Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen
(2015)–Gheraert Leeu– Auteursrechtelijk beschermdInleidingDe Dialogus creaturarum moralisatus was een van de bestsellers van Gheraert Leeu. Ga naar voetnoot1 Tussen 1480 en 1491 bracht hij maar liefst acht drukken uit, vijf Latijnse, twee Nederlandse vertalingen en een Franse vertaling. Ga naar voetnoot2 De Nederlandse vertaling uit 1481, Dialogus Creaturarum dat is Twispraec der creaturen (voortaan de Twispraec), wordt hier gepubliceerd als diplomatische tekst. Ik heb gebruik gemaakt van de druk die berust in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Ga naar voetnoot3 De Twispraec bestaat uit een proloog, een uitgebreide inhoudsopgave en 122 dialogen met een moraliserende strekking. Het boek wordt afgesloten met een vijfregelige colofon. Per dialoog vindt een (twist)gesprek plaats tussen twee schepselen Gods (creaturen): planeten, metalen, stenen, planten, bomen, dieren en mensen. Niet alle 122 dialogen bevatten een tweegesprek. Ook komen er enkele monologen voor waarin slechts één schepsel optreedt. Alle dialogen en monologen zijn voorzien van een houtsnede. Van dit boek bestaat nog geen editie. Deze diplomatische transcriptie wil dit gebrek opheffen, zodat dit bijzondere en interessante boek meer bekend wordt bij een breder publiek en een handig, toegankelijk naslagwerk kan zijn voor verdere studie. | |||||||||||||||
De proloogDe Twispraec opent met een proloog waarin aangegeven wordt dat de dialogen de mens op een aangename en stichtelijke wijze kennis laat maken met Gods schepping. Isidorus van Sevilla en Augustinus worden aangehaald. Zij wijzen op de schoonheid van de schepping die ons leert ons leven te beteren en God beter te kennen en lief te hebben. Door de schepselen pratend op te voeren hoopt de auteur dat wij de boodschap al lezend of luisterend beter onthouden. Hij gebruikt daarbij fabels en, net zoals Jezus, parabelen en gelijkenissen om de waarheid te leren kennen. De auteur hoopt hiermee de gebreken van de mens uit te roeien en de deugden in hem te planten opdat eenvoudige mensen zich aangetrokken gaan voelen tot een deugdzaam leven. Hij haalt hier Thomas van Aquino aan. Ter geruststelling wordt Johannes de evangelist erbij gehaald. Hij zou gezegd hebben, toen een jongeman er aanstoot aannam dat hij met zijn leerlingen vrolijk en ontspannen zat uit te rusten, dat de boog niet altijd gespannen kon zijn om te voorkomen dat de spankracht zou verslappen. Dit geldt ook voor de mens als hij zich bij tijd en wijle niet ontspant. Ook Aristoteles en Sint Ambrosius geven aan dat men zich zo nu en dan moet ontspannen, als dit maar op een deugdzame wijze gebeurt. De proloog besluit met nogmaals te wijzen dat de lezer op een aangename manier leert een deugdzaam leven te leiden opdat men na dit leven het eeuwige leven zal verkrijgen. | |||||||||||||||
De inhoudsopgaveIn de inhoudsopgave, die zonder onderbreking direct na de proloog volgt, worden per dialoog de protagonisten alsmede de les, die te leren valt, aangegeven. De dialogen zijn genummerd van 1 t/m 122. Deze lessen zijn te beschouwen als promythia Ga naar voetnoot4 die in de Twispraec ontbreken. Als voorbeeld volgt hier de titel van de eerste dialoog: ‘Dat I dyalogus van die son ende die maen daer wi in warden ge | leert hoe dat die houaerdige menschen dicwijl vernedert warden.’ De inhoudsopgave kan ook beschouwd worden als een resumé van de Twispraec, een handig overzicht voor een predikant die op zoek is naar een passend exempel om zijn preken onderhoudender te maken. In de Latijnse drukken komen twee inhoudsopgaven voor: de eerste bevat de namen van de protagonisten in de dialogen, de tweede inhoudsopgave geeft aan wat de les per dialoog is. Ga naar voetnoot5 Omdat de Nederlandse druk uit 1481, in tegenstelling tot de Latijnse drukken, geen of weinig bronvermeldingen heeft, gaat men ervan uit dat die druk voor leken is bedoeld die wel zelf kunnen lezen, maar voor wie de Latijnse bronnen, omdat men het Latijn niet machtig is, toch niet toegankelijk zijn. Geestelijken kunnen voor hun preken de Latijnse bronnen raadplegen. Ga naar voetnoot6 | |||||||||||||||
De dialogenDe hoofdtekst is als volgt ingedeeld: er zijn 12 groepen van elk 10 dialogen. Het boek wordt afgesloten met twee extra dialogen die over de mens gaan. Er zijn dus in totaal 122 dialogen. Daarnaast valt een tweede indeling te onderscheiden in zes onderdelen. De tekst volgt namelijk het verhaal van de zesdaagse schepping Ga naar voetnoot7 op de voet:
| |||||||||||||||
De opbouw van de dialogenDe dialogen zijn steeds volgens een vast patroon samengesteld. Aan elke dialoog gaat een hoofdstuktitel en een houtsnede vooraf. Vaak wordt de dialoog geopend met een explicatie over één van de protagonisten, bijvoorbeeld: ‘Taxus is een dier also groot als een vossche die veel haers ende ruychs op sijn vel heeft.’ (Twispraec, dialoog 117, de aap en de taxus (das)). Deze explicaties zijn terug te vinden in middeleeuwse encyclopedieën en bestiaria, maar ook in de Bijbel. Ga naar voetnoot8 Vaak vullen oude en middeleeuwse (heidense en christelijke) bronnen in dezelfde explicatie elkaar aan. Ga naar voetnoot9 De dialoog die dan volgt is een (twist)gesprek tussen de twee protagonisten. Op een enkele uitzondering na, maken zij ruzie met elkaar over wie de beste, de mooiste, de grootste, de sterkste, de wijste, de slimste, de nuttigste, enzovoort is. Vaak krijgt het twistgesprek de vorm van een amusante anekdote. De dialogen worden afgerond met een conclusie in een tweeregelig rijm, uitgesproken door een van de twee protagonisten. Hierna volgen dan moralistische beschouwingen die Van Dijk uitgebreide epimythia noemt. Ga naar voetnoot10 In deze epimythia zijn citaten terug te vinden uit de Bijbel en uitspraken van klassieke en middeleeuwse autoriteiten. Onder deze geciteerde autoriteiten bevinden zich o.a. Aristoteles, Augustinus, Bernardus van Clairvaux, paus Gregorius de Grote, Hieronymus, Seneca, Socrates en Valerius Maximus, om de meest aangehaalde auteurs maar te noemen. Citaten komen ook uit geschiedenisboeken, legenden, anekdotes en fabelverzamelingen. Ga naar voetnoot11 De esopische fabels hebben onmiskenbaar invloed gehad op de fabels in de Twispraec zowel in de dialogen als in de epimythia. De fabels zijn weliswaar bewerkt, maar de ontlening is duidelijk. Ga naar voetnoot12 In de epimythia komen vaak een positieve en een negatieve benadering van het onderwerp aan bod om de les, volgens Van Dijk, in een dialoog beter tot zijn recht te laten komen. Ga naar voetnoot13 Als voorbeeld hoe een dialoog opgebouwd is, volgt hier een parafrae van de dertigste dialoog waarin de wolf en de vos een weddenschap met elkaar aangaan. Het is een van de humoristische dialogen. De dialoog wordt in de inhoudsopgave als volgt aangekondigd: ‘dat xxx van verbena ende den wolf dat ons leert dat wij nyet voerwaer segghen en sellen dat ons onseker is.’ (In de dertigste dialoog over de verbena en de wolf wordt geleerd dat men niet iets voor waar moet aannemen als men er niet zeker van is.)
