| |
S.
| |
[Saanne, (Peter)]
SAANNE, (Peter) een graveur, die, in de XVII. eeuw, in Holland leefde, zegt Nagler, doch die onder de kunstenaars geen plaats ingenomen heeft.
| |
[Sacot, (Daniel)]
SACOT, (Daniel) aldus door Weyerman, IV. bl. 58 genoemd; doch het moet zijn daniel jacobsz. - Zie aldaar.
| |
[Sacx. (Thomas)]
SACX. (Thomas) ‘Deze was een Hagenaar van geboorte en een leerling van rombout verhulst, zynde meede een bekwaam beeldhouwer, zoo in steen als hout geweest en is eindelyk ook alhier ('s Hage) overleden.’ Uit P. Terwesten, Ms.
| |
[Sachtleeven. Zie Saftleven.]
SACHTLEEVEN. Zie SAFTLEVEN.
| |
[Sadeler.]
SADELER. Over het kunstenaars-geslacht sadeler, dat door mij reeds was afgewerkt, las ik later eone zeer uitvoerige en belangrijke Verhandeling van den Heer Ed. Fétis, lid der Académie Royale des Sciences etc., te vinden in de Bulletins van dit Genootschap, Brux., 1854, Tom. XXI, 2, Partie, p. 429. Daar worden, in chronologische orde, hunne werken opgegeven, en zoodoende is nu de bloeitijd van ieder der hieronder volgende kunstenaars vrij naauwkeurig bepaald. Aan het slot er van leest men, dat de werken van de sadeler's den grondslag van de grootste verzamelingen uitmaakt. Mariette had ze in acht folio banden, die 2000 stuks bevatten, verzameld. Dit exemplaar werd, in diens nalatenschap, door den vermaarden kunstliefhebber De Saint-Yves gekocht, en wij gelooven, zegt Félis, dat dit thans in het Prentkabinet der Keizerlijke Bibliotheek, te Parijs berust. In de Bibliotheek, te Weenen, berust een dito werk, in zes deelen, en de Kon. Bibliotheek, te Brussel, bezit een groot aantal werken van de sadeler's. - De reeks prenten, door jan en raphael naar Vlaamsche schilders vervaardigd, is genoegzaam volledig.
| |
[Sadeler. (Gilles, of Aegidius)]
SADELER. (Gilles, of Aegidius) Deze beroemde kunstgraveur is door Immerzeel, en alle mij bekende auteurs geboekt, als Neef van jan en raphael sadeler,
| |
| |
welke ooms hem het eerste onderrigt in de kunst hebben gegeven. Dit vindt men ook in eene Noot van de Jongh's uitgave van Van Mander, 1764, in 8o. II, bl. 146, en, naar ik kan nagaan, is dit de eenige bron, waar al de latere berigten uit voortvloeijen, en ook dit uit overgenomen is. Nadere bescheiden hebben hieromtrent gegronde bedenkingen doen ontstaan, namelijk, dat deze gilles eerder een broeder van jan en raphael, den Oude, dan een Neef kan zijn geweest, zegt Zani, wiens vermoeden, laat Bryan-Stanley er op volgen, gebouwd is op eene Opdragt aan crispyn de passe van den Triumph der Martelaren, door hem gegraveerd naar martin de vos, in 1591, luidende aldus: aegidius et joannes fratres, et operis hujus Auctores humillime dedicant. Op eene andere prent vindt men nog het volgende g. sadeler sculpsit... hoc opus dedicant joannes et eg. sadeleri Monachy Ao. 1594, zonder eenige vermelding van verwantschap. Deze bedenkingen zullen het best in Nagler kunnen worden nagezien, bij wien een uitvoerig overzigt van 231 nommers van het graveerwerk van dezen Phoenix wordt gevonden, en bepaaldelijk van zijne portretten, die, sierlijk en bevallig gesneden, al de werken der andere sadeler's overtreffen. Voor den handel heeft hij ook werk vervaardigd, dat van mindere kunstwaarde is, en waaraan, zeker, ook andere handen, in de prenten-fabrieken van dien tijd, hebben gewerkt; trouwens, ik zou dit afleiden uit een Plaatwerk, hetwelk ik, onder meer andere gravuren, van hem bezit, getiteld: Vestigi della Antichità di Roma, Tivoli, Pozzuolo e altri Luochi etc. Stampati in Praga da aegidio sadeler, scultore di essa Mae. CIƆIƆCVI. Marco Sadeler excudit. Dit Werk schijnt later, bij Rossi, te Rome, in 1660, weder verkrijgbaar te zijn gesteld. Den titel en de opdragtsprent alleen houd ik voor zijn werk, en de overige 50 stuks gezigten van Oud-Rome, (die dat Boek in fo.-oblong uitmaken) uit de fabriek, of wel van marcus sadeler-zelven, om het zoo doende onder de vlag van den Keizerlijken graveur aan den man te brengen, en hetwelk gilles aan zijne familie volgaarne heeft toegestaan. - Hij heeft ook zeer goed geschilderd, terwijl er onderscheiden portretten, door hem, naar zijn eigen schilderijen, zijn gegraveerd. - In de Galerij, te Weenen, is een stuk van hem, St. Sebastiaan, aan een boom gehonden, met drie pijlen doorschoten; aan zijn voet zijne wapens en wapenrusting; op koper, h. 1 vt. 5 dm., br. 1 vt. Nog wordt dáár eene curiositeit bewaard, door hem vervaardigd, bestaande uit graveerwerk in ivoor, waarvan de sneden met zwart zijn ingevuld, zijnde een groot stuk, den Parnas voorstellende, omgeven van acht kleinere idem, waar op elk eene heidensche godheid is afgebeeld, alles gevat in een prachtige ebbenhouten lijst. gilles sadeler, naar de teekening van b. spranger. - De groote bekwaamheden van onzen kunstenaar werden door keizer Rudolph II, aan wiens bijzondere dienst hij verbonden was, zoo hoog geschat, dat hij hem, even als zijn hofschilder, bartholomeus spranger van den schilde, in den Adelstand verhief. Ofschoon ik zulks nergens heb vermeld gevonden, is mij echter het bewijs daarvoor duidelijk gebleken, te weten uit een folio-blad, dat voor een Bijbel is geplaatst geweest, waarop een zeer groot wapenschild, met helmteeken, lambriquins enz. uitvoerig, in kleuren, is geteekend, zijnde Een loopende leeuw, met opstaanden staart, van zilver; de tong keel, op een veld van azuur; tot helmteeken, de genoemde leeuw. Boven staat, in sierlijk schrift: ‘Het wapen van het geslacht der Sadelers. Haer vereert door Keyzer Rudolphi.’ - En onder: ‘Deese Bybel is door Abraham de Sadeler gekocht, Anno 1643, om naer myn Overlyden op de lienie en geslacht der Sadelers te succederen, volgens myne speciale dispositie.’ Hieruit blijkt klaar, dat de gemelde Abraham niet weinig belangstelling en groote zorg voor dien Bijbel heeft gehad, en is deze dus,
| |
| |
ongetwijfeld, een exemplaar geweest, dat al de Bijbelprenten, door de sadeler's in grooten getale vervaardigd, bevatte, waarbij hij het wapen, hetwelk hij voerde, en de verdere bewijzen, welke hij bezat, heeft gevoegd, om ze met het op- en onderschrift voor het beroemde Geslacht, waarvan hij afstamde, als een reliek, en tevens als een ware bron van zijn aanzien, te bewaren. Dit historisch blad is in het bezit van den Wethouder der stad IJsselstein, den Heer B.L.C. van den Heuvel. - Zijn Portret, dijstuk, staande, regts gewend, met de burin in de regterhand, houdende met de linker een koperen plaat, is schoon door edelinck sculp., in fo. Drevet excud. - Een Idem, se ipse p. en door p. de jode sculp. komt bij De Bie voor, in 4o.
| |
[Sadeler (H.)]
SADELER (H.) ‘Een Mansportret, zwart krijt en rood aard, door h. sadeler,’ vind ik in den Catalogus van de Neufville Brants, verkocht te Amsterdam, den 23. Maart, 1829, onder de Oude meesters, Nr. 4, Kunstboek E. - Zou deze h. welligt niet j.s. moeten wezen? Zie op jan sadeler.
| |
[Sadeler, (Jan) de Oude.]
SADELER, (Jan) de Oude. Het levensberigt, dat bij Immerzeel en andere auteurs over de sadeler's wordt gevonden, is genomen uit de aanteekeningen van De Jongh, gevoegd bij de 8o., of derde uitgave van Van Mander. Zie nog op justus sadeler. - Immerzeel zegt, dat jan zich, in 1588, van Antwerpen naar Frankfort begaf, en geheel aan de graveerkunst wijdde; doch De Jongh zegt duidelijk, dat dit in 1578 heeft plaats gehad. - Ik voeg er bij, dat hij ook omtrent dien tijd, namelijk, in 1580, te Keulen heeft gewoond. - Zie over de uitgave van het Graveerwerk op SADELER. (Raphael) - Het volgende bewijst, hoe veelvuldig in 1585 zijn werk reeds was, te weten een geheele Prentenbijbel, waarvan, over het algemeen, wel eenige losse prenten bij de liefhebbers bekend zijn, en die in de geschiedenis der Graveerkunst, onder anderen, bij Brulliot en Heller (L.) worden vermeld; doch ik heb een kompleet exemplaar voor mij, dat tot de zeldzaamheden behoort, en waarvan ik hier den Titel geef: Thesaurus sacrarum historiarum Veteris Testamenti, elegantissimis imaginibus expressus excellentissimorum in hoc arte virorum opera, nunc primum in lucem editus, sumtibus atque expensis Gerardi de Jode, Ao. 1585; (dus te Antwerpen, waar De Jode woonde,) uitgegeven, in fo.-oblong. Deze afbeeldingen zijn allen gevolgd naar de teekeningen van de beroemdste meesters van dien tijd, als naar michael coxie, crispin van den broecken, maerten heemskerck, martin de vos, adriaen de weerdt en anderen. Het is opmerklijk, dat bijna op al de prenten, door onze sadeler's gesneden, hun naam, in de eerste dertig stuks, wonderlijk verwrongen is, zijnde de lettergraveur, zeker, een Franschman of Spanjaard geweest, die niet kon lezen. Zie er hier eenigen tot proeve, waaruit blijkt, hoe menigmaal men door eene afzonderlijke prent, niet alleen van hem, maar ook van vele anderen, kan misleid worden: js. f. jsaler fecit. 1575. jsacyler. jsaeyler, en, eindelijk, saedeler, zooals verder de overigen zijn beteekend. - Tot de zeldzame prenten behooren wel de 40 stuks, door hem gesneden, naar de teekeningen van crispin van den broecken, voorkomende in het Werk: L. Hellesemius, Sacrarum antiquitatum monumenta, patriarcharum, regum, prophetarum et Virorum illustrium Veteris Testamenti, imaginibus et elogiis apparata atque inscripta. Antv., Plantin, 1577, in 8o., - Bij Nagler vindt men 185 nommers zijner graveerwerken vermeld. - Zijn Portret komt voor bij De Bie, door coenr. woumans sc., waarnaar dat bij Van Mander, in 8o. is genomen. Daaronder staat duidelijk, dat hij in 1600 te Venetië is overleden, terwijl ook op de laatste van hem bekende gravuren gelezen wordt: joan sadeler sculpsit Venetiis An. D 1600, doch Heller (L.) zegt, dat hij in 1610 overleden is.
| |
| |
| |
[Sadeler, (Marcus)]
SADELER, (Marcus) van wien voorondersteld wordt, dat hij een zoon is geweest van jan sadeler, den Oude, en te Munchen zou zijn geboren. Dit is echter zeker, dat hij steeds, of met jan, of met gilles sadeler in aanraking was; dat hij ook te Praag den kunsthandel heeft uitgeoefend, en zelf schijnt gegraveerd te hebben, waaraan men niet behoeft te twijfelen, zoo als Heller heeft aangewezen, en op welken grond hij door Bryan-Stanley onder de kunstenaars is opgenomen, ofschoon Brulliot, Basan en anderen hem niet onder de graveurs, maar alleen onder de uitgevers rangschikken, omdat de meeste werken van gilles met zijn adres beteekend zijn; doch van de Passie van Christus, naar albrecht durer, bestaande uit 15 stuks prenten, door hem gesneden, zegt Heller, voert den tweeden druk het adres van marcus sadeler. De reden, waarom hij hier eene plaats verkrijgt, heb ik op raphael sadeler, den Jonge, aangevoerd. Nagler noemt nog 14 nommers, die, ofschoon onzeker, voor zijn werk worden gehouden.
| |
[Sadeler. (Philippus)]
SADELER. (Philippus) Nagler, die negen nommers van zijn graveerwerk beschrijft, zegt, dat men gelooft, dat hij een zoon van gilles, of raphael, den Oude, is geweest, en te Munchen heeft gearbeid. Zijn talent is ver beneden dat van gilles gebleven, ofschoon hij zijne prenten uitvoerig en met zorg behandelde. De tijd van zijn bloei kan men afleiden uit eene prent, door hem gegraveerd, naar de teekening van thomas hofmann, in het Werk Infernus damnatorum carcer et rogus eternitatis etc. Gedrukt te Munchen, in 1634. - Het schijnt, dat hij ook heeft geschilderd, want ik vond eene schilderij van hem vermeld in den Catalogus van Vegelin van Claerbergen, Leeuwarden, 1846, onder Nr. 85: ‘Een Mansportret, met den hoed op het hoofd, waarschijnlijk, van een geleerde, jaarmerk 1647; van eene delicate penseelsbehandeling, h. 11 dm., br. 10 dm. Nederl., op koper, door philippus sadeler.’
| |
[Sadeler, (Raphael)]
SADELER, (Raphael) de Oude, jonger broeder van jan sadeler, is reeds bij Immerzeel geboekt, die, in navolging van al de auteurs, zijn geboortetijd op 1555 opgeeft. Men heeft, en teregt, het uitvoerige onderschrift onder zijn Portret, door coenr. woumans gegraveerd, in 4o., en dat in De Bie voorkomt, gevolgd, waarin het geboortejaar 1555 staat. Meerdere naauwlettendheid, heeft echter ontdekt, dat men dit jaartal kan betwijfelen, dewijl vermeend wordt, duidelijk te zijn bewezen, uit een onderschrift van eene zijner gravuren, dat hij in 1561 werd geboren; want, onder de prent, voorstellende De Boodschap, naar fredrigo zuccaro, door hem gegraveerd, naar die van cornelis cort, leest men: joannes sadeler excud. Coloniae-Agrip. A.D. 1580. raphael sadeler sculpsit aetatis suae 19, gelijk Bryan-Stanley vermeldt. - Bij Nagler vindt men 144 nommers zijner graveer-werken opgegeven.
