| |
| |
| |
| |
| |
| |
Theo Kars:
‘IJdelheid is een zenuw die dood is bij mij’
[naar bibliografie]
Na afloop van ons interview met Theo Kars spraken we met hem over hoe we het gevonden hadden, vooral ook in vergelijking tot interviews die we met andere schrijvers hielden. We vertelden hem dat het verreweg het kortste gesprek (anderhalf uur band) was dat we ooit hielden, en ook dat de gesproken tekst waarschijnlijk zonder al te veel correcties uitgeschreven kon worden. Dat stemde hem tevreden: ‘Ik streef ernaar me persklaar uit te drukken.’ Voorts spraken we onze verwondering uit over zijn vormelijkheid; andere schrijvers tutoyeerden we meestal vanaf ons binnenkomen. ‘Ik ken U nu twee uur,’ zei Kars, ‘dat is niet lang. Het duurde vijf maanden voor mijn uitgever Peter Loeb en ik elkaar tutoyeerden. Alleen in de gevangenis wordt altijd getutoyeerd.’
Theo Kars werd in 1965 gearresteerd wegens vervalsingen ten nadele van de PTT, en in het voorjaar van 1966 veroordeeld tot twee jaar en drie maanden gevangenisstraf. Het geld dat Kars door middel van de affaires in handen kreeg, besteedde hij ondermeer aan het uitgeven van een literair tijdschrift: Tegenstroom. Het verscheen voor het eerst in 1964, de redactie bestond uit Theo Kars, Boudewijn van Houten, die eveneens bij de affaires betrokken was, en de fictieve Keller (onder welke naam Kars artikelen en Van Houten een verhaal publiceerden).
Het blad verwierf zich al snel een grote impopulariteit dankzij de felle aanvallen en kritieken op de letterkundige mandarijnen van dat ogenblik, maar vormde tevens de basis van
| |
| |
Kars’ latere carrière als romanschrijver: nadat Kars in 1967 met een minutieus verslag over de affaires, De Vervalsers, had gedebuteerd, verscheen in 1969 de roman De Verleider, waarin in korte verhalen een aantal veroveringen van de hoofdpersoon Hugo Verwey worden geschetst. De rode draad die door het boek loopt wordt gevormd door de uiteenzetting van de tactiek die Verwey toepast bij zijn benadering van meisjes. Onder de titel De Ronselaar was een deel van dit boek eerder, in afleveringen, in Tegenstroom verschenen.
De roman Alice, die in 1970 werd uitgegeven, was eveneens een bewerkte versie van een eerder in fragmenten gepubliceerde roman, die in Tegenstroom nog De Leugenaar heette. Ook het in Tegenstroom verschenen verhaal De Simulant werd een boek: De eerste trein na half zes, dat in een bibliofiele uitgave in 1976 werd uitgegeven. De kritieken die Kars in Tegenstroom schreef werden in 1975 gebundeld: Parels voor de Zwijnen.
De enige twee boeken van Kars die niets met Tegenstroom te maken hebben zijn: De valse Baard van Anatole France, een biografie van deze schrijver, die in 1975 verscheen, en de roman De Geisha (1972) die snel achtereen een aantal herdrukken beleefde, en Kars' naam als romanschrijver definitief vestigde. Het beschrijft de liefdesverhouding die de hoofdpersoon Allard Koch heeft met twee meisje, zusters van elkaar. In het boek roept die verhouding hevige reacties op, maar ook in de werkelijkheid. Kars: ‘Het maakt veel agressie los. Ik woon samen met twee meisjes, en er zijn ogenblikken ... kijk, ik ga het liefst niet met z'n drieen naar buiten, omdat je dan meteen reacties krijgt. De mensen kunnen het niet hebben. Op de een of andere manier kwetst het hen, waarschijnlijk worden bepaalde frustraties blootgewoeld. In de praktijk is het zo dat ik bijna nooit meer gearmd mét hen loop, maar áchter hen.’
| |
| |
In nummer 2 van de tweede jaargang van Tegenstroom (maart-april 1965) schreef Kars al: Lezers van Henry Miller zullen opgewonden raken door de erotische passages in zijn werk, maar woedend worden omdat zij zelf nog nooit met twee vrouwen tegelijk naar bed zijn gegaan.
