'"Die dan hare wyven laten afweyen." Overspel, eer en schande in de zeventiende eeuw'
(1988)–Maria-Theresia Leuker, Herman Roodenburg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria-Theresia Leuker & Herman Roodenburg‘Die dan hare wyven laten afweyen’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1]Als wij op zeventiende-eeuwse kluchten mogen afgaan, hebben onze voorouders om weinig mannen zozeer gelachen als om de ‘hoorndrager’: de man die weet dat zijn vrouw met een ander slaapt maar daar eenvoudig niets aan doet. Steeds weer ontmoeten wij in deze kluchten de ‘hoorndrager’, de cornutus of de ‘koekoek’. Uiteraard vormen overspel en vooral alle ontwikkelingen hieromheen ook nu nog een dankbaar gegeven voor een komedie, maar het personage van de hoorndrager zullen wij niet meer zo gauw tegenkomen. Uit ons huidige taalgebruik is zelfs het scheldwoord nagenoeg verdwenen, zoals ook het corresponderende gebaar - twee gespreide vingers boven het hoofd van het onwetende slachtoffer - volledig lijkt uitgestorven. Het scheldwoord was dan ook verbonden met noties van eer en schande die in de zeventiende eeuw, in tegenstelling tot nu, nog steeds een belangrijke rol vervulden in de dagelijkse omgang. Zij reguleerden het gedrag van mannen en vrouwen overeenkomstig hun gender, hun sociale en culturele sekse. Ga naar voetnoot1 Slechts in mediterrane gebieden, met name in een aantal traditionele herdersgemeenschappen, komt de hoorndrager, met de daaraan verbonden noties van eer en schande, nog steeds voor. Het lijkt daarom zinvol om een aantal antropologische studies over deze gemeenschappen ter hand te nemen, als wij iets van de gevoelens willen achterhalen die in de zeventiende-eeuwse Republiek rond dit scheldwoord hebben bestaan. Wij denken hier met name aan de studies van Pitt-Rivers over de Andalusische Sierra, van Campbell over de Griekse Sarakatsani en van Blok over het binnenland van West-Sicilië. Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als bronnen voor de Republiek hebben wij, behalve een grote reeks kluchten, verscheidene moraalgeschriften geraadpleegd. Hierin wordt naast een groeiende nadruk op het individuele geweten nog steeds zeer veel aandacht besteed aan noties van eer en schande, een aspect van de moraalgeschriften dat tot nu toe vrijwel over het hoofd is gezien. Ook hebben wij gebruik gemaakt van een aantal juridische geschriften. Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[2]Ook voor de genoemde antropologen moet de ‘hoorndrager’ een nagenoeg onbekend begrip zijn geweest. Zo interpreteerde Pitt-Rivers de horens van de hoorndrager behalve als een symbool van de duivel juist als een symbool van mannelijkheid. Via een ‘merkwaardige omkering’, zo meende Pitt-Rivers, werden de horens van de overspelige man overgebracht op de bedrogen echtgenoot. Ga naar voetnoot4 Campbell nam deze verklaring met enige voorzichtigheid over. Ga naar voetnoot5 Blok benadrukt echter dat het geen toeval is dat zowel in Spanje als in Italië de termen ‘hoorndrager’ (Sp. cornudo; It. cornuto) en ‘bok’ (Sp. cabrón, It. becco) door elkaar worden gebruikt. Immers, in tegenstelling tot een andere bekende hoorndrager in deze gebieden, de ram, laat de bok ook andere mannetjes bij de wijfjes toe. Blok betoogt dat in de collectieve voorstellingen binnen deze herdersgemeenschappen de ram en de bok een binaire oppositie vormen. Zij constitueren de sym- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bolen, waarin andere binaire opposities, zoals eer en schande, mannelijkheid en vrouwelijkheid, kracht en zwakheid worden uitgedrukt. De symboliek van ram en bok moet al buitengewoon oud zijn. Blok verwijst naar Homerus, Herodotus en de droomduider Artemidorus. Ga naar voetnoot6 Zoeken wij in de genoemde en enige andere studies over het mediterrane gebied naar de gemeenschappelijke noties achter de schande van de hoorndrager, dan lijken drie, nauw met elkaar samenhangende noties van belang. Allereerst, zoals Blok en Jane Schneider hebben opgemerkt, worden vrouwen binnen deze en andere mediterrane herdersgemeenschappen als bezit ervaren: vóór het huwelijk als het bezit van hun mannelijke bloedverwanten en na het huwelijk als het bezit van hun echtgenoten. In feite maken vrouwen deel uit van het patrimonium van mannen. Omdat eer, mannelijkheid en kracht nauw verbonden zijn met de bescherming van het eigen bezit, betekent een aantasting van dit bezit - de diefstal van gewassen of vee, maar toch vooral de verleiding van een dochter, zuster of echtgenote - dat de eer van de mannen, die hun bezit hadden moeten beschermen, tegelijk wordt aangetast. Kortom, de mannelijke eer ligt met name besloten in de maagdelijkheid van een dochter of zuster en in de kuisheid van een echtgenote. Ga naar voetnoot7 Een tweede, steeds terugkerend gevoelen is dat de vrouwen deze bewaking ook absoluut nodig hebben. Vrouwen worden in sterke mate als slachtoffers van hun eigen seksualiteit gezien. Juist daarom, zo is de overtuiging van de mannen, zullen zij zich maar al te gauw in een overspelige relatie storten. Met hun seksualiteit, steevast geassocieerd met de duivel, vormen vrouwen een voortdurende bedreiging voor de mannelijke eer. Ga naar voetnoot8 Zelf kunnen zij echter deze bedreiging verminderen door hun ‘schaamte’ te tonen, door zich in woord, gedrag en kleding zedig te gedragen. In die zin vormt het vrouwelijk schaamtegevoel de tegenhanger van mannelijkheid en eer. Vrouwen tonen hun schaamte vooral door zich weinig buitenshuis te begeven. Pitt-Rivers citeert een oud Spaans gezegde: ‘La mujer honrada, la