'Adonis en Christus, mythologie en christendom bij Revius'
(1989)–Ad Leerintveld– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Adonis en Christus, mythologie en christendom bij Revius Ga naar voetnoot*A.M. Th. LeerintveldOp grond van bevindingen o.a. van W.A.P. Smit, J.C. Arens en L. Strengholt komt W.J.C. Buitendijk tot de slotsom dat het werk van de Deventer dichter Jacobus Revius (1586-1658) in de hele klassieke en classicistische, humanistische en reformatorische literatuur van de zestiende en begin-zeventiende eeuw zijn wortels heeft. Ga naar voetnoot1 In dit artikel hoop ik de juistheid van deze conclusie te onderstrepen door twee gedichten van Revius te brengen bij hun klassieke bronnen. Het ene is het Griekse versje dat onder de titel Anacreonticum als het ware het motto vormt voor Revius' dichtbundel Over-ijsselsche Sangen en Dichten (1630). Het andere is Bloedige Sweet. | |
AnacreonticumRevius' grote dichtbundel opent met een Grieks versje: Anacreonticum. In zijn standaarduitgave van Revius' poëzie gaat Smit stilzwijgend aan dit gedicht voorbij. In de literatuur over de dichter wordt het voor zover mij bekend, niet behandeld. Al behoort het, door de taal waarin het is geschreven, strikt genomen niet tot de Nederlandse literatuur, toch geeft dit Anacreonticum bij nadere beschouwing een verrassend inzicht in Revius' poëtische praktijk. Naast Revius' vers druk ik hieronder ter vergelijking een gedicht af uit de verzameling Griekse liedjes die wij kennen onder de titel Anacreontea, eertijds zo genoemd in de veronderstelling dat de Griekse dichter Anacreon (ca. 550-500 v. Chr.) ze had geschreven. Onderzoek van metrum, woordvorming en stijl heeft echter uitgewezen dat Anacreon niet de dichter ervan zijn kan. Terwille van een rechtstreekse vergelijking geef ik beide gedichten eerst in het Grieks. Het anacreonticum 23 geef ik in de poëtische vertaling van J.D. Meerwalt. De andere vertaling is van mijn hand. Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 136]
| |
Anacreontea (nr. 23)
Θέλω
λέγειν
Ἀτρείδας,
θέλω δὲ
Κάδμον ᾄδειν,
ἁ βάρβιτος
δὲ χορδαῖς
Ἔρωτα
μοῦνον ἠχεῖ.
5[regelnummer]
ἤμειψα
νεῦρα πρώην
καὶ τὴν
λύρην ἅπασαν
κἀγὼ μὲν
ᾖδον ἄθλους
Ἡρακλέους
λύρη δὲ
ἔρωτας
ἀντεφώνει.
10[regelnummer]
χαίροιτε
λοιπὸν ἡμῖν,
ἥρωες ἡ
λύρη γὰρ
μόνους
ἔρωτας ᾄδει.
De hoofdige lier
Ik wil de Atreiden zingen,
Ik brengen Kadmos prijs,
Maar cither, niet te dwingen,
Zij zingt minnewijs.
Korts, wisslend al mijn snaren,
Ja, heel mijn speeltuig, zong 'k
Van Herkles' kampgevaren…
Spel van minne klonk.
Voor goed dan, al gij sagen,
Gij helden al, vaarwel;
Mijn lier wil eenmaal dragen
Enkel minnespel.
Revius' Anacreonticum
Θέλω
λέγειν
ἀθήνην,
Θέλω δὲ
μοῦσαν ᾄδειν,
Ἁ βάρβιτος
δὲ χορδαῖς
Τὰ θεῖα
μοῦνον ἠχεῖ.
5[regelnummer]
Ἢμειψα
νεῦρα πρώην
Καὶ τὴν
λύραν ἅπασαν,
Κᾀγὼ μὲν
ῇδον ἑρμῆν
Χρυσόῤῥαπιν,
λύρη δὲ
Τὸν χριστὸν
ἀντεφώνει.