Enige tijd geleden verschenen herziene herdrukken van De Verleider en Alice (nu onder de titel De Koorts van het Verstand). In 1978 verschijnen een drastisch herziene herdruk van De Vervalsers, het vervolg daarop, de roman De Huichelaars en een bundel ‘leesvoorkeuren’, Beschermengelen.
U heeft zich de laatste jaren uitsluitend beziggehouden met het herschrijven van eerder verschenen boeken, terwijl het bekend is dat het manuscript van ‘De Huichelaars’ al een tiental jaren op de plank ligt.
Dat is niet helemaal waar. Ik heb twee jaar intensief gewerkt aan een biografie van Anatole France, daar heb ik ontzettend veel werk aangehad. Het is eigenlijk een wetenschappelijk werk geworden, en het is vaak eenvoudiger om een roman te schrijven.
Maar toch, wel herschreven boeken, maar geen nieuwe. We kregen de indruk dat U bezig was een periode af te sluiten.
Dat is ook zo. Kijk, ik vind dat schrijven een vak is dat moeilijker wordt naarmate je het langer doet, je gaat zoveel mogelijkheden tot het maken van fouten zien. Van het werk dat ik tussen m'n 20-ste en m'n 30-ste geschreven heb, vind ik hele stukken dan ook niet goed. Dus al die dingen wil ik herschrijven. In De Verleider heeft dat aanzienlijke wijzigingen opgeleverd; in De Koorts van het Verstand minder. Dat laatste is een fotografische herdruk geworden, waarin op dertig bladzijden wijzigingen zijn aangebracht. Het is heel mooi ... ik werd gewaarschuwd dat er een stuk in De Revisor
| |
| |
zou komen waarin uitgelegd werd dat het boek helemaal niet herzien was. Ik heb de man die het stuk zou schrijven, Tom van Deel, opgebeld en gezegd: ‘Neemt U maar bladzijde 9 van de oorspronkelijke versie voor U, en bladzijde 9 van de nieuwe. Kijkt U maar naar die en die alinea.’ In de eerste versie stond het woord was drie of vier keer, en dat had ik lelijk gevonden, dat had ik gewijzigd. ‘Tja, daar heb ik overheen gelezen,’ zei hij. Er zitten dertig van zulke dingen in, zei ik. Het feit dat hij eroverheen leest betekent toch dat het soepeler geworden is.
Ik weet het ook wel, ik ben een perfectionist. Alleen, het volmaakte is niet bestaanbaar, al moet je er wel naar streven. Maar op een bepaald moment moet je zeggen: nu is het afgelopen.
Daarom heeft U in het colofon van ‘De Verleider’ gezet: Deze nieuwe versie wordt door de auteur als definitief beschouwd?
Het is eigenlijk meer voor mezelf bedoeld. Als ik publiekelijk heb verklaard dat het definitief is kan ik er moeilijk op terug komen.
Schrijft U met een pen, potlood, typemachine?
Ik schrijf met vulpen. Ik kan zelfs niet tikken, al mijn manuscripten worden door anderen getypt. Ik heb een vrij onleesbaar handschrift, dus het is een soort hel voor degeen die dat moet doen. Bovendien wordt alles ook meerdere malen herschreven. Behalve dat er van De Koorts van het Verstand al drie versies gepubliceerd zijn, is het in werkelijkheid geloof ik zeven maal herschreven. De Verleider drie maal.
Is het niet moeilijk een boek als ‘De Huichelaars’ zo lang in de kast te laten liggen?
Oh nee, dat is iets wat mij een bijna pervers genoegen geeft.
| |
| |
Uitgevers worden razend om het feit dat ik manuscripten heb die ik nog niet prijs geef. Naast die roman heb ik bijvoorbeeld stof genoeg verzameld om verhalen te kunnen publiceren, maar dat vind ik commercieel gezien nog niet verstandig. In verhouding tot romans verkopen verhalenbundels minder goed, daarom is het beter zo'n boek uit te geven als je een groot publiek gekregen hebt dan terwijl je nog aan het opbouwen bent.
Gaat alles werkelijk zo berekenend?
Ja, laten we zeggen dat ik in tienjarenplannen denk. Langzamerhand heb ik de positie in Nederland dat me nog maar weinig gedaan kan worden. Ik heb een vast publiek dat steeds groter wordt.
U bemoeit zich ook uitgebreid met de wijze van uitgeven van Uw boeken.