| |
[Sadeler, (Raphael)]
SADELER, (Raphael) de Jonge, zoon van den Oude van dien naam, vergezelde, op zijne reizen, steeds zijn vader, die, na 1596, te Venetië werkzaam was. Hij heeft veel gegraveerd, en wel zoo geheel in den stijl van zijn vader, dat het moeilijk is ze van elkaêr te onderscheiden, of zij moeten beteekend zijn r.s. Senior, en r.s. Junior, hetgeen meestal het geval was, als ze gezamelijk geheele Boek- en Plaatwerken uitgaven, zooals de prenten, voorstellende De daden en mirakelen van onderscheiden Heiligen, in 4o., behoorende tot het Werk: Bavaria sancta etc. coepta, descripta eidemq. nuncupata Matthaeo Radero de Societat, Jesu; CIƆIƆCXV. Monachii, Ao. LDCCIV, (sic) drie deelen in fo., waarop een vierde deel volgde, getiteld, Bavaria pia. De werken, die erkend worden, als door den Jongen sadeler gegraveerd, vindt men tot 19 nommers bij Nagler vermeld. - Er zijn auteurs, zoo als Brulliot, die Munchen als zijne geboorteplaats
| |
| |
aanwijzen, waar hij, in 1582, zou geboren zijn; doch, dewijl de naam en de werken der sadeler's zoo geheel Nederlandsch zijn, heb ik gemeend, hem hier te moeten vermelden.
| |
[Sadeler (Tobias)]
SADELER (Tobias) was, waarschijnlijk, een zoon van gilles, die in 1675 nog, te Weenen, werkte. - Nagler vermeldt vijf nommers van zijn graveerwerk.
| |
[Sadeler, (Justus)]
SADELER, (Justus) zoon van jan sadeler, den Oude, kunstgraveur en uitgever, even als zijn vader, hetgeen destijds gemeenlijk te zamen ging. Hij heeft, op het laatst der XVI. en in het begin der XVII. eeuw, gebloeid. Heller (M.) zegt, dat deze Nederlandsche kunstenaar In 1580 geboren, en in 1620, te Venetië, overleden is; doch Nagler voert aan, dat Gandellini hem in datzelfde jaar laat trouwen, en in 1629, te Amsterdam, sterven. - De Jongh geeft, in eene belangrijke Noot, op jan sadeler, den Oude, in zijne uitgave van Van Mander, in 8o., het volgende levensberigt: ‘In 1595, trok hy - jan - met de zynen naar Italië, kwam te Verona, en van daar in den jaare 1596. naar Venetië. Hier hield hy het tot het jaar 1600, wanneer hy zyn huishouden noch te Venetië latende, van zyn' zoon justus alleen verzeld, zich naar Rome begaf; zyne vrouw paste intusschen op zyn kunstwinkel; in deeze stad dan bood hy zich en zyne kunst den Paus aan, doch werd er niet te vriendelyk gehandeld of beloond; zodat hy na een kort verblyf van weinige dagen Rome vaarwel zeide, en naar Venetië, zyne woonplaats terugkeerde; doch, hier van een heete koorts overvallen, stierf hy nog in ditzelfde jaar 1600; zyne vrouw was kort te voren overleden; hierom stelde hy zyn broeder rafael tot voogd over zyn' zoon justus en deszelfs drie zusters, eene van welke, te Verona, trouwde; de twee andere namen den geestelyken staat aan, begevende zich in een klooster. justus nu, ook een plaatsnyder zynde, bleef in zyn vaders winkel zitten, tot hy, in 't jaar 1620, gelegenheid kreeg om in 't gevolg van den Ambassadeur naar Holland, mede derwaarts de reis aan te nemen; daar gekomen, bezocht hy Amsterdam, om met de kunstkenners aldaar kennis te maken, en daarna Leiden; doch hier werd hy van eene zwaare koorts overvallen, en overleed er aan, zynde daar in de Hooglandsche kerk begraven, in 't jaar 1620.’ (1629?) - Ik heb hem hier eene plaats ingeruimd, om dezelfde reden, bij raphael sadeler, den Jonge, opgegeven. - Nagler noemt twintig nommers van zijn graveerwerk.
| |
[Saen (Gilles van, of Egidius de)]
SAEN (Gilles van, of Egidius de) was, vermoedelijk, een Hollander, van wien geene levensberigten bekend zijn, en die zijne werken in de tweede helft der XVII. eeuw vervaardigde. h. hondius heeft vijf landschappen, in den trant van hans bol, naar hem gegraveerd. - Nagler zegt, dat g. van sain, die in het Supplement van Füssli voorkomt, naar wien h. hondius Het hof van Holland heeft gegraveerd, dezelfde van saen is.
| |
[Saenredam, of Zaenredam, (Joannes)]
SAENREDAM, of ZAENREDAM, (Joannes) op den eersten naam reeds bij Immerzeel en andere auteurs geboekt. Het behoeft geen verder bewijs, dat hij, even als zijn zoon, zelf heeft geschreven zaenredam. - Zie op SAENREDAM. (Pieter) - Dat hij op zijn negende jaar, na den dood van zijn vader, te Assendelft belandde, ontstond hierdoor, dewijl zijn oom en voogd dáár Schout was, die zijne opvoeding regelde, naar gelang zich de kunstzin bij hem blijken deed. Bartsch heeft het best de uitmuntende werken van dezen meester beschreven; hij vermeldt 123 stuks, en geeft vier stuks, door tijdgenooten, naar zijne teekeningen, op. Nagler noemt tot Nr. 116 van zijn werk, waarbij 12 stuks naar eigen vinding, en zegt, dat de overige slechts aan hem worden toegekend. De schoonste en grootste prent, door hem gesneden, is Jesus aan den maaltijd, bij Simon, den Pharizeër, h. 15 dm. 5 str., br. 32 dm., in drie bladen, waarvan ik een eersten druk bezit,
| |
| |
vóór de adressen van Danker Dankerts en C. Dankerts, die op de 2. en 3. afdrukken worden gevonden. Deze beroemde prent wordt voor de zeldzaamste afbeelding van dezen maaltijd gehouden. - Zijn Portret komt voor in de 8o.-uitgave van Van Mander, zijnde genomen naar de 4o.-prent, door p. holsteyn gegraveerd, en bij H.F. Soet uitgegeven. Dit was in 1602, oud zijnde 37 jaren, dus vijf jaren vóór zijn overlijden, dat te Assendelft, den 6. April, 1607, voorviel, zijnde hij daar ook begraven. Op zijn grafzerk staat: S.(epultura) joannis saenredam Sculptoris celeberrimi, - dat is, - Het graf van joannes saenredam, zeer vermaard plaatsnijder.
| |
[Saenredam, of Zaenredam, (Pieter)]
SAENREDAM, of ZAENREDAM, (Pieter) staat, even als zijn vader, bij Immerzeel, als ook bij de meeste auteurs, op den naam van saenredam geboekt. Dewijl deze te Zaandam, of, zoo als men oudtijds schreef Zaenredam, werd geboren, zoo is het zonder twijfel, dat hij aan die stad zijn naam heeft ontleend, anders zou zijn zoon, ofschoon te Assendelft geboren, zich pieter janszoon hebben geschreven, en wel bepaaldelijk, om zich van de familie, te Assendelft, in welke laatste plaats zijn oom Schout was, te onderscheiden. Houbraken noemt hem ‘pieter zaenredam, geboren te Assendelft, den 9. van Wiedemaand in 't jaar 1597,’ en zegt verder, dat hij, met zijne moeder, in 1608, (dus één jaar na zijns vaders dood) te Haarlem is komen wonen, die hem bij frans pietersz. de grebber bestelde, bij wien hij tot den jare 1622 het kunstonderwijs heeft genoten, ‘na welken tyd hy de konst in zich-zelven vlytig voortzette, en kwam tot Haarlem als meester in St. Lucas-Convent, den 24. van Grasmaand, 1628.’ - Dit sluit niet met wat Immerzeel zegt, namelijk, dat hij in 1623 in het St. Lucas-gild trad. - Op de meeste fraaije prentjes, die in de Beschryvinghe der stad Haerlem enz., door S. Ampzing enz. Ibid., 1628, in 4o. uitgegeven, voorkomen, waarvoor hij de teekeningen maakte, en waarvan hij er eenigen zelf heeft geëtst, staat duidelijk p. zaenredam fecit. Ook zegt Ampzing op bl. 372 van de Haarlemsche kunstenaars sprekende: ‘Behoord myn rym ook niet van zaenredam te singen, - So suyver ende net in alle syne dingen; - Hoe aerdig is syn pen, en waerdig haere kroon! - Hy heeft my in dit werk getrou de hand geboôn.’ Het zijn deze geëtste prentjes, die bij de liefhebbers van papieren-kunst in hooge achting staan, en door hem op zijn 31. jaar vervaardigd werden. Hij schijnt zijn naam zelf niet altijd zóó geschreven te hebben: immers, ik bezit eene nette, sierlijk geschreven handteekening van hem, als pieter saenredam. - Bryan-Stanley zegt ook, dat zijn naam tweeledig voorkomt, en bij de Hollanders als zaanredam, of zaenredam, staat geschreven. Zoo ook Heller (L.), die weder zegt ‘Hij schreef zich immer zaenredam,’ zoo als hij dit uit de prenten heeft afgeleid. - Aan dezen kunstenaar hebben wij voor de Geschiedenis van ons Vaderland een aantal afbeeldingen van Kerken en andere openbare gebouwen, zoowel geschilderd, als geteekend, te danken, waarvan er nog eene menigte wordt bewaard. In het Stedelijk Museum van Oudheden, te Utrecht, zijn vele dergelijke afbeeldingen voorhanden. In den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, 1773, komt, onder Nr. 1857, voor het Portret van pieter saenredam, door j. van campen, met zwart krijt geteekend; h. 9, br. 7 dm. Rhijnl.
| |
[Saey. (....)]
SAEY. (....) Slechts éénmaal is mij deze naam als die eens kunstenaars voorgekomen, en wel in den Catalogus van Schilderyen van Anna Theresia van Halen, verkocht den 19 Augustus, 1749, te Antwerpen, onder Nr. 83: ‘Een stuk verbeeldende de Kerke der Paters Jesuiten tot Antwerpen, door saey en janssens.’ Deze keurige Verzameling bestond uitsluitend uit Vlaamsche kunst, en daaronder 34 stukken van teniers.
| |
| |
| |
[Safft. (J.C.W., of J.W.C.)]
SAFFT. (J.C.W., of J.W.C.) Aldus tweeledig is mij deze voornaam onder het oog gekomen. - Bij het berigt van Immerzeel, toen safft nog leefde, moet ik nog voegen, dat hij in zijne geboortestad, Amsterdam, is overleden, en zijne Kunstnalatenschap aldaar in het Huis met de Hoofden, in Februarij 1850, werd verkocht. - Zijn etswerk bestaat uit Acht stuks Landschappen met stoffagie, en, Figuurstudiën, ovaal, in 8o. en 4o. - Ik bezit zijn Portret, door h.w. caspari delin. in kl. 8o.
| |
[Saftleven. (Cornelis)]
SAFTLEVEN. (Cornelis) Immerzeel heeft hem als een ouderen broeder van herman, en als in 1606, te Rotterdam, geboren, opgegeven. De meeste vreemde auteurs stellen daarvoor 1612, doch, dewijl herman stellig in 1609 werd geboren, is het, mijns inziens, beter, het jaar 1606 te behouden, totdat er betere bewijzen voor aan het licht komen. - Zie over de bijzonderheid eener schilderij, op zijn broeder herman. - Het jaar van zijn overlijden is niet bekend. - Zijne bekende etsen zijn de volgende: De Vijf Zinnen; h. 4 dm. 2-4 str., br. 3 dm. 1-3 str., Par. Het eerste adres is van M. Pool; het 2. van Frederik de Wit, en het 3. van C.J. Visscher. - Een reeks van 12 bladen, Afzonderlijke figuren, h. 3 dm. 3-7 str., br. 2 dm. 1-5 str. 1. Adres: M. Pool; 2. Idem h.h. exc. 1645. - Een Landschap, waarin een Herder, een schaap, drie geiten en een hamel; vooraan, regts, eene geit, bij boomstruiken; beteekend c. saftleeven h. 4 dm. 8 str., br. 5 dm. 11 str. - 12 bladen verschillende Dieren, als: honden, katten, geiten enz., beteekend c.s.l. h. 2 dm. 8 str.-3 dm., br. 3 dm. 3-dm. 5 str., geestig geëtst en zeldzaam. 1. Adres: Tot Amsterdam c.s.l.; 2. Willem Engel Koning exc.; 3. Frederik de Widt exc.; 4. C. Pickenhagen excudit. Wij kunnen niet zeker bepalen, of dit adres op dat van De Widt moet volgen, zegt Nagler; en het 5. Tot Amsterdam, by .... zijnde dit adres niet afgedrukt. - 18 bladen, met den Titel: Animalia quadrupedia, zonder naam van den meester, F. de Wit exc. in 12o. - Volgens Winkler's Catalogus, zijn deze anders dan de voorgaande. - Zijn Portret, voor zijn schildersezel gezeten, door joost craesbeeck geschilderd, zag ik met veel genoegen, in de Louvre, te Parijs, doch het kwam mij voor niet geheel overeen te stemmen met dat, door a. van dyck geschilderd, en door l. vorsterman sculp. Of deze plaat naar de schilderij werd vervaardigd, weet ik niet, doch wel heb ik gezien, dat de prent juist zóó is, als de teekening van a. van dyck, die in de nalatenschap van wijlen Z.M. Koning Willem II, in 1850, voor ƒ360 werd verkocht. - In den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, 1773, waren, onder Nr. 1826 en 1827, Twee Portretten van hem, door hem-zelven met O.I. Inkt en zwart krijt op perkament geteekend.