10[regelnummer]
Χαίροιτε
λοιπὸν ἑρμῆ
Καὶ μοῦσαι,
ἡ λύρη γάρ
Τὰ θεῖα
μοῦνον ἄδει
Ik wil verhalen van Athene,
ik wil zingen van de Muze,
maar mijn luit laat met zijn snaren
alleen de weldaden van God weerklinken.
Verstelde ik tevoren de snaren
en de hele lier
en probeerde ik te bezingen Hermes
met zijn gouden staf, dan nog
zingt mijn lier van Christus.
Vaart wel, voortaan, Hermes
en Muzen, mijn lier
bezingt immers alleen de
weldaden Gods.
De overeenkomsten tussen beide gedichten zijn evident. Revius heeft voor zijn motto-gedicht het carmen 23 uit de Anacreontea nagevolgd. De vormgeving is gelijkgebleven. De inhoud is echter sterk veranderd. Revius transformeerde het liedje over een koppige lier die alleen van de liefde kan zingen terwijl de zanger de Helden der Grieken wenst te bezingen, in een poëtisch credo in een klassiek gewaad. Zelfs als Revius van Athene (godin van wijsheid en kunst), van de Muzen of van Hermes met zijn gouden staf (in dit verband ‘de taal’ de god van de welsprekendheid verbeeldend Ga naar voetnoot3) wil zingen, dan nog weerklinkt zijn instrument slechts van Christus en de daden van God. Revius' motto vormt een fraai voorbeeld van aemulatio, ‘wedijver’, navolging die ernaar streeft klassieke uitingen te overtreffen door ze op het hogere plan van het christendom te brengen. Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 137]
| |
In de eerste renaissance-uitgave (1554) van de Anacreontea plaatste Henri Estienne het gedicht, programmatisch als het is, vooraan. Revius kan dit vers via deze uitgave hebben leren kennen. Ook zal hij genoten hebben van de toespeling die Daniël Heinsius erop had gemaakt in diens Lof-sanck van Bacchus (r. 589-592): Ga naar voetnoot5 Siet eens Anacreon, wat heeft hy toch beschreven?
Niet Cadmi groote reys, niet Agamemnons leven,
Gelijck hy selve segt, beginnende zijn sanck,
Maer Venus, haren Soon, en Bacchi milden dranck.
Petrus Scriverius, de bezorger van Heinsius' Nederduytsche Poemata (1616) met daarin deze Lof-sanck, tekent bij deze regels aan: ‘De Poeet heeft gelet opt beginsel der veersen van Anacreon, die wy nu in druck hebben’. Vervolgens citeert hij de eerste vier regels van het Griekse vers en geeft hij er deze vertaling van: Van Agamemnon woud' ick wel
En Cadmus melden met mijn spel:
Maer hoe ick doe mijn veeltjen gaen,
Het wil niet dan de minne slaen,
Ga naar voetnoot6
Uit het gedicht waarmee Revius zijn bundel Over-ijsselsche Sangen en Dichten opdraagt aan Daniël Heinsius, blijkt zijn bekendheid met het werk van zijn Leidse vriend. Ga naar voetnoot7 Op zijn beurt heeft Heinsius Revius' werk gekend. Uit zijn lofdicht op de Sangen en Dichten van Revius zou men zelfs kunnen afleiden dat hij diens spel met de klassieken waardeerde. Immers, Revius is daarin een tweede Apollo en zijn gedachten ‘(…) niet anders en betrachten Dan Hemel ende God’ en ze ‘gaen spelen, maer met aert’. Ga naar voetnoot8 | |
Bloedige SweetHet titelopstel van Strengholts bundel Bloemen in Gethsemané is gewijd aan Bloedige Sweet, dat behoort ‘tot de hoogtepunten in de Nederlandse religieuze lyriek’. Ga naar voetnoot9 Ik laat het gedicht hier volgen: Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 138]
| |
Bloedige Sweet
1.