Ja, ik geloof dat er een halve uitgever in mij steekt. Daarom ben ik erg tevreden over de manier waarop Peter Loeb mij uitgeeft. Hij geeft me de vrijheid mee te beslissen.
Staat U op dit ogenblik aan het begin van Uw tweede tienjarenplan?
Het zit er dik in dat de hernieuwde uitgave van De Vervalsers en zeker het verschijnen van - het vervolg daarop - De Huichelaars veel aandacht zullen krijgen. Daarmee heb ik dan in Nederland een voldoende basis opgebouwd om me een tijdje volledig aan eigen werk te kunnen wijden. Ik ga in samenwerking met iemand anders een van mijn boeken vertalen. Ik geloof dat ik veel beter in het buitenland terecht kan, omdat mijn boeken voor het merendeel een niet-Nederlandse atmosfeer hebben.
Heeft U ‘De Huichelaars’ evenals ‘De Vervalsers’ de ge-
| |
| |
vangenis
geschreven?
De eerste versie van De Huichelaars heb ik in 1968 geschreven. Het is een vervolg op De Vervalsers. Het schrijven van dat laatste is een hele vreemde questie geweest. Ik schreef het terwijl ik in voorarrest zat, en omdat het handelde over de zaak waarvoor ik terecht zou staan, heb ik een heleboel moeten wijzigen. Domweg om een zwaardere strafoplegging te voorkomen. Dat manuscript heb ik naar buiten gesmokkeld, maar toen ik eenmaal veroordeeld was wilde ik het wel weer terug. Nu is het contact met de buitenwereld al moeilijk als je in de gevangenis zit, maar bovendien wist de directie dat het manuscript naar buiten was gesmokkeld, zodat ik het slechts met de grootste moeite weer naar binnen kreeg. Ik heb een advocaat moeten nemen. Die heeft contact opgenomen met het Ministerie van Justitie, en toen heeft een staats-secretaris het manuscript eerst gelezen om te zien of het wel geschikt was voor mij om het in mijn cel te krijgen!
Heeft U in die periode een dagboek bijgehouden?
Nee. Ik zou best een dagboek willen schrijven, maar het vervelende is dat je het geregeld bij moet houden. Je kunt het ook niet meteen publiceren. Want als je werkelijk openbaar maakt wat je doet, en je bent in de kracht van je leven, dan heb ik het gevoel dat mensen zó razend op me worden dat ik me voorgoed onmogelijk maak. Ik bewaar dat voor het einde van m'n leven, vlak voor ik onder de groene zoden kom. Dan kunnen ze zich nog even verschrikkelijk boos maken. Dat zie je ook aan de memoires van Casanova. Toen die na zijn dood vrijkwamen werden ze niet alleen meteen gekuist, maar ook bewerkt. Zijn ideeën konden gewoon niet. Wat er over die man is geroddeld en gelasterd, dat is ongelooflijk. Terwijl hij eigenlijk alleen maar volslagen eerlijk is geweest.
Hoe liggen de verhoudingen tussen fictie, autobiografie en
| |
| |
memoires in Uw werk?
Als je memoires schrijft, en dat zal ik ooit écht wel eens willen doen, dan geloof ik dat je ernaar streeft de volledige waarheid weer te geven, en dat is dan alleen nog maar een visie op de volledige waarheid. Bij het scheppen van een autobiografische roman probeer je zo waarachtig mogelijk te zijn. Je hebt een bepaald thema, iets wat je heb meegemaakt in je leven, en dat wil je in een verhaal beschrijven. Omdat een verhaal nu eenmaal een bepaalde constructie vereist, moet je gaan passen en meten en bepaalde dingen ook veranderen. Die veranderingen kunnen inhouden dat het minder waarheidsgetrouw wordt, maar het is nu eenmaal geen documentaire. Al moet je binnen die roman wel proberen zo eerlijk mogelijk te zijn.
In uw boek over Anatole France verwijt U hem dat hij een aantal boeken heeft geschreven die niet zijn ontstaan uit een ‘innerlijke noodzaak.’ Dat vinden we een wat vage term.
