Literatuur en ideologie
(1985)–Em. Kummer– Auteursrechtelijk beschermdProust en Ter Braak
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 3
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||
1. Inleiding1.1. Roquentin en AndreasAls Roquentin, de held uit Sartres La nausée, op een bank in het park van Bouville ploft, komt hij plotseling tot inzicht, ‘wijkt de sluier uiteen’, ‘ziet’ hij. Alles wat hem sinds januari 1932 overkomen is, wordt hem duidelijk. Het was begonnen met een ding, een steen, een kei, die hij in zijn hand hield. Op dat moment kreeg hij een gevoel van angst, verwarring en walging. Terug in zijn hotel voelde hij zich weer tot rust komen als hij de mijnheer uit Rouen boven hem hoort lopen: ‘wat valt er te vrezen in een wereld waar alles zo precies volgens plan verloopt?’ (Walging, 11)Ga naar eind1. Maar de aanvallen van angst en walging nemen in de loop van het verhaal toe, en wanneer hij met een vage kennis, de autodidact, in een restaurant gaat eten, krijgt hij opnieuw een fikse aanval en beseft plotseling, dat het allemaal tekens zijn geweest om hem te doen begrijpen dat de dingen bestaan. ‘Op de bewuste dag dat ik een steentje over het water wilde laten scheren, is het begonnen, ik keek er naar en dat was het begin: ik voelde dat de steen bestond. En daarna is de Walging in andere omstandigheden terug gekomen. Af en toe voel je in je handen dat de dingen bestaan’. (Walging, 170) Roquentin rent weg uit het restaurant en komt in het park terecht, op die bewuste bank. Volgt de beroemde passage waarin hij de sleutel van zijn verwarring vindt: het contingente, het toeval. De wereld heeft geen betekenis, dat wil zeggen, de wereld heeft de betekenis die wij haar geven; ze is absurd en dat is nu precies datgene dat de mens probeert te verhullen. Wij bedekken deze angstaanjagende waarheid met een heel netwerk van ‘eeuwig’ geldende zekerheden. ‘Ik besefte wel dat die verhouding willekeurig was; de essentie van de dingen werd er niet door geraakt. Maar ik hield er koppig aan vast om het moment uit te stellen waarop de wereld | ||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||
van de mensen, de wereld van maten, hoeveelheden en richtingen ineen zou storten’. (Walging, 178) 't Lukt hem niet. En ook de woorden zijn mét hun betekenissen verdwenen: ‘de manier waarop je de dingen kunt gebruiken, de onbeholpen merktekens die de mensen op de buitenkant ervan hebben aangebracht’. (Walging, 176) Dat overkwam Roquentin en dat tekende hij op in een dagboek dat op maandag 29 februari begint. Het avontuur van een bewustzijn dat in een park tot de ontdekking komt dat het gewone ongewoon is, dat als in een openbaring plotseling ‘ziet’: de wereld is niet het onomstotelijk produkt van een ‘wij’, maar een som van toevalligheden waar geen touw aan vast te knopen valt. Enkele jaren daarvoorGa naar eind2. raakte Andreas Laan, held uit Ter Braaks Hampton CourtGa naar eind3., ook van de kook, omdat hij opeens tot inzicht kwam dat er iets mis was met de hem vertrouwde wereld. Hem overkwam dat in het park van een kasteel waar hij een fontein hoorde ruisen alsof ‘het regende bij heldere hemel’, waar de natuur ‘langzaam leeggestroomd (was), dor en onbelangrijk geworden, hoewel er niets was veranderd’, en waar de twee sandwiches, die hij besteld had ‘als dwaze lichaampjes voor hem (bleven) liggen, zo afzonderlijk alsof hij ze nog nooit had gezien’ (HC, 16). Het park was voor Roquentin het moment van onthulling en inzicht na een reeks van psychische en fysieke ontredderingssignalen; voor Andreas betekent het park het begin van een intellectueel en moreel avontuur, een identiteitscrisis, eveneens gepaard gaand met allerlei gevoelens van angst en misselijkheid. Ook dit avontuur eindigt dus in een park, op een bank waar hem tenslotte het licht geschonken wordt. Het einde van een onmiddellijk bewustzijn dat via zelfbewustzijn tot kennis over zichzelf en de wereld zal komen. ‘Ik heb geen verlangen meer om gewoon te worden. De mensen zullen niets meer aan mij merken, zo gewoon zal mijn ongewoonheid zijn’ (HC, 144). Wat Roquentin en Andreas bindt is de wijze waarop beiden ervaren dat er iets mis is met de dagelijkse werkelijkheid die ze als gewoon hebben leren aanvaarden. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||