Trage siel, die in my slaept
Geeut en gaept,
Wilt u bruygom niet vergeten.
Waket op, en comt hem dra
5[regelnummer]
Volgen na
Inden hof van Oliveten.
2.
Siet hoe hem u Schepper buckt,
Onderdruckt
Door u eysselijcke sonden.
10[regelnummer]
Siet hoe hem sijn teere huyt
Berstet wt
In wel duysent-duysent wonden.
3.
Ah! sijn sweet is enckel bloet,
Met een vloet
15[regelnummer]
Stralende van sijne leden
Ah! de aerde drinckt haer sat
In het nat
Sijpende van zijne treden.
4.
En my dunckt dat ick aenschou
20[regelnummer]
Desen dou
Opwaerts inde bladen trecken;
Was t'angierken niet snee-wit,
Dat nu sit
Oversaeyt met bonte plecken?
5.
25[regelnummer]
T'blonde roosken gloeyt sijn schoot
Sangels-root;
En de bleecke Tulibanten
Sijn verkeert (of droomtet my?)
Op de ry
30[regelnummer]
In gemengde flamboyanten.
6.
Maer een bloem int duyre bloet
Opgevoet
Sie ick wter aerden comen;
O hoe liefelijcken bloem!
35[regelnummer]
Die den roem
Allen cruyden heeft benomen.
7.
Godes milde goedicheyt
Wtgebreyt
Over die de sonden rouwen
40[regelnummer]
Is haer alder-soetste naem,
Hullepsaem
Diese met geloof aenschouwen.
8.
- Droeve siel, die in my weent,
Sucht en steent
45[regelnummer]
Wilt dees bloeme niet vergeten;
Ider hofken dat ghy siet
Draechtse niet
Maer den hof van Oliveten.
Strengholt heeft laten zien dat Revius voor de versificatie steunt op een beroemde melodie uit de kring der Franse Pléiade-dichters. Hij interpreteerde dit lied vervolgens door het te plaatsen in de context van de traditionele allegorische exegese van het Hooglied. De slapende bruid uit het Hooglied wordt door Revius beschouwd als een beeld voor de kerk ‘die haar plicht jegens de Heer veronachtzaamt’. De slapende leerlingen uit de bijbelpassage die Revius in zijn gedicht navolgt (Lukas 22:39-46), zijn op eenzelfde wijze te duiden. Strengholt formuleert dat als volgt: Ga naar voetnoot11 De nachtelijke dauw op het hoofd van de minnaar in het Hooglied werd aldus een teken van Christus' lijden ter wille van de bruid. En nog verder ging men, door die dauw te identificeren met het bloed dat Christus in de hof van olijven zweette: bloed dat door zijn verzoenend effect een vruchtbare dauw kon heten voor de gelovigen. Revius was vertrouwd met deze uitleg. Strengholt heeft aangetoond dat hij voor zijn berijming van Het Hoghe Liedt Salomons een exegetisch werk van Godefridus Cornelisz. Udemans tot ‘richtsnoer’ heeft genomen: Corte Ende duydelijcke Verclaringe over het Hooge-liedt Salomo (1616). Udemans noemt het Hooglied een bruiloftdicht ‘handelende van het geestelijcke Houwelijck, dat daer is tusschen | |
[pagina 139]
| |
onsen Heere Christum, ende sijne Ghemeynte’. Ga naar voetnoot12 Naast het motief van de reeds genoemde dauw heeft Revius' lied met het Hooglied ook dat van de slaperige ziel gemeen. Strengholt sluit niet uit dat ook in de bloemen van Bloedige Sweet het Hooglied aanwezig is. Via het Hooglied zou in Revius' ‘“lente-lied” van de lijdende bruidegom Christus’ de lentesfeer uit de Pléiade-poëzie meegekomen kunnen zijn. Ga naar voetnoot13 | |