Kijk, ik schrijf autobiografisch. Dat betekent dat ik dingen meemaak die ik de moeite waard vind om op te schrijven. Als je niets meemaakt moet je als autobiografisch schrijver ophouden. Heel veel schrijvers doen dat niet en gaan dan uit hun duim zuigen. Het beste voorbeeld daarvan is Vestdijk. Die man leefde niet, die zat in Doorn in een villaatje in een studeerkamer en schreef daar boeken over bijvoorbeeld Jamaica, waar hij nooit is geweest! De bibliotheek in de gevangenis was nogal beperkt zodat ik daar in godsnaam maar wat van Vestdijk probeerde. Het Vijfde Zegel; ik prefereerde het om dat boek dicht te slaan en me rechtop op een stoel te vervelen.
Ik heb geconstateerd dat alle schrijvers die ik goed vind, en ik heb het nu over niet-Nederlandse schrijvers, van beroep helemaal geen schrijver zijn geweest. Die hebben gewoon geleefd, die hebben van alles gedaan in hun leven, en daarover
| |
| |
hebben ze geschreven. Ze hebben geleefd, en daarom konden ze ook zo goed schrijven. Maar als je niets meemaakt, waarover kun je dan schrijven! Over dat je je verveelt.
U heeft gezegd dat Uw werk niet aansluit bij de Nederlandse literatuur, maar voelt U zich wel thuis in een internationale traditie?
Je kunt wel enige verwantschap voelen met andere schrijvers, maar als je het gevoel hebt dat je hetzelfde bent kun je beter je mond houden. Wat ideeën betreft kunt U wel verwantschap constateren, maar de manier waarop ik mijn romans samenstel ... ik weet geen schrijver die dat ook zo heeft gedaan. Ik heb mijn eigen manier.
De vier hoofdpersonen in Uw romans: Sax, Ten Kate, Koch en Verwey, hebben dezelfde karakterconstanten. Zij hebben eenzelfde kijk op de werkelijkheid, en koppelen die aan eenzelfde manier van handelen.
Ik vind dat er een aanzienlijk verschil is tussen Kees ten Kate uit De Koorts van het Verstand en b.v. Koch uit De Geisha.
In Uw boek over Anatole France staat: ‘Je karakter is je lot, dat verandert niet.’ En er zijn twee perioden in een leven: ten eerste die waarin de invloeden van buitenaf zich aan je opdringen, en daarna die waarin je zelf de invloeden kiest die bij je karakter passen. Daarom denken wij dat het karakter van Kees ten Kate wel hetzelfde is als dat van de andere drie, maar dat hij nog in de eerste periode verkeert.
Ik geloof dat dat juist is, ja. Ieder boek vertegenwoordigt een bepaalde periode in mijn leven. Mijn karakter is samengesteld uit een aantal basis-gegevens, en in iedere periode van mijn leven uiten die gegevens zich op een andere wijze. Als ik over mezelf nadenk, en ik vergelijk me met wie ik vijftien jaar geleden was, dan zie ik zo'n verschil, dat de Kars van
| |
| |
toen bijna een vreemde voor me geworden is. Zelfs als ik De Vervalsers herlees, nu ik dat boek aan het herschrijven ben, heb ik bijna het gevoel dat ik het niet heb meegemaakt. Ik ken het wel, ik ben volledig op de hoogte, maar ik sta er zo verschrikkelijk objectief tegenover dat het me soms zelfs beangstigt.
De periode waarin invloeden zich nog opdringen wordt in Uw boeken onder meer bepaald door het gereformeerde geloof.
Ach, die gereformeerdheid... Ik ben iemand die door zijn karakter nooit zo vatbaar is geweest voor welke vorm van geloof of bijgeloof dan ook. Ik ben opgegroeid in een gereformeerd milieu en was door mijn omgeving en door de afhankelijkheid van mijn omgeving gedwongen dingen te doen die me niet lagen. De gereformeerdheid zelf heeft me nauwelijks beïnvloed. Ik bedoel, ik heb me zelf opgevoed.
U herkent bij de schrijver Anatole France twee karakterconstanten - en we zien die ook bij de hoofdpersonen in Uw werk - die naar onze mening wat moeilijk samengaan. We bedoelen de genotzucht en het rationalisme.
