Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 230]
| |
[pagina 231]
| |
Gij kunt on - ver-hin-derd tu - ren
Van den hoo - gen star - ren - boog.
Onverhindered? ach! wat zeg ik?
Dak of venster zal misschien
U, o nachtvorst in! beletten
Om mijn' levenslust te zien.
Nijdig dak! Afgunstig venster!
Laat het oog der zuivre maan
Door uw dicht gevoegde reten
Bij mijn lieve Fillis gaan.
Maar, zoo gij, o lust des hemels!
Mijn bevallig meisje ziet,
Zeg dan dat haar trouwe minnaar
Haar zijn teedre groeten biedt.
Zeg, met een verhelderd blikje,
Door een schitterender gloed:
Schoone Filles! 't is uw minnaar,
Die u door mijn stralen groet.
Nachtverlichtster! Stiltekweekster!
Ziet gij mijne Fillis nu?
Mooglijk ziet zij, teeder denkend
Aan haar minnaar, thans op u!
Mooglijk denkt zij, opwaarts ziende,
Daar gij 't halve rond bespiedt:
Schoone maan! zeg, ziet gij heden
Mijn geliefden Damon niet?
Mooglijk zendt zij ook een zuchtje
Van verlangen naar mij heen, -
Vang dat zuchtje, schiet het weder
Met uw stralen mij beneên!
Hemeldochter! wellustwekster!
Blijf ons beider oogelijn,
En laat uwe zilvren stralen
Immer onze boden zijn!
|
|