Alle de brieven. Deel 14: 1701-1704
(1996)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| ||||||
Korte inhoud:Over spermatozoën van jonge hanen, hun vorm en levensduur. Speculatie over het belang van de lange levensduur ervan voor het bevruchten van kippeëieren. | ||||||
Figuren:De oorspronkelijke tekeningen zijn verloren gegaan. In de uitgaven A en C zijn deGa naar margenoot+ vijf figuren bijeengebracht op één plaat tegenover respectievelijk blz. 390 en 370. | ||||||
Opmerkingen:Op het omslag heeft L. eigenhandig de volgende adressering geschreven: To The Right Honourable John Lord Sommers. London. Een eigentijdse, Engelse vertaling van de brief bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 2004, Early Letters L.3.39; 6 foliobladzijden. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 7 januari 1701/2, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 10, blz. 236). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) de opmerkingen bij Brief 228 [140] van 2 augustus 1701, in dit deel. | ||||||
Letter No. 231 [142]
| ||||||
Published in:
| ||||||
Summary:On the spermatozoa of young cocks, their form and life span. Speculation on the importance of their longevity for the fertilization of hen's eggs. | ||||||
Figures:Ga naar margenoot+The original drawings have been lost. In the editions A and C the five figures have been put together on a single plate facing pp. 390 and 370 respectively. | ||||||
Remarks:On the cover L. has written with his own hand the following address: To the Right Honourable John Lord Sommers. London. A contemporary English translation of the letter is to be found in manuscript in London, Royal Society, MS 2004, Early Letters L.3.39; 6 folios. The letter was read in the meeting of the Royal Society of 7 January 1701/2, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Vol. 10, p. 236). See for the Old Style (O.S.) the remarks on Letter 228 [140] of 2 August 1701, in this volume. | ||||||
Delft in Holland den Decemb. 1701Ga naar voetnoot1Ga naar voetnoota. To
Ga naar margenoot+Ik hebbe sijn LordschipsGa naar voetnoot3 seer verobligeerden Brief, vanden 4e November laast leden, met aangenaamheijt ontfangenGa naar voetnoot4. Ik stond verbaast, en als schaamroot, niet alleen om dat het vande Hand van UE Lordschip, die soo groote qualiteiten besit, quam, enGa naar voetnoot5 sig soo vernedert heeft, dat aan mij was schrijvende: Maar ook over alle die menigvuldige (dog onverdiende) genegenthedenGa naar voetnootb, dankbaarheden, en segen wensingen 't mij waarts inde geseijde Brief doorgaansGa naar voetnoot6 uijt gedrukt. Ik blijve op het alderverpligste dankbaar, soo aan UE. Lordschip als aan de Heeren Leden vande Coninklijke Societeit uijt welkers naam UE. Lordschap de Brief is schrijvende. De waardije van het geene mijn laaste BriefGa naar voetnootc behelstGa naar voetnoot7, en is immers soo veel niet waardig, mijn wens is bequaamheijt te hebben om dienst te konnen doen. Nevens UE. Lordschap sijn Brief, ontfange ik ook een Brief vande Heer Secretaris Hans Sloane, die mede niet in en hout als dankbaarheijt, en toe genegentheijt, en refereert hemGa naar voetnoot8 verder tot de Brief van UE. LordschipGa naar voetnoot9. Ik neme de vrijheijt eenige geringe aanteekeningenGa naar voetnootd, die ik voorleden jaar, en dit loopende jaar genomen hebbe, hier nevens te senden. Ik hebbe in mijn schrijvens vanden 25. december 1700.Ga naar voetnoot10 geseijt, dat ik weder ondersogt hadde het Mannelijke zaad vanGa naar voetnoote jonge Haanen, die maar half volwassen waren, ende dat ik nader observatien soude doen, eer ik daar van wat quam te seggen. Ik hebbe ook verscheijde malen gesien, dat de jonge Haanen die maar half volwassen waren, de oude hennen al plaagden om met deselve te versamelenGa naar voetnoot11, om dat de jonge Hennen geen versameling toe laten, dan ten tijde datze Eijeren sullen leggen, en waar toeGa naar voetnootf dan nog wel drie â. vier maanden tijd vereijsten. | ||||||
Delft in Holland, the of December 1701Ga naar voetnoot1
To