Die kunnen heel goed samengaan. Als je genotzuchtig bent past rationalisme daar heel goed bij, omdat het niets anders is dan het accepteren van de realiteit. Hedonisme is het streven om zoveel mogelijk genot uit de realiteit te halen. Rationalisme is het instrument om dat hedonisme uit te voeren. De mens heeft gevoelens en bovendien een verstand. Dat moet hij gebruiken om de emoties te checken. Je kunt niet domweg alleen maar op je emoties leven. Als je daaraan toegeeft zit je binnen de kortste tijd in een inrichting.
In ‘De Verleider’ voert dat rationalisme duidelijk de boventoon.
| |
| |
Nee. Het is een boek over iemand die goed nadenkt over wat hij doet. Het is eerder gezegd dat de personen in mijn boeken zo berekenend zijn. Ik geloof dat mijn figuren meer berekenend lijken dan mensen in het dagelijks leven, omdat ik precies uitleg wat er in die figuren omgaat. In het dagelijks leven zijn mensen ook heel berekenend, maar ze willen er niet voor uitkomen. Alle mannen hebben tactieken om meisjes te verleiden: als ze schrijver zijn door met hun schrijverschap te pronken; als ze rijk zijn door met hun geld naar voren te komen. Dat zijn allemaal zeer doordachte methodes.
Het viel ons op dat Hugo Verwey nooit verliefd wordt.
Ik moet zeggen: wat bedoelt U met verliefd?
Ja okay, die wedervraag hadden we verwacht. Goed ... hij laat zijn emoties nooit de vrije loop; hij is nooit met stomheid geslagen, zodat hij geen antwoord meer weet; hij krijgt nooit ... nou nee, een rood hoofd zal hij niet gauw krijgen...
Het is erg moeilijk om over een roman-figuur te praten. Het is net als bij een film die is afgelopen, dat je je dan afvraagt: hoe zal het nu verder zijn gegaan?
Nee, het is anders: uit een boek komt een hoofdpersoon met een bepaald karakter naar voren. Over dat karakter kun je je verwonderen. Die verwondering spreken we uit.
Ik vind Verwey niet meer berekenend dan andere mensen. Ik beschrijf iemand, en ik probeer hem zo duidelijk mogelijk te beschrijven. In het dagelijks leven doen mensen een heleboel dingen, waarvoor ze motieven hebben die ze vaak niet naar voren willen brengen. Ze doen zich beter voor dan ze zijn. En ik probeer iemand te beschrijven zoals hij is.
In ‘De Vervalser’ bestaat er binnen de vriendenkring die U beschrijft een duidelijke hiërarchie. Er zijn leiders, die een
| |
| |
of meerdere bedienden onder zich hebben, terwijl die bedienden zelf ook vaak weer bedienden hebben.
Het is mijn ervaring in het leven dat mensen in díe zin niet gelijk zijn, dat er zeer veel mensen zijn die het prettig vinden om geleid te worden, en andere mensen die het prettig vinden om het leiderschap op zich te nemen. Daar moet ik dan direct aan toevoegen dat ik er helemaal buiten sta; ik vind het niet prettig mensen onder me te hebben en evenmin boven me. Ik leef het liefst alleen. Het is wel een natuurlijk gegeven dat zowel in de dieren- als in de mensenwereld binnen iedere verhouding een machtsstrijd wordt gevoerd. Ik vind het niet prettig om dat te constateren, maar het is iets dat bestaat.
In ‘De Vervalsers’ komt het wel heel duidelijk naar voren.
In De Vervalsers heb ik dat heel nauwkeurig willen uitleggen. Ik wil er duidelijk aan toevoegen dat ik daar helemaal niet achter sta. Het is niet iets dat ik nou zo mooi vind, en ik geloof dat ik er met zeer veel spot over heb geschreven.
U zegt nu wel dat er mensen zijn die geleid willen worden en die willen leiden, maar in Uw boek komen bedienden voor die wel degelijk hogerop willen, maar dat niet kunnen.
Het is nu eenmaal zo dat de ene mens sterker is dan de andere, en als je jong bent ken je meestal je eigen waarde nog niet. Ik geloof dat een heleboel mensen op hun 40-ste wel weten wat ze waard zijn, dat ze dan minder het gevoel hebben dat ze zich boven hun eigen nieau uit kunnen tillen. Dat element in de menselijke samenleving kun je heel goed vergelijken met de samenleving die bij dieren bestaat. Bij wolven bijvoorbeeld. Die leven in een roedel, en de sterkste, de krachtigste, de slimste, die leidt de groep. En toch, als er nieuwe wolven geboren worden en opgroeien, proberen die de leider te verdringen. Dat lukt dan niet of wel. Wolven hebben ook verschillende wijfjes, dat is geen enkel probleem.
| |
| |
Het is vrij uniek in de Nederlandse literatuur dat er twee boeken over eenzelfde affaire zijn geschreven, zoals Uw boek ‘De Vervalsers’, en ‘Onze Hoogmoed’ van Boudewijn van Houten.