Klassieke bronMet zijn studie heeft Strengholt een belangrijke bijdrage geleverd tot de interpretatie van Revius' Bloedige Sweet. Steunend op zijn analyse behandel ik hier dit ontroerende passielied van Revius vooral als een blijk van zijn renaissancistisch kunstenaarschap. Want ook voor Bloedige Sweet meen ik te kunnen aantonen dat Revius een klassieke tekst in christelijke zin verwerkte. Was Revius' Anacreonticum bijna een palimpsest met temidden van de oude woorden slechts op enkele plaatsen nieuwe, bij Bloedige Sweet ligt het anders. Hier heeft Revius in vrijheid voor de verbeelding en enscenering van het christelijke gebeuren gebruik gemaakt van voorstellingen uit de antieke mythologische literatuur. Revius beeldt in zijn lied de lijdende, bloedzwetende bruidegom Christus af. De aarde drinkt zijn bloed en raakt ervan verzadigd. De bloemen worden rood van het bloed. Gevoed door het kostbaar bloed komt er een bloem uit de aarde. De naam van de bloem is Godes milde goedicheyt Wtgebreyt Over die de sonden rouwen. Het ‘genadekruid’. Ga naar voetnoot14 Dit beeld uit Bloedige Sweet blijkt overeen te komen met een aantal regels uit de Lijkklacht om Adonis, laat in de tweede eeuw voor Christus geschreven door de Griekse bucolische dichter Bion, over wie weinig bekend is. Bion verhaalt in zijn klacht hoe de godin Aphrodite haar geliefde, Adonis, dodelijk verwond aantreft. Uit de vertaling van Annemarie van Woerkom citeer ik de regels 64 en volgende: Ga naar voetnoot15 De Pafische (Aphrodite) laat haar tranen stromen zo rijk als het bloed van Adonis, en al het vocht dat de grond raakt verandert in bloemen. Zijn bloed brengt een roos voort, haar tranen de anemoon. De parallellie is duidelijk. Er is sprake van talrijke bloemen. Zowel uit Adonis' bloed als uit dat van Christus bloeit een bloem op. Revius tekende de bloedzwetende Christus naar het model van de bloedende geliefde Adonis. Bion en Revius verhalen het smartelijk lijden van de bruidegom (Adonis of Christus) beiden in de ik-vorm. Beide gedichten kennen eenzelfde structuur, samenhangende met dit vertelperspectief. De jongste vertaler van Bions klacht, Annemarie van Woerkom, noemt het opmerkelijk dat de ik-persoon enerzijds het verhaal vertelt en anderzijds handelend ingrijpt. De verteller wekt om te beginnen Aphrodite om haar de ramp die Adonis is overkomen te vertellen en haar aan te | |
[pagina 140]
| |
sporen te rouwen. In het slot van het gedicht wendt de verteller zich wederom rechtstreeks tot haar. Ga naar voetnoot16 Bij Revius begint de ik-verteller eveneens met wekken (Waket op). Ook bij Revius eindigt hij met een rechtstreekse wending (Droeve siel) tot de wakkergeroepene uit de eerste strofe. Een bijkomend argument vormt de uitroep Ah die in de derde strofe tweemaal voorkomt. Strengholt meent dat deze kreet ‘het wakker worden van de ziel én het betrokken worden bij het gebeuren’ voltooit. Ga naar voetnoot17 In zijn interpretatie is Ah dus een kreet van de ziel. Mij lijkt deze uitroep eerder te komen uit de mond van de ik-verteller. Dezelfde die in de tweede strofe de gewekte ziel aanspoort met een herhaald siet. Aldus wordt de verbinding tussen strofe 2 en 3, die Strengholt ook constateert, versterkt. Als mijn inzicht juist is dan vormt dit Ah een parallel met aiai, de herhaalde uiting van smart in Bions Lijkklacht. Ga naar voetnoot18 | |
