Alle de brieven. Deel 13: 1700-1701
(1993)–Anthoni van Leeuwenhoek– Auteursrechtelijk beschermdGepubliceerd in:
| ||||||
Korte inhoud:Over de kwaliteit van vergrootglazen, beschadigingen in het hoornvlies en de onmogelijkheid van het waarnemen van de kleinste deeltjes van de materie. | ||||||
Opmerkingen:In het manuscript zijn de dag en de maand met een andere kleur inkt ingevuld. Een eigentijdse, Engelse vertaling bevindt zich in handschrift te Londen, Royal Society, MS 1999, Early Letters L.3.34; 4 foliobladzijden. Op deze vertaling is het volgende geschreven: Entered in to Letterbook 13, pag. 112. De brief werd voorgelezen op de vergadering van de Royal Society van 9 juli 1701, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, Dl. 10, blz. 224). Zie voor de Oude Stijl (O.S.) aant. 2 bij Brief 216 [130] van 27 juli 1700, in dit deel. | ||||||
Letter No. 227 [139]
| ||||||
Published in:
| ||||||
Summary:On the qualtity of magnifying glasses, and injuries to the cornea; the impossibility of observing the smallest particles of matter. | ||||||
Remarks:In the manuscript the day and the month have been filled in with a different colour of ink. A contemporary English translation is to be found in manuscript in London, Royal Society, MS 1999, Early Letters L.3.34; 4 folio pages. On this translation has been written: Entered in to Letterbook 13, pag. 112. The letter was read out in the meeting of the Royal Society of 9 July 1701, O.S. (Royal Society, Journal Book Original, vol. 10, p. 224). See for the Old Style (O.S.) note 2 to Letter 216 [130] of 27 July 1700, in this volume. | ||||||
Delft in Holland den 21e junij 1701Ga naar voetnoota.
D'Hr Hans Sloane Secretaris vande Coni: SocitGa naar voetnoot1
Mijn Heer.
Ik hebbe in Ued: schrijvens vanden 9e Meij 1701. gesien, dat mijne drie brievenGa naar voetnoot2 wel warenGa naar voetnootb ontfangen, ende inde vergadering vande Coninklijke Societeit waren gelesen, sooGa naar voetnoot3 als ze waren getranslateertGa naar voetnoot4, ende dat deselve de ConinklijkeGa naar voetnootc aangenaam warenGa naar voetnootd geweest, ende hareGa naar voetnoot5 (dog onverdiende) danksegginge door UEd: mij lieten toe komen, ende dat deselvige souden gecommuniceert werden, aan de CuriueseGa naar voetnoot6, en IngenieuseGa naar voetnoote Edel Lieden van UEd: Natie: het welke mij aangenaam was te verstaan. WenscheGa naar voetnootf bequaamheijt te hebben omGa naar voetnootg dienst te doen. Ga naar margenoot+Ik neme de vrijmoedigheijt, dit volgende tot UEd: te seggen. Mij werd inde Boekzaal anders BoektaalGa naar voetnoot7 genoemtGa naar voetnooth, vande maanden Maart, ende April, deses jaar aangewesenGa naar voetnooti, dat dus vertaalt is. Mengelingen van Historie, en Letterkunde, versamelt door de Heer Vigneul Marville Tweede deel, te Rotterdam bij Elias Yvans, 1700. alwaar flo 276. dus staatGa naar voetnoot8. | ||||||
Delft in Holland, the 21st of June 1701.
Mr. Hans Sloane, secretary of the Royal SocietyGa naar voetnoot1.