Ik heb het boek van Van Houten één keer gelezen. Ik vond het erg slecht geschreven, in een abominabel soort quasi-vlot Nederlands. Ik heb begrepen dat het zijn bedoeling is geweest om aan de buitenwereld duidelijk te maken dat hij mij beschreef. Nou, ik heb me niet in dat boek herkend. Ik heb meer het gevoel dat Van Houten een soort zelfprojectie heeft gemaakt, een vergroting van zichzelf, en die gepaalde dingen heeft laten verrichten die ik heb verricht. Omdat ik dacht dat het vandaag wel ter sprake zou komen heb ik het boek nog eens ingekeken, en ik heb zitten grinniken.
Wat me opviel aan de figuur die Van Houten beschrijft, is dat die zo ijdel is. Een van de dingen die ik namelijk niet heb, is dat ik ijdel ben. Dat is een zenuw die bij mij dood is. Maar dat hele boek gaat over iemand die zo verschrikkelijk ijdel is, dat hij het hele leven wil vervormen om zijn ijdelheid bevredigd te zien. Dat bedoelde ik toen ik zei: ik herken mij hier niet in. Het maakt me niet uit of de mensen, er daarmee bedoel ik de buitenwereld, een hoge of een lage dunk van me hebben. Ik heb een soort verantwoordelijkheid ten opzichte van mezelf, en een van de dingen die ik erg belangrijk vind is mijn zelfrespect niet te verliezen. Maar dat betekent in de praktijk wel dat je je uiterst impopulair maakt.
U heeft zich indertijd al behoorlijk impopulair gemaakt met Uw kritieken in ‘Tegenstroom’. Werden die werkelijk uit een vorm van woede geschreven?
Als je iets heel slechts ziet of leest is het normaal dat je daarover woede of ergernis voelt, en ik vind dat een hele goede impuls om te gaan schrijven.
| |
| |
U beweert in ‘Parels voor de zwijnen’ dat kritieken geen nut hebben. Toen dacht U er blijkbaar anders over.
Ik geloof dat het soort kritieken in Parels voor de zwijnen wel zin hebben, maar ze zijn nu in de praktijk onuitvoerbaar. Wij konden dat op die manier alleen maar doen omdat we geld hadden en onafhankelijk waren. Als ik nu op dezelfde manier, in welk blad dan ook, kritieken zou gaan schrijven, zou ik er binnen de kortst mogelijke tijd weer uitgezet worden.
Wij dachten eerlijk gezegd dat dat best mee zou vallen.
Heel veel mensen zeggen tegen mij: waarom gaat U niet weer kritieken schrijven? Ik vind het een begrijpelijk verlangen, maar het is toch het verlangen van de vroegere circusbezoeker die tegen de gladiator zegt: ga eens leuk met een wild dier vechten. Ik vind dat er al bloed genoeg heeft gevloeid.
De kritieken op Uw eigen boeken waren ook niet bepaald vriendelijk, als je leest wat er in De Tijd van 22-5-1967 werd geschreven, naar aanleiding van ‘De Vervalsers’: ‘Nergens proeft de lezer iets van de charme van de echte schelm, deze Sax is een rotjongen die zich nestelt in zijn onaantastbare eigenwaan en meent dat de wereld hem lekker moet verwennen.’
Dat zijn van die dingen die de meeste primitieve critici altijd toepassen: ze gaan een boek niet beoordelen op de literaire merites, maar op het feit of de hoofdfiguur aardig is of niet. Zodra het een hoofdfiguur is aan wie ze zich inferieur voelen, krijgen ze er de pest aan. Daarom raad ik Nederlandse schrijvers die debuteren aan om met een hoofdpersoon te komen die erg lullig is, echt een schlemiel. Dan zullen de critici denken: oooh ... hij beschrijft zichzelf erin, laten we nou aardig voor die zielepoot zijn. Laten we zeggen dat dat het Biesheuvel-effect is. Het verschil tussen ons in Tegenstroom, en de
| |
| |
zogenaamde ‘eerlijke’ critici van tegenwoordig is, dat zij zeventig procent van wat er aan boeken verschijnt slecht vinden, terwijl wij negenennegentig procent afkraakten. Kijk, als iedere schrijver in z'n leven maar één goed boek zou schrijven, wel, dan zouden we een enorme wereldliteratuur hebben. Maar zo is het niet. Wij vonden bijna niets goed.