| |
[Saftleven. (Hermanus)]
SAFTLEVEN. (Hermanus) Immerzeel heeft een gewoon levensberigt van dezen beroemden landschapschilder geleverd, enz. - Hij is te Utrecht, den 5. Januarij, 1685, overleden, en begraven in de Buurtkerk, zooals het Begrafenisboek dier kerk vermeld. - Het is hier de plaats, om, ter wille der geschiedenis, een curieus stuk te beschrijven, hetwelk hij met zijn broeder cornelis gezamelijk heeft geschilderd, en dat wel tot de vreemdsoortige behoort. Het wordt bewaard onder oude familieschilderijen op de Ridderhofstad Zuylen, te Zuylen, bij Utrecht, en er voor een onbekend stuk, zonder eenige beteekenis, in één woord, als eene fantasie van den schilder, gehouden. Ik heb het, met vele anderen, in orde gebragt, en zeide toen, dat het zeker tot eene Familie-geschiedenis behoorde. Ik was dus in de gelegenheid, om, op mijn gemak, de voorstelling, waarin ik een levendig belang stelde, te kunnen onderzoeken, en zichier het resultaat mijner bevinding. De schilderij stelt voor een rijk landschap, met beelden van dien tijd, ééne familie uitmakende, en die alle portretten zijn. Deze
| |
| |
ordonnantie bevat de afbeelding van den Heer Godart van Reede van Nederhorst, - later gezant bij den Munsterschen Vredehandel, - bij het lijk van zijne moeder, die, rijk gekleed, op een paradebed ligt; hij is vergezeld van zijne eerste vrouw, met acht kinderen, welke vrouw toen ook reeds was overleden, en van zijne tweede vrouw, die geen kinderen heeft gehad, waardoor deze voorstelling, in een poëtischen zin, misschien door den Heer, of door den Schilder bedacht, wordt opgehelderd. Twee Engeltjes in de lucht, met lauwerkransen in de handen, en die hemelwaarts stijgen, wijzen op de moeder van de kinderen, te kennen gevende, dat zij, met de grootmoeder, in den hemel zijn gekroond, welke twee moeders, bij haar verscheiden, drie aardsche kroonen, als stamhouders, hebben nagelaten, te weten den reeds vermelden Heer Van Reede en zijne twee zonen; hetgeen wordt uitgedrukt door nog drie Engeltjes, die met gouden Baronnen-kronen, uit den hemel nederdalen. Uit een en ander wordt het, volgens de bekende Genealogie van dat geslacht, zeer duidelijk, wie de levende, en wie de overledenen, op de schilderij afgebeeld, waren, en het was eene dezer dochters, welke in het huwelijk trad met zekeren Zeeuwschen baron Van Tuyll van Serooskerken, en bij meerdere heerlijkheden, het riddermatig goed Zuylen aanbragt, wiens nageslacht van dien naam, thans nog de bezitters en bewoners er van zijn. Het genoemde stuk is hoog ongeveer 1 el 30 dm., br. 2 ellen, en door de beide broeders saftleven beteekend en pinxit Ao. 1634. Het is eene fraaije schilderij, doch blijkbaar uit den eersten tijd dezer kunstenaars, zooals trouwens het gemelde jaar aanwijst, en waaruit nog blijkt, dat zij toen reeds te Utrecht waren gevestigd, en door de aanzienlijksten van het Sticht met belangrijke bestellingen, zooals dit monument bewijst, werden vereerd. - Immerzeel noemt eene schilderij van hem, zijnde De Neude, te Utrecht, met ruiters en voetknechten. Dit stuk stelt voor Het afdanken der Waardgelders, door Prins Maurits, op de Neude, in 1618, zooals het voorkomt onder Nr. 291 van den Catalogus van Braamcamp. Dit belangrijk feit is meermalen geschilderd, en als een coup d'état beschouwd, die alle toenmalige twisten in het vaderland besliste, doch door onzen hermanus eerst lang na het gebeurde afgebeeld, aangezien hij destijds pas negen jaren oud was. Onder het aantal zijner bekende teekeningen, zijn wel de merkwaardigste, die op het Stedelijk Museum, van Oudheden, te Utrecht, worden bewaard, namelijk, de afteekening der Ruïne van de Doms- en St. Pieterskerk, door den vreeslijken orkaan van 1 Augustus, 1674, veroorzaakt. Zij bestaan uit twintig stuks, naar de natuur genomen, die, uit de daaronder staande beschrijving en naamteekening, door hem blijken vervaardigd te zijn; die van de Domskerk, sedert het tijdstip van de ramp tot den 3, September van het volgende jaar, en verder tot September, 1675, te zamen zeventien stuks. Die der ruïne van St. Pieter bestaan uit twee stuks, en zijn onmiddelijk na het onheil door hem afgeteekend, zijnde allen van eene kloeke grootte; zij geven, voor Utrecht's ingezetenen, eene juiste voorstelling van dien treurigen toestand van dat beroemde Gothische gebouw. Deze teekeningen zijn meestal vlug met zwart krijt geteekend, een weinig met O.I. inkt gewasschen, en verscheidenen er van met sapverwen luchtig gekleurd. Voor dat alles heeft hij een Titel geteekend, de inhoud der teekeningen aanwijzende. Aan het hoofd staat: Tot Utrecht: De Ruijnne van de Kerche den Dom en St. Peter. Getekent van herman saftleven, Anno 1674. Ik heb deze teekeningen, in 1823, eenige maanden te mijnen huize gehad, bij gelegenheid, dat ik op mij nam, een volkomen bouwkundig plan van de Domskerk en Toren, voor zoover ze thans nog bestaan, te vervaardigen, hetgeen destijds door het Ministerie van Beijeren bij dat te 's Gravenhage was aangevraagd, om, in het Werk
| |
| |
van den beroemden Waterbouwkundige wibeking, te gelijk met de Kathedraal van Antwerpen, - waarvan, evenmin als van die te Utrecht, eenige bouwkundige afbeelding bestond, - te worden opgenomen. De door mij vervaardigde platte gronden, opstanden en doorsneden, op eene schaal van 1/555 der ware grootte, komen voor, onder Nr. 113 en 120 der Platen, van de Theoretisch- practische Baukunst, von C.F. Wibeking; Munchen, 1823-1825, in 4o., waarvan een Exemplaar in de Kon. Bibliotheek, te 's Hage, berust. Het was met behulp dezer teekeningen, en met de naauwkeurige afmetingen van de nog bestaande Kerk en Toren, door mij gedaan, dat ik een volkomen geheel kon zamenstellen van dit uitmuntend Gothische gebouw, zoowel in- als uitwendig, vóórdat het bedoelde onheil had plaats gehad, en welk een en ander bij mij zorgvuldig wordt bewaard. saftleven heeft deze teekeningen voor zich-zelven vervaardigd, en eerst acht jaren daarna zijn ze door de Regering der stad Utrecht van hem gekocht, blijkens het volgende Extract der Notulen van de Vroedschap der Stad Utrecht: ‘Maendaghs den 21 Augti. 1682. Weder voortgebracht synde d' afteekeninge by den Constschilder herman saftleven gedaen van de Ruïne van de Domskerck, sulcx die in den jare 1674 door een orcaen is veroorsaeckt: heeft de Vroedschap, naer omvrage, de presentatie van dien geaccepteert, ende hem daer voor geaccordeert een somme van twee hondert ende vijftich Guld.’ - Hij heeft ook eene kaart of Platte-grondteekening der stad Utrecht vervaardigd, alsmede, op twee zeer lange stroken, gezigten op de stad, om aan het hoofd van dien Plattegrond, met verdere Gezigten, in de stad genomen, te worden geplaatst, zooals er een in het Stedelijk Archief aanwezig is, die zeer zeldzaam voorkomt en door mijne tusschenkomst in genoemd Archief is bezorgd, zijnde afkomstig van het Huis Dooreweert, in Gelderland, mij in 1836 voor bewezen diensten, door den vorigen bezitter, Graaf Bentinck, met nog eene andere idem van het Lusthuis het Loo, ten geschenke gegeven. Voor deze kaart of Platten grond van Utrecht, verkreeg hij de volgende vereering: ‘Item herman saftleven, Schilder, vereert voor de Exemplaren van de Afteyckeninge deser Stadt, by hem gedaen ende in plaet uitgegeven, 150 Gulden.’ Kameraars-rekening, 1647. Eerst 22 jaren later, heeft hij voor deze kaart, Gezigten op en in Utrecht, afzonderlijk vervaardigd en uitgegeven, om boven en om de kaart, op linnen geplakt, tot één geheel te dienen, blijkens de volgende aanteekening: ‘Item herman saftleven, Constschilder, voor de presentatie ende vereeringhe van 50 Exemplaren van de Afteyckeninge van dese Stadt, nae 't leven, volgende appoinctement van den 12. Maert, 1669, 250 gulden. Item noch voor 't drucken van de Descriptie onder de Caerte, ende in extinctie van alle syn verdere pretentiën, 74 gulden.’ Kameraars-rekening, 1669, bij Dodt, Archief, III. deel. - Zie verder over de Grondteekeningen en Gezigten op Utrecht, door h. saftleven vervaardigd, den Utrechtsche Volksalmanak, 1852, of Dr. Wap's Astrea, II. Jaarg., 1850, bl. 44 en 83. - Op de Kunstverkooping van Louis Metayer, gehouden te Amsterdam, 16 December, 1799, kwam, onder Nr. 8, bl. 107 van den Catalogus, voor: ‘Een gezigt van de Stad Utrecht, van buiten te zien, in vyf bladen; op den voorgrond met verscheidene stoffagie, met de pen, zwart kryt en roet geteekend, door h. saftleven.’ Is dit nu eene der afbeeldingen, hier boven vermeld, die in prent uitgaan, en welke? Ik ben niet in de gelegenheid, dit te vergelijken, dewijl ik niet weet, waar deze teekening beland is. Welligt, is het de teekening van eene onbekende prent, - of niet in plaat gebragt - of, misschien, dat die voor beide (ofschoon deze uit vijf bladen bestaat, en de bekende prent slechts uit drie) tevens gebruikt werd. - Deze onvermoeide kunstenaar heeft nog meer andere min bekende werken volvoerd,
| |
| |
als: ‘Eene zeldzame Verzameling van 87 stuks, met den Titel, fraaije, door herman saftleven geteekende en eigenaardig-gekleurde Afbeeldingen van vele soorten van bloemen, met derzelver namen, alle gelijkvormig opgezet, verguld op sneê, in één portefeuilje,’ die voorkwam in den Catalogus van Goll van Franckenstein, verkocht te Amsterdam, Julij, 1833, bl. 131. - Al zijne etswerken zijn van 1640-1669, dus in zijn besten tijd, vervaardigd. Bartsch beschrijft 36 stuks. Nagler voegt er nog 3 bij, en bovendien noemt hij er 7, die verkeerdelijk aan saftleven worden toegekend, hebbende daartoe van het Supplement van R. Weigel, op Bartsch, 1843, gebruik gemaakt. - Vele zijner teekeningen zijn door bekwame kunstenaars in prent gebragt. - Blijkens het volgende uittreksel uit het Protocol van den Notaris Van Zuylen, heeft hij eene dochter gehad; het luid: ‘By den inhouden van desen Instrumente, zy kennelyk dat, 1671, den 23. Juny, gecompareert zyn Jacob Broers, jongman, bruydegom, out 25 jaren, met Adriaen Broers, zyn vader, ter eenre, ende Joucfrou Sara Saftleven, jonge dochter, bruyt, met herman saftleven, haren vader, ter andere zyde; ende verclaerden tusschen haer een houwelyck gesloten te hebben, enz. Get. Jacob Broers. Sara Saftleven.’ - Zijn Portret komt voor in De Bie, waarnaar dat bij Houbraken en Descamps genomen is. Hij heeft ook een Idem zelf geëtst, met callot op, beteekend en pinx. 1660, in 4o. Hiervan bestaan drukken vóór de letter.
| |
[Sage. (P. le)]
SAGE. (P. le) Deze geboren Franschman, die een uitstekende bekwaamheid bezat in het portretteren in miniatuur, heeft zich vele jaren hier te lande, voornamelijk te Amsterdam en te 's Gravenhage, opgehouden, in welke laatstgemelde plaats hij in 1776 nog werkzaam was, na aldaar, reeds in 1763, aan de Confreriekamer te hebben voldaan. Uit P. Terwesten, Ms.
| |
[Sahler. (C.)]
SAHLER. (C.) Bryan-Stanley noemt hem een weinig bekend kunstgraveur, wiens naam voorkomt onder een portret van den schilder adriaen stalbent. Hij vraagt, of het ook de Duitscher otto christiaen, of louis sahler, een Franschman, kan zijn, welke laatste het Portret van Willem II. van Nassau, naar g. honthorst, en Helena Fourman, naar rubens enz. heeft gegraveerd. Dewijl al deze bedenkingen, voor als nog, tot geene zekerheid leiden, zoo ontstaat bij mij de vraag, of dit portret van stalbent niet door gilles sadeler kan zijn gesneden, en of de lettergraveur den naam niet heeft verdraaid, waarvan ik een staaltje op jan sadeler - Zie aldaar. - tot proef, bij zooveel anderen, heb medegedeeld.
| |
[Sailmacker (Isaac)]
SAILMACKER (Isaac) vond ik bij Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbrittanniën, u.s.w., op gezag van Walpole, vermeld als een Hollandsch kunstenaar, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide, en zich, onder de regering van den Protector Cromwell, te Londen vestigde. Door deze werd hem opgedragen, om het Gezigt der Vloot voor Mardyck te schilderen. - Eene andere schilderij, door hem vervaardigd, stelt voor De vereenigde Vloot, onder bevel van den Admiraal Sir George Rooke, die door de Fransche Vloot, onder bevel van den Graaf van Toulouse, tot den strijd wordt uitgelokt. Deze schilderij is in 1714 in prent gebragt. sailmacker stierf 28 Junij, 1721, oud 88 jaren. Alzoo werd hij in 1633 geboren en was, dewijl het eerste voorval in October, 1657, plaats vond, toen pas 24 jaren oud.
| |
[Sain. (G. van) - Zie Saen. (Gilles van)]
SAIN. (G. van) - Zie SAEN. (Gilles van)
| |
[Saligo (Carel Lodewyk)]
SALIGO (Carel Lodewyk) wordt bij Immerzeel alleen charles genoemd. Ik voeg er bij, dat hij, in 1804, te Grammont, in Oostvlaanderen werd geboren, en het onderwijs van van huffel genoten heeft. In 1820, behaalde hij de Zilveren Medalje voor de beste teekening naar de groep van Castor en Pollux. Later vestigde hij zich te Parijs, waar hij, onder de leiding van den Baron gros, verder ontwikkelde. - In 1827, behaalde hij, op de Tentoonstelling te Brussel,
| |
| |
den eersten prijs, met zijne historiële schilderij, Brisëis teruggezonden. - Op het tadhuis zijner geboortestad, berust van hem Eene H. Familie. Voorts heeft hij veel portretten van voorname personen vermardigd. - Zie Ch. Gabet, Dict. des Artistes etc., Paris, 1831, in 8o.