Ovidiaanse traditieHet liefdesdrama van Aphrodite (Venus) en Adonis is vooral bekend geworden door de slotpassage in het tiende boek der Metamorphosen van Ovidius. Ga naar voetnoot19 Ik geef deze hier in de vertaling van Ioannes Florianus uit de editie 1619: Ga naar voetnoot20 Na dathet swijn met syn tanden den swijnspriet wtgetrocken hadde, ist Adonim toeghevaren, ende grijpende hem beyde eechenissen Ga naar voetnoot*, heeft hem over doot int sant geworpen. Venus die met haren waghen niet verre van daer en was, hoorde hem suchten, ende is terstont weder derwaerts ghekeert, ende siende dat het dus deirlyc met hem gestelt was, begonst sy haer cleederen te scheuren, haer handen te wringhen, ende groot misbaer te maken roepende, ten sal o ghy felle doot, al na uwen wensche niet gaen, want noch sal hy een teecken des droefheyts behouden. Alle iaren salmen noch een gedenckenisse sijnder doot hebben, ende sijn bloet sal in een bloeme verandert worden. Ist dat Proserpina, soomen seyt, een vrouwe wel in hofmunte heeft cunnen veranderen, en sal ic dan ooc niet wat mogen bedrijven? Dit geseyt hebbende, heeftse het bloet met een seer costelijcke substantie besprengt, waer af dat het terstont swillende wert gelijc een bobbel, ende in min dan een ure tijts wert het in een bloeme verandert, den bloede gelijck die wy noch hedensdaechs keukenschelle Ga naar voetnoot* heeten. Dese bloeme om haerder onvasticheyt wil, wort lichtelijc ter aerden gevelt alst wat seer waeyt. Ook bij Ovidius treffen we het motief van het in een bloem veranderde bloed van Adonis aan. Dit is niet verwonderlijk: Ovidius gaat terug op Bion. Ga naar voetnoot21 Op grond van de reeds eerder gesignaleerde overeenkomsten tussen de Lijkklacht en Bloedige Sweet meen ik evenwel dat Revius voor dit motief meer steunt op Bion dan op Ovidius. | |
[pagina 141]
| |
In een stelling bij zijn proefschrift heeft W.N.M. Hüsken geponeerd dat ‘het door Revius gebruikte beeld van de door bloed rood gekleurde rozen in een Ovidiaanse traditie geplaatst moet worden’. Ga naar voetnoot22 Dit motief in de vijfde strofe van Bloedige Sweet kan Revius inderdaad ontleend hebben aan een uitgave van Ovidius. Niet aan de tekst zelf maar aan de gezaghebbende commentaar van Regius bij de regels 727-739 van boek X der Metamorphosen. Bij Ovidius' vermelding dat uit het met Venus' nectar besprenkelde bloed van Adonis een bloem ontsproot die men windbloem noemt, tekent Regius aan (mijn vertaling): Ga naar voetnoot23 Voorts spreken echter deze zelfde Grieken ook van een roos, die, waar zij eerst wit was geweest, te zelfder tijd purper van kleur was geworden, en wel door het bloed van Venus, dat zij had uitgestort juist toen zij zich uit onmetelijke rouw om Adonis, ongeschoeid had gehaast, waarbij zij haar voet had verwond door een doorn van een roos. Bij zijn ontlening bracht Revius een belangrijke wijziging aan. In Bloedige Sweet wordt de verkleuring immers veroorzaakt door het bloed van Christus. Hüsken is tot zijn stelling gekomen via een reeds door Strengholt besproken zekere mate van overeenkomst tussen Bloedige Sweet en het Antwerpse rederijkersspel Pyramus ende Thisbe. In dit stuk wordt het verkleuren van gewassen in verband gebracht met Christus' lijden. Hüsken herinnert eraan dat sinds de Ovide Moralisé de identificatie van Pyramus met Christus ‘gemeengoed’ is en vervolgt dan: ‘zodat ook het door Revius gebruikte beeld […] in een Ovidiaanse traditie geplaatst moet worden’. Hierin heeft Hüsken gelijk. Revius' verkleurende bloemen in Gethsemané, bloeien en verkleuren ook (in de commentaar) bij Ovidius. Hüskens argumentatie ontlokt mij echter een kanttekening: Strengholt heeft bij de vergelijking met het spel van Pyramus ende Thisbe reeds gewezen op Revius' unieke wijze van voorstellen. Ga naar voetnoot24 Mijns inziens staat Revius' werk dan ook los van de Ovidiaanse | |