1.2. Inleiding tot de ideologische lectuurNa wetenschap en ideologie, na Zima en de tekstsemiotiek, blijft nu de toepassing van de ideologische lectuur over. Ik onderscheid daarin verschillende fases en zal deze toepassen aan de hand van een interpretatie van Hampton Court en Dr. Dumay verliest... Om te beginnen behoort de onderzoeker rigoureus aan de grondregel vast te houden: terug naar de tekst, terug naar het handwerk. Dat betekent niet meer of minder dan een traditionele structuuranalyse van tijd, ruimte, personages, vertelinstantie etc. Een klassieke tekstbeschrijving die aanleiding moet geven tot het stellen van vragen, want bij een dergelijke benadering geeft de tekst zich al bloot. Bij het opsporen van de narratieve elementen komen allerlei problemen naar voren die om een interpretatie vragen. Na dit onderzoek zal ik die betekeniselementen in hun relatie tot de heersende ideologie toetsen. Wat zijn ze waard, wat doe ik er mee? Sommige teksten zijn ongecompliceerd in hun samenstelling, verkopen gemakkelijk hun boodschap, zodat verder spoorzoeken niet veel uithaalt. De relatie tot de heersende ideologie kan men in eenvoudige proposities omzetten: je zult braaf de heersende orde gehoorzamen, je zult vlijtig en spaarzaam zijn. Soms wordt het tegendeel van deze voorschriften gesuggereerd en is het alsof de boodschap dit credo doorkruist, maar is er toch niets wezenlijk veranderd. De studie Production de l'intérêt romanesque van Charles Grivel biedt voorbeelden van hoe teksten de heersende ideologie bekrachtigen. Het betreft eenvoudig gestructureerde Franse romans tussen 1870 en 1880, waarvan het allergrootste deel onder de noemer ‘lectuur’ valt. Met andere werken zullen we het niet zo gemakkelijk hebben. Daarbij zullen we al meteen op het probleem van de teksteenheid stuiten, op gewilde of ongewilde breuken en tegenstellingen binnen teksten, op complexe relaties met de ideologie. De tekst parodieert allerlei teksten, discussieert of polemiseert ermee. Intern hebben we te maken met overeenstemming of afwijking van het traditionele patroon, extern met versterking of doorkruising van sociaal-culturele normen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||
Om dit vast te stellen blijft in mijn ogen het begrip ‘intertekstualiteit’ een attractieve term. Het is hiervoor reeds ter sprake gekomen. De verwijzing van één tekst naar andere teksten is alleen maar te volgen als we over duidelijke gegevens beschikken in de vorm van citaten, opmerkingen, namen en bepaalde structuren. Zodra deze niet aanwezig zijn is het gokken geblazen. Dan leest de wetenschapper niet meer mee met de schrijver, dan kan hij niet constateren hoe deze zelf gelezen heeft, maar dan moet hij, indien mogelijk, associëren naar aanleiding van de voor hem liggende tekst. Dan wordt het een kwestie van eruditie en scherpzinnigheid: wie vindt de meeste verwijzingen? Zoiets kan vruchten afwerpen en leiden tot allerlei interpretaties, maar de vraag is wel hoe open we ons onderzoeksmateriaal stellen, waar we de grenzen trekken tussen wat wel en niet kan, bijvoorbeeld ten aanzien van de hierboven gegeven vergelijking tussen Sartre en Ter Braak. Dit leidt ertoe dat de rol van 't lezen, de rol van de lezer, ter discussie gesteld