| |
[Sallaert (Anthonie)]
SALLAERT (Anthonie) staat bij Immerzeel geboekt. Van de houtsneden, die er van hem bestaan, - zegt hij - betwijfelt men, of hij zich met die kunst wel heeft bezig gehouden. Papillon houdt dit voor zeker, welk berigt echter door Brulliot tegengesproken wordt, doch, hetwelk hij later weder heeft herroepen. Nagler zegt, dat R. Weigel, in zijne Catalogussen, die houtsneden voor het eerst beschreven heeft, en dat ze werklijk van onzen sallaert zijn, als: Twee Gekken, met bellenkappen, in den trant van callot, beteekend a. sall f. De verdere houtsneden, naar zijne teekeningen, en gedeeltelijk door hem-zelven gesneden, zijn: de zeldzame Catechismus van Jodocus Andries, Necessaria ad salutem scientia partim necessitate medii etc., Antv., 1654, in 12o., bevattende 52 houtsneê-prenten, meestal naar zijne teekeningen, en verscheiden door hem gesneden. - Perpetua Crux; sive Passio Jesu Christi etc., Antv., 1649, in 12o., 40 houtsneden naar zijne teekeningen, door chr. jegher, zijnde Nr. 23, volgens Weigel, van a. sallaert. Altera perpetua Crux Jesu Christi etc. Antv., 1649, in 12o. even als het voorgaande. - Imagines mortus etc. Ed. Erasmus Roterod., Coloniae 1555. - Deze prenten worden door Brulliot, als van a. sallaert, opgegeven, doch, teregt, zegt Nagler, dat dit, naar den tijd berekend, onmogelijk is. - De vier Evangelisten, houtsneden op blaauw papier; niet beteekend, doch van sallaert, in 4o. - De boetvaardige Magdalena, halve figuur, in blaauwachtig camaïeu; idem, idem, in 4o., wordt aan hem toegekend, even als De H. Lodewijk van Frankrijk, staande figuur, met kroon en scepter, in dezelfde bewerking, in fo.; - en, Zinnebeeld op de verganklijkheid der Schoonheid; eene vrouw, halve figuur, met een doodshoofd, en een slang om den hals enz.; beteekend a.s., en daaronder, het Snijmesje; h. 7 dm. 10 str., br. 7 dm. 7 str. Par. Dit is het stellige bewijs, zegt Nagler, dat hij in hout gesneden heeft, gelijk Brulliot ons later in zijn Appendix mededeelt. - Ten slotte, voeg ik hier nog bij, dat ik in de Belgische berigten, waarin over de Oprigting van het Kruis, in de O.L.V. kerk, te Antwerpen, van rubens gesproken wordt, lees, dat de vleugel- of sluitdeuren van dat Tafereel, gansch door sallaert zijn geschilderd, en het groote tafereel alleen met eenige penseelstreken van rubens is opgeschilderd.
| |
[Sallieth, (Mathias de)]
SALLIETH, (Mathias de) en niet enkel sallieth, zooals Immerzeel schrijft. Onder de schoone prent, De Overwenning op Chattam, naar d. langendyk, en het fraaije zeldzame portret van w. bilderdyk, naar schmidt, door hem gegraveerd, leest men zijn naam juist zóó opgegeven.
| |
[Salm (... van)]
SALM (... van) wordt, door Nagler en anderen, als een zeeschilder opgegeven, van wien geene levensberigten zijn bekend. Ongetwijfeld is het a. salm, bij Immerzeel geboekt.
| |
[Sam (Engel)]
SAM (Engel) is door Immerzeel vermeld. - Ik bezit zijn Portret, fraai, met zwart krijt, op perkament geteekend. Achter staat er op: ‘Den Konstschilder engel sam, door hem-zelven geteekend. Catalogus van gerard sanders, verk. Rott. in Aug. 1767.’ Hij is ouder en anders voorgesteld dan op dat bij Van Gool, en het schijnt mij toe, hetzelfde portret te zijn, dat, onder Nr. 1806, in de Verzameling van Van der Marck, te Leyden, aanwezig was.
| |
[Sambrix. (F. van)]
SAMBRIX. (F. van) Onder een Portret van Do. Jacobus Rolandus, door w. delff sc., in kl. fo., naar c. van der voort pinx., staat bij het sierlijk letterschrift, te lezen: f. van sambrix sculpsit. Aetatis suae 80. Dus is hij hier
| |
| |
veel ouder dan delff voorgesteld. Ik ben van meening, dat hij ook nog wel ander graveerwerk zal vervaardigd hebben.
| |
[San. (Gerard Xaverius de) Zie bij Immerzeel op San. (Gerard de)]
SAN. (Gerard Xaverius de) Zie bij Immerzeel op SAN. (Gerard de)
| |
[Sande, (Jan van)]
SANDE, (Jan van) een verdienstlijk kunstgraveur, dien ik nog niet vermeld heb gevonden. Eene voorstelling in den trant van rubens, De Ontvangenis van de Maagd Maria, met den Engel, en eene glorie van Engelen in de wolken, met den H. Geest enz., beteekend jan van sande fecit, in 8o., leerde mij hem kennen.
| |
[Sande. (J. van de)]
SANDE. (J. van de) Ik heb eene schilderij, met dezen naam beteekend, gezien, in den stijl van marten sorgh, of zorgh, voorstellende eenige figuren op eene Groenmarkt. Het geheel ademt een goeden toon, doch is blijkbaar door een kunstliefhebber vervaardigd, die, naar mijne gissing, in het laatst der XVII. eeuw dit stuk geschilderd heeft.
| |
[Sande Bakhuyzen. (Hendrik van de) - Zie bij Immerzeel, en bij mij, ook in het Aanhangsel, op Bakhuyzen. (H. van de Sande)]
SANDE BAKHUYZEN. (Hendrik van de) - Zie bij Immerzeel, en bij mij, ook in het Aanhangsel, op BAKHUYZEN. (H. van de Sande)
| |
[Sande. (Michiel vanden) - Zie op Zande. (Michiel vanden)]
SANDE. (Michiel vanden) - Zie op ZANDE. (Michiel vanden)
| |
[Sanders (Gerard)]
SANDERS (Gerard) staat bij Immerzeel vermeld. Zijn geteekend Portret, h. 11½, br. 9 dm. Rhijnl., was bij Van der Marck, te Leyden, onder Nr. 1810 van den Catalogus, 1773. Ook bij Van Gool komt het voor.
| |
[Sanders, (Thomas)]
SANDERS, (Thomas) zoon van gerard, kunstschilder en graveur, vestigde zich te Londen, en werd daar van de Akademie der Kunsten lid. Hij was omstreeks 1775 nog werkzaam. - De prent The Italian Fisherman, naar jos. vernet, in gr. fo, wordt aan hem toegekend. De bekwame graveur john sanders, of saunders, zegt Nagler, die, omstreeks 1750, te Londen geboren werd, was, waarschijnlijk, een zoon van thomas.
| |
[Sandrart. (Jacob van) Zie op Sandrart, (Joachim)]
SANDRART. (Jacob van) Zie op SANDRART, (Joachim) waar men lezen zal, dat alles, wat door Immerzeel op jacob is vermeld, op joachim moet worden toegepast. Deze jacob was een neef van joachim, en werd, in 1630, te Francfort a./M., geboren. Hij heeft de teeken- en graveerkunst bij cornelis danckerts te Amsterdam, en bij willem hondius, te 's Gravenhage, geleerd, waarna hij zich, in 1656, te Neurenberg vestigde, waar hij tevens een kunst-handel opende, en in 1708 overleed. - Bij Nagler vindt men 90 stuks van zijne graveerwerken vermeld. - Hij heeft een zoon, johann jacob, en eene dochter, susanna maria van sandrart nagelaten, die beiden de graveerkunst met lof hebben beoefend. - Mij is in de graveerkunst nog bekend zekere laurens van sandrart, die in het begin der XVIII. eeuw bloeide, en, zeker, tot het geslacht van joachim behoort. - Zijn Portret, en dat van zijne vrouw, Regina Christina, geb. Eimmart, borststukken in medaljons, l. hirschmann p., b. vogel sc., komt voor in de nieuwe uitgave van Sandrart's Teutsche Academie, 1768, in fo.
| |
[Sandrart, (Joachim)]
SANDRART, (Joachim) van Stockau. Dezen noemt Immerzeel jacob sandrart, en heeft zijn Artikel, waarvan een klein gedeelte bij Houbraken wordt gevonden, stellig, op zijn geheugen af, eenigzins uitgebreid, en daardoor nog meer in de war gebragt; want, had hij slechts het groote Werk van joachim van sandrart, Teutsche Academie der Bau-, Bild- und Mahlerey-Kunste u.s.w., Nürnberg, 1675-1679, in fo. opgeslagen, dan zou hij ontdekt hebben, dat al, wat hij meer dan Houbraken heeft te boek gesteld, op joachim, en niet op jacob sandrart, - waarin Houbraken ook gefaald heeft, - doelen moet. Houbraken heeft gemeend, dat jacob, - Zie aldaar. - die een tijdgenoot van hem was, (en van wien hij wist, dat deze te Amsterdam had gewoond, doch weder naar Duitschland was vertrokken) dezelfde als de alom door zijne kunst-litterarische Werken
| |
| |
bekende joachim van sandrart was. Dat Houbraken, die de genoemde Teutsche Academie in bezit had, en veel voor zijn Boek gebruikt heeft, niet wakker is geworden, dat dit werk tot een geslacht vroeger dan jacob, - die een neef van joachim was - behoorde, verwondert mij zeer. Dat ik, even als Houbraken en Immerzeel, onzen joachim ofschoon op den 12. Mei, 1606, te Frankfort a./M. geboren, in Nederland moet gedenken, wordt veroorzaakt dewijl hij aldaar een tijd lang geschilderd, en vele voorname familiën afgebeeld heeft, nadat hij eerst in de teeken- en graveerkunst was onderwezen bij aegidius sadeler, te Praag, op wiens aanraden hij dat vak verliet, en tot de schilderkunst overging, in het onderwijs en onder de leiding van gerard honthorst, te Utrecht, met wien hij naar Engeland trok. Aldaar een tijd lang door Koning Karel I. begunstigd, heeft hij vooral voor den Hertog van Buckingham met roem gearbeid, doch die, slechts 30 jaren oud, schandelijk door zijn eigen Luitenant, John Felton genaamd, in zijn slaapkamer, bij het ontzet van Rochelle, in 1627, vermoord, hem ontviel. Later verwierf hij mede de gunst van den Graaf van Arundel, voor wien hij, benevens voor veel andere groote heeren, belangrijke werken heeft uitgevoerd. - Na al zijne reizen, waarbij het geluk hem steeds vergezelde, en overladen met eer en schatten, ging hij zijn geërfd heerlijk Land-goed Stockau, bij Ingolstadt, bewonen, - waarvan eene fraaije afbeelding vóór zijn levensberigt te vinden is, - en hetwelk hij na den dood zijner vrouw heeft verlaten, om zich te Augsburg te vestigen. Andermaal gehuwd zijnde, is hij vandaar, in 1674, naar Neurenberg vertrokken, waar zijne tweede vrouw, Jonkvrouw Esther Barbara, dochter van den Heer Wilhelm Blommarts, Grootraad van Neurenberg, bij hare betrekkingen woonde. - Zijn overlijden wordt door sommige schrijvers op 1683 gesteld, doch Bryan-Stanley voegt er bij, dat van zijn Werk het Deel Romae antiquae novum Theatrum in 1684 is verschenen, en dat geen zijner Werken, als nagelaten uitgegeven, bekend is. Ik heb vrede met die opmerking, doch het is de Latijnsche vertaling van den beroemden C. Rodius; en ik bezit de eerste uitgave van 1675-1679, die al zijne, mij bekende, Werken bevat, waaruit, volgens zijn daarbij voorkomend Levensberigt, (door zijne discipelen geschreven, en hetgeen hoogst-zeldzaam in dat Werk wordt gevonden, als zijnde te zijner eere in 1675 afzonderlijk uitgegeven) blijkt, dat hij toen nog in leven was. Of de latere uitgave van 1768-1775 dienaangaande iets méér bevat, weet ik niet. - Zijn Portret, met het opschrift: seculi nostri Apelles, is door zijn Neef, jacob sandrart sculp.; een idem, op middelbaren leeftijd, door richard collin sculp., in fo., - en een idem door p. kilian, meer bejaard, met de hand op zijne Academie enz. rustende, is vóór zijn Werk geplaatst. In de Portretten-verzameling, te Florence, is ook dat van joachim van sandrart. - Zijne Spreuk was: Vivre pour mourir, et mourir pour vivre; zijn Wapenschild blaauw, met drie Druiventrossen. - Zijn schilderwerk is in ons land weinig bekend; echter kan ik een zeer belangrijk Portret aanwijzen, door hem fraai geschilderd, zijnde dat van den beroemden Drost van Muiden, P.C. Hooft, waarnaar eene gravure, door a. sylvelt, vóór zijne Nederlandsche Historie is geplaatst, en waarop staat: - Aetat. LXII. CIↃIↃXLII. - in welk jaartal eene C is vergeten, want het moet 1642 zijn. Deze historische reliek was in het bezit van wylen den Staatsraad Mr. M.C. van Hall. - Als eene bijzonderheid, die ook onze geschiedenis aangaat, meld ik hier, ten slotte, nog, dat hij heeft geschilderd: Het Vredemaal van den gesloten Westphaalschen Vrede, op het Raadhuis te Neurenberg, gevierd in den jare 1649, naar welke schilderij door f. wagner eene plaat is gesneden. Hij zal daartoe, zeker, bij de beschouwing van het stuk van van der helst,
| |
| |
aangemoedigd zijn. - Eene zeldzame prent, waarvoor hij, in Italië zijnde, de teekening heeft vervaardigd, is: D' ontsteking en brant des berghs Visuvy, met d' omliggende gelegendheit, afgetekent door j. sandra. 1631. Zie bl. 180 - Ao. 1631 - van het Hist. verhael van Oorlooge in Duitschland enz., door Gustavus Adolphus, Coninck van Sweden, enz. Amst., 1642, in fo. - Bij Nagler vindt men 6 stuks door hem vervaardigde prenten beschreven.
| |
[Sandwyk, (François van)]
SANDWYK, (François van) ‘geboren te 's Gravenhage, Ao. 1641 of 1642, was een tydgenoot van den Ouden augustinus terwesten, en ook een discipel van nicolaes wieling, en schilderde even zoo historiën, als portretten; zynde in dit jaar 1663, ook ter Confreriekamer van hem bekent geweest Een biddende St. Franciscus; en volgens de Lyst der Confraters van de Confrerie van 1665, was hy ook een medelid derzelve; doch een liefhebber der fortificatiën zynde, is hy naderhand als Ingenieur in Staaten-dienst overgegaan, en nog als Capitein-Ingenieur in den oorlog gebleven.’ Mededeeling van P. Terwesten, Ms.
| |
[Sansom, (F.)]