[pagina 142]
| |
traditie die in de Ovide moralisé werd verbreid. Ga naar voetnoot25 Revius duidt niet een klassiek mythologisch verhaal in christelijke zin, zoals in de Ovide moralisé (en Pyramus ende Thisbe) gebeurt. Hij maakt bij zijn poëtische verwerking van een passage uit Lukas gebruik van motieven uit bekende klassieke werken. Een geheel ander uitgangspunt dus. Revius' unieke passielied is het resultaat van een rechtstreekse omgang met bijbel en exegese én met klassieke werken als Bions Lijkklacht en Ovidius' Metamorphosen. De door Strengholt onderkende Pléiade-poëzie behoort hieraan te worden toegevoegd. Revius' dichterlijke praktijk laat zich heel goed beschrijven met een term die toegepast is op de werkwijze van Ronsard: ‘imitation by contaminatio’. Hieronder wordt verstaan: ‘Collecting textual allusions from diverse sources, then juxtaposing them and amalgamating them in a single poem’. Ga naar voetnoot26 Revius doet hetzelfde, zij het dat hij daarenboven christianiseert. | |
Adonis en ChristusIn Bloedige Sweet heeft Revius gestreefd naar een zinrijke aemulatio. Een belangrijke passage uit Bions klacht om de dodelijk verwonde geliefde Adonis nam Revius over in zijn lied over de geliefde bruidegom Christus in de Hof van Olijven. De metaforiek van bruid en bruidegom uit het Hooglied waarmee, zoals we zagen, in de allegorische exegese de passage uit Lukas verbonden werd, vormt de schakel tussen de bijbel en de klassieke mythe. De associatie Christus-Adonis kan zich bij de hebraïcus Revius tevens hebben voorgedaan op het vlak van de taal. Het Hebreeuwsche woord 'adõn betekent heer, gezaghebber. In het Oude Testament wordt deze naam veelvuldig gebruikt om het Goddelijk Wezen aan te duiden. God is de Heer en Meester van alle dingen. Ook Jezus Christus krijgt in het Nieuwe Testament de titel Heer. Door zijn dood en | |
[pagina 143]
| |
verrijzenis is Jezus zijn Heerlijkheid ingegaan. God heeft de gekruisigde Christus aangesteld als Heer en als rechter over levenden en doden. Ga naar voetnoot27 In een interessant hoofdstuk van hun Bacchus behandelen Warners en Rank de zeventiende-eeuwse wetenschappelijke praktijk van het etymologiseren en de zogenaamde anagrapsis. Ga naar voetnoot28 Anagrapsis is een contemporaine term voor de idee dat woorden (al dan niet uit verschillende talen) die met dezelfde letters gevormd worden (al dan niet in veranderde volgorde), ook eenzelfde betekenis hebben. Deze opvatting steunt op het geloof dat de oorsprong van alle talen in het paradijs wordt gevonden. Alle talen stammen af van de taal van Adam. Alle talen hebben dan ook gemeenschappelijke kenmerken. Geleerden als Heinsius trachten de samenhang tussen Hebreeuws, Grieks en Latijn bloot te leggen. Op grond van overeenkomsten in de taal, de benamingen der goden bijvoorbeeld, worden ook de religies van Grieken en Romeinen met de oudste religie, het Jodendom van het (Hebreeuwsche) Oude Testament in afhankelijk verband geplaatst. Ga naar voetnoot29 Revius houdt van spelen met woorden en letters. Men denke bijvoorbeeld aan zijn Anagrammatopaegnion dat dateert van 1626. In