In het boek over de krachten van de kruiden staat dat iemand die een zieke bezoekt, terwijl hij het kruid verbena bij zich draagt, aan de zieke moet vragen hoe het met hem gaat. Ga naar voetnoot14 Als de zieke antwoordt dat het goed met hem gaat, dat hij dan zal genezen, maar geeft hij als antwoord dat het slecht met hem gaat, dan zal hij sterven. Een wolf beweerde dat hij met verbena een zieke kon genezen. De vos was het daar niet mee eens. De vos bezocht de zieke en vroeg hoe het met hem ging. De zieke antwoordde dat hij er slecht aan toe was. Nu wist de vos zeker dat hij op sterven lag en hij ging naar de wolf, die nog steeds geloofde dat de zieke zou genezen met behulp van verbena. Zij kregen daar ruzie over, waar veel mensen bij waren. De vos en de wolf sloten een weddenschap af. Toen de zieke na acht dagen overleed, verloor de wolf de weddenschap en zei: ‘Van onsekere dingen wedden om pande is onwijsheit ende dicwijl grote schande.’ Socrates en een andere niet nader genoemde filosoof worden er bijgehaald. Men wordt voorgehouden dat je geen weddenschappen moet afsluiten over zaken waarvan je niet zeker bent, om te voorkomen dat je bedrogen wordt. De dialoog sluit af met twee verhalen over altijd kijvende vrouwen die voortdurende ruzie zochten met hun echtgenoten. De eerste vrouw maakt amok over een veld dat vlak is alsof het geschoren is. Ga naar voetnoot15 Haar man zegt dat het veld niet geschoren maar gemaaid is. Hierover krijgen ze grote ruzie. De man straft zijn vrouw door haar de tong af te snijden, maar zij blijft met gebaren aangeven dat het veld geschoren en niet gemaaid is. In het tweede verhaal zegt een vrouw tegen haar buren dat haar man onder de luizen zit. Hij slaat haar daarom en als zij ondanks het pak slaag dat ze krijgt, maar niet zwijgt, dompelt hij haar, in het bijzijn van de buren, onder water. Om toch haar gelijk te halen, geeft zij met haar duimen en nagels boven water aan dat zij luizen bij haar man had gevonden en gedood. De dialoog eindigt met een uitspraak van ‘die wise man’: ‘Veel mensen zijn met zwaarden verslagen, maar niet zo veel als er door tongen verloren zijn gebleven’
De twee anekdotes over de altijd kijvende vrouwen tonen aan dat het niet altijd verstandig is om de waarheid te zeggen, zelfs als je wel iets zeker weet. Wat opvalt in deze dialoog is de vrouwonvriendelijkheid. Dit komt men ook tegen in andere dialogen, maar ook in andere werken, en is heel normaal in de middeleeuwen. In het leven en de fabels van Esopus bijvoorbeeld komen opvallend veel vrouwonvriendelijke passages voor. Ga naar voetnoot16 De epimythia sluiten vaak af met een wijze uitspraak, een spreekwoord of een gezegde. De opbouw van de dialogen is hieronder in een tabel weergegeven:
| |||||||||||||||
De auteur(s)De tekst is in de veertiende eeuw in Noord-Italië ontstaan. Dit baseert men o.a. op locale referenties zoals de rivier de Po en het Gardameer. Ga naar voetnoot17 Er zijn enkele vroege Latijnse handschriften overgeleverd, Echelmeyer telde er zeven, geschreven eind veertiende eeuw – eerste helft vijftiende eeuw. Ga naar voetnoot18 De handschriften waren aanvankelijk bekend onder de naam Liber Contemptus sublimitatis. Ga naar voetnoot19 De auteur is onbekend. In het verleden is er gespeculeerd over twee personen. Een van de handschriften zou geschreven zijn door de Milanese medicus Nicolaus Pergamenus. Hij wordt genoemd in het Parijse hs. 8507. Ga naar voetnoot20 De andere auteur zou volgens Pio Rajna op basis van het Cremoneser handschrift de Milanees Maynus de Mayneriis (ca. 1290-1370) kunnen zijn. Ga naar voetnoot21 Gregory Kratzmann en Elizabeth Gee twijfelen aan de authenticiteit van beide auteurs. Ga naar voetnoot22 De dialogen zijn nagenoeg allemaal nieuw en vindingen van de onbekende auteur. De tekst was in Noord-Europa nauwelijks bekend. Wie de vertaler van de Twispraec was, is onbekend. Echelmeyer neemt aan