SANSOM, (F.) een onvermeld graveur, die, gelijktijdig met m. de sallieth, te Rotterdam, op eene verdienstlijke wijze, de graveerstift voerde. Ik bezit een fraai prentje in 8o., zijnde eene Engelsche Adreskaart van het Handelshuis Zimmerman en Lange, te Savannah, eene Engelsche Kolonie, in Georgië, door hen-beiden gegraveerd, naar de teekening van dirk langendyk. Het onderste gedeelte stelt voor de Haven bij gemelde stad, waar koopgoederen geladen worden, en de genoemde handelaars daarbij staan. Uit den aard der zaak, is het zeldzaam. - Verder ‘Illuminatie en Decoratie van de opregte Vaderlandsche Societeit te Rotterdam, op 's Princen verjaardag 8 Maart, 1788. f. sansom del. et sculp. gr. in fo., zeldzaam. - Nog heb ik gezien een Landschap in kl. 4o., in den trant van berchem, als prent-teekening fraai bewerkt, en beteekend j. sanson f. Zou deze mogelijk dezelfde als sansom zijn?
| |
[Santen (Charlotte van)]
SANTEN (Charlotte van) heeft een schoon Vrouwenbeeld in glas gesneden, waarop Constantyn Huygens, na haren dood, een sneldicht vervaardigd heeft. Zie zijne Korenbloemen enz., 's Gravenhage, 1658, in 4o., bl. 672.
| |
[Santvoort, (Anthoni)]
SANTVOORT, (Anthoni) in de wandeling genoemd Groene Anthoni, moet een bekwaam Nederlandsch kunstenaar zijn geweest, die te Rome gevestigd was, terwijl aart mytens - Zie aldaar. - zich, tot voortzetting zijner studiën, tot hem wendde, hetgeen omstreeks 1576 kan hebben plaats gehad. Van Mander, zijn tijdgenoot, zegt, dat santvoort ‘zich te Rome veel bezig houdende met de Maria-Major te brengen op koper, hebbende ook veel omgangs met hans speeckaert.’ - Van zijne werken schijnt niets bekend te zijn.
| |
[Santvoort A(nthonie?)]
SANTVOORT A(nthonie?) vindt men bij onze auteurs niet beschreven, en echter is hij een bekwaam kunstenaar geweest, die het plaatsnijden en etsen goed heeft verstaan, en omstreeks 1650 in Nederland bloeide. - In Weigel's Kunst-Catalog, Nr. 17059, wordt hij een leerling van rembrandt genoemd. Hij kan wel een kleinzoon van anthoni santvoort - Zie aldaar. - geweest zijn. - Brulliot, die hem anthonie (?) noemt, zegt alleen, dat hij naar alexander torenberg - bij mij tot nog toe niet bekend - heeft gegraveerd; hij heeft dus zijn oorspronklijk werk niet gekend. - Het Portret van den schrijfmeester Hend. Meurs, naar codde, fraai gegraveerd, wordt aan hem (delff?) toegekend, waarvan ik een exemplaar vóór alle letter, en wit om het ovaal, bezit, zijnde zeer zeldzaam. Ook heeft hij dat van Ds. Johannes Hoornbeek geteekend en geëtst, waarin veel met de drooge naald is gewerkt. - Hij heeft ook gezigten nabij en in den omtrek van Brussel gegraveerd. Ik verwijs naar een uitmuntend prentje, in 4o., om over zijn talent ten volle te oordeelen, zijnde de Ruïne van het Huis van Stryen,
| |
| |
in Oosterhout, volkomen in de manier van h. naeuwincx geëtst, en dat het jaartal 1656 voert. Zie bl. 118 der Castella et Praetoria Nobilium Brabantiae etc. Ed. J. Le Roy. Lug. Bat., P. van der Aa, 1699, in fo. - Eene zijner uitgebreidste prenten is, zeker, wel De Stad Brussel, met het portret van Philips IV., Koning van Spanje, er boven geplaatst, naar nicolaes van der horst, door a. santvoort, inv. et fecit. Bruxellae, bestaande uit Negen bladen, om aan elkaêr te worden gevoegd, en die, onbeschadigd, zeldzaam voorkomen. Een exemplaar was op de Kunstverkooping van Pierre Wouters, Chanoine de St. Gomer, à Lierre, en Brabant. Zie diens Catalogue d'Estampes etc., Brux., 1797, in 8o., bl. 182, Nr. 1967. - De Belegering van Hulst, in 4 bl., gr. in fo., en 2 bladen tekst. a. santvoort fecit. Breda, chez A. Santvoort, 1645, zijnde de hiergenoemde uitgever abraham van santvoort - Zie aldaar. - berust in de rijke historische Prentverzameling van den Heer Bodel Nyenhuis, te Leyden. - The Muses Welcom to the Princes Mary and the Prince William Henry, at their Entrie in Breda; geëtst door a. santvoort, met Engelsch vers van J.v.d. Vliet, zeer zeldzaam. - In het volgende hoogst zeldzame Werkje, Bredasche Almanac en Cronyck en Freiske Spreeckwoorden, door Fobbe Korst, 1664, in 4o., komen twee prenten van hem voor, voluit met zijn naam beteekend. - In Flavius Josephus, bij J. Savry, Dordrecht, 1665, in fo., vindt men nog verscheiden prenten van zijn werk. - Ook heeft hij Titels gegraveerd, als voor A. Hulsii, Hilda-montani, Nomenclator Biblicus Hebraeo-Latinus, etc. Bredae, Typis J. Waesberge, 1650, in kl. fo., en voor het Liber Psalmorum Hebraicé; Editio nova etc., in 12o., van denzelfden auteur, een fraai geëtst prentje.
| |
[Santvoort, (Dirk)]
SANTVOORT, (Dirk) of VAN SANTVOORT, is een bekwaam portretschilder, in rembrandt's trant geweest, wiens werken echter weinig voorkomen. In den Catalogus van D. van Dyl, Amsterdam, 1813, vond ik, onder Nr. 140, Een Mansportret in aloude Hollandsche kleeding, met een kraag om den hals, fraai geschilderd, h. 22, br. 20 dm.; en op een idem Verkooping, te Idem, in 1818, was een dergelijk tafereel, doch niet zoo groot. - Hij heeft het Portret geschilderd van Franciscus Plante, waarnaar de schoone gravure door j. suyderhoef gesneden is, voorkomende in Francisci Plante Mauritiados libri XII. h.e. Rerum ab illustr. heroe Joa. Mauritio, Comite Nassauiae etc., in Occid. India gestarum descriptio poëtica; Lugd. Bat., 1647, fo. - Ook heb ik ten huize van den Raadsheer Van der Voort, te Utrecht, een zeer fraai stuk gezien, voorstellende Een Binnen-vertrek, waarin eenige heeren, met dames in onderhoud, aan eene tafel zitten, meesterlijk geschilderd, in grootte, manier en stijl gelijk er van le duc voorkomen; de achtergrond zeer helder, en alles zonachtig behandeld. - Ten jare 1845, werd er te Amsterdam, ten voordeele der algemeene armen, eene Tentoonstelling van werken der oude Schilderschool gehouden, waarop eene schilderij, met levensgroote figuren prijkte, voorstellende ‘Mevrouwen Regentessen van het Werkhuis, benevens de Moeder, haar eenig werk aanbiedende,’ behoorende aan het Werkhuis. Reeds bij de eerste beschouwing, is dit tafereel treffend, en bleef steeds den kunstkenner boeijen, zoo waar en natuurlijk, als alles met een fijn penseel, helder en in een warm coloriet, afgewerkt is. In de Alphabetische lijst komt het voor op zandvoort (....) - In de Louvre, te Parijs, berust Jezus met de Emmausgangers van santvoort. (d.v.) - Bryan-Stanley en Nagler noemen hem van santvoort.
| |
[Santvoort, (P.)]
SANTVOORT, (P.) of VAN SANTVOORT, moet een tijdgenoot, en welligt van de familie van a. en d. santvoort, of van santvoort, geweest zijn. Van dezen zag ik eene schilderij, voorstellende Een Wintergezigt, met figuren, in den stijl van jan van
| |
| |
aken, of breughel, doch zeer graauw van kleur, en waarop duidelijk p. santvoort te lezen stond. - Nagler zegt, volgens Füssli, dat er een door hem gegraveerd Landschap bij Danckerts is uitgegeven, en noemt hem peter van santvoort.
| |
[Santvoort, (Abraham van)]
SANTVOORT, (Abraham van) vond ik als kunstschilder en plaatsnijder in de Archives des Arts etc., par Pinchart; Gand, 1860, I. bl. 67, in de eerste helft der XVII. eeuw te Breda, vermeld. Deze abraham wordt daar voor den vervaardiger van al de bekende fraaije werken door a(nthonie?) santvoort - Zie aldaar. - (welligt een zoon, of kleinzoon van den in de wandeling genaamden Groene Anthoni) gehouden; bijgevolg worden ze aan den genoemden anthonie ontkend. Uit de daarbij gevoegde oorspronklijke bescheiden uit de Rekeningen der stad Breda, 1648-1651, blijkt, dat er werkelijk een plaatsnijder abraham van santvoort genaamd, heeft bestaan, doch die bescheiden wijzen werkzaamheden van zulk een materiëlen aard, en van zulke luttele kunstwaarde aan, als letterwerk enz., dat ik de fraaije werken, allen met a. beteekend, vooralsnog niet aan abraham kan toekennen, voor en aleer, zijne verdiensten, door verdere bewijzen, gestaafd, allen geopperden twijfel zullen doen vervallen. - De Belegering van Hulst is beteekend a. santvoort fecit. Breda, chez A. Santvoort, 1645; dit geeft mij grond om aan twee personen te denken, want naar den regel, zou er, zoo dit werk van één persoon ware, en het prenten zijn, bijstaan: fecit et excudit, Breda, 1645, terwijl bij Boekwerken, als de schrijver tevens uitgever is, dezelfde naam, tweemaal voorkomt. Daar anthonie zich veel in België heeft opgehouden, kan hij wel eenige zijner werken bij abraham, die, zeker, van zijn geslacht was, hebben uitgegeven.
| |
[Santvoort. (S. van)]
SANTVOORT. (S. van) Füssly, zegt Nagler, noemt dezen een gezelschap-schilder, die in den trant van joh. horemans werkte, waardoor hij dus in het midden der XVIII. eeuw moet hebben geleefd.
| |
[Sarcerius, (Cornelis)]
SARCERIUS, (Cornelis) een onvermeld kunstschilder, dien ik in de volgende oorspronklijke bescheiden vermeld vond: ‘cornelis sarcerius, schilder, residerende te Utrecht, constitueert Dirck Sarcerius, zyn broeder, tot Amsterdam, om te ontfangen de penningen welke Theodora van Zyl, zyne moeder, nagelaten heeft. - cornelis sarcerius voor hem ende als erffgenaem van Mr. Johan Sarcerius, syn vader saliger, ende als gemachticht van Dirck Sarcerius, zyn broeder, heeft geconstitueert Reynier Sarcerius, syn broeder, om tot sententie te bevorderen het proces, twelck de crediteuren van Arn. van der Hagen zaliger, tegen de weduwe ende erffgenamen van wylen Mr. Johan Sarcerius, sustinerende zyn.’ Acten van 28 December, 1638, en 21 April, 1642, in het Protocol van den Notaris Ruysch.
| |
[Sarragon. (J.)]