Dear Sir,
I saw in your letter of 9 May 1701 that my three lettersGa naar voetnoot2 had been received in good order and had been read at the meeting of the Royal Society as soon as they had been translatedGa naar voetnoot3, and that they had pleased the Royal Society and that they sent me via you their (undeserved) thanks, and that they were to be communicated to the curious and ingenious noblemen of your nation, which I was pleased to learn. And I wish to be able to serve you. I take the liberty to tell you the following. Ga naar margenoot+I was shown in the Boekzaal, otherwise called BoektaalGa naar voetnoot4, of the months of March and April of this year a contribution translated as follows: Mengelingen van Historie, en Letterkunde, verzamelt door de Heer Vigneul Marville, Tweede deel, te Rotterdam bij Elias Yvans, 1700 (Miscellanies of history and literature, collected by Mr. Vigneul Marville, second volume, Rotterdam, Elias Yvans, 1700), where in folio 276 it says the followingGa naar voetnoot5: | ||||||
Op de 407. Bladzijde vertelt de schrijver, hoe danig een vergroot glas bij een WiskonstenaarGa naar voetnoot9 te London vond, een vergroot-glas, welkers uijt muntentheijt, veele niet gelooflijk sal voortkomen. Nogtans doet hij verslag van sommige bij sonderheden, uijt eijgen ondervinding. Men kon daar mede, segt hij, de veselingenGa naar voetnoot10 van Epikuur, de fijne stoffe van Descartes, de dampen der Aerde, de uijtwaseming van ons lighaam, de invloeijselsGa naar voetnoot11 der starren sienGa naar voetnoot12. De Man toont door gaansGa naar voetnoot13 Paus gesint te sijnGa naar voetnoot14. Dit verhaalde schijnt voor mij onaannemelijk, en ik ben seer begeerig om van UEd: te weten, ofGa naar voetnoot15 kennisse hebt vande geseijde gesigten, dieGa naar voetnoota ik doorgaans hebbe vast gesteltGa naar voetnoot16, dat wij noijt soo diep inde geheijmen vande Natuur, soude konnen in dringen, en dus komt het mij voor, dat het meer inbeeldingen, dan waarheden zijn. Ik kan niet na laten, eenige van mijne ontmoetinge UEd: mede te deelen. 'Tis ontrent drie jaren geleden, dat ik in een andere stad sijnde, mij getoont wierde een Vergroot-glas welker meeste waardigheijtGa naar voetnoot17 geagt wierde te bestaan, dat men onder andere een voorwerp dat verre van het glas was, daar door quam te sien. Ik haddeGa naar voetnootb het glas soo ras niet voor het gesigtGa naar voetnootc, of ik besloot, datter int selve een put was, waar door het voorwerp dat men quam te sien, te voorschijn quam. Want als ik door een Vergroot glas, dat ik doen bij mij hadde, het eerste geseijde Vergroot-glas quam te sienGa naar voetnootd, sag ik niet alleen een diepe put int glas, maar veele kleijne puttgensGa naar voetnoote, die niet uijtgeslepen waren, soo dat het Vergrootglas in mijn Oog, soo slegt was behandelt, dat het niet waardigGa naar voetnoot18 wasGa naar voetnoot19. Nu vande voorledene Winter, komt tot mij inden avont, een die sijn werk maakt van glasen te slijpen, die een groot ophef maaktGa naar voetnootf, van een Vergrootglas dat hij bij hemGa naar voetnootg hadde, en waar mede hij seijde datGa naar voetnoot20 inde Metallen, en Mineralen, konde in sienGa naar voetnoot21. Ik lagte met sijn seggen, als onmogelijke saakenGa naar voetnoot22, en voerde hem te gemoet, dat de Metallen soo vast van lighame waren, dat ze geen door sigt toe lieten, ja tot soo verreGa naar voetnoot23, dat een dun geslagen Gout blad, ons sulks leerde. | ||||||
On page 407 the author relates what kind of magnifying glass he found at the home of a certain mathematicianGa naar voetnoot6 in London, a magnifying glass the excellence of which will appear incredible to many people. Nevertheless he reports some particulars, from his own experience. He says that one could see by means of this the small particles of Epicurus, the subtle substance of Descartes, the vapours of the earth, the exhalation of our body, the effects of the starsGa naar voetnoot7. The man continually shows that he is a papistGa naar voetnoot8. This information appears implausible to me, and I am very eager to learn from you whether you are acquainted with the said sights, in connection with which I have always asserted that we should never be able to penetrate the secrets of