pierna quebrada y en casa’ (de eerbare vrouw: opgesloten in huis met een gebroken been). Dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou de ideale oplossing zijn. Ga naar voetnoot9 Gaan de vrouwen toch het huis uit, dan dienen zij zich teruggetrokken en zedig te gedragen. Ga naar voetnoot10 Een derde notie achter de schande van de hoorndrager valt het beste te omschrijven als de ‘dubbele standaard’: de overtuiging dat het een man mag worden vergeven als hij vóór of buiten zijn huwelijk seksuele relaties aangaat, maar dat het als een ernstige misstap moet worden beschouwd als een vrouw zich hieraan waagt. Ook dit gevoelen ligt in de tegengestelde idealen van ‘mannelijkheid’ en ‘schaamte’ besloten. Terwijl mannen, ook getrouwde mannen, met hun seksuele veroveringen juist hun mannelijkheid kunnen bewijzen, verliezen vrouwen, als zij ook maar één keer vóór of buiten hun huwelijk seksuele gemeenschap hebben gehad, voorgoed hun schaamte. Tegelijk maken zij, zolang zij nog ongetrouwd zijn, hun mannelijke verwanten te schande. Zijn zij getrouwd, dan beroven zij bovenal hun echtgenoten van hun eer: het zijn de overspelige vrouwen en niet hun minnaars die hun de horens opzetten. Ga naar voetnoot11 De genoemde antropologen hebben steeds gewezen op het nauwe verband tussen dit mediterrane eerbegrip en de fysieke persoon. Ga naar voetnoot12 Ook rond de hoorndrager vinden wij dit verband. Immers, waar de kuisheid van de vrouw wordt aangetast, wordt zowel haar reputatie als die van haar verwant of echtgenoot aangetast. Deze kan zijn schande echter uitwissen als hij overgaat tot fysiek geweld. Ga naar voetnoot13 Campbell heeft daarvan een paar voorbeelden gegeven. In één geval, dat plaatsvond in 1948, doodde een vader zowel zijn eigen dochter als de man die haar onder valse trouwbeloften zwanger had gemaakt. Ga naar voetnoot14 Ter verklaring van deze nauwe samenhang tussen de morele en de fysieke integriteit heeft Blok gewezen op het ontbreken binnen deze gemeenschappen van een min of meer stabiel en onpersoonlijk centraal gezag. In dergelijke samenlevingen zijn mensen voor de bescherming van zichzelf en hun bezit in de eerste plaats op eigen krachten, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Selbsthilfe, aangewezen. De sociale positie van een man en van de door hem beschermde familie, zijn reputatie en zijn eer worden dan ook in grote mate bepaald door zijn fysieke weerbaarheid, zijn mannelijkheid en moed. Ga naar voetnoot15 In de zeventiende-eeuwse Republiek hebben wij met een geheel andere situatie te maken. Evenals in andere delen van West-Europa had zich hier sinds de late middeleeuwen een betrekkelijk stabiel gezag ontwikkeld, waarbij een rechtssysteem dat nog in hoge mate door Selbsthilfe werd gekenmerkt, langzamerhand door een onpersoonlijk, door de staat beheerst rechtssysteem vervangen werd: ‘community law’, om met Lenman en Parker te spreken, maakte geleidelijk plaats voor ‘state law’. Ga naar voetnoot16 De conventie (die in ieder geval nog tot voor kort onder de Sarakatsani bestond) om de aangedane schande uit te wissen middels fysiek geweld treffen wij in de Republiek niet meer aan. Doodde bijvoorbeeld een man zijn vrouw en haar minnaar, nadat hij hen bij de daad had betrapt, dan ging hij zeker niet vrijuit. Wel kon hij met succes om gratie vragen. Ga naar voetnoot17 Zoals wij echter in de volgende paragrafen zullen zien, bleven begrippen als eer en schande, mannelijkheid en schaamte in hoge mate bepalend voor de wijze waarop mannen en vrouwen zich behoorden te gedragen, zich moesten houden binnen hun eigen gender. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[3]Sommige zeventiende-eeuwse auteurs blijken de oorspronkelijke betekenis van het scheldwoord ‘hoorndrager’ nog zeer goed te kennen. De Dordtse arts Daniel Jonctys bijvoorbeeld gaf er in zijn Tooneel der Jalouzyen, een onderhoudend traktaat over de jaloezie binnen het huwelijk, een omschrijving van. Volgens hem waren de termen ‘cornuto’ of ‘becco cornuto’ afgeleid van de bok, omdat alleen dit dier, aldus Jonctys, ‘zeer geduldig een medemaat in de Venustochten lyd’. En hij vervolgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘die dan met oogluiking, uit inzigt van winst of voordeel, hare wyven laten afweyen, deze zyn 't die met recht door dezen naam gehoont werden, en niet de zoodanige die daarover in yverzugt ontvlammen’. Ga naar voetnoot18 Zowel de term als de verklaring moeten al langere tijd gemeengoed zijn geweest. Zo lezen wij in de Ketiuicheyt der menscheliker natueren, een boekje dat rond 1500 werd geschreven: ‘Hy is als een cornuyt begeckt, / Die zijn wyfs vuylheyt ghedoocht, of deckt’. Ga naar voetnoot19 Interessant is dat ook Jonctys voor de tegenstelling tussen ram en bok naar Artemidorus verwijst. Toen een man bij de droomduider te rade ging, nadat hij gedroomd had ‘dat hy, rydende op een ram, voorover afgesmeten wierd’, had deze hem uitgelegd ‘dat hy zou gehoornt werden: dat is, dat zyn wyf de hoer zou spelen, hetwelk ook naderhand wel kenbaarlik gebeurde’. Ga naar voetnoot20 Het is opvallend dat wij in de zestiende en zeventiende eeuw naast de binaire oppositie van ram en bok een aantal andere opposities aantreffen die sterk herinneren aan de opposities in de mediterrane herdersgemeenschappen. In verscheidene moralistische geschriften werden de vrouw steeds weer deugden als schaamte en eerbaarheid ingeprent. Volgens de Spaanse humanist Juan Luis Vives in zijn De institutione foeminae christianae, dat in 1553 in het Nederlands werd vertaald, hoeven vrouwen in feite maar één