Waarom heeft U na al die tijd die kritieken nog gebundeld?
Dat ligt heel simpel, Peter Loeb benaderde mij daarover, en ik vond het wel een aardig idee. Als afsluiting van een periode. Nu, nu ik al acht jaar als romanschrijver leef vind ik het niet behoorlijk meer om me over mijn collega's uit te laten. Men kan altijd zeggen: het is tóch broodnijd. Ik sluit me af van de literaire wereld. Nederland bestaat trouwens niet eens voor mij, literair gezien.
Maar U vertoont zich wel altijd op Boekenbals.
Dat is nou eenmaal het vervelende, je kunt er niet aan ontkomen bepaalde dingen te doen terwille van je carrière. Ik hoop over een tijdje zover te komen dat ik die dingen gewoon af kan schrijven, dan is het niet meer nodig. Nu zit ik in een stadium waarin ik het wél nodig heb. Misschien is het dit jaar wel de laatste keer geweest. Ik kan me leukere dingen bedenken. Ik ga liever naar de dierentuin.
Bent U, zoals U in de inleiding van ‘Parels voor de Zwijnen’ schrijft, een ja-knikker geworden?
Dat was een uiterst sarcastisch artikel, en ik geloof dat uit niets is gebleken dat ik een ja-knikker ben geworden. Ik geloof dat ik nog steeds een tamelijk zwart schaap ben in Nederland. Ik overweeg om op Ibiza te gaan wonen, en alleen de winters in Amsterdam door te brengen. Altijd leuk om weer eens te zien wat er in het literaire wereldje omgaat. Zelf heb ik geen contacten op literair gebied, behalve dan
| |
| |
zakelijk. Ik vind het ook heel slecht om je als schrijver uitsluitend op te houden met vakgenoten. Je ziet ook dat heel veel boeken van schrijvers óver schrijvers gaan... Ik vind dat schrijven eigenlijk geen beroep is. Schrijven is op zichzelf wel een vak: als je schrijft, zoals ik me dat voorstel dan, schrijf je autobiografisch. Dat wil zeggen: je moet leven. Je moet dingen meemaken. Maar opschrijven wat je beleeft neemt maar een zeer klein gedeelte van je tijd, en als iemand zegt: ik ben schrijver, kan ik alleen maar denken aan iemand als Vestdijk, die dan de hele dag schrijft. Ik vind dat eng. Vertalen, dát vind ik een beroep. Maar schrijven niet.
Wat staat er in Uw paspoort?
In mijn paspoort heb ik ‘auteur’ staan. Ik denk dat ik dat ga wijzigen in ‘vertaler’. Ik heb gemerkt dat het lastig is ... dat mensen zeggen: Schrijver? Oh, schrijft U boeken? Je hebt mensen die heel goed weten wie ik ben. En die denken dan: oh, ik ga eens lekker laten merken dat ik nog nooit van hem gehoord heb. Het is me pas nog overkomen. Ik was in een polikliniek, daar was een arts, en die zei tegen me:
‘U bent schrijver...’
Ik voelde al aan waar hij naar toe wou. Hij wachtte even en toen zei hij: ‘Hebt U ook wel eens wat gepubliceerd?’
‘Uhm... ja.’
‘Hoeveel boeken?’
Hij merkte namelijk aan mijn reactie dat het mij volslagen onverschillig liet of hij van mijn bestaan afwist of niet. Toen wilde hij me als het ware irriteren door erop door te gaan.
Hij wilde echt een reactie hebben.
‘Nou,’ zei ik, ‘zes of zeven’.
‘Zijn die in de boekhandel te koop?’
Ik zei: ‘Ik geloof van wel, ja.’
‘O. Dan zal ik er toch maar een gaan lezen.’
Hij dacht kennelijk dat ik ijdel was.
|
|