Haerlemmermeerboeck
(1973)–Jan Adriaansz Leeghwater– Auteursrechtelijk beschermd1.IN ’t jaar 1606, op Amsterdamze Kermis, zo is daar een Koopman van de Ryp geweest, geheeten Meinert Cornelisz. Salm, die tot Amsterdam zeer wel bekent was, die van de konste onder water te gaan tegen zommige bekende Borgers van Amsterdam gezeit hadde, dat de konste op de Wetering, buiten de Heilige Wegs-Poort, aan de slinker hant, gedaan zoude werden in presentie van 10 of 12 perzonen, aldaar mede prezent was Meinert Salm van de Ryp, Albert Verspek van Antwerpen, Dirk van Os van Amsterdam, met zyn Soon, die nu Dyk Graaf van de Beemster is, Fredrik Jansz. met zyn Soon, Jacob Fredriksz. van Amsterdam, beide Oly-slagers, Jacob Wrogt van Amsterdam, met Jan Louwen van de Ryp, met zyn huis Vrouw, ende meer andere goede bekenden. | |
2.Ende alzo dit geschiede na by de Stad Amsterdam, zo is aldaar een grooten toe loop van volk gekomen ende vergadert van verscheiden Steden, Dorpen en plaatzen, zo dat daar wel zeven of agt hondert menschen by malkander waren, of meer: zo was daar een onder allen die het niet geloofde, en zeide, het zal wezen gelyk die man die vliegen zoude, wie is malder, de man die vliegen zal, of die gene die het zien zullen? waar op ik Jan Adriaansz. wederom zeide, ik en zal het volk niet bedriegen, ik zal ’t voor haer oogen doen dat zy dat zien zullen. | |
[pagina 43]
| |
3.So is ’t dat ik een linnen kleed by my genomen hadde, het welke ik aandede, waar van ik de zakken uit trok, ende dede daar tien of twaalf Peeren in, dat zy het voor haar oogen zagen, ende ik zeide tegen het volk, deze Peeren zal ik half op eeten, op dat gy luiden niet en zegt dat ik de Peeren in de grond gesteken heb; ook hadde ik mede een Schalmey by my daar ik wel op konde speelen, dien ik mede by my in myn zak dede, en zeide daar zal ik verscheiden Voizen en Psalmen op spelen, dat gy dat boven water, op het land hooren ende verstaan zult, waar by Pieter Pietersz. op het land by het volk bleef, om het volk reden te geven en te onderregten. | |
4.Onder allen was daar mede een Makelaar onder het volk, geheeten Lems, die hadde een schoon blad pampier by hem, daar schreef hy zyn Naam op, het welke hy my gaf, waar op ik tegen hem zeide: ik zal daar onder water op den grond op dat pampier met pen ende inkt schryven, dat gy dat boven water op het land zult konnen leezen. | |
5.Ende doen ik gereed was, ende wel wakker konde zwemmen, ende ook mede een Jongman was, zo gaf my den Almogenden God de vrymoedigheit, dat ik met een goede couragie in ’t water sprong, myn aangezigt na het volk toewende, ende zeide: adieu gy vrome Borgers van Amsterdam, dat is u ter eeren, daar ga ik onder. | |
6.So is dat alzo geschied, dat ik de Peeren onder water half op-gegeten heb, en vertoonde de Peeren onder het volk doen ik op het Land quam ende op het zelve pampier schreef ik mede zo veel, dit heb ik voor Amsterdam in de Wetering onder water geschreven; ende op de Schalmey speelde ik mede onder water op den grond, dat het volk die op het Land stonden boven water gemakkelyk hooren ende verstaan konden, onder allen speelde ik mede den 23. Psalm, Myn God voet my als myn Herder geprezen, dat die luiden die op de kant van de sloot stonden, zeiden, hoort eens mannen dat speelt hy nu! alzo had ik myn plaizier ende recreatie onder ’t water op de grond. | |
7.Ende doen ik dogte dat ik aldaar lang genoeg geweest was, dat het volk wel vernoegt zoude wezen, zo ben ik met een goede couragie weder opgekomen, myn aangezigt na het volk toewendende, en doen ik nog in ’t water was, zo heb ik tegen het volk met een luide stemme geroepen, wat dunken de Luiden van de konst? waar op het Volk antwoorde en zeide: de konst is goet. | |
8.Ende doen ik weder op het Land quam, doen vertoonde ik myn Geschrift, het pampier nog droog wezende, het welke veel Luiden gezien en gelezen hebben, ende daar over zeer verwondert waren: ende den Makelaar Lems weder behandigt hebbende, die het nog zommige Jaren daar naar bewaarde; ende als ik nog onder water was, zo was alreeds de tydinge al in de Stad, die Man is al verdronken, hy en komt zyn leven niet weder: en doen ik weder op het land quam, zo hadde Frede- | |
[pagina 44]
| |
rik Jacobsz. Oly-slager van Amsterdam een nagt-glas by hem genomen, ende zeide tegens my: Jan Adriaansz. weet gy wel hoe lange dat gy onder water geweest hebt? neen ik Fredrik Jacobsz. zeide ik: doen zei hy weder tot my: dat glas is eens uit-geloopen, ende eens half uit, dat is drie quartier van een uur. Doen waren daar verscheiden Luiden die tegen malkanderen zeiden: hebt gy wel gezien wat dat hy gedaan hadde doen hy in ’t water ging? hy hadde hem met Oly bestreken; ende d’andere zeide, hy hadde een root lapken in zyn mond genomen; in zomma, elk een zeide het zyne: Ik hadde gedaan gelyk de Comedianten doen, ik speelde het spel te regt, zonder iets te haperen ofte te manqueren; die het spel niet en kan, die en speel het niet. Ende als het werk gedaan was, zo waren daar veel Liefhebbers die haar milde hande toonden: ende onder allen was daar een Man uit Zeeland, die zeide, om dat de Konste zoo fraay is, zo schenke ik u daar toe nog een Zeeusche Daalder. | |
9.Daar na heb ik myne kleederen weder aangetrokken, ende ben weder na de Stad gegaan, aldaar ik een groot getal van volk by my hadde, die zeer begeerig waren om de Man te zien, waar van nu nog verscheiden Luiden in de Stad van Amsterdam zyn die het gezien hebben, ende daar van konnen getuigen. | |
10.Nu voort wat de Konste belangt, men vint in ’t Boek Jobs geschreven in het 28. Capittel in het 12. vers, Men keert den stroom des waters, ende brengt dat daar verborgen in is, aan ’t ligt. So dat ik niet en weet eenige konsten te bedenken, die zo bequaam ende zo goet zyn om verborgen schatten van de grond te halen; men kan aldaar onder water een wyl tyds leven, ende zyn handen en voeten wel gebruiken, het zy dat het een vadem diep is, ofte meer: Al waar ’t agt of tien vadem diep, de konst is even goet. Hier van wil ik nu myn schryven af-korten, ende nog wat anders noteren. | |
11.Alzo ik Jan Adriaansz. Leegwater meest alle myn leven tot reizen gezint ben geweest, om vreemde Landen en Steden te bezien, zo zal ik hier by stellen de Steden en Plaatzen daar ik geweest ben, die ik bereist ende gezien heb. |
|