deugd te bezitten, namelijk de ‘reynicheyt’ of ‘eerbaer suyverheydt’, terwijl mannen tal van deugden moeten bezitten, zoals ‘wijsheyt, welsprekentheyt, memorie, rechtvaardicheyt, sterckheyt, miltheyt, grootmoedicheyt, ende andere wetenschap om te mogen leven, ende ook cloecheyt om te weten te regeren het ghemeyne welvaren’. Ga naar voetnoot21 Ruim honderd jaar later schreef Jonctys' collega Johan van Beverwijck: ‘Beyde, de schaemte ende de eerbaerheyt zyn eygen ende 't vrouwelick geslacht byna aengeboren’. In mannen worden deze deugden echter verfoeid: ‘In een man wert de kuysheyt ende maeghdelicke suyverheyt voor schande gerekent’. Jonctys en Cats dachten er niet anders over. Ga naar voetnoot22 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als wij in de zeventiende-eeuwse Republiek nog zo'n duidelijke scheidslijn tussen de beide genders aantreffen, vinden wij dan achter de schande van de hoorndrager misschien noties die verwant zijn aan die welke Pitt-Rivers en anderen tijdens hun onderzoek in het mediterrane gebied aantroffen? Werd bijvoorbeeld in de zeventiende eeuw de kuisheid van vrouwen nog als het ‘bezit’ van mannen beschouwd? Volgens Keith Thomas gold dit in ieder geval voor het vroeg-moderne Engeland. In zijn artikel over de dubbele standaard verwerpt hij de contemporaine redenering dat het overspel van de echtgenote nu eenmaal onduidelijkheid brengt over het nageslacht en daarom als vele malen erger moet worden beschouwd dan het overspel van de echtgenoot Volgens hem ging het om meer dan dat: ‘fundamentally, female chastity has been seen as a matter of property; not, however, the property of legitimate heirs, but the property of men in women’. Het toenmalige taalgebruik attendeert ons ook hierop. Thomas citeert The Whole Duty of Man, een zeer populair moraalgeschrift uit die tijd. Daarin lezen wij: ‘The corrupting of a man's wife, enticing her to a strange bed, is by all acknowledged to be the worst sort of theft, infinitely beyond that of goods.’ Ga naar voetnoot23 Vives was dezelfde mening toegedaan. Volgens hem behoort de maagdelijkheid van een nog ongetrouwde vrouw slechts aan haar vader, terwijl haar kuisheid, nadat zij is getrouwd, aan haar echtgenoot behoort. Ter illustratie citeerde bij Plutarchus' Moralia. Ga naar voetnoot24 Toen een man trachtte een gehuwde Spartaanse vrouw tot overspel te bewegen, gaf zij hem het volgende waardige antwoord: ‘Is 't dat ghy begheerde dat myn is, ick soude u gaerne te wille zyn, maer dye suyverheyt dye ick gehadt hebbe doe ick noch maecht was, die behoorde mijnen vader toe ende nu behoort dye reynicheyt mijnen man toe.’ Ga naar voetnoot25 Vives liet er geen twijfel over bestaan dat, als de vrouw op de avances van de man was ingegaan, zij haar echtgenoot in oneer zou hebben gestort, zoals een meisje dat voor haar huwelijk met een man slaapt ‘schande en oneere’ over haar familie brengt. De man zou zelfs gevaar lopen door de familie te worden ‘dootghesmeten’. Ga naar voetnoot26 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch is het de vraag of The Whole Duty of Man en Vives' verhandeling over het huwelijk wel representatief mogen worden genoemd voor de gevoelens die in de zeventiende-eeuwse Republiek over de maagdelijkheid en kuisheid van vrouwen leefden. Volgens Thomas heeft de dubbele standaard in Engeland, met name in haar wetgeving, een grotere rol gespeeld dan in andere protestantse landen in die tijd. Ga naar voetnoot27 Ook lijkt het aannemelijk dat Vives vooral opvattingen heeft verwoord die in het begin van de zestiende eeuw in zijn geboorteland Spanje hebben bestaan. Zijn opmerking over het doden van de verleider maant in ieder geval tot voorzichtigheid, evenals het feit dat zijn in het Latijn geschreven boek slechts éénmaal in het Nederlands werd vertaald. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de zeventiende-eeuwse moralisten, wanneer zij dit onderwerp aansnijden, niet expliciet de vrouwelijke kuisheid als het ‘eigendom’ van de mannelijke verwanten of de echtgenoot beschrijven. Uiteraard was ook voor hen de man de leidsman van de vrouw. Toch is het opvallend dat zij zich in meer gematigde termen uitdrukten dan Vives. Zo schreef bijvoorbeeld Jonctys hoogstens dat mannen jaloerser zijn dan hun vrouwen, omdat zij nu eenmaal ‘als der vrouwen overhoofden meerder machts en vermogen hebben om haren nayver door uitterlijke daden van bewaken, beschuitten, en diergelijke aan de wereld kenbaar te maken’. En hij voegt eraan toe: ‘Hetwelke by d'Italianen en andere volkeren, die meerder machts over hare vrouwen gebruiken dan wy, seer kenlik te bespeuren is.’ Ga naar voetnoot28 Eenzelfde gematigde formulering vinden wij in een juridisch geschrift, de Hedendaegse rechtsgeleertheyt van Ulricus Huber. Volgens hem bestond er geen vrouwelijk equivalent voor de scheldnaam ‘hoorndrager’, ‘omdat de man verstaen wort te moeten beletten dat hem geen overspel werde gespeelt, hetwelke soo in de macht van de vrouwe niet en is’. Ga naar voetnoot29 Aan de noodzaak van bewaking wordt echter door geen van de moralisten getwijfeld. Had de vrouw ook maar één keer van het overspel, van de ‘buitelusten’ geproefd, dan zou zij alle beheersing verliezen. Volgens Jonctys zou de vrouw, ‘eenmaal de palen van de schaamte deurboort en hare eerbaarheid (hoewel maar met eenen hulpvaardigen Jupijn) verkracht hebbende’ de ene minnaar na de andere nemen, ‘verlekkert’ als zij was geworden op deze ‘buitelusten’ en ‘van de weerhou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wende schaamte ontbloot’. Ga naar voetnoot30 Cats dacht er