SARRAGON. (J.) Onder een Portret van samuël de swaaf, ook wel onder den naam van suavis bekend, staat j. beckx, delin. en j. sarragon sculp. Daar de genoemde de swaaf een geboren Zeeuw, en, in 1627, plaatsnijder en drukker te Middelburg was, zoo heb ik dezen sarragon eene plaats onder de Nederlandsche graveurs gegeven. Het graveerwerk is in uitvoerigen, netten trant, als die van delff, met zorg bewerkt.
| |
[Sart (Carel du)]
SART (Carel du) zou, volgens Füssly, in 1680 geleefd hebben. Hij geeft eenige portretten op, die naar zijne schilderijen gegraveerd zouden zijn; doch Nagler zegt, en teregt, dat al het aangevoerde aan onzen bekenden cornelis dusart moet worden toegekend.
| |
[Sart. (Cornelis du) - Zie op Dusart, (Cornelis)]
SART. (Cornelis du) - Zie op DUSART, (Cornelis), en ik voeg er nog bij, dat R. Weigel méér afdrukken van zijne etsen kent, dan Bartsch, zoodat die lijst thans tot 60 stuks gestegen is. Daaronder behooren 18 bladen, die in het
| |
| |
Kabinet van den Aartshertog Karel berusten, en door Rechberger aan onzen dusart worden toegekend. Zie verder Nagler, die ze allen beschrijft.
| |
[Sart, (Franciscus du)]
SART, (Franciscus du) een beeldhouwer, in het oude graafschap Henegouwen geboren. Hij heeft zich te Rome met roem voor de kunst gevormd, en verkreeg er den Bentnaam van Wàllon. Vervolgens trad hij in dienst van Karel I., Koning van Engeland, doch bij de staatsberoeringen aldaar, vertrok hij van Londen naar 's Gravenhage, waar hij voor den Prins van Oranje, verscheiden standbeelden, tot versiering der vorstlijke tuinen, heeft vervaardigd, als ook in 1651 het standbeeld van den keurvorst Frederik Wilhelm van Brandenburg. - Hij zou ook Medaljes vervaardigd hebben. - Hij heeft mede het afbeeldsel gemaakt des ‘Kunst-Vatters’ Heer Spierings en zijne Gemalin, zegt Sandrart, I., bl. 350, beiden overwaardig, om, wegens hun uitgebreid verstand, groote deugden en in het bijzonder als beminnaars der vrije en edele kunsten, in marmer vereeuwigd te worden. - De Bie zegt, dat hij te Londen, in 1661, is overleden. Doch dit wordt door Fiorillo en Nagler betwijfeld, terwijl het niet bekend is, dat hij voor de tweedemaal derwaarts vertrok.
| |
[Sart, (Isaak du)]
SART, (Isaak du) een onbekend kunstschilder, van Amsterdam, die zeer schoone bloemen op albaster schilderde, die in Engeland bijzonderen bijval vonden. Hij heeft daar een groot gedeelte van zijn leven vertoefd, en is er, in 1697, oud zijnde 67 jaar, overleden. Dit volgens berigt van Balkema, zegt Nagler.
| |
[Sart. (Johannes de)]
SART. (Johannes de) Bij Vasari, IX., bl. 348, vond ik onder de verschillende Vlaamsche kunstenaars johannes du sart, beeldhouwer van Nijmegen, die in de XVI. eeuw bloeide, vermeld. Deze wordt ook door Guicciardyn herdacht.
| |
[Sas (Jan)]
SAS (Jan) schilderde landschappen, die zeldzaam zijn, met ruïnen, groepen, beelden en beesten gestoffeerd. Echter vindt men van hem meer teekeningen met de pen. Nagler zegt, dat hij, omstreeks 1640-1650, in Holland, bloeide.
| |
[Sasse. (J. van)]
SASSE. (J. van) Een platte-grond der stad Amsterdam, - zooals die door cornelis anthonisz., in 1536, naar 't leven geschilderd, en in 1544 in druk uitgegeven werd, - is door dezen kunstgraveur, op nieuw in 't koper gebragt, met zulke veranderingen en verbeteringen, dat de grondslag voor de huizen, in de oude Kaart te zien, (zoo als die ook door Wagenaar werd overgenomen, en in zijne Beschryving van Amsterdam, in fo. voorkomt,) door hem met huizen is aangevuld geworden. Deze Kaart getuigt van zijne bekwaamheden, en is uitgegeven bij J. van Septeren, zeker, te Amsterdam. - Nog bezit ik, door hem gegraveerd, Niew Desseyn tot een seer groote stercke en om te hooren heel bequame Coupel-kerck, met een hooge Tooren enz., in gr. fo. Geteekend door dirk truer, in 1736, te Amsterdam, in hetzelfde jaar verschenen. Zie over een soortgelijk ontwerp op LISTINGH. (Nicolaas) - Nog vindt men van hem Ansichten des Schlosses und Garten bei Hanover, 16 bladen, naar de teekeningen van j. muller.
| |
[Savery, Savry, Savré, Savary, of Saverius.]
SAVERY, SAVRY, SAVRÉ, SAVARY, of SAVERIUS. Met deze verschillende namen zijn de werken van ieder der hier volgende savery's beteekend. Hierdoor zijn bij veel auteurs weder andere personen ontstaan; doch authentieke stukken en de beteekening der werken van één-en-denzelfden persoon bevestigen genoeg de verwarde schrijfwijze van dien vreemdsoortigen naam. Verder komen er werken voor, beteekend met roeland xavery, dat savery moet wezen. Echter bestaan er ook xavery's, als jacob enz. - Zie aldaar.
| |
[Savery. (Jaques, of Jacob)]
SAVERY. (Jaques, of Jacob) Deze jacob savery was de broeder van roeland, volgens Bryan, omstreeks 1545, te Kortrijk geboren, doch Nagler zegt, in 1570, en, bij gelegenheid eener zware pest, in 1602, te Amsterdam, ten grave gedaald. - Hij is een discipel van jan bol, en wel een zijner besten geweest, zegt Van
| |
| |
Mander, I. blz. 325, ‘die vlytig, net, oplettend en onvermoeid in den arbeid, gelyk hem op dat spoor thans (1604) volgt zyn broeder en discipel roeland savery.’ - Hieruit blijkt, dat jacob niet de vader van roeland was, zooals dit bij de meeste auteurs, en ook bij Immerzeel, wordt gevonden, die, minder dan de vreemde auteurs, Van Mander voor zyn vaderland schijnt geraadpleegd te hebben: immers bij Bryan vindt men nagenoeg een gelijkluidend berigt. - Van zijne kunst komt weinig voor. In den Catalogus van G. Hoet, II., bl. 111, vond ik: ‘Een Boerenkermis, vol figuren, in waterverf, door jaques savery,’ die, in 1743, met ƒ51 werd betaald; en in het Vervolg van dien Catalogus, door P. Terwesten, op bl. 331: ‘Een Boerekermis, zeer vol gewoel, door jaques xavery ƒ50.’ Zou dit niet hetzelfde stuk zijn, ofschoon er verschil in de naamspelling bestaat? - Volgens Nagler, zijn er vier stuks Landschappen, naar, of door hem-zelven gegraveerd in fo.-oblong, beteekend j. saverinus en savery, J.C. Visscher ex.
| |
[Savery (Jacobus)]
SAVERY (Jacobus) kan wel een zoon van jaques, of aan die familie verwant geweest zijn. Ik vond hem als uitgever van de Historiën der Martelaren enz., Gedruckt te Dordrecht, by Jacob Braat, voor jacobus savry, woonende in 't Kasteel van Gendt, in 't jaer 1657, in fo. In hoeverre hij deel heeft aan het aantal prenten, (dat de hoofdzaak bij die uitgave was) kan ik niet stellig beslissen. Zeker is het, dat al de platen door de burin der savery's zijn bewerkt, doch dat geene beteekend zijn; ook is het wel waarschijnlijk, dat hij de graveerkunst beoefend en er aan mede gearbeid heeft.
| |
[Savery (Jan, of Hans)]
SAVERY (Jan, of Hans) wordt als neef van roeland savery vermeld. De laatste berigten aangaande het jaar zijner geboorte, te Kortrijk, stellen dit op 1597, terwijl bij anderen daarvoor 1590 gevonden wordt. Brulliot zegt, 1580. Hij is, waarschijnlijk, in 1655, in Engeland overleden. F. Bogaerts zegt, dat hij in dat jaar te Utrecht, waar hij zich had gevestigd, overleden is, en dat hij, welligt, bij zijn oom, roeland, (die daar, in 1621, als kunstschilder in het St. Lucasgild, volgens de Naamlijst van dat Gild, werd ingeschreven) woonde. Zeker is het, dat hij mede in het genoemde Gild, in 1629, als kunstschilder voorkomt. - Voor het laatst vond ik hem te Utrecht, in 1638, blijkens eene Acte van 16 September, in het Protocol van den Notaris Ruysch: ‘Sr. hans savery, schilder, wonende binnen Utrecht, verclaerde Willemptgen van Angeren, jonge dochter, aldaer, voor desen tot syne echte huisvrouw getrouwd, ende beloofd to hebben, tot zyn echte huysvrouwe te zullen nemen, gelyck hy deselve by dese trouwt etc. Aldus ter presentie van etc. ende roelant savery, mede schilder ende borger, te Utrecht; get. haens saevery, roelandt savery.’ - Na dien tijd is hij in Engeland werkzaam geweest, zoo als uit het volgende blijkt: ‘Een zeer groote nooit gecopieerde dodo-afbeeldsel op het Tradescant-Ashmolesche Museum, te Oxford is, zoo als er op te lezen staat, door johannes savrey, in 1651 geschilderd;’ en verder: ‘ook zou johannes savrey vroeger den dodo, te Londen, naar het leven hebben kunnen teekenen.’ Zie Konst- en Letterbode, 1849, Nr. 8. - Hij heeft, zeker, de kunst bij roeland geleerd, want zijne landschappen zijn geschilderd in denzelfden stijl. - Nagler beschrijft 13 stuks geëtste prenten, die, ofschoon niet allen, toch meerendeels door hem-zelven geëtst en zeldzaam zijn.
| |
[Savery (Roeland)]
SAVERY (Roeland) staat bij Immerzeel geboekt, die hem een zoon van jaques noemt. Zie over deze misvatting (dewijl hij zijn broeder is), op SAVERY. (Jaques) - Hoe hoog zijne kunst bij zijn leven werd gewaardeerd, blijkt uit het volgende Extract uit het Register van de Resolutiën der Ed. Mog. Heeren Gedeputeerde Staten 's Lands van Utrecht. Jovis, den 21. December 1626. ‘Syn binnen
| |
| |
ontboden, gecompareert ende gehoort Meesters savre ende vollenhove, constige schilders, woonende binnen deser Stadt Utrecht, eyntelyk met vollenhove gehandelt ende gedongen synde op een stuck schilderie, by hem van den voornoemden savre voor andere waren overgenomen, ende geboden zynde de somme van zeven hondert guldens, soo heeft den voorsz. vollenhove daarvoor 't voorsz. stuck schilderie myne Heeren d'ordinaris Gedeputeerden verlaten, midts genietende gereedt gelds; diensvolgens hebben het Hare Ed. Mog. daervoor aengenomen ende gecocht omme in conformité van voorgaende toesegginghe ende gedane presentatie vereert ende gesonden te worden aan hare Excellentie Mevrouwe de Princesse van Orangien. Ende is goed gevonden, dat men op de voornoemde vollenhove behoorlyke ordonnantie ter somme toe van de voorsz. zeven hondert gulden verleenen zal.’ - Zie nog over het aankoopen van meerdere schilderijen, om tot geschenk te dienen, op POELENBURG, (Cornelis van) en VOLLENHOVE. (H. van) Zijne schilderijen zijn in meest alle voorname Kabinetten aanwezig. - Een aantal graveurs hebben er van in plaat gebragt, en zelf, zegt Nagler, zou hij eene voortreflijke plaat, in nieulant's trant geëtst hebben, die zeer zeldzaam is, Een klein boschachtig Landschap, met een grooten ouden boom op den voorgrond; in den achtergrond, links, een houten brug; bij het water, twee mannen en eene vrouw, met een kind; h. 4 dm. 6 str., br. 5 dm. 4 str. Par. Hiervan bestaan enkele drukken, beteekend r. sav. s. - Zijn Portret - met een daaronder gevoegd bijschrift, dat den lof, hem door zijne tijdgenooten toegezwaaid, duidelijk te kennen geeft, en wat ik hier onder zal laten volgen, - is door p. moreels pinx. geertruy roghmans sculp., in ovaal, in fo. Het bijschrift luidt: ‘roelant savery, Schilder van Rodolphus en Mathias, Roomsch Keyser. Geboren te Cortryck Ao. 1576. Sterf tot Utrecht Ao. 1639. - Het scheen, dat savery Natuera overtreften, als hy afbeelde rotzen, boschen, beest of blom, - Dus Rudolph en Mathias, (keysers) hem verheften het Tirols wonder-wesen deelt hy Neerland om - Natuer bevreest, dat hy in als haer moght verwinnen, benam hem 't leven door verstoringe der sinnen. - Nu treurt om syn dood Belgica, en in roeren is Duytslant door dees tyding, die hun fama bringht. - Charon en can de ziel nau door Averni voeren, door het gekerm dat hem aen allecant omringht; - Terwyl de wereld weent, soo lachen meer de geesten, int Elisei velt, nu dat de Meester comt, - Vcierende hun Ryck met allerleye Beesten, met woeste Boschen en met lieffelyck Geblomt. - Hendr. Lambr. Roghman, Ao. 1647. - Ook in Van Mander, De Bie, en Houbraken komt er een voor.
| |
[Savery. (Salomon)]
SAVERY. (Salomon) Bij Immerzeel vond ik dezen bekenden teekenaar en plaat-snijder verkeerd genoemd, als sebastiaan savry, waarin hij welligt Van Eynden en Van der Willigen gevolgd heeft. De meeste zijner werken zijn alleen met s. savry beteekend, en door den een of ander met sebastiaan gedoopt. - Een berigt, getrokken uit de Pui-Aanteekeningen der Stad Amsterdam, 1578 tot 1749, betreffende de huwelijken, luidt: ‘2 January 1616. salomon savry, oud 22 jaren, plaetsnyder, wonende op de Nieuwezyts-achterburgwal, geassisteerd met roland savry, syn oom, ter eenre, en Mayke Panten, wonende op de Hoogstraat, geassisteerd met Martynke van Lede, haer moeder, ter andre zyde.’ Hieruit blijkt zijn huwelijk en zijn geboortejaar 1594, hetwelk bij de meeste auteurs verschillend wordt opgegeven; verder dat roeland en jaques savery zijne ooms waren, en dat hij dus wel tot die familie behoorde, waaraan velen en ook Nagler twijfelen. - Bij dien auteur vindt men de volgende gravuren vermeld, als, Portretten: Koning Karel I, van Engeland, naar a. van dyck, in fo. - A. Clovius, naar a. cuyp, 1646, ovaal in fo. - d.r. camphuysen, naar j. casteleyn, in fo. -
| |
| |
R.W. Wybma, kniestuk, naar j. de backer, in fo. - C. van Haesdonck, naar lievens, 1640, in fo. - p.p. rubens, ovaal in fo. - Claude Saumaise, ovaal in fo. - Adr. Leeghwater, naar th. de keyser, in 4o. - Isaac Saaly Past. v. Zierikzee, in fo. - S. Episcopius, in fo. - R. Anslo, kopij naar rembrandt. - De Advocaat Tolling, Idem. - Een Man, met een breeden hoed op, naar g. honthorst, in fo. - Borststuk van een Jong officier. rem. s. savry exc. h. 6 dm. 7 str., br. 4 dm. 11 str. Par. - Een idem oude, met korten baard, kopij naar rembrandt, in gr. 8o. - Een idem, rijkgekleed, rembrandt inv. savry fec. in gr. 8o. - Verder verschillende onderwerpen, als: Christus drijft de koopers en verkoopers uit den Tempel, naar rembrandt, h. 15 dm. br. 19 dm. - Christus voor Pilatus, naar idem; h. 19 dm. 6 str., br. 15 dm. 9 str. - De Schatpenning, vergroote kopij naar rembrandt, gr. fo. - St. Hiëronymus, in 4o. - Idem, kopij naar rembrandt, in gr. fo. - De Barmhartige Samaritaan, naar denzelfden. - Vervolgens zes stuks in de Blyde Inkomst van Maria de Medicis, te Amsterdam, in gr.-fo. - Zes bladen, om aan elkaêr te hechten, bij het Werk Discessus Hispanici Praesidii Trajecti ad Mosam. Anno 1632, die 23 Augusti; door anderen aan j.v. velde toegekend. - Een ridderlijke Optogt, in eene Nederlandsche stad, 6 bladen, om ze aan elkaêr te hechten. - De Huwelijken, 3 bladen, kopij naar j. saenredam. - Een Spanjaard voor eene zittende Dame, in fo. - Een reeks van 6 bladen Boerengezelschappen in fo. - Idem van 16 kl. bladen, Hollandsche gewoonten en gebruiken voorstellende. - 51 stuks in J. van der Veen's Adam's Appel; Amst., 1642, in 4o. sal. savry (in mijn exemplaar staat s. savry). - 17 stuks Voorstellingen uit Ovidius; deze worden betwijfeld. - 6 stuks Vrouwen, in rijke Hollandsche kleederdragt, in 8o. - 12 stuks Hollandsche Boeren, en andere figuren, naar p. quast, in 8o. - Hiervan bestaan ook kopijen. - De Vijf Zinnen, naar denzelfden. sal. savry exc. in 8o. - Een reeks van 6 bladen, met grotesque figuren. Opschrift: Jan-liagels (Janhagels?) Cumpagne, 1638, h. 2 dm., br. 1 dm. 8 str., zeldzaam. - Een reeks van 16 bladen, met verschillende Dieren. Op den titel: Warande der Beesten, in 4o. - Een reeks van 6 bladen, met verschillende Schepen, in gr. 4o. - Een Landschap, met koeijen in de weide, naar p. potter, in 4o. Door sommigen wordt dit blad aan j. visscher toegekend. - Ik voeg er bij, dat hij voor het groote Werk van Thibault, Académie de l'Epée enz. - Zie daarover op BOLSWERT (Scheltus à) - eenige platen heeft gegraveerd, waaronder men zien kan, hoe somtijds de lettergraveurs de namen misvormen: op eene er van staat salomon saursius schulp. Amsterd., en op anderen weder salomon savry sculp. Amsterd. Hieruit blijkt duidelijk, dat zij de begane fouten niet herstelden, en dergelijke dingen vonden legio plaats.