nature so deeply, and it therefore appears to me that these are fancies rather than truths. I cannot fail to relate to you some of my encounters. About three years ago, when I was in another town, I was shown a magnifying glass the most important quality of which was deemed to be that one could see through it, amongst other things, an object which was far from the glass. No sooner did I have the glass before my eyes when I concluded that there was a pit in it, through which appeared the object one saw. For when through a magnifying glass which I then carried on my person I saw the first-mentioned magnifying glass, I saw not only a deep pit in the glass, but many small pits which had not been ground out, so that in my opinion the magnifying glass had been worked so poorly that it was worthlessGa naar voetnoot9. Now last winter there came to me in the evening a man whose work is the grinding of glass, who makes much about a magnifying glass which he had with him and by means of which he said he could see through metals and mineralsGa naar voetnoot10. I laughed about his words, because this is impossible, and objected that metals are such solid bodies that one cannot look through them, nay I even said that thinly beaten gold leaf taught us so. | ||||||
Hij bad mij verscheijde malen, dat ik hem maar een Menuit tijds soude geven, ende dat hij sijn seggen, ende dat sonder tegen spreekenGa naar voetnoot24, mij soude voor oogenGa naar voetnoota stellen, en bewaarheden. Hier op geeft hij mij een Vergroot glas inde hand, met bij voeginge dat ik door die koopere stif, die voor het Vergroot glas was staande, de Vlam vande kaars soude sien; gelijkGa naar voetnoot25 de Vlam vande kaars, voor de kopere stif, seer flaeuw presenteerdeGa naar voetnoot26. Waar op ik tot hem seijde, dat dit geen saaken waren, die hij mij most tragten wijs te maken, dat hij bij onkundige most gaan, en die op soo danigen manierGa naar voetnootb tragten te bedriegen, dat dese schijnsel veroorsaakt wierd, door een kleijn gedeelte in het glas dat niet geslepen was; en daar op neem ik een meer als gemeneGa naar voetnoot27 vergrootende bril, en doen sag ik klaar het ongeslepen deel int glas, en hij stond versetGa naar voetnoot28, dat ik hem het selfdeGa naar voetnoot29 aan wees, en ik liet soo de bahaeijmakerGa naar voetnoot30Ga naar voetnootc vertrekken, met bij voeginge, dat hij andere daar mede bedriegen konde. Het is mij verscheijde malen gebuert, dat int ontstukken springen van glas, en ook van springende vonken van Houts-koolGa naar voetnootd, daar ik met mijn oogen digte bij was, kleijne deeltgens glas, of vuijer op het oog sijn gesprongen, die mij pijn verwekte, waarna ik mijn oogen beschermde door een bril op de Nues te setten, als ik het ontstukken springen van glas, of van een sprankje vuijer mij te wagtenGa naar voetnoot31 hadde. Ga naar margenoot+Nu sie ik, als ik een Vergrootglas voor mijn oog brenge, ende datGa naar voetnoot32 bij de kaars, dat na de bove kant van het oog in het Hoorn-Vlies, aldaarGa naar voetnoote vertoont, een kleijn vlammetge vande kaars, ende dat het onderste boven, ende niet grooter als een gemene letter, die wij schrijven, en daar tegen over sijn twee kleijne ronde, seer heldere ligjens, die soo kleijn sijn, datter de vlam vande kaars niet en is, in te bekennen. Uijt dese waar nemingen maak ik een besluijtGa naar voetnoot33, dat het Hoorn-vlies van het Oog, door het quetsen van het glas, ofte vuijer sijn rondigheijt aldaar is benomen, waar door die vertooningenGa naar voetnoot34 worden veroorsaakt, en wanneer die geseijde quetsinge regt voor het gesigtGa naar voetnoot35 stonden, soudenze hinder toe brengenGa naar voetnoot36. | ||||||