niet anders over. Had de vrouw eenmaal haar schaamte verloren, trad zij buiten dit ‘gebot’: ‘Soo wort haer teere schoot een deure sonder slot’. Ga naar voetnoot31 Vrouwen werden dan ook, evenals in de mediterrane gemeenschappen, als seksueel onverzadigbare wezens beschouwd. In medische geschriften die in de zeventiende-eeuwse Republiek veel gelezen werden, bijvoorbeeld Van Beverwijcks Schat der Ongesontheydt, werd, in navolging van Plato, de baarmoeder afgeschilderd als een dier dat hongert naar het mannelijk zaad. Ga naar voetnoot32 Van Beverwijck was zeker niet de enige die zulke ideeën verwoordde. Dezelfde opvattingen vinden wij vóór Van Beverwijck in het populaire Medecyn-boeck van de Duitse arts Christoph Wirtsung Ga naar voetnoot33 en na Van Beverwijck in een ander veelgelezen boek, Venus' Minsieke Gasthuis van de Franse arts Nicolas Venette. De baarmoeder is onverzadigbaar, zo meende Venette: ‘noch de hel, noch het vyer, noch de aerde zyn soo verslindende niet als dit orgaan’. Ga naar voetnoot34 Hiermee haalde hij slechts een middeleeuws spreekwoord aan. Ga naar voetnoot35 Teruggrijpend op Galenus zagen de drie artsen bovendien een duidelijk verband tussen de hongerige baarmoeder en hysterie. Naar Galenus' opvatting dat ook vrouwen zaad bezitten, waarschuwden zij dat de baarmoeder steeds mannelijk zaad wil ontvangen, omdat het vrouwelijk zaad zich anders zou ophopen. Het zou verrotten en de vrouwen uiteindelijk tot razernij brengen. Volgens de drie artsen was hysterie vooral een ziekte van ongetrouwde vrouwen: van nonnen, oude vrijsters en weduwen. Ga naar voetnoot36 Hier lijkt de angst voor weduwen door te klinken die Pitt-Rivers en Brandes in Andalusië aantroffen. Ga naar voetnoot37 Weliswaar stak de chirurgijn Jean Palfyn in 1708 de draak met zulke noties: ‘si les femmes savoient que des philo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
sophes et des medecins ont cru serieusement tant de sottises, elles auroient raison de s'en moquer’. Ga naar voetnoot38 Maar wij weten dat vrouwen deze opvattingen deelden, bijvoorbeeld Isabella de Moerloose, de auteur van een opmerkelijke autobiografie. Ga naar voetnoot39 Toch verschilden zeventiende-eeuwse moralisten als Cats en Jonctys in die zin van Vives, dat zij ervoor waarschuwden de vrouwen al te streng te bewaken. Volgens Jonctys voerden de Italianen een te hard regime over hun vrouwen, ‘die doorgaans opsluittende en van 't manvolk afgescheiden houdende, zelfs ook binnen hare kerkken’. Ga naar voetnoot40 Beiden verwachtten van een dergelijke aanpak eerder een averechts effect, als deze aanpak met de gemeenzame omgang tussen mannen en vrouwen in de Republiek al mogelijk was. Cats adviseerde dan ook: ‘Denkt vry dat mennig wyf is uit den band gesprongen,
Omdat se veel te zeer was in den band gedwongen.
Van hier dan alle dwang: ons Neerland is te vry:
Geen deugd en werd geleert door harde slaverny.’
Ga naar voetnoot41
In het bewaken, zo vonden hij en de andere zeventiende-eeuwse moralisten, konden de mannen het beste een ‘matige middelmaat’ houden. Ook in de Republiek konden vrouwen hun reputatie en daarmee de eer van hun man het beste bewaren door hun ‘schaamte’ te tonen. Volgens Vives was niets zo teer als de ‘fame’ van een vrouw. Haar reputatie hing voortdurend aan een ‘siden draet’. Zij hoefde maar de minste aanleiding tot een gerucht te geven om daarmee haar hele leven te worden achtervolgd. Ga naar voetnoot42 Vives gaf daarom strenge regels hoe een vrouw en met name een nog ongetrouwde vrouw zich diende te gedragen. De laatste mocht slechts als het noodzakelijk was het huis verlaten en dan alleen in gezelschap van haar moeder of van andere deugdzame personen. Op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
straat moest zij haar ogen neergeslagen houden, weinig spreken en een ‘prijselijcke vreese ende heylighe schaemte’ tonen. Ook moest zij zich zedig kleden, zoals zij zich ook niet op haar schoonheid mocht laten voorstaan of er behagen in scheppen dat een man haar aanzag. Banketten en danspartijen moest zij uiteraard vermijden vanwege de talrijke ‘vrijagien ende amoureusheden’ die daar plachten voor te vallen. Ga naar voetnoot43 De gevoelens van Cats, Van Beverwijck en Jonctys komen duidelijk overeen met die van Vives. Vrouwen moesten niet teveel uithuizig zijn of, zoals Cats het formuleerde: ‘Een echtevrouw en kan haer eer niet beter styven, / Als met in huys te zyn, en uit den woel te blyven.’ Ga naar voetnoot44 Jonctys haalt zelfs een spreekwoord aan, dat een meer vriendelijke versie lijkt van het gezegde dat Pitt-Rivers in Andalusië noteerde: ‘Quade beenen, goede wyven / Dienen wel in huys te blyven.’ Ga naar voetnoot45 Toch wordt ook hier erkend dat ‘in onse vrye Nederlanden’ de vrouwen meer vrijheid hebben dan elders. Zij worden zonder argwaan buitenshuis gezien, zowel ‘tot vermaeck als uit noodzaaklikheid’. Ga naar voetnoot46 Het zou zinloos zijn hun deze vrijheid alsnog te ontnemen. Wel krijgen de vrouwen talrijke aanwijzingen hoe zij zich tijdens maaltijden en danspartijen hebben te gedragen. Een eerbare vrouw zal zich wapenen met een ‘eerbaer gelaat’ en een ‘stil en sedig wesen’. Als zij spreekt, moet zij dit ‘in alle schaamte en zedigheid’ doen. Zij zal zich bovendien wachten voor een ‘vuile mond’, een ‘onschamel oor’ en een ‘geil en stout gezichte’. Uiteraard moet zij ook zedig gekleed zijn. De gewoonte onder de adel en welgestelde burgers om ‘een goed gedeelte van de hals en borst ontbloot te laten’ zal zij vermijden, zoals ook blanketten of het dragen van edelstenen wordt afgekeurd. Ga naar voetnoot47 Zo vermaande Cats: ‘Laat voor een gave steen, u goede gaven schynen, / Voor peerels, reine tucht; en schaamte voor rubynen.’ Ga naar voetnoot48 Ook in bed dient de getrouwde vrouw zich eerbaar te gedragen. Haar man zou anders maar bang worden dat zij hem bij de eerste de beste gelegenheid zal bedriegen. Ga naar voetnoot49 Wat schreven de moralisten tenslotte over de dubbele standaard? Cats verwoordde slechts de kerkelijke opvatting, toen hij de vrouwen, de ‘zwakke vaten’, als volgt in bescherming nam: ‘'t Is onrecht aen den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