| |
[Savoyen (Carolus, of Carel van)]
SAVOYEN (Carolus, of Carel van) is bij Immerzeel vermeld. Nagler zegt, dat hij een leerling van sebastian stoffkopf was, en dat hij, zooals Balkema, doch zonder eenig bewijs, opgeeft, in 1669, te Antwerpen, oud 50 jaren, overleden is.- Bryan-Stanley voert uit Zani aan, dat hij in 1680 nog leefde. - Te Antwerpen, in 1619, geboren, woonde hij echter, zegt Immerzeel, in Holland. Dit kan alleen uit zijn Portret, door hem-zelven fraai geëtst, en dat in De Bie, doch zonder jaartal, voorkomt, worden afgeleid, ofschoon die auteur alleen zegt: carel van savoyen, Schilder van Antwerpen, Anno 1619; bij gevolg staat er niet geboren. Meer afdoende kan dit bevestigd worden uit het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, waarin staat aangeteekend: ‘carel savoy (van savoyen) ontfangen als discipel by jan coessiers, 1635’ zoodat hij toen 16 jaren oud was, hetgeen zeer aanneemlijk is. Die in het Gildeboek op hem volgt, is zekere jan savoyen, ontfangen als meester, 16..., sterft 1676, en deze kan wel van zijn geslacht zijn
| |
| |
geweest. - Dat hij ook levensgroote historiële onderwerpen heeft geschilderd, blijkt uit Venus en Cupido (levensgroote beelden van karel van savoye), welk stuk op de Verkooping van Johan van Marselis, in 1703, te Amsterdam, gehouden, onder Nr. 41 van den Catalogus, voorkwam. Verder komen er ook wel andere onderwerpen enz. van hem voor, als: Joseph in de Gevangenis; in een Idem, te Ibid., van Izaak Hoogenbergh, 1743, ouder Nr. 62, en, in een Idem van Warmenhuysen van Bennebroek, 's Hage, 1719, onder Nr. 60: Een Muziek van drie aangename Portretten. - Tijdens den dichter Jan Vos, bestond er van hem eene schilderij, ‘Diana wordt Adonis door Venus ontschaakt, in de zaal van den Edelen Heer Mr. Willem Blaauw, te Amsterdam,’ waarop hij een vers heeft gemaakt. Zie I, bl. 389, Amst. 1726, in 4o. - Wagenaar, in zijne Beschryving van Amsterdam, in fo., II, M. 113 en 116, meldt, dat hij, in 1656, een Aliaarstuk, voor de Kerk op de Nieuwe-Zijds-Voorburgwal, en, in 1659, Eene Afneming van het Cruys, voor die op de Nieuwe Zijds-Achterburgwal heeft geschilderd. - Nagler zegt, dat hij ook eenige bladen zou geëtst hebben, en gelooft, dat de geëtste prenten De Vlugt in Egypte, - 12 kl. bladen met Soldaten en Officieren, en 6 kl. idem, Kleederdragten van den Franschen Adel, onder Lodewijk XIII., beteekend d.s. sc., en die door le pautre, onvoorwaardelijk, aan daniel savoye, van Grenoble, worden toegekend, doch ook wel van de savoye, namelyk yan onzen carel, kunnen zijn. - Deze kunstenaar werd op eene aangenaam-verrassende wijze in levendige herinnering gebragt eu opgevoerd door een kundigen historievorscher, in zijn tafereel: Een Amsterdamsch Musyck-Collegie in de XVII. Eeuw. Familie-herinnering van Paulus Forestiers, uitgegeven door J.A. Alberdingk Thijm, O.S. Gr. Eq. Amst., Langenhuysen; 1860, in kl. 8o.
| |
[Savry. (Sebastiaan) Zie op Savery. (Salomon)]
SAVRY. (Sebastiaan) Zie op SAVERY. (Salomon)
| |
[Saxen, (H.K.H. Princes Marie Charlotte Amelie Auguste Victoire Clementine Leopoldine van)]
SAXEN, (H.K.H. Princes Marie Charlotte Amelie Auguste Victoire Clementine Leopoldine van), beminde dochter van Z.M. Leopold Georges Chrétien Fréderic, Hertog van Saxen, Prins van Saxen-Coburg-Gotha, Koning der Belgen, en van H.M. Marie Thérèse Charlotte Isabelle Princes van Orléans, Koningin der Belgen. Zij werd den 7. Junij, 1840, te Laken, bij Brussel, geboren, en is den 27. Julij, 1857, in den echt getreden met Z.K.H. Ferdinand Maximiliaan Joseph, Aartshertog van Oostenrijk. Deze zoo algemeen beminde, kunstlievende Vorstin beoefent, met hooge verdienste, het schilderen van Landschappen, die zeer de aandacht van bevoegde kunstenaars trekken. Met dichterlijk gevoel, zijn hare tafereelen naar de natuur genomen, en, door licht en bruin, voortreflijk van kleur en penseelsbehandeling. - Eerst in 1854, verkreeg de Heer p.l. kuhnen, te Brussel, het voorregt, hare verdere oefening in het schilderen, tot Hoogst-derzelver huwelijk, te leiden. Niet alleen het penseel, maar ook de teekenstift wordt door haar uitmuntend gehanteerd. Daarvan getuigt een allerfraaist op steen geteekend Landschap, zijnde een Boschgezigt; op den voorgrond, een weg, waarover een man, vrouw en hond gaan; verder twee boerenwoningen, en stapels gekloofd hout, die zich ook regts op den tweeden grond bevinden. In den voorgrond beteekend charlotte inv. et f. Onderaan, in de marge, staat; Peint et Lithographié par S.A.R. Madame la Princesse charlotte. Een fraaije afdruk werd mij, als schrijver van dit Werk, door tusschenkomst vau een hoog-geplaatst persoon, welwillend voor mijn Atlas vereerd.
| |
[Scalberge (Frederik)]
SCALBERGE (Frederik) was een Vlaamsche graveur, die van 1623 tot 1636 bloeide, zooals blijkt uit de jaarmerken, bij de uitgave zijner werken gevoegd. Vier zijner etsen zijn beteekend Rome, 1623; anderen, zonder naam van plaats, voeren de jaartallen 1625 en 1627, en weder anderen, Parijs, 1636. De eerste zijn in
| |
| |
den trant van paulus bril; de anderen in dien van willem van nieulant, of komen, misschien, meer den stijl van nicolaes moyaert nabij. - Somtijds beteekende hij ze met scalberge, en dan weder met scalle berge. - Hij moet echter niet verward worden met pieter scalberge, die, omstreeks denzelfden tijd, te Parijs, bloeide, doch minder bedreven was. Ofschoon deze scalberge noch bij Brulliot, noch bij Heller te vinden is, zoo staat hij toch bij Bryan-Stanley geboekt.
| |
[Schaak, of Schaeck, (Willem)]
SCHAAK, of SCHAECK, (Willem) een teekenaar, graveur en tijdgenoot van jan gole, die, even als deze, in mezzo-tinto arbeidde. Zijne werken komen weinig voor, en zijn ook niet fraai. Er bestaan van hem: De Vier Elementen, curieus door dames van zijn tijd voorgesteld, w. schaak fecit et exc. in fo. - De Vijf Zinnen, even curieus in fo. - Een Geestelijke, bij wien eene Dame biecht, in fo. - Hagar, bij eene rots zittende, met den Engel en Ismaël. - w. schaeck fec. G. Valck ex. in fo.
| |
[Schaak, (Jer. van)]
SCHAAK, (Jer. van) een bekwaam graveur in mezzo-tinto, Tot bewijs hiervan kan dienen het Portret van Do. Nicolaas Ruymveld, d. van plass pinx. j. van schaak fecit et exc. in fo. - De weêrgaê, Do. Cornelis van Aken, is niet zoo fraai, en eene kopij naar verkolje. - Deze beiden waren, omstreeks 1650, leeraren te Delft, hetgeen mij doet vermoeden, dat van schaak in dien tijd daar heeft gewoond.
| |
[Schaap, (W.)]
SCHAAP, (W.) een zeeschilder, die zich te Utrecht had neêrgezet, en daar, in 1806, als Lid van het Schilders-collegie staat ingeschreven. Hij oefende in genoemde stad het beroep van kamerbehangsel- en rijtuigschilder uit, doch is, in 1820, met zijn gezin, naar Amsterdam vertrokken, waar hij op de Tentoonstellingen van zijn werk geleverd heeft. Hij had een zoon, die veel aanleg voor het vak, van beesten-schilderen bezat, en veel schetsen, met zeer geestige onderwerpen vlug vervaardigde, waarvan ik er eenigen tot gedachtenis bewaar, terwijl ik later van dezen academievriend niets meer heb vernomen.
| |
[Schaasberg, (Adriaan en Simon)]
SCHAASBERG, (Adriaan en Simon) vader en zoon, beide Hagenaars van geboorte, die portretten, landschappen en ook miniaturen schilderden. P. Terwesten vermeldt, in zijn Ms., den eerste op het jaar 1753, en den tweede op 1794.
| |
[Schabol. (Rogier) Zie op Weyde. (Rogier van der)]
SCHABOL. (Rogier) Zie op WEYDE. (Rogier van der)
| |
[Schaeck, (B., of C., of P.)]
SCHAECK, (B., of C., of P.) een zeer verdienstlijk kunstenaar, wiens werk weinig voorkomt, en die, waarschijnlijk, een liefhebber is geweest, in het laatste gedeelte der XVII. eeuw bloeijende, te Rotterdam. - Ik heb van zijn werk gezien, een klein stukje, in den geest van brekelenkamp (ofschoon de aard van zijn penseel meer naar dien van david ryckaert overhelt), voorstellende Een Binnenhuis, waarin een zittend Vrouwtje, met een deken op haar schoot, en verder bijwerk. - Hoet, in zijne Catalogussen, noemt twee stuks: Een Boerengezelschap van schaak, ƒ12,50, - en, Een Boerenhuisje, waar ze met de kaart spelen, zeer uitvoerig door schaak, ƒ40,50, welke som hoog is te noemen, daar op dezelfde Verkooping een idem stukje van a. van ostade, ƒ15, - en, Een Vrouwtje, dat schuurt, door pieter de hooge, ƒ37 gegolden heeft. - Op de Verkooping van D. van Dyl, in 1813, te Amsterdam, was mede van hem Een oud Man, zittende, met een kan en pijp in de hand, klock van behandeling enz.
| |
[Schaep, (A.M.)]