de ogen van W.A.P. Smit vonden deze vijftig anagrammata met de letters uit de naam Daventria ‘eindelijk hun bestemming […] aan het einde van de Daventria Illustrata’ Ga naar voetnoot30. Deze geschiedenis van de stad Deventer verscheen in 1650. De woordgevoelige dichter Revius heeft m.i. dan ook het Hebreeuwse 'adõn en het Griekse Adonis met elkaar in verband gebracht. Het Oudtestamentische 'adõn, Heer, toegepast op Jezus, onderstreept door de naamsgelijkheid de overeenkomst tussen de geliefde Adonis en Christus, de bruidegom. Overigens is in de literatuur betreffende Adonis meermalen een veel verdergaande overeenkomst met Christus aangewezen. Persephone, de godin van de onderwereld stond na de dood van Adonis aan haar rivale Aphrodite toe dat de geliefde jager één helft van het jaar bij haar doorbracht. Adonis verrees dus uit de doden. In dit gebeuren werd een parallel met Christus' dood en verrijzenis gezien. W. Atallah noemt in zijn studie Adonis dans la littérature et l'art Grecs (1966) een dergelijke parallel onjuist: ‘Les croyances chrétiennes et les croyances païennes, sans préjuger de leur valeur respective, sont d'un ordre différent’. Hij spreekt van een ‘confusion’, die ‘pour le cas d'Adonis, a pu être favorisée par les Pères de l'Église eux-mêmes’. Ga naar voetnoot31 De allegoriserende godsdienstige uitleg van de populairste bron voor de mythe van Adonis in de Ovide moralisé zal aan deze verwarring hebben | |
[pagina 144]
| |
bijgedragen. Bij Revius is van een dergelijke ‘confusion’ van heidense met christelijke zaken geen sprake. Zijn uitgangspunt is de bijbel. | |
VindplaatsenBij zijn dichterlijke verwoording van een motief uit het evangelie van Lukas, put Revius uit het poëtische arsenaal dat hem ter beschikking staat. De omvang ervan moge uit het bovenstaande duidelijk geworden zijn. Het voorbeeld voor zijn motto-gedicht Anacreonticum kan Revius hebben aangetroffen in de editio princeps van Henri Estienne, al dan niet via Heinsius' Lof-sanck van Bacchus. Bions Lijkklacht heeft Revius ongetwijfeld gelezen in de tweetalige editie die Heinsius daarvan verzorgd had in 1604. Ga naar voetnoot32 In deze uitgave voorzag de Leidse geleerde de Griekse gedichten van o.a. Theocritus en Bion van een Latijnse vertaling. Naar W.A.P. Smit en J.C. Arens hebben aangetoond was Theocritus voor Revius een favoriet dichter. Hij volgde hem meermalen na. Ga naar voetnoot33 Het ligt dus voor de hand te veronderstellen dat Revius ook Bion uit Heinsius' editie zal hebben leren kennen. | |
Ten slotteUit mijn behandeling van Revius' Anacreonticum en Bloedige Sweet moge de conclusie van Buitendijk, die ik tot uitgangspunt van dit artikel maakte, opnieuw zijn bevestigd. Revius blijkt in praktijk te brengen wat hij schrijft in zijn gedicht Heydens Houwelijck, naar aanleiding van Deuteronomium 21:10-13: Ga naar voetnoot34 O dichters, wildy u vermaken inde minne
Vande Romeynsche of de griecsche Piërinne
Snoeyt af al watse heeft van weytsche dertelheyt,
Van domme afgody, en spitse schamperheyt,
Omhelsetse daer na, sy sal u kinders geven
Die u gedachtenis in eeuwicheyt doen leven.
Hij vermaakt zich in de liefde voor de Griekse (en Romeinse) letterkunde, ontdoet haar van ‘domme afgody’ en creëert aldus ‘kinders’ die zijn geloofsovertuiging uitdragen en hem als dichter doen voortleven.
Haarlem najaar 1987 |
|