dat de tekst voor 1450 in het Nederlands vertaald is. De Nederlandse vertaling, zo veronderstelt hij, hoort thuis in Gouda. De vertaling was zeker in Gouda toen de Twispraec daar gedrukt werd. Deze vertaling is in het bezit van Leeu geweest. Hij had toegang tot bestaande bibliotheken in Gouda. De bibliotheek van de Collatiebroeders in Gouda en de Augustijnerkoorheren in Emmaus in Steyn bij Gouda komen daarvoor in aanmerking. In beide huizen woonden tertiarissen. Ga naar voetnoot23 De vertaler kan gezocht worden bij de tertiarissen die een Contemptus bezaten. Ga naar voetnoot24 We weten niet hoe Leeu aan deze tekst kwam. Ga naar voetnoot25 De eerste Nederlandse vertaling in druk verscheen bij hem in 1481. | |||||||||||||||
De houtsnedenHet succes was waarschijnlijk mede het gevolg van de 122 houtsneden (waarvan vier herhalingen Ga naar voetnoot26) die al bij de eerste (Latijnse) druk in 1480 waren gevoegd. Met het grote drukkersmerk van Leeu op q8r bevat de Twispreaec 123 houtsneden. Ze zijn toegeschreven aan een Goudse vakman. De houtsneden zijn speciaal voor de Latijnse druk van 1480 gesneden. Het is niet bekend of deze houtsneden origineel zijn of dat de houtsnijder kopieën maakte van afbeeldingen uit een geïllustreerd handschrift. Ga naar voetnoot27 De eerste twee illustraties, een sierrand bestaande uit takken en bloemen en een initiaal van 12 regels hoog zonder zichtbare representant, met penwerk op b1r (begin van de dialogen), zijn volgens Echelmeyer ontleend aan de Fasciculus temporum uitgeven door Johan Veldener in 1480. Ga naar voetnoot28 Ook het drukkersmerk van Leeu wijst op ontlening aan houtsnijwerk van Veldener uit Utrecht. De houtsnijder bij Leeu zou een leerling kunnen zijn van Veldener, maar Ina Kok is daar niet zo zeker van en wijst o.a. op de stijlverschillen tussen de beide initialen. Hooguit heeft de Goudse houtsnijder zich door Veldener laten inspireren. Ga naar voetnoot29 De houtsnijder maakte per dialoog een houtsnede. Zij worden in het algemeen door de onderzoekers gewaardeerd en als origineel omschreven. Ook worden zij sierlijk en levendig genoemd en geven zij goed het onderwerp weer. Ga naar voetnoot30 Maar in vergelijking met contemporaine houtsneden (zie bijvoorbeeld de houtsneden in Esopus van Heinrich Steinhöwel 1476/77 en Leeu 1485 Ga naar voetnoot31) zijn de afbeeldingen eenvoudig en onbeholpen. Het perspectief klopt vaak niet (zie bijvoorbeeld dialoog 15 ‘de saffier en de goudsmid’). Alle dieren zijn en profiel getekend, met uitzondering van de leeuw, de adelaar, de aap en de uil. De afgebeelde mensen zijn in halfprofiel weergegeven. De leeuw en de adelaar (koning van respectievelijk de dieren en de vogels) staan veel op wapens afgebeeld. De houtsnijder volgt de traditie waarbij de leeuw zijn kop naar de kijker heeft gedraaid en de adelaar en face wordt afgebeeld. Ga naar voetnoot32 De aap heeft een bijzondere betrekking met de mens, vandaar de weergave in halfprofiel. De manier waarop de uil werd gesneden was waarschijnlijk de enige manier waarop de houtsnijder hem kon afbeelden. De contourvoorstellingen volgen de traditie van de blokdrukken. Het was de bedoeling dat de houtsneden later ingekleurd zouden worden. Het snijden van afbeeldingen met alleen lijnen (contouren) is het vooral bekend van de houtsnijders in Utrecht en de eerste Goudse houtsnijders. Ga naar voetnoot33 In de door mij geraadpleegde Twispraec van 1481 zijn de eerste houtsneden in de eerste vier katernen tot en met folium d8v ingekleurd (25 houtsneden). Vanaf q3r zijn de drie laatste houtsneden weer ingekleurd. De niet ingekleurde houtsneden zien er in vergelijking met de wel ingekleurde houtsneden leeg uit. Leeu gebruikte voor zijn acht drukken steeds dezelfde houtsneden. Ook Christaen Snellaert, Peter van Os en Hendrik Eckert namen, op enkele uitzonderingen na, de hele serie houtsneden op in hun edities. Ga naar voetnoot34 |
|