SCHAEP, (A.M.) een zeer verdienstlijk en weinig bekend plaatetser, die eenige Boekjes heeft uitgegeven, als: Gebouwen, met figuren, naar b. breenbergh; op het eerste blad: Diversa antiquitatis vestigia, quorum inventor b. breenbergh. Facta a.m. schaep. Anno 1648, 12 bladen, in 8o.-oblong; m. schaep fec. et excud. in 8o. geestig geëtst, en zeer zeldzaam. - De Galeislaven, naar c. de wael, 12 bladen, in 4o.
| |
| |
| |
[Schaepkens (Alexander)]
SCHAEPKENS (Alexander) werd, in 1815, te Maastricht, geboren, en is nog door Immerzeel als een veelbelovend kunstenaar vermeld. Thans kan ik, als vervolg op zijn levensberigt, er bij voegen, dat hij daaraan volkomen beantwoord heeft. Nadat hij zijne kunststudiën aan de Stads-Teekenakademie (waarbij hij de Rijks-medalje voor het teekenen naar het Antique behaalde), en evenzoo aan het Kon. Athenaeum, aldaar, had volbragt, heeft hij zich, aan de Kon. Academie, te Antwerpen, verder geoefend. Zijne eerste schilderij, Een Stadsgezigt, leverde hij op de Tentoonstelling aldaar, in 1834, en na deze proeve, die de goedkeuring van kenners mogt wegdragen, wijdde hij zich aan dat vak, en dat van landschapschilderen. - In 1835, ging hij naar Brussel, waar hij van de lessen aan de Academie van Schilder- en Teekenkunde, twee jaren lang, gebruik maakte. In 1837, keerde hij naar Maastricht terug, en vervaardigde veel studiën naar de Monumenten dier stad en der daarbij gelegen schilderachtige landgezigten, die den Maasstroom omringen. Daarna vertrok hij naar Parijs, om in het Louvre-Museum de oude meesters en voornamelijk de Hollandsche School te bestuderen. Bij zijne terugkomst te Maastricht, vatte hij zijne studiën naar de natuur in de omstreken, aldaar, weder op, en deze werden zóó schoon en zóó naar waarheid teruggegeven, dat hij voor een beminnaar der kunst eene reeks van 30 stuks teekeningen, in waterverw, Des vues, prises d'après nature, des Chateaux, Ruines les plus remarquables du Duché de Limbourg moest vervaardigen. Van deze Teekeningen heeft hij er 23 in Lithographie, met bijbehoorende beschrijving, uitgegeven, onder den titel: Vues dans le Limbourg, en het was naar aanleiding dezer uitgave, dat zich de smaak des kunstenaars voor de kennis der Kunstgewrochten der oudheid begon te ontwikkelen, en vervolgens roemrijk is uitgebreid. Verder heeft hij de voornaamste steden der Nederlanden bezocht, en vele studiën in 's Rijks Museum, te Amsterdam, en te 's Gravenhage vervaardigd. - In 1842, toog hij andermaal naar Amsterdam, en verkreeg van het Kon. Nederlandsch Instituut, een Diploma tot het Onderwijs in het teekenen naar het menschbeeld, voor de bouwkunde, en voor de perspectief, waarna de Gemeenteraad van Maastricht hem tot Directeur der School van Schoone Kunsten dier stad benoemde. - De Heer schaepkens heeft, sedert eenigen tijd, een groot aantal Verhandelingen en Bijdragen, de Oudheidkunde en de Middeneeuwsche kunst betreffende, uitgegeven, gelijk die voorkomen in de Académie d'Archéologie de Belgique, in den Messager des sciences historiques, en andere wetenschaplijke Tijdschriften, die meestal versierd zijn met juiste afbeeldingen, zoo noodig, om tot meerdere opheldering er van te dienen. Er komen zeer merkwaardige Verhandelingen onder voor, als: Des Cloches et leur usage, in l'Académie d'Archéologie de Belgique, 1857, Nr. Septembre. - Annales de la ville de Maestricht. Idem. Tom. XVII. Anvers, 1860. - In 1834, heeft hij ook een Levensberigt van zijn stadgenoot, den beroemden beeldhouwer mathieu kessels geleverd. - Het is door onzen kunstenaar, dat het schoone land van Limburg, met al zijne merkwaardige gehouwen, thans zoo algemeen, naar waarde, wordt gekend, terwijl hij zijn geboortegrond door de uitgave der volgende Werken bijzonder aan zich verpligt heeft, als: Rolduc et ses Environs, dessinés d'après nature, et lithographiés par alexander schaepkens. Paysages et Monuments du Duché de Limbourg, avec texte archéologique et historique; Maestricht et Bruxelles, 1852, 8 platen, in plano oblong, met kleuren gedrukt. Wanneer men de gezigten zóó naar waarheid en geestig geteekend verkrijgt, behooren ze meer als een bijzonder kunst-gewrocht, dan wel als gewone afbeeldingen van dien aard beschouwd te worden, want in alles ziet men, waarlijk, de hand van het geoefende talent, on de natuur,
| |
| |
in den vrijen geest der oude beroemde School behandeld, teruggegeven. Ditzelfde mag ook gezegd worden van het uit- en inwendige van kerken enz. met fraaije figuren gestoffeerd, in zijn Werk Anciens monuments d'Architecture du XI. au XIII, siècle dans le Limbourg, etc. Ibid., 1855, 8 platen in gr. fo., met Titel. - Nog gaat er van hem uit: Vue de Maestricht etc. X Pl., Ibid.; - Rosenkranz, Ibid., in fo. - Près de la Meuse, XII eauxfortes, in kl. 8o., en in 12o., terwijl thans op de pers is: Montagne de Saint-Pierre, près de Maestricht, 11 geëtste platen, die door meerdere zullen gevolgd worden. - De Heer A. Siret heeft zich tot taak gesteld, al de etsen der gebroeders alexander, théodore en arnaud schaepkens, in het Journal des Beaux-Arts, (Anvers) te beschrijven. - De Heer schaepkens heeft, sedert 1836, tot heden toe, bijna onafgebroken, op alle Brusselsche Tentoonstellingen, de vruchten van zijn penseel geleverd, die door bevoegde kenners met genoegen beschouwd en tevens gunstig beoordeeld werden. Thans houdt hij zich onledig met de voltooijing eener groote schilderij, een historisch Landschap; op een stuk grond, in eene woestijn, door twee rijen rotsen omringd, is, in het midden, St. Arnould, Bisschop van Metz, in gebed, aan den voet van het Kruis voorgesteld. - Het ligt in den aard der zaak, dat zulk een talent, zich zoo onvermoeid ten nutte van zijn vaderland bewegende, de aandacht van Z.M. koning Willem III., Hertog van Limburg, tot zich trok, die hem dan ook in April, 1857, tot Ridder der Orde van de Eikenkroon benoemde. Verder lees ik, dat ‘Hare Maj. de Koningin de opdragt aangenomen heeft van een Werk, getiteld: Monuments du Moyen-âge, en den schrijver, den Heer alexander schaepkens twee prachtige porceleinen Vazen doen toekomen.’ Handelsblad, 23 April, 1860. - Hij is lid der Kon. Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, en Eere- en Werkend lid van meer dan 20, zoo binnenals buitenlandsche Genootschappen van Kunsten en Wetenschappen. - Eindelijk, bezit de Heer schaepkens eene voorliefde voor Middeneeuwsche oudheden, voor die der Renaissance, en voor die uit den tijd van Lodewijk XIV. en XV., en heeft eene aanzienlijke Verzameling van voorwerpen uit die tijden, als gebeeldhouwde en gesneden meubelen, schilderijen, gravuren, porceleinen, wapenen, stoffen enz., bijeengebragt. - Zijn Portret, ter zijde, borststuk, in een rond gevat, waar boven alexander schaepkens, onder, links, een Wapenschild, keel met een ster van silver, en regts de Orde der Eikenkroon, is stout en geestig geëtst door zijn broeder arnaud, in 4o.
| |
[Schaepkens, (Arnaud)]
SCHAEPKENS, (Arnaud) jongste broeder van alexander en théodore, werd, in 1817, te Maastricht, geboren. - Hij houdt zich, hoofdzaaklijk, onledig met teekenen en plaat-etsen, waartoe hij de leiding van Professor e. corr, aan de Antwerpsche Academie, heeft gehad. - Zijn smaak voor de Middeleeuwsche oudheden en de daaraan verbonden studiën, levert bestendig de schoonste vruchten van dien arbeid. Het zal genoeg zijn, slechts te noemen: Trésor de l'art ancien, sculpture-architecture, ciselures, émaux, mosaïques et peintures, recueillis en Belgigue, dans les Provinces limitrophes etc. Dessinés d'après nature et gravés par arnaud schaepkens, Bruxelles, 1846, gr. in fo., 30 platen, met tekst. Iemand, die zulk werk kan beoordeelen, de Heer Didron, heeft in zijne Annales archéologiques, Paris, Mai, Juin, 1850, hem onverdeelden lof toegezwaaid, en er van gezegd: ‘A l'exception de la ville de Reims, sur les trésors de laquelle on a fait un livre spécial, la France ne possède pas encore un ouvrage analogue à celui de M. schaepkens.... Nous voulons appeller l'attention sérieuse de notre époque sur eette industrie artistique du Moyen-âge, et nous sommes heureux que M.a. schaepkens nous ai devancés; avec une aussi bon guide, nous ferons
| |
| |
nôtre route plus vite et plus rapidement.... Voilà, de la bonne et utile archéologie, de la science qui sert, et comme nous tâchons d'en faire pour notre propre compte. Nous espérons que M.a. schaepkens ne se tiendra pas à ce premier volume etc.’ - Hieraan wordt gevolg gegeven, daar hij zich onledig houdt met het etsen van XXXV. pl. in fo., die onder den titel van l'Art ancien zullen verschijnen. - De Heer schaepkens heeft, zoo voor zich, als ook gezamelijk met zijn' broeder alexander, Bijdragen in de Archeologische Tijdschriften, met daarbij gevoegde afbeeldingen, geleverd, en is, uit den aard der zaak, Membre correspondant de l'Académie d'Archéologie de Belgique. - Hij houdt zich ook onledig met het vervaardigen van fraaije teekeningen in crayon, naar oude meesters, als rembrandt, maes, enz. Eene zijner laatsten is genomen naar de schilderij van a. scheffer, Evrard le larmoyeur. - Zie over zijne etsen op SCHAEPKENS. (Alexander)
| |
[Schaepkens (Théodore)]
SCHAEPKENS (Théodore) staat reeds, naar waarde, bij Immerzeel geboekt. Sedert dien tijd, heeft hij verscheiden historiële onderwerpen, op groote schaal, geschilderd, waarover men in een verslag der Tentoonstelling van Brussel, Sur l'Art historique en Belgique; Salon de 1848, bl. 11, leest: ‘Le tableau de M. schaepkens sera mieux placé dans une de nos anciennes églises gothiques, qu'à l'exposition. Sa couleur sombre et vigoureuse à l'excès demande un jour mitigé; les lignes savantes et hardies se marieront bien avec celles d'un de nos monuments du siècle précédent. Peu d'artistes cherchent ces qualités si nécessaires à tout tableau monumental ou réligieux. Saint George est assis sur son destrier blanc; à la droite du soldat chrétien se trouve la Charité, étendant la main au ciel et serrant sur son coeur un petit enfant. Le chevalier a terrassé sous lui l'esprit du mal. Le groupe est heureusement agencé; les expressions sont vraies et bien senties; le cheval est réussi dans sa pose énergique qui offrait der grandes difflcultés etc. - Verder zijn er op verscheiden daaraanvolgende Tentoonstellingen vele zijner werken gezien, als, in 1851, De dood van den Kolonel der Nederlandsche Carabiniers Coenegracht, te Waterloo, waarvan eene fraaije lithographie in plano uitgaat; - en, De Hemelvaart van Maria, 12 vt. hoog, die de kerk van St. Quentin, te Hasselt (Limburg) versiert. - In 1854, De Begraafnis van Jan zonder Vrees, Hertog van Brabant. - In 1857, Bethlehem, (les premiers martyrs), - en op de daaraanvolgende, St. Lambert in gebed aan den voet van het Kruis; de figuren levensgroot, en in de O.L.V. kerk, te Maastricht, geplaatst. - De Heer schaepkens heeft 25 etsen vervaardigd, - Zie daarover op SCHAEPKENS, (Alexander) - 10 teekeningen gelithographieerd, 200 teekeningen op hout gemaakt, en verscheiden teekeningen voor gebeeldhouwde monumenten, bouwkundige versierselen voor drijfwerkers enz. vervaardigd.
| |
[Schaft, (Dominicus)]
SCHAFT, (Dominicus) een weinig bekend kunstenaar, die bij Houbraken op de lijst der Roomsche bentbroeders, als Maleachi, het hek sluit, en den bentnaam van Weltevreden bekwam. ‘Eerst schilderde hy beelden en portretten, naderhand was hy waijerschilder, omdat zyn hand beroerd werd.’
| |
[Schagen, (Gerret van)]
SCHAGEN, (Gerret van) een kunstgraveur, die wel een zoon van gilles van schagen, van Alkmaar, kan zijn geweest, doch dien ik, tot mijne bevreemding, nergens heb vermeld gevonden. Ik bezit onderscheiden prenten in fo., door hem, naar a. van ostade gegraveerd, vrijwel behandeld, en in haar soort beter, dan die naar n. berchem. Een stel van 8 stuks, met een adres op eene fontein geplaatst; berchem delin. gr. van schagen fecit et excud. op de Haarlemmerdyk, (te Amsterdam) zonder jaartal. Naar mijne gissing, moet hij op het laatst der
| |
| |
XVII. eeuw hebben gebloeid. - Nagler kent gerret niet, en zegt op gilles, dat de bovengenoemde prenten door anderen, aan hem worden toegekend.
| |
[Schalcke (....)]
SCHALCKE (....) was een Hollandsch kunstenaar, die, zeer verdienstlijk, riviergezigten, landschappen met beesten en figuren schilderde, en in de tweede helft der XVII. eeuw bloeide, doch bij onze Nederlandsche auteurs niet is te boek gesteld, zooals Bryan-Stanley teregt heeft opgemerkt, terwijl hij verder zegt, dat men kennis aan hem gekregen heeft door de ontdekking van een Landschap, zijnde een riviergezigt, met zijn naam beteekend, waarin de geestige en vrije behaudeling als van teniers, en het effect van licht, naar rembrandt, doorstraalt. Het tafereel wordt verlevendigd door menschen, wagens en schuiten, die allen in werking zijn, terwijl het vee midden in het stuk staat. Uit den aard van het werk blijkt, dat kleine schilderijen bepaaldelijk zijne studie zijn geweest. - Nagler, die eene Lithographische prent (door c. wurbs, 1838), naar een Zeestuk uit de Galerij, te Praag, door schalcke, heeft gezien, vraagt, met groote naïviteit, of dit niet volkomen hetzelfde Werk is als van godfried schalcken? Onze waardige vriend, zegt Bryan, kan verzekerd zijn, dat dit het geval niet is. - Ik vraag, of hier niet aan jan jacob schalgh, of schalch - die volgt - moet gedacht worden, zoo men het midden der XVIII. eeuw daarmede vereenigen kan.
| |
[Schalgh, of Schalch, (Jan Jacob)]
SCHALGH, of SCHALCH, (Jan Jacob) wordt door Pieter Terwesten, Ms., in 1764, als te 's Gravenhage lang gewoond hebbende, opgegeven. Hij schilderde Landschappen met paarden, die fraai waren, waarvan Terwesten een zijner beste, toen bij a. schouman, heeft gezien. Voorts vervaardigde hij veel teekeningen, in dienzelfden stijl, met O.I. inkt opgewasschen, en heeft ook het etsen beoefend, doch kon, op den langen weg, hier geen bestaan voor zijn gezin vinden, weshalve hij weder naar zijn geboorteplaats, Schaffhausen, in Zwitserland, terug is gekeerd. - Bryan-Stanley zegt, dat hij in 1770, overleden is. - Op eene Verkooping, te 's Hage, van