man zijn weelde vry te laten / En hart te willen sijn ontrent de broose vaten’. Door predikanten en moralisten werd de dubbele standaard telkens verworpen. Ga naar voetnoot50 Maar ook de wetgeving was, in tegenstelling tot de Engelse, vrij gematigd. Huber meende weliswaar, in overeenstemming met het Romeinse recht, dat een man slechts overspel beging als hij het bed deelde met de vrouw van een ander. Sliep hij met een ongetrouwde vrouw, een vrijster of een weduwe, dan was dit slechts ‘vrouwenschendinge’. Ging daarentegen een getrouwde vrouw met een ongetrouwde man naar bed, dan gold dit wel degelijk als overspel. Ter verdediging van deze ongelijkheid wees Huber, behalve op het feit dat een man om het overspel van zijn vrouw kon worden bespot, op het voor hem zwaarder wegende feit dat de man door deze echtbreuk vader kon worden van kinderen die hij niet had verwekt, dezelfde redenering dus die Thomas aantrof in het vroeg-moderne Engeland. Huber voegde hier echter aan toe, dat veel Nederlandse rechtsgeleerden anders dachten over deze materie. Ga naar voetnoot51 Inderdaad wordt in de Politieke Ordonnantiën van 1580 dit onderscheid niet gemaakt, zoals het ook ontbreekt in het Echtreglement voor de generaliteitslanden uit 1656. Ook Simon van Leeuwen wijkt hierin af van Huber. Ga naar voetnoot52 Wel bleef er een verschil in bestraffing bestaan. Werd een getrouwde vrouw al de eerste keer dat zij op overspel met een ongetrouwde man werd betrapt voor vijftig jaar gebannen, een getrouwde man ontving voor hetzelfde delict met een ongetrouwde vrouw pas bij de tweede keer deze straf. In de praktijk waren de verschillen vermoedelijk nog groter. Ga naar voetnoot53 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[4]In zijn Tooneel der Jalouzyen vertelt Jonctys hoe hij eens in een klucht de volgende scène zag. Eerst verschenen er twee hoorndragers op het toneel die, zodra zij de horens van de ander zagen, elkaar van harte begonnen uit te lachen. Hierna verschenen er nog drie of vier hoorndragers ‘al even schoon gehult’. Bij het zien van de twee en van elkaar barstten ook zij in lachen uit, totdat ieder, door twijfel bevangen, voorzichtig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan zijn hoofd begon te voelen om vervolgens ‘met stomme kaken’ af te druipen. Ga naar voetnoot54 Het zeventiende-eeuwse schouwburgpubliek kon zich bij talrijke kluchten vermaken om de hoorndrager. Ga naar voetnoot55 Tussen 1612 en 1712 verschenen zo'n dertig kluchten en blijspelen met overspel als centraal gegeven, waarin de bedrogen echtgenoot steeds weer als ‘hoorndrager’ wordt aangeduid. Ga naar voetnoot56 In eenentwintig ervan troffen wij de klassieke driehoeksverhouding aan: de echtgenote neemt er een minnaar bij. In vijf stukken bedrijven beide partners de ‘buitelusten’, Ga naar voetnoot57 terwijl in de overige vier in het geheel geen overspel wordt gepleegd, maar een overdreven jaloerse echtgenoot hardnekkig de verdenking koestert dat hij wordt bedrogen. Ga naar voetnoot58 Kluchten waarin alleen de echtgenoot overspel pleegt ontbreken. Om zoiets alledaags viel nauwelijks te lachen. Als synoniemen van de hoorndrager vinden wij zo nu en dan spotnamen als ‘haenrey’ en ‘koekoek’. Daarnaast worden dikwijls beeldende omschrijvingen gebruikt. Op Goosens wanhopige vraag: ‘Waar brengt mijn wijf my toe?’, antwoordt zijn knecht Jeuriaen: ‘Tot gildebroer van 't hoorenrijk’. Ga naar voetnoot59 Elders lucht een bedrogen echtgenoot zijn woede ‘op die schellem, / Die my kroont met een getackte hellem’. Zijn knecht noemt hem zelfs spottend ‘mijn Cabricornus’. Al even eerbiedig betitelt een echtgenote haar man als ‘generalissimus van alle hoorenbeesten’ of ‘heer overdeken van 't horendragersgild’. Ga naar voetnoot60 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in deze kluchten en blijspelen komen wij de drie noties achter de schande van de hoorndrager tegen. Ook hier vinden wij de overtuiging dat vrouwen in feite het ‘bezit’ van hun verwanten en echtgenoten vormen. Zij moeten bovendien bewaakt worden, zij zijn immers maar al te begerig naar seks. Tegelijk ontmoeten wij de dubbele standaard, de overtuiging dat het overspel van de vrouw als vele malen erger moet worden beschouwd dan dat van de man. Wel zijn de drie noties in een context geplaatst die duidelijk verschilt van die in de moralistische geschriften. De toneelstukken zijn weliswaar eveneens opiniërend en duidelijk moralistisch van toon. Zij geven echter, mede op basis van specifieke vormgevingsprincipes, een andere interpretatie van de werkelijkheid. Wij moeten bijvoorbeeld rekening houden met het voortleven van aloude typen als de pantoffelheld of het boze wijf, die nog stammen uit de Middelnederlandse kluchten. Ga naar voetnoot61 Ook heeft de mediterrane literatuur, vooral de Italiaanse novellistiek en de commedia dell'arte, het komische theater in de Nederlanden, evenals in andere Europese landen, aanzienlijk beïnvloed. Ga naar voetnoot62 Zo vormen acht van de hier