I have received with pleasure Your Lordship's very obliging letter of the 4th November lastGa naar voetnoot3. I was astonished, and as it were ashamed, not only because it was written by Your Lordship, who has such great qualities and who has humbled himself to write to me, but also about the numerous (but undeserved) expressions of affection, gratitude, and blessings addressed to me again and again in the said letter. I am most obliged to Your Lordship as well as to the members of the Royal Society on whose behalf Your Lordship is writing the letter. The value of the contents of my last letterGa naar voetnoot4 indeed does not deserve all this; it is my wish to be able to serve you. Besides Your Lordship's letter I also received a letter from the secretary, Mr. Hans Sloane, which also contains nothing but gratitude and affection; and he further refers to the letter of Your LordshipGa naar voetnoot5. I take the liberty to send you herewith some trifling notes which I made last year and this year. Ga naar margenoot+In my letter of the 25th of December 1700Ga naar voetnoot6 I said that I had again examined the male seed of young cocks which were only half-grown, and that I should make further observations before saying anything about it. I have also seen several times that the young cocks which were only half-grown already teased the old hens to copulate with them, because the young hens do not allow copulation except at the time when they are going to lay eggs, for which at least three to four months were required. | ||||||
Dit dede mij besluijten, dat op die tijd in het Mannelijk zaad vande Haanen, de Dierkens al leefden, gelijk ik tot mijn genoegen door gaansGa naar voetnoot6, niet alleen voor mijn selven hebbe gesien, maar aan andere dat verwonderens waardige leven, van de onbegrijpelijke menigte van kleijne Dierkens, aan andere mede gedeeltGa naar voetnoot12Ga naar voetnoota, ende de laaste die het gesigt daar van hadde, oordeelde dat hij milioenen van Dierkens sag, schoon den selvenGa naar voetnoot13 niet meer dan een grof zand grooteGa naar voetnoot14 Mannelijk zaad, voor het gesigtGa naar voetnoot15 haddeGa naar voetnoot16. Ik hebbe nu vande Soomer weder het Mannelijk zaad vandeGa naar voetnootb jonge Haanen, soo alsGa naar voetnoot17 deselve gedoot, geplukt, ende nog warm warenGa naar voetnoot18, het leven vandeGa naar voetnootc Dierkens niet alleen mij naaktGa naar voetnoot19 voor de oogen gestelt, maar deselve nog sien leven, na dat ze een half ure tijtsGa naar voetnootd uyt den Haan waren geweestGa naar voetnoote, ende datGa naar voetnoot20 in het Mannelijk zaad, dat niet meerGa naar voetnootf dan een grof zand grooteGa naar voetnoot14 bij malkanderen lag, nog sien levenGa naar voetnoot21Ga naar voetnootg. Ik hebbe voor desen geoordeelt, dat deGa naar voetnooth Dierkens int Mannelijk zaad van de Haanen, soo als ik deselveGa naar voetnoot22 inde vloeijbare stoffe daar ze in swemmenGa naar voetnooti, als mede als deselve doot lagen, der selverGa naar voetnootj lighameGa naar voetnoot23 van maaksel waren als onze rivier alenGa naar voetnoot24. Dog ik hebbe met de voor gaande ontdekkinge bevonden, dat ik in mijn meninge bedrogen was; want nu quamen mij de DierkensGa naar voetnootk soo als ze lagen en swommenGa naar voetnoot25, mij voorGa naar voetnoot26, als of het voorste vanGa naar voetnootl hare lighame kloots gewijseGa naar voetnoot27 was. Met deseGa naar voetnootm gesigten mij niet vergenoegt houdende, stelde ik voor mij, alle bedenkelijkeGa naar voetnoot28 middelen int werk, om de geseijde dierkens soo naaktGa naar voetnoot19 voor de oogen te stellen, dat den Teykenaar die mogte komen te sien, en af te teykenen. | ||||||
This induced me to conclude that at that time the animalcules were already living in the male seed of the cocks, which to my satisfaction I myself not only saw repeatedly, but I also made others share the sight of that wonderful life of the incredible multitude of tiny animalcules. And the last person who saw this spectacle considered that he saw millions of animalcules, although he had before his eyes an amount of male seed no larger than a coarse grain of sandGa naar voetnoot7. This summer again I not only clearly put before my eyes the movement of the animalcules in the male seed of young cocks immediately after they had been killed and plucked, and while they were still warm, but I still saw them living after they had been out of the cock for half