wordt. Voor mijn ideologische lectuur heb ik, zoals gezegd, twee romans gekozen, Hampton Court en Dr. Dumay verliest.... Het zijn noch de meest gerenommeerde noch de meest verguisde werken van Ter Braak. Ze blinken volgens de critici niet uit door originaliteit in stijl en vorm, maar behoren nu ook weer niet tot het vulles. Ter Braak heeft beide romans kort na elkaar geschreven, tegelijkertijd met een aantal essays. Juist in de periode tussen beide romans maakte hij kennis met Nietzsche: een openbaring. Ik zal in eerste instantie HC analyseren, de problemen die er bij te pas komen zoveel mogelijk van commentaar voorzien en tot slot enkele voorbeelden geven van specifieke leeshoudingen. | ||||||||||||||||||||||
1.3. ‘Hampton Court’ en ‘Dr. Dumay verliest...’.Mijn bedoeling is de twee romans te bestuderen tegen de achtergrond van de periode 1929-1934, waarin Ter Braak leraar aan de middelbare school was (tot 1933). Pas in 1933 trad hij als journalist in dienst van het Vaderland. Het is in die tijd dat beide romans geschreven werden; de latere werken komen alleen ter sprake | ||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||
voorzover 't nodig zal zijn. Ik wil in vogelvlucht tonen hoe Ter Braak zelf de onderlinge relatie tussen zijn essays en romans heeft gezien. Het is alsof de ene tekst in de andere schuift met steeds kleine veranderingen. In ieder geval is er geen sprake van genreverschil in de visie van Ter Braak. Hij bevestigt dit in een schrijven aan Du Perron op 8 januari 1931. ‘En nu: wat je over “den” roman schrijft, kan ik van a tot z beamen! Je hebt me waarschijnlijk niet geheel begrepen; want ook voor mij zijn die scheidslijnen tusschen roman en essay minstens even ridicuul als die tusschen creatief en niet-creatief’.Ga naar eind4. En wanneer hij in Démasqué der schoonheid als motto een variant op Voltaire gebruikt, ‘Tous les genres sont ennuyeux, hors le bon’, is dat een bevestiging van zijn onverschilligheid voor het genre-onderscheid zoals dat traditioneel functioneert. Ter verduidelijking van mijn onderzoek plaats ik hieronder links de essays die hij in de bewuste periode geschreven en gepubliceerd heeft, en rechts zijn zogeheten creatief werk.
Het gaat er mij om deze essays en romans in hun onderlinge samenhang te bekijken, en ik beperk me daarbij tot de uitspraken die Ter Braak er zelf in zijn correspondentie en in Politicus zonder Partij over gedaan heeft.Ga naar eind5. - Om te beginnen is de invloed van Prometheus van Carry van Bruggen immens, ik geloof dat we dat niet genoeg kunnen onderstrepen. Haar werk is natuurlijk ook een product van lectuur die voor een groot deel gemeengoed is geweest voor een intellectueel uit die tijd. Hegel, Schopenhauer, Kant, Spinoza en de grote klassieke romans waren erfgoed voor elke zichzelf respecterende geletterde burger. In de stof die Van Bruggen koos zal zij voor Ter | ||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||
Braak geen nieuwlichterij hebben voortgebracht. Haar grote kracht is het ordenen van het materiaal en het feit dat ze uitgaat van het probleem ‘eenheidsstreven versus eenheidsdoorbreken’, dat hem erg heeft aangesproken. - Het carnaval der burgers is het resultaat van het verwerken van Prometheus, een boek geschreven tegen de ‘chaos’ die veroorzaakt werd door de gespletenheid tussen kunst en wetenschap, tussen dichterschap en burgerdom, gevoel en intellect, geschiedenis en film, zoals hij later in PZP zelf aangeeft. Het is een neo-christelijk en platonisch geschrift en hoewel Ter Braak een poging doet de bestaande kunsthiërarchie te doorbreken, ligt de nadruk nog teveel op het dichterschap. ‘Horizontaal’, omdat het alles onderbrengt onder ‘carnaval - burger - dichter’. Het essay is geschreven in gelijkenissen, half dichterlijk, half