onderzochte toneelstukken bewerkingen van Italiaanse of Spaanse voorbeelden. Ga naar voetnoot63 Het gaat echter inderdaad om bewerkingen: de voorbeelden werden toegesneden op de Nederlandse verhoudingen. De schrijvers en bewerkers zochten naar komische situaties die aansloten bij de belevingswereld van het publiek. Zoals wij nog zullen zien, kon dat komische juist liggen in dat wat door de moralisten werd veroordeeld. Nog sterker, met hun vermaningen kon een loopje worden genomen, zoals bij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld Asselyn deed in zijn Schynheilige vrouw. In feite vormt die relativering van de bestaande moraal een vast gegeven in de kluchten. Het was een onschuldige relativering: de heersende normen worden, evenals in andere humor uit die tijd, niet werkelijk aangetast. Van een sociaal protest was geen sprake. Ga naar voetnoot64 In welke vorm werden nu de drie genoemde noties in de toneelstukken verwerkt? Slechts één keer troffen wij de mening aan, uiteraard verkondigd door een al te jaloerse echtgenoot, dat vrouwen eigenlijk het ‘bezit’ zijn van hun mannen. Althans, Tryn Snoeps verwijt haar man: ‘Tis niet om te verdraghen, so jelours als hy op myn is. / En hy mient dat al myn goet, jae myn Lyf, dat dat syn is.’ Ga naar voetnoot65 Heel wat vaker vonden wij echter de met deze bezitsidee verbonden notie dat een getrouwde vrouw door haar overspel niet alleen schande over zichzelf maar ook over haar echtgenoot brengt. Zo dreigt Enghel haar man: ‘'K ontslip u t'eenigher tijdt, en brengh ons bey ter schanden.’ Ook als Nicodemus heeft gedroomd dat zijn vrouw hem heeft bedrogen, dat zij niet ‘poort-vast’ is gebleken, bejammert hij zijn eer. De ‘gehorende schout’ roept zelfs uit: ‘jouw, roofster van mijn eer!’, als hij zijn vrouw in het bordeel heeft betrapt. Ga naar voetnoot66 Behoudens een enkele uitzondering zijn het inderdaad de overspelige vrouwen die hun mannen de horens opzetten, hen van hun mannelijkheid en eer beroven. Geile Fijtje, in de Klucht van Oene, zegt het onomwonden: ‘Ik zweer dat ik Oenes hooft mit hoorens zel bezetten.’ Ga naar voetnoot67 Hoe stond het met de tweede notie? Hoe onverzadigbaar waren de vrouwen en hoe nauwlettend moesten zij daarom in de gaten worden gehouden? Slechts af en toe kwamen wij nog een kleindochter tegen van het ‘boze wijf’ uit de Middelnederlandse literatuur: een kijvende ‘dulle Griet’ die haar echtgenoot afranselt, altijd met mensen overhoop ligt en alleen haar minnaar een vriendelijk gezicht toont. Ga naar voetnoot68 Bijna in alle kluchten en blijspelen zijn de vrouwen jong, levenslustig en begerig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de ‘buitelusten’. Hun namen zeggen al genoeg: Tryn Snoeps, Geile Fijtje, Lichte Klaartje, Gadtje Waggelaar, Stijntjen Gheren-gekust en Grietje Lichtnaers. Zij smachten slechts naar hun minnaars. Een enkel voorbeeld: als Tryn Snoeps heeft afgesproken met haar minnaar Slimme Piet, krijgen wij te horen dat zij haast uit haar vel barst van verlangen. Zij kan nauwelijks wachten tot het avond wordt, tot Piet haar ‘lust’ komt ‘blussen’. Ga naar voetnoot69 De geilheid van Geile Fijtje en de andere vrouwen wordt nog geaccentueerd doordat de meesten van hen met een oude, impotente man zijn getrouwd. Ook hier is de traditie van het Middelnederlandse toneel te bespeuren. Vooral in een aantal stukken uit de eerste helft van de zeventiende eeuw draagt de oude echtgenoot trekken van de ‘hennetaster’, de pantoffelheld uit middeleeuwse kluchten. Ga naar voetnoot70 Typerend is bijvoorbeeld de ‘dreutelaar’ en ‘knoeyer’ Claas Cloet over wie zijn jonge echtgenote klaagt: ‘Is hy ien vrouwen man? ba tjan 'tis ien droghen geck,
Die recht op zijn tijdt is om te capoenen.
Weet hy van troetelen? weet hy van soenen?’
Ga naar voetnoot71
Ook Sybille, de echtgenote van de oude hopman Ulrich, zou deze ‘dorren, drogen en gemelijken quant’ graag voorzien van een ‘jonger luitenant’. Ga naar voetnoot72 Zulke ongelijke huwelijken konden volgens de moralisten slechts leiden tot twist en overspel. De kluchten en blijspelen brengen dezelfde boodschap. Schreef Cats: ‘Als jong met jongh te samen paert, / God is'er by, na rechten aert’, in Van der Muyrs Ketelboeter wordt vastgesteld dat slechts ‘jongh by jongh, en out by out’ tot een vreedzaam huwelijk leidt. Ga naar voetnoot73 Overigens worden niet al deze jonge vrouwen in louter negatieve termen neergezet. Sommigen zijn niet om geld met zo'n ‘knoeyer’ getrouwd, maar er door hun ouders toe gedwongen. Dit geldt vooral voor kluchten en blijspelen uit de tweede helft van de zeventiende eeuw en later. Zo klaagt Alida in Van den Burgs Gehorende schout: ‘Myne ouders, hebben my gedwongen an dien droogen; / Ik kan de vent niet zien, noch dulden voor myne oogen.’ Ga naar voetnoot74 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit neemt echter niet weg dat de vrouwen juist om hun al te grote willigheid bewaakt moeten worden. De meeste mannen maken het echter wel erg bont. Zo heeft Doeden geen enkel vertrouwen in zijn vrouw Enghel met al haar ‘loos bedrijf’. Het liefst zou hij haar in een blok sluiten ‘aen voeten en aen hanghden, / Eer datse my en heur noch brenght in groote schanghden.’ Ga naar voetnoot75 Maar ook hier is de boodschap duidelijk: door een al te strenge bewaking kunnen de vrouwen juist tot overspel worden gedreven. Als bijvoorbeeld Nicodemus zijn knecht belast met de bewaking van zijn vrouw, dreigt zij: ‘Indien ick malle wouw, ghy wiert al haest gewaer
Dat men een loose vrouw haer list niet kan beletten,
U eyge wachter soud u hoorens konnen setten.’