an hour, viz. in the male seed having together the size of no more than a coarse grain of sandGa naar voetnoot8. I believed before that the bodies of the animalcules in the male seed of the cocks as I saw them swimming in the liquid substance and also as they lay dead were of the same make as our river eelsGa naar voetnoot9. But by the aforegoing discovery I found that I had been deceived in this, for now the animalcules, as they were swimming about, looked to me as if the front part of their bodies were globular. Not being satisfied with these sights, I used all conceivable means to make the said animalcules so clearly visible that the draughtsman should be able to see them and draw them. | ||||||
Ga naar margenoot+Fig: 1. ABCD. vertoont een Dierke, waar van met ABC. aan gewesen werd desselfs lighaam, die men selden regt uijt siet leggen, maar meest door gaansGa naar voetnoot29 in een kromme bogt, enGa naar voetnoota wanneer ik voor desen soo danige lighame quam te sien, beelde ik mijn selven inGa naar voetnoot30, dat het desselfs gantsche lighaam was, daarGa naar voetnoot31 ik nu ontdekt heb de lange en seer dunne staarten, die deselve hebben, als hier met CD. werd aangewesen. Dese staarten sijn soo uijt nemende dun, dat ik die niet dan met groote moeijte, den Teijkenaar hebbe konnen voor de oogen stellen, om dat deselve om hare dunheijt veeltijts het gesigt ontweken. Aan het voorste gedeelte van het lighaam van veele van dese Dierkens, ontdekten ik een helder rond plaasje, dat aan andere weder niet te bekennen was, en soo menig Dierke als men doot leggende komt te sien, in soo menigeGa naar voetnootb bogten leggen wel der selver staarten, en uijt dien hoofde heb ik meer danGa naar voetnootc een Dierke laten afteijkenen, die hier metGa naar margenoot+ fig: 2: 3: 4: ende 5. werden aan gewesen. Uijt dese waar nemingen soude het wel konnen sijn, dat ik voor desen, daarGa naar voetnoot32 ik vande Dierkens inde Mannelijke zaaden hebbe geschreven, ende aan deselve geen staarten hebbe ontdekt, dat egter die Dierkens, mede soo welGa naar voetnoot33Ga naar voetnootd met staarten sijn versien, als de Dierkens int Mannelijk zaad van Haanen. Op den 17e Septemb. 1701. des 's mergens de klok ontrent tien uren, nam ik weder het Mannelijk zaad van een jongen Haan, die den Hoender kooper oordeelde dat ontrent twaelf weeken out was, en welke Haan eenGa naar voetnoote ure daar te vooren gedoot was, en bevond de Dierkens nog sooGa naar voetnootf leven, als hier vooren is geseijt. Ik hadde van dat zaat nog leggen, ontrent de quantiteit vanGa naar voetnootg een groote Spelde hooft, en dat soo geschiktGa naar voetnoot34, dat weijnig vande dunne vogt, konde weg wasemen. Dit weijnig zaad van ure tot ure beschouwende, bevond ik de Dierkens in het selve des avonts de klok ontrent seven uren, nog soo leven, als of deselve uijt den Haan waren gekomen, die eerst gedoot was geweestGa naar voetnoot35. Des avonts de klok agtGa naar voetnooth, en ook ten negen uren, vernamGa naar voetnoot36 ik dat veele Dierkens doot waren, als ook dat in een sand groote spatieGa naar voetnoot37, de Dierkens in soo een groot getal waren levende, ende dat een sand groote spatie verder, geen de minste beweginge aan de Dierkens te bekennen was. | ||||||
Ga naar margenoot+Fig. 1. ABCD. shows an animalcule of which by ABC is denoted its body, which one rarely sees lying straight, but usually bent in a curve. And when previously I saw such bodies, I thought that it was their whole body, while I have now discovered the long and very thin tails which they have, as denoted here by CD. These tails are so extremely thin that I could only show them to the draughtsman with great difficulty, because an account of their thinness they frequently escaped the sight. On the front part of the body of many of these animalcules I discovered a clear round spot, which on others again could not be detected, and as many animalcules as one sees lying dead, in so many bends their tails are lying, and for that reason I askedGa naar margenoot+ the draughtsman to draw more than one animalcule, which are here shown in Figs 2, 3, 4, and 5. Considering these observations, it might very well be that previously when I wrote about the animalcules in the