De Nederlandse psalmberijmingen in de 16de eeuw
(1959)–S.J. Lenselink– Auteursrechtelijk beschermdVan de Souterliedekens tot Datheen met hun voorgangers in Duitsland en Frankrijk
[pagina 247]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 248]
| |
de grond al te heet onder de voeten had gemaakt. Zij hadden goed gezien: de 28e april 1545 en de 9e mei daaraanvolgende veroordeelde de Raad van Vlaanderen, bij verstek, spelers en schrijver tot verbanning ten eeuwigen dage op straf van onthoofding en verbeurdverklaring der goederenGa naar voetnoot1. In Keulen hield Utenhove verblijf bij Jacques de Bourgogne, de heer van Falais, die zijn huis openstelde voor de samenkomsten der kleine Waalse gemeente aldaar. Toen deze stad onveilig voor hem werd, vertrok hij naar Straatsburg. Utenhove vergezelde hem. De drie jaren (najaar 1545 tot zomer 1548) dat Utenhove in Straatsburg verbleef, hebben niet alleen een onuitwisbare indruk op hem gemaakt, maar ook zijn geest diepgaand beïnvloed. Hij verkeerde er met de kopstukken van de Elzasser Reformatie: Martinus Bucer, Petrus Martyr, Paulus Fagius, met wie hij ook nog lang na zijn vertrek uit de stad in briefwisseling bleef. Voor het eerst van zijn leven beleeft Utenhove de sensatie van een gemeentelijke samenkomst in een kathedraal waar zich de eredienst voltrekt naar Straatsburgs-gereformeerde ritus, de sensatie vooral van de zang, die langs de gewelven ruist wanneer de gemeente in haar geheel de liederen aanheft haar geschonken door Luther, Greiter, Dachstein, Pollio en andere kerklied-dichters en die, ook wanneer de tekst naar litterair-esthetische maatstaven gemeten minder dan middelmatig is, altijd ontroeren door hun prachtige, majesteitelijk-eenvoudige en juist daardoor zo aangrijpende melodieën. Talrijk zijn de getuigenissen aangaande de indruk die de massale zang maakte op hen die deze voor het eerst hoorden. Zo schrijft in het jaar van Utenhove's komst te Straatsburg de Waalse student Martin du Mont vanuit deze stad aan zijn vriend Jean du Bois te Antwerpen: ‘Vous ne croiries jamais que cest une chose plaisante et sy est on a repos de conscience, quant on est où la parolle de Dieu est purement anoncée et les sacrements purement distribués, ausy quant on oyt chanter les belles pseaulmes et merveilles du Seigneur. Je fust bien au commenchement cincq ou six jours, quant je oioie [= entendais] chanter je ne me savoie tenir de pleurer de joye; vous ny oieriez point une voix desborder l'autre; chascun a ung libvre de musicque en sa main, tant homme que femme, chascun loue le Seigneur ....’Ga naar voetnoot2 Martin du Mont had zich bevonden te midden van de Franse gemeente, aan welke Calvijn enige jaren tevoren als voorganger verbonden was geweest, Calvijn, die hier te Straatsburg de geheel enige waarde van de gemeentezang had leren kennen en die in zijn opvattingen aangaande de betekenis en de vorm van de liturgie, in het bijzonder van de zang, sterk werd beïnvloed door Martinus Bucer.Ga naar voetnoot3 Met de biblicistische principes van deze reformator, zoals hij die in zijn Grund und Ursach van 1524 neerlegde, hebben we al kennis gemaaktGa naar voetnoot4. Moge de Straatsburgse praktijk, als blijkt uit de diverse gezangboeken, niet op alle punten in overeenstemming zijn geweest met Bucers uiteen- | |
[pagina 249]
| |