He begged me several times to give him only one minute, and then he would show it to me and prove the truth of it indisputably. Thereupon he handed me a magnifying glass, adding that through the copper pin standing before the magnifying glass I should see the flame of the candle, because the flame of the candle was very faintly visible before the copper pin. Upon this I said to him that these were not things which he ought to make me believe; that he must go to ignorant people and try to deceive them in such a way; that this light was produced through a small part in the glass that had not been ground. And then I took a pair of spectacles of extraordinary magnification and I then clearly saw the part in the glass that had not been ground; and he was astonished when I showed this to him. And so I sent the braggart about his business, adding that he might deceive others with this. It happened several times to me that, when glass burst asunder and also when sparks of charcoal flew about to which I was close with my eyes, small particles of glass or fire struck my eye, which caused me pain, after which I protected my eyes by putting a pair of spectacles on my nose when I had to beware of glass bursting asunder or of sparks. Ga naar margenoot+Now I see, when I bring a magnifying glass before my eye, and that near the candle, that towards the top of the eye, in the cornea, there appears a small flame of the candle, and that upside down, and no larger than an ordinary letter such as we write it, and over against it there are two small, round, very bright lights, which are so small that the flame of the candle cannot be detected therein. From these observations I draw the conclusion that through the injury caused by the glass or the fire the roundness of the cornea of the eye has been eliminated, as a result of which those images are produced, and if the said injuries were at the centre of the eye, they would cause an impedimentGa naar voetnoot11. | ||||||
Ga naar margenoot+Ik verneme ook op verscheijde plaatsen, datter Bloet aderkens, die niet langer als twee à. drie hair-breeten lang sijn, en ookGa naar voetnoota langer, intGa naar voetnootb Hoornvlies leggen, daar in de bolletgens Bloet mij seer distinct voor komen, en welke vaatenGa naar voetnootc niet wijder zijn, dan datter maar een bolletge in kan leggen, en waar in het Bloet, sonder eenige de minste beweginge is. Dese vaatgens komen mij voor, als of ze van andere Bloet-vaatgens waren afgebroken, en als deze Bloet deeltgens, in der selver vaatgens wat digte bij eenGa naar voetnootd, of datter een langagtig vaatge wat krom geboogeGa naar voetnoote is leggende, soo vertoont het voor het gesigt, als of wij een duijster wolkje sagen bewegen. Met dese duijsterheijt van kleijne deeltgens, sijn de oogen, de eene tijt meer beset als anders, want nu is de eene ontdaan, enGa naar voetnoot37 een ander komt weder. Dese Bloetvaatgens met haar in leggende bolletgens Bloet, wanneer wijGa naar voetnoot38, als wij een Vergrootglas voor het oog stellen, het zij voor een kaars, of ander stark ligt, komen te sien, en houden geen plaats, soo als het ons schijnt voor te komen, maar die sijn in een geduijrige beweginge, om dat wij het Hoorn-vlies niet onbeweeglijk, als op een punct konnen stil houden, waar door dan die deelen die int Hoorn-vlies sijn, hoe kleijn die beweginge is, ons toe schijnen, als of de beweginge voor het Vergroot glas inde lugt was, dog als wij naeuwkeurig agt nemen, soo sullen wij bevinden, dat het een ende deselve deelen sijn, die nu opwaarts schijnenGa naar voetnootf te gaan, en dan neder waarts te daalen. Ga naar margenoot+BovenGa naar voetnoot39 de verhaalde Bloet-vaatgens bevinden wij, dat nog int Hoorn-vlies leggen ronde deeltgens, die wijt en zijt van een leggen, en welke deeltgens ik oordeel dat bolletgens Bloet zijn. Een onkundige dese deeltgens in een geduijrige beweginge siende, want nu schijnenze na boven te gaan, en dan schijnenze nederwaarts te gaan, soude seer ligt konnen oordeelen, dat dese deeltgens niet in haarGa naar voetnootg oog; maar dat ze inde lugt voor het Vergroot glas waren, en hebbe wel in gedagten genomen, of de onkundige haar niet souden verbeelden, dat de neder dalende deeltgens, de invloeijsels vande starren, ende de in haar oog schijnende op gaande deeltgensGa naar voetnoot40, de uijtvloeijsels vande Aerde, of lighame sijn. Het is mij ook veel malen te vooren gekomenGa naar voetnoot41, wanneer ik tegen een stark ligt, door Vergroot glasen quam te sien, dat mij als een oneijndig getal van uijt nemende seer kleijne deeltgens, als voor het gesigt scheenen te komen, die alle een door malkanderen schitterendeGa naar voetnooth beweginge hadde. | ||||||
