis waren voor de nijverheid, zoals de oprichting van de Polytechnische School in 1863 en een reeks hogere burgerscholen in de jaren daarna. Voorts mat de overheid zich een steeds grotere controlerende en regulerende taak toe, zoals blijkt uit de wetgeving op het gebied van de veiligheid van fabrieken (eerst voor de omgeving, later ook voor de arbeiders), de tariefwetgeving en de Keuringsdienst van waren. Tenslotte trad de overheid zelf als innoverend ondernemer op bij de aanleg van kanalen, het tele- | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
Boven: Gezicht op de achterzijde van de Fabriek van Stoomwerktuigen van de Gebrs. Schutte en Weiler in 1851. Bij ‘industrialisatie’ en ‘fabriek’ wordt vaak gedacht aan grootbedrijf en grootschalige produktie. Kenmerkend voor Nederland was de kleinschalige produktiewijze die een breed scala produkten voortbracht, waarbij klassieke en moderne technieken werden gecombineerd. Het kleinbedrijf slaagde erin met produkt- en procesinnovaties zijn produktie kwalitatief en kwantitatief te verbeteren en daarmee zijn dominante positie gedurende de gehele negentiende eeuw te behouden.
Onder: Algemeen overzicht van het bedrijfscomplex van P. Regout te Maastricht omstreeks 1868. Steendruk uit een album dat de grondvester van de onderneming aan het eind van zijn aktieve leven aan zijn kinderen en vrienden aanbood. Regouts bedrijf behoorde tot de eerste industriële grootbedrijven in Nederland. Ten tijde van deze afbeelding telde het bijna 2000 personeelsleden en omvatte het als belangrijkste onderdelen een glas- en kristalfabriek en een aardewerkfabriek met aanverwante bedrijven, zoals een potasfabriek en een kalkbranderij.
| |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
graafnet en de spoorwegen. De verschillende rollen van de overheid ten aanzien van innovaties en de veranderingen die in de loop van de negentiende eeuw daarin optraden zullen in dit onderdeel worden onderzocht. Nieuwe produktietechnieken hadden ingrijpende gevolgen voor de kwaliteit van de arbeid en voor de arbeidsverhoudingen. Het werk in een fabriek vereiste een tot dan toe ongekende discipline, die de arbeiders onder sterke dwang werd opgelegd. Het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in fabrieken en werkplaatsen, waarover in 1889 en 1894 werd gerapporteerd aan de Tweede Kamer, onthulde schrikbarende toestanden. Hier en daar verzetten arbeiders zich, soms met geweld, tegen de invoering van nieuwe machines (bijvoorbeeld in de Brabantse schoennijverheid en in de Rotterdamse haven in de crisisjaren tachtig), maar dergelijk verzet vond in de Nederlandse samenleving geen weerklank, zoals dat in Engeland en Duitsland wel het geval was. Vanaf de jaren 1870 werd de positie van de arbeiders een publieke ‘kwestie’, waarover de hele gezeten burgerij - ondernemers, politici, artsen, ingenieurs, onderwijzers etc. - zich uitliet. Een hoofdstuk zal woren gewijd aan veranderingen in de kwaliteit van de arbeid in de nijverheid en de publieke discussie daarover. Een afzonderlijk hoofdstuk is gewijd aan de markt. Hier wordt de vraag aan de orde gesteld in hoeverre voorkeuren van consumenten van invloed zijn geweest op het innovatieproces. Deel vi wordt afgesloten met een hoofdstuk waarin gepoogd wordt antwoord te geven op de vragen die ons in al deze delen bezig hebben gehouden: wat waren de specifieke kenmerken van innovatieprocessen in Nederland in de negentiende eeuw? Welke factoren bepaalden die ontwikkeling in de loop van de eeuw? En welke rol hebben deze innovaties gespeeld in de modernisering van de Nederlandse samenleving?
d. van lente, h.w. lintsen,
|
|