zettingen - in de dertiger jaren leek het er echter op dat de Psalmen een exclusieve plaats zouden gaan innemen -, en mogen Bucers eigen opvattingen ten aanzien van het ‘vrije’ kerklied in later jaren wijzigingen ondergaan hebben, Calvijn heeft zich streng-principieel gehouden aan de schriftuurlijke ontlening van het gemeentelied en daarmee aan de Psalmen in zijn eredienst een overheersende plaats gegeven. En dat doet, naar blijken zal, ook Jan Utenhove, die zich in deze dus aansluit bij de Bucer van 1524 en bij Calvijn, liever dan de praktijk over te nemen die hij tijdens zijn verblijf in de Elzasser hoofdstad aantrof. Het niet op het Bijbelwoord gebaseerde lied zal men in zijn bundels slechts bij uitzondering ontmoeten. Het lijdt geen twijfel of Utenhove heeft zijn dagen te Straatsburg, voorzover ze niet door andere bezigheden in beslag genomen werden, gebruikt voor de studie. De rust die hij genoot en niet het minst het milieu van eminente geleerden, zullen hem daartoe hebben geïnspireerd. Een bewijs ervoor levert een brief van 3 januari 1548 aan Dryander, waarin hij deze verzoekt enige van zijn boeken uit Bazel te doen terugzenden. Phalesius had daarheen onder andere Utenhove's exemplaar van ‘Aretius Felinus in Psalmos’ meegenomen. Dit is de Psalmencommentaar die Bucer onder het pseudoniem Aretius Felinus in 1529 het licht had doen zienGa naar voetnoot1. ‘Reeds toen was hij [Utenhove] dus bezig met eene wetenschappelijke studie der Psalmen, die later zulke schoone vruchten heeft gedragen’, schrijft PijperGa naar voetnoot2. De schone dagen in Straatsburg nemen voor Utenhove een einde als de stad onder druk van de Keizer in de zomer van 1548 het Interim aanvaarden moet. Hij begeeft zich met Dryander naar Engeland, waar Petrus Martyr zich al bevindt en waarheen straks, voorjaar '49, ook Bucer en Fagius hen zullen volgen om als raadslieden van de aartsbisschop van Canterbury, Thomas Cranmer, mee te werken aan de reformatie van de Engelse Kerk. Evenals zijn vriend Joannes a Lasco geniet Utenhove de gastvrijheid van de aartsbisschop, en het is daar te Canterbury dat hij een aantal Waalse en Franse refugiés tot een geheime gemeente vergadert. In maart 1549 verlaat hij Engeland weer om aan de Rijn herstel van zijn gezondheid te zoeken. Via Brussel en Keulen reist hij naar Straatsburg, waar hij vele weken vertoeft, en trekt dan verder naar Zürich. Hier kwam het al spoedig tot een intiem contact met Heinrich Bullinger, wiens opvattingen over het Sacrament van het Heilig Avondmaal niet zonder invloed op de Nederlander zijn gebleven. Een kort bezoek aan Genève brengt hem in persoonlijke aanraking met Calvijn. Zijn terugreis gaat over Bazel en opnieuw komt hij in Straatsburg. Al zijn vroegere vrienden evenwel hadden intussen elders een toevlucht gezocht, zo zwaar drukte hen de tirannie van het InterimGa naar voetnoot3. Nu heeft de stad geen aantrekkingskracht meer voor Utenhove en hij begeeft zich voor de tweede maal naar Engeland. Wel was daar ten aanzien van de Hervorming de atmosfeer gespannen, althans te Canterbury, maar in Londen vindt onze ijverige Utenhove gelegenheid om te werken aan de vorming van een | |
[pagina 250]
| |
gemeente onder de Nederlandse uitwijkelingen. Zijn onverdroten bemoeiingen zijn niet zonder resultaat gebleven. Een gemeente wordt gesticht, en van de vrome jonge koning Eduard de Zesde krijgt deze, bij besluit van 29 juni 1550, toestemming om openbare kerkdiensten te houden. Ze krijgt ook de beschikking over een eigen kerkgebouw, dat der Augustijner monniken (Austin Friars). De 21e september heeft de eerste samenkomst plaatsGa naar voetnoot1. Voor deze gemeente stelt Utenhove een gezangboekje samen, dat we aanduiden als ‘Eenige Psalmen, thien in getale’ en dat in de eerste helft van 1551 in druk verscheen. |
|