Ga naar voetnoot76
Op dezelfde wijze reageert Enghel op de kwade vermoedens van Doeden: ‘Hy trouwt me dit al toe, waerom hy naerstich let, / Maer ik wed dat ik eer langh sijn kop met hoorens set.’ Ga naar voetnoot77 Om hun doel te bereiken laten de vrouwen geen middel onbeproefd. Met hun ‘vrouwenlisten’ - eveneens een erfgoed uit de middeleeuwen Ga naar voetnoot78 - misleiden zij hun echtgenoten maar al te graag. Zij zijn bepaald gewiekst als het erom gaat hun minnaars te verbergen of op het laatste moment te helpen vluchten. Sommigen hebben zelfs door dat het met overtuiging belijden van de eigen eerbaarheid een prachtige dekmantel vormt voor het verbergen van hun onkuisheid. Aaltje is wel erg doortrapt. Als zij zwanger is geworden, wil zij de argeloze Harmen trouwen om zo haar schande te verhullen. Maar aanvankelijk weert zij hem beschaamd af: ‘Mijn maeghdom! Neen, o neen, die salme niemant rooven.’ Ga naar voetnoot79 Ook Levijntje van Dockum, Asselyns ‘schynheilige vrouw’, weet er raad mee. Zo houdt zij haar vriendinnen voor: ‘Men moet exemplaarlyk leeven, dat men elk tot een voorbeeld zy. O! een kuische vrouw is een juweel van een onwaardeerlyke waardy, een kroon des mans, een sieraad des huis, en een aanwas van luister en achtbaarheden.’ En zij vervolgt: ‘Alle jonge getrouwden (…) behoorden (…) de boeken van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cats, en inzonderheid zyn huuw'lyk wel naarstig te doorlezen.’ Ja, niets vindt zij afschuwelijker dan een onkuise vrouw die haar echtgenoot onteert en de huwelijksband verbreekt. Een goede echtgenote, zo heeft zij bij Cats gelezen, leeft teruggetrokken en kuis. Men zou haar haast geloven, als zij uitroept: ‘O de boeken van Cats, daer in verslyt ik veeltyds gantsche halve nachten.’ Maar ondertussen weet het publiek allang wat zij in die nachten werkelijk doet. Ga naar voetnoot80 Uiteraard liepen deze vrouwen groot gevaar hun reputatie, hun eerbaarheid te verliezen, een reputatie die nu eenmaal gemaakt of gebroken werd door de buitenwereld, met name door de roddels en praatjes van de buren. Zo overweegt Sybille: ‘Onse bueren letten daer op, ik zou metter tijd voor een lichte koy henen gaen.’ En zij voegt eraan toe: ‘D'eerbaerheyd van een vrou, als je weet, die kan niet al te veel lyen.’ Ga naar voetnoot81 Juist doordat eer en schande zo sterk bepaald werden door de buitenwereld, vormden heimelijkheid en geheimhouding belangrijke strategieën om de eigen eer of eerbaarheid te bewaren. De oude hopman Ulrich krijgt bijvoorbeeld het advies: ‘Dewijl j'et niet kond beletten,
Is 't dan niet beter datjet stillekens gaet smoren,
Als datje de neus niet buiten de deur kend stekken,
Of datje koekoek en hoorenbeest moet hooren?’
Ga naar voetnoot82
In andere stukken wordt dezelfde moraal uitgedragen. Aan het slot van de Klucht van Oene wordt geconcludeerd: ‘Wie zen schant kan bedekken, en schae verhoeden, et groote kracht’, terwijl het motto boven de Klucht van de schoester luidt: ‘Men moet verschuilen en bedekken / Al d'onuitwisselyke vlekken’. Hoe stond het tenslotte met de dubbele standaard, de derde notie achter de schande van de hoorndrager? Het bewustzijn dat bij het morele oordeel over overspel met twee maten wordt gemeten, is in een aantal stukken duidelijk aanwezig. Als Aeltje en Tryn in de Klucht van de molenaer zich over hun echtgenoten beklagen, vraagt de laatste zich af: ‘Van waer komt de mannen de vryicheydt om by anderen haer te voeghen? / Dat wy altemet iens verwisselden hoe qualyck soudense genoegen.’ Ga naar voetnoot83 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De mannen zelf wisten dit maar al te goed. Als de ‘gehorende schout’ zijn vrouw op overspel betrapt, is dat voor hem voldoende reden om een echtscheiding aan te vragen. Maar over zichzelf en zijn eigen sekse verkondigt hij: ‘Wy mannen, mogen doen, al't geen ons maar behaagt.
(…)
Al zag myn vrouw, my by een ander vrouwmens leggen,
Zy zouw my dekken, en geen woord daar tegen zeggen.’
Ga naar voetnoot84
In de Klucht van hontghe bijt mij niet jaagt Abraham met zijn allesverterende maar volledig ongegronde jaloezie zijn vrouw het huis uit. Zijn dienstmeid vertelt echter aan Man, de knecht des huizes: ‘Maar hoort Man wat hy lestent aenstelde voor een
gewelt,
Hy bootme doe de vrou wt de stat was een gulden aen geldt.
Ey lieve seyd hy laat ick eens onder je rocke.’
Ga naar voetnoot85
In de meeste kluchten spreekt het bovendien vanzelf dat een ongetrouwde man zijn seksuele behoeften zonder al te veel bedenkingen mag bevredigen. Zijn eer zal hij niet verliezen. Voor een vrouw in dezelfde situatie ligt dat anders. Zij verliest haar eer, ook als zij slechts één keer een misstap begaat. Wil zij die eer, althans voorzover dat mogelijk is, terugwinnen, dan kan dit op den duur zelfs betekenen dat zij nagenoeg moet afzien van haar seksualiteit. Zo komen wij in de stukken herhaaldelijk jonge vrouwen tegen die verlaten zijn door de man die hen zwanger heeft gemaakt. Om niet volledig in schande te vervallen moeten zij wel trouwen met een oude, weinig aantrekkelijke man. Sybille vertelt bijvoorbeeld: ‘Door te groote vryigheyd die my gegeven wierd was ik op den
hol geraekt.
In somma daer was een abuyssje, derf ik't seggen, daer was wat
jonks gemaekt
En doen myn ouders dat vernamen doe gingen sy my met allen kort
houwen.
Desen girigaerd dit merkende quam uyt, en men dwong my om met hem
te trouwen:
't Was dekt de pot toe, daer's palingh in, en maekt dat het kind
tait seyt (…)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat sou ik doen? ik most vande nood een deugd maken op dat mijn
eer niet wierd bevlekt.’
Ga naar voetnoot86
Zowel voor getrouwde als ongetrouwde vrouwen kon het aangaan van seksuele relaties buiten het huwelijk slechts in aanvaring komen met hun eerbaarheid. In Lemmers Jalourse Lammert wordt dit dilemma bondig samengevat in een dialoog van Lucie en haar dienstmeid Katryn. Zij overleggen wat Lucie tegen de overdreven jaloezie van haar echtgenoot zou kunnen doen: ‘Katryn: Ja juffrouw, 'k zouwje raân, hem daar voor
weêr te loonen,
En hem met waarheid, niet in schijn, met hoorens kroonen.
Lucie: Maar d'eer, Katryn, dat is alleen de zaak.
Katryn: Tut, tut, met d'eer, ik zou het houden met 't vermaak.
D'eer is een Bullebak, die my niet zou vervaaren.
Men mist zijn vreugd, terwijl men wil zijn eer bewaren.’