Ga naar margenoot+I also see in several places that there are in the cornea small blood veins which are no longer than two or three hair's breadths, and also longer ones, in which the globules of blood are very distinctly visible to me, and which vessels are no wider than admits one globule, and in which the blood does not move at all. It appears to me as if these little vessels had been broken from other blood vessels, and when these blood particles lie somewhat close together in their little vessels or when a longish vessel is somewhat bent, it appears to the eye as if we saw a dark little cloud moving. With this darkness of small particles the eyes are covered more at one time than at another, for hardly has one cloud dissolved but another appears. When we see these little blood vessels with the globules of blood lying therein, if we put a magnifying glass before the eye, either before a candle or another strong light, they do not stay in the same place as it appears to us, but they are continually moving, because we cannot keep the cornea motionless as it were in one point, so that, however small that movement may be, those parts in the cornea seem to move before the magnifying glass in the air, but if we look attentively, we shall find that they are the same parts, which now seem to ascend and then to descend again. Ga naar margenoot+We find that, besides the said little blood vessels, there are in the cornea also round particles, which are widely spread and which I think are globules of blood. When an ignorant person sees these particles moving continually - for now they seem to ascend and then to descend again - he might very easily think that these particles were not in his eye, but in the air before the magnifying glass; and I have wondered whether such an ignorant person might not imagine that the descending particles are the effects of the stars and the apparently ascending particles, the effluences of the earth, or bodies. It has also happened to me many times that when I looked against a strong light through magnifying glasses, it seemed that as it were an infinite number of extremely small particles appeared before my eyes, all of which moved through each other and glittered. | ||||||
Dese deeltgens en beelde ik mijn selven niet in, dat inde lugt waren (gelijk andere wel souden oordeelen), maar hadde eerder gedagten, dat die inde Cristalijne vogt van het oog wasGa naar voetnoota, die tusschen het Hoorn-vlies, ende het soo genaamde Cristaline lighaam was, en welke beweginge van kleijne deeltgens, seer ligt konnenGa naar voetnootb veroorsaakt werden, door de weijnige parsinge, die wij aan het Hoorn-vlies van het oog komen te doen, met onse oog scheelenGa naar voetnoot42, soo met toe doen van de selve te drukken. Wat Hersenen konnen een bevattinge hebben, dat den invloetGa naar voetnoot43 uijt de starren, tot ons gesigt konnenGa naar voetnootc komen, door het beschouwen met vergrootglasen, als wij met die grooten glas slijper, en Hemel beschouwer, wijlen d'Heer Cristiaan Huijgens van Zuijlighem (in sijnen tijdGa naar voetnoot44 mijnen grooten vrientGa naar voetnoot45) gelooven, dat de afstand vande naaste vaste starren tot aan de son, soo verre is, dat wanneer een kanon kogel uijt een kanon geschooten, met een geduijrigeGa naar voetnoot46 snelte vande son na de vaste starre gaande, seven hondert duijsentGa naar voetnootd, (en geen seventig duijsent jarenGa naar voetnoote als ons vertaaltGa naar voetnoot47 werde) soude van noode hebben, om die weg af te leggen. Int kort mijn Heer, ik kan niet begrijpen, hoe men sulke verhaalde bueselinge, niet alleen durft te seggen, maar de werelt door den druk nog gemeen maakt, en welk schrijven, van soo danige vergrootinge, bij eenige slegt hoofdenGa naar voetnoot48, na alle aparentie, nog wel sal aan genomen werden. Ga naar margenoot+Want soo de uijtwaseming van de dampen van ons lighaam, konnenGa naar voetnootf gesien werden, wat sal door soo danige vergrootinge niet inde Dierkens vande Mannelijke Zaaden, al konnen ontdekt werden; want daarGa naar voetnoot49 ik nu niet als door naeuwkeurige op merkinge, de staarten vande Dierkens inde Mannelijke zaaden vanGa naar voetnootg Vissen kan bekennenGa naar voetnoot50, soo soude ik, wanneer ik soo een Vergroot glas hadde, daar men de voorseijdeGa naar voetnooth deelen door konde sien, beeld ik mij in, de staarten vande geseijde dierkens soo groot en dik sien, dat ik niet alleen de menigvuldige leden, maarGa naar voetnooti der selver menigvuldige Musculs (die ik vast stelGa naar voetnoot51, dat in ijder ledeken vande staart sijn) soudeGa naar voetnootj konnen ontdekkenGa naar voetnoot52. | ||||||