wetenschappelijk. - Hampton Court is een fictionele illustratie van Het carnaval der burgers, een roman die ‘de gelijkenis van “burger” en “dichter” als een gebeurtenis van zuiver persoonlijke aard moest aanschouwelijk maken’ (PZP, 58). Theorie en jargon uit het voorafgaande essay worden in een verhaal omgezet. Andreas Laan krijgt bij Hampton Court de ‘eerste lullige siddering (...) van de carnavalswaarheid’ (Briefwisseling I, 9). Het is geschreven in ‘spijsverteringsvorm’: de persoonlijke manier waarop Ter Braak de theorieën verwerkt heeft. We zullen in het werk ‘sporen van het onvolledige en aanvankelijke durven’ vinden, we hebben te maken met een Ter Braak die ‘zich sterk genoeg (voelt) om de schijn van harmonie en objectiviteit opzettelijk te vermijden’ (PZP, 19). - Démasqué der schoonheid: ‘een soort essayistische recapitulatie van Hampton Court (...) met eenige praeludiën op een volgend boek erin’ (Briefwisseling I, 97). Geboren uit de chaos, net zoals Het carnaval der burgers is het toch geen sceptisch boek. Ter Braak heeft zich nu vertrouwelijk genesteld in de oppositie tussen chaos en orde, hij is erop uit om achter de zekerheden die chaos te tonen. Het essay is een apologie van de eenzijdigheid: alle kunstmatige grenzen getrokken binnen de esthetiek vallen weg. Hij rekent af met de pretenties van de estheet en de filosoof, en | ||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||
houdt ‘een pleidooi voor eerherstel van het amusement in de wereld van de geest’ (PZP, 55/56). - Dr. Dumay verliest...: deze roman vindt zijn oorsprong in het voorafgaande essay en bouwt tegelijkertijd voort op HC. De held Dumay ‘als erfgenaam van Andreas Laan uit Hampton Court (“de mensen zullen niets meer aan mij merken, zoo gewoon zal mijn ongewoonheid zijn. Allerlei dingen zal ik ondernemen...”)’ (PZP, 162). - Politicus zonder partij: ‘volkomen chaotisch boek, opgebouwd uit flarden herinnering en brokken bespiegeling, slechts aan elkaar verbonden door de eenheid van een stijl, een temperament (...). Ook dit boek is een boek tegen de chaos (...), anders, minder horizontaal en wetenschappelijk, minder geneigd tot generaliseren en meer gericht op de indiscreties der persoonlijke ingewanden’ (PZP, 47).
Centraal in die geschriften van Ter Braak waarop ik mijn onderzoek richt, staat de chaos met als tegenpool de orde en het probleem hoe die relatie tussen beide polen gezien moet worden. Het verzet tegen de hiërarchie, de opgeblazenheid, de verstarring en de orde is steeds aanwezig, maar zijn positie verschuift wel in de loop ter tijden. Een verzet dat zich in verschillende vormen manifesteert: de puber, de humorist, de honnête homme, Reinaert, etcetera, maar ook de dichter uit Het carnaval der burgers, want in dit essay kenmerkt het dichterschap zich als ondermijnend, het sticht verwarring in alle gemeenschappen, en strijdt tegen een gerationaliseerd hiërarchisch opgebouwde maatschappij die dat dichterschap via ideologiekanalen onschadelijk weet te maken. Laat ik het voorlopig zo stellen: wat de teksten onderling bindt is grosso modo de relatie chaos-orde, hetgeen overeenkomt met ongewoon-gewoon. Deze relatie wordt eerst als problematisch ervaren, maar is later de bron van zijn polemiek. Het is de basis van Ter Braaks produktie. Hoe ziet die relatie tussen orde en chaos eruit? Is het een onherroepelijke breuk of een glijdende verandering? Moeten we haar voorstellen als een vorm van Hegeliaanse dia- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||
lectiek, these - anti-these - synthese, of meer als een negatieve dialectiek: tegenover alles wat zich aan de orde conformeert, moet de negatie getoond worden, de afwijking, het subversieve? Wat betekent deze tegenstelling in de romans, hoe wordt ze verbeeld? |
|