Ga naar voetnoot87
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[5]In de voorgaande paragrafen hebben wij getracht aan de hand van enige moraalgeschriften en een reeks kluchten en blijspelen iets van de gevoelens van eer en schande te achterhalen, zoals deze in de zeventiende-eeuwse Republiek rond de ‘hoorndrager’ hebben bestaan. Daarbij hebben wij met vrucht gebruik kunnen maken van een aantal antropologische studies. Er bleken duidelijke overeenkomsten te zijn tussen de noties die de antropologen nog aantroffen in verscheidene mediterrane herdersgemeenschappen en de noties die wij tegenkwamen in de Republiek. Tegelijk bleken er verschillen te zijn. Expliciete formuleringen als zou de kuisheid van vrouwen slechts toebehoren aan hun mannelijke verwanten of aan hun echtgenoten, zijn wij slechts zelden tegengekomen. Daarnaast werd steeds weer, zowel in de moraalgeschriften als in de kluchten en blijspelen, gewaarschuwd tegen een al te strenge bewaking van vrouwen. Ook vonden wij niet alleen bij de moralisten maar ook in de toneelstukken een zekere relativering van de dubbele standaard. Het zijn verschillen die wij waarschijnlijk moeten toeschrijven aan de relatief onafhankelijke positie van vrouwen in de Republiek, niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen in vergelijking met de door de antropologen onderzochte gemeenschappen, maar ook in vergelijking met het zeventiende-eeuwse Engeland. Wezen Cats en Jonctys op de gemeenzame omgang tussen mannen en vrouwen, vóór hen hadden Geert Grote, Hadrianus Junius en Erasmus al de bijzondere positie van Nederlandse vrouwen gesignaleerd, zoals ook veel buitenlanders zich hierover bleven verwonderen. Ga naar voetnoot88 Nog twee andere verschillen met de mediterrane herdersgemeenschappen kunnen worden aangewezen. Zo was er bijvoorbeeld noch in de moraalgeschriften noch in de toneelstukken sprake van een conventie dat een door overspel aangedane schande middels fysiek geweld moest worden uitgewist. Weliswaar verwezen de moralisten ter afschrikking graag naar dergelijke wraaknemingen in de oudheid of een meer recent verleden. In de kluchten en blijspelen daarentegen wordt dit soort oplossingen duidelijk afgekeurd, Ga naar voetnoot89 evenals de gang naar de rechter. Ga naar voetnoot90 Wat wij vaak aantreffen zijn tussenoplossingen: men beslechtte de conflicten liever zelf. De bedrogen echtgenoot kon, bijvoorbeeld door te dreigen met een rechtszaak en daarmee openbaarmaking van het overspel, aansturen op een schadeloosstelling. Zo wil Filibert in De ontdekte schijndeugd zich van zijn vrouw laten scheiden en haar in het Spinhuis laten zetten. Maar Volkert, de minnaar en degene die aan Filibert vierduizend gulden heeft geleend, weerhoudt hem hiervan: ‘Ik bid, ei! hoor een woord, kozyn, ik zal al je schulden kwyt-schelden, zo je uw vrouw niet schend, noch my niet meld.’ Filibert kan daarop zijn schuldbekentenis verscheuren. Ga naar voetnoot91 In de Klucht van de gewillige hoorendrager wordt zelfs de notaris bij een dergelijke regeling betrokken. Het probleem was dat Harmens vrouw Aaltje - wij kwamen haar al tegen - een maand na de bruiloft een kind kreeg. De vader was een zekere Nicolaes. De notaris rekent hem voor: ‘Soo sulje daer jaerlijcks vijftigh guldens toe geven, tot dat het tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn veertien jaren komt.’ Ook moet hij zich schriftelijk verplichten: ‘Soo voor Aaltjens defloratie, / Als voor 't veynsen van Harmen te geven drie hondert guldens volgens d'Obligatie.’ Tot slot vermaant de notaris: ‘En weest goe vrienden, soo blijft het verborgen, en dan heb jij daer van beyde sijden geen schant van.’ Ga naar voetnoot92 Al was er in de zeventiende eeuw geen sprake meer van Selbsthilfe, de noties van eer en schande waren blijkbaar nog sterk genoeg om een oplossing te zoeken buiten de rechter om. Het was een moraal die niet alleen werd uitgedragen in de schouwburg. Toen een hooggeplaatst ambtenaar, een zekere Tiquet, wel degelijk een beroep deed op de rechter, spotte Doedyns in zijn Hollandsche Mercurius: ‘Den raadsheer Tiquet (…) heeft zyne gemalin (…) voor een overspeelster aangeklaagt, en te gelyk zyn zelven als Cocu.’ Ga naar voetnoot93 Het laatste verschil betreft de rol van het geweten waarop de moralisten, ondanks hun opmerkelijke aandacht voor noties als eer en schande, steeds sterker de nadruk gingen leggen. Typerend is Cats' waarschuwing voor Gods alwetendheid: ‘Hy siet tot in de borst, tot midden in de nieren,
Hy siet tot in het hert, en waer de sinnen swieren,
Hy siet van alle kant wat in de duyster nacht
Wort over al gedaen, wort over al gedacht.’
Ga naar voetnoot94
In de kluchten en blijspelen is er heel wat minder aandacht voor het geweten. Daar overheersen begrippen als eer en schande, en valt de angst voor het eigen geweten in het niet bij de angst voor het oordeel van de buitenwereld. In die zin vertegenwoordigen de kluchten en blijspelen veel meer dan de moraalgeschriften een schaamte- in plaats van een schuldcultuur. Toch dringen in de latere stukken ook begrippen als individuele schuld en morele verantwoordelijkheid door. Zo zegt Levijntje in Asselijns' Schynheilige vrouw tot slot: ‘(…) ik beken dat ik in veel zwaere overtreedinge grootelyks te beschuldigen ben (…). Zwaarlyk heb ik gezondigd en misdaen.’ Ga naar voetnoot95 Ook hier verdrong een toenemende ‘gewetensvorming’ oudere noties als eer en schande. Ga naar voetnoot96 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageDe hier volgende chronologische lijst laat zien dat de verschijnings- respectievelijk opvoeringsdata in feite over de gehele zeventiende eeuw verspreid lagen. Opvallend is een ophoping in het midden van de eeuw: bijna een derde van de stukken, namelijk 9, werd tussen 1643 en 1649 uitgegeven. Het is niet eenvoudig hiervoor een verklaring te vinden. Omdat bijna alle kluchten in Amsterdam uitkwamen, is het mogelijk dat deze opeenhoping samenhangt met de eerste bloei van de kort daarvoor, in 1638, geopende Amsterdamse schouwburg. De hier vermelde dertig kluchten en blijspelen werden geselecteerd na het raadplegen van de gebruikelijke letterkundige handboeken en een zorgvuldige schifting van de door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde verzamelde toneelstukken, aanwezig op de Universiteitsbibliotheek te Leiden. De selectie maakt geen aanspraak op volledigheid, maar kan zeker als representatief worden beschouwd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chronologische lijst van de geraadpleegde kluchten en blijspelen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij willen Florence Koorn bedanken voor haar kritiek op een eerdere versie van dit artikel. |
|