I did not imagine that these particles were in the air (as others might think), but I rather thought that they were in the crystalline humour of the eye, which was between the cornea and the so-called crystalline body, and that this movement of small particles may very well be caused by the slight pressure we exert on the cornea of the eye with our eyelids, when we lower them as we close our eyes. What brain can comprehend that the effect of the stars may reach our eyes when we examine them with magnifying glasses, if with that great glass-cutter and observer of the heavens, the late Mr. Christiaan Huygens of Zuylichem (in his lifetime my great friendGa naar voetnoot12) we believe that the distance from the nearest fixed stars to the sun is so great that if a cannon ball shot from a cannon were to travel at a constant rate from the sun to the fixed star, it would need seven hundred thousand years (and not seventy thousand years, as we have been told) to cover that distance. Briefly, dear Sir, I cannot understand how one not only dares to say such non-sense, but also makes it known to the world in print, a written statement about such magnification which to all appearances will even be accepted by some blockheads. Ga naar margenoot+For if the exhalation of the vapours of our body can be seen, what cannot be discovered by such magnification in the little animals from the male sperm. For whereas now I can only detect by careful observation the tails of the little animals in the male sperm of fishesGa naar voetnoot13, if I had such a magnifying glass through which the said parts could be seen, I think I should see the tails of the said little animals so large and thick that I should not merely be able to discover their numerous segments with their numerous muscles (which I firmly believe are in every segment of the tail). | ||||||
Wat mij belangt, ik hebbe bijGa naar voetnoota uijtnemende veel malen verscheijde vogtige stoffe op glas gebragt, en welk glas soo suijverGa naar voetnoot53 was, als een glas blaser uijt den oven haalt, en die stoffe, en selfsGa naar voetnootb de uijtwasemingGa naar voetnootc vande Mond, als het glas wasGa naar voetnootd kout geworden, op het glas laten stremmen, en dan voor het Vergroot glas gebragt, in welk doen, ik de vogtige stoffe, wolks gewijse tot malkanderen hebbe sien vloeijen, die int kort weg wasemde, sonder dat ik eenige de minste deel, vande weg wasemdeGa naar voetnoote stoffe, konde bekennen, en het staat bij mij vast, dat wanneer ik duijsent milioenen kleijnder deelen konde bekennen, als ik nu kome te doen, dat ik nog de uijt wasemdeGa naar voetnoote deelen van ons lighaam, niet soude bekennen, en bij gevolg nog minder de ingebeeldeGa naar voetnoot54 invloeijende deelen van de starren. Mijn gedienstig versoek is, dat bij aldien UEd: kennisse hebt bekomen, van soodanigen Roemrugtigen, dog onbegrijpelijken Vergroot glas, dat UEd: mij daar van eenige kennisse gelieft te geven, en sulks doende sult ten hoogsten verpligten.
Mijn Heer. UEdts. Ootmoedigen Dienaar
| ||||||
As to me, I have placed a great many times different moist substances on glass - which glass was as clean as a glass-blower pulls it out of the oven - and caused that substance, and even the exhalation from my mouth, to coagulate on the glass when the latter had grown cold, and then put it before the magnifying glass, in which process I saw the moist substance flow together in clouds, which evaporated in a short time, without my being able to detect the least part of the evaporating substance; and I am convinced that even if I could detect parts a thousand million times smaller than I now do, I still should not detect the evaporating parts of our body, and consequently even less so the fancied effects of the stars. My humble request is that if you have learned of such an illustrious but incomprehensible magnifying glass, you should inform me thereof; if you do, you will greatly oblige me,
Dear Sir, Your humble servant,
|
|