male seed and had not discovered any tails on them, still those animalcules are provided with tails just as well as the animalcules in the male seed of cocks. On the 17th of September 1701, at about ten o'clock in the morning, I again took the male seed of a young cock which the poulterer thought to be about twelve weeks old, and which cock had been killed an hour before, and I found the animalcules still living as said before. I still had an amount the size of about a large pin's head of that sperm lying about, and this had been preserved in such a way that only a little of the thin fluid could evaporate. Looking at this small amount of sperm from hour to hour, at about seven o'clock in the evening I still found the animalcules in it living as if they had come from the cock which had only just been killed. At eight o'clock in the evening, and also at nine, I saw that many animalcules were dead, and also that in a space the size of a grain of sand the animalcules were living in large numbers and that in a space the size of a grain of sandGa naar voetnoot10 somewhat further away not the least movement could be detected in the animalcules. | ||||||
Den 18e September des mergens, de klok ontrent seven uren en opGa naar voetnoota de middag ontrent twaelf uren, besag ik weder hetGa naar voetnootb Mannelijk zaad, soo als het in een glase Tuba, die vande wijte was, alsGa naar voetnootc een dikke spelt is, geplaast was, dog ik konde geen leven aan de Dierkens bekennen; Maar als ik een zand groote van die stoffe dat seer dun geplaastGa naar voetnoot38Ga naar voetnootd, voor het gesigtGa naar voetnoot15Ga naar voetnoote bragt, sag ik aan veele nog een vaardigeGa naar voetnoot39 beweeginge, welk leven en beweginge verminderde, en eijntelijk en konde ik geen beweginge van Dierkens gewaar werden, om dat beelde ik mij inGa naar voetnoot30, de dunste vogt uijt het Mannelijk zaad was weg gewasemt, ende dat ditGa naar voetnootf de oorsaak van het sterven vande Dierkens was. Om mijn selven hier inne verder te voldoenGa naar voetnoot40, nam ik een dooden ende geplukten Haan, die men niet wel wist te seggen, of die des daags te vooren, des 's mergens ten seven, ofte ten negen uren, gedoot was. Desen Haan opende ik het agterlijf, ende ik nam uijt deselve de Maag en eenige darmen, op dat mij de af dragendeGa naar voetnootg Zaad-vaaten, te beter souden voor komenGa naar voetnoot41, en ik drukten uijt een vande twee zaad vaaten, een weijnig Mannelijk zaad, en ik bragt aanstonts hetselve door het Vergroot glas, voor mijn gesigt, en sag de Dierkens in soo een grooten getal leven, ende dat met geheele wolks gewijse Ligioenen, door malkanderen bewegen, als of ik het Mannelijk zaad, van een eerstGa naar voetnoot42 gedooden Haan, voor het gesigt haddeGa naar voetnoot43. Het gedeelte van het ingewand, dat ik uit den Haan hadde genomen, dede ik weder in het selveGa naar voetnooth, en ik bragt de huijt vanden Haan, over het selve, om na verloop van ses uren, uijt het geseijde zaad-vat, weder een weijnig Mannelijk zaad, te nemen. Ontrent de middag, nam ik weder een weijnig Mannelijk zaad, ende sag de Dierkens int selve nog leven. Des avonts de klok ses uren, nam ik weder het Mannelijk zaad uijt de af voerende zaad-vaaten, Maar hoe naeuw ik toe sag, soo konde ik geen levende DierkensGa naar voetnooti bekennen. Vorders opende ik de afdraagende Zaad-vaaten, op verscheijde plaatsen, selfs tot aan de Testicul, dog ik konde mede geen levend Dierke ontdekken. | ||||||
On the 18th of September, at about seven o'clock in the morning, and also about noon, I again looked at the male seed as placed in a glass tube having the width of a thick pin, but I could not detect any movement in the animalcules. But when I placed an amount, the size of a grain of sand, of that substance, which is very fluid, before my eyes, I still saw a nimble movement in many of them, which life and movement decreased, and finally I could not see any movement of animalcules, because, I imagine, the thinnest fluid had evaporated from the male seed and this was the cause of the death of the animalcules. In order to gain more certainty about this, I took a dead and plucked cock, of which it could not be told very well whether it had been killed the day before, at seven o'clock in the morning, or at nine. I opened the hind part of the body of this cock, and I took from it the stomach and some intestines in order that the vasa deferentia ducts might become better visible, and I squeezed some male seed from one of the two seminal vessels, and I at once looked at it through the magnifying glass. And I saw the animalcules living in such large numbers, and moving in whole cloud-like hosts through each other, as if I were looking at the male seed of a cock just killedGa naar voetnoot11. I put the part of the intestine I had taken from the cock into it again and covered it with the skin of the cock, in order to take again some male seed from the said seed vessel after six hours. About noon I again took some male seed and still saw the animalcules therein living. At six o'clock in the evening I again took the male seed from the vasa deferentia, but however closely I watched, I could not detect any living animalcules. Furthermore I opened the vasa deferentia in different places, even up to the testicle, but I could not discover any living animalcule either. | ||||||
Ga naar margenoot+Sien wij nu, dat de Dierkens van het Mannelijk zaad als het uijt den Haan, genomen is, en ook inden Haan, die soo lang als geseijt is, heeft doot geweest, nog leven, wie weet hoe langze sullen levenGa naar voetnoota als deselve geplaast sijn inde warmte, om, en in het EijernestGa naar voetnoot44 vande Henne, om nietGa naar voetnoot45 een doirGa naar voetnoot46, maar veele doiren, die voor een groot gedeelte het Eijernest uijt maaken, te hegten, enGa naar voetnoot47 soo vrugtbaar te maken, te meer, om dat men ondervindinge heeft, dat met eenGa naar voetnootb te samen koppelingeGa naar voetnoot48 vande Haan en Henne, ist niet alle, deGa naar voetnootc meeste EijerenGa naar voetnoot49, die de Henne in een maant ofte twee komt te leggen, vrugtbaar sijnGa naar voetnoot50. Ik hebbe ook wel in gedagten genomen, of niet wel de doiren vande Eijeren, aan het Eijernest zijnde, en geen honderste gedeelte van haar groote bekomen hebbende, egterGa naar voetnoot51 geschapen sijn, om ijder een Mannelijk DierkeGa naar voetnootd vanden Haan te onder houden, soo lang, tot dat het doir van het Eij, van het witGa naar voetnoote omvangen werd enGa naar voetnoot52 de vereijste warmte aan gebragt werd, te meer, om dat wij weten, dat uijt het wit van het Eij, het kieken sijn eerste en meeste grootheijt bekomt. Ik sal af breeken, met herhalinge van mijne dankbaarheijt, soo aan UE. Lordschap, als aan alle deGa naar voetnootf Heeren Leden vande Coninklijke Societeit. Mijn voornemen is eer lang, de Coninklijke Societeit toe te senden, mijne geringe ontdekkinge, die ik inde Na Somer ontrent de MannekensGa naar voetnootg Spinnekoppen hebbe gedaanGa naar voetnoot53, en sal onder desGa naar voetnooth blijven.
Sijne Lordschip Alder Onderdanigste Dienaar
| ||||||
Ga naar margenoot+Where we now see that the animalcules of the male seed when it has been removed from the cock, and also in the cock which has been dead as long as has been said, are still living, who knows how long they will live when they are placed in the warmth around and in the ovary of the hen, to be attached to and thus fertilize not one yolk, but many yolks, which for a large part form the ovary, the more so because it has been found that by one copulation of the cock and the hen, if not all, at least most of the eggs which the hen lays in some two months are fertileGa naar voetnoot12. I have also wondered whether the yolks of the eggs being in the ovary and not having reached one hundredth of their size may not after all have been created in order to maintain, each of them, a male animalcule of the cock until the yolk of the egg is surrounded by the white and the required warmth is imparted thereto, the more so because we know that from the white of the egg the chicken receives its first and chief growth. I will conclude, repeating my gratitude to Your Lordship as well as to all the members of the Royal Society. I intend to send before long to the Royal Society my humble discoveries, made by me in the late summer, about male spidersGa naar voetnoot13, and I remain meanwhile
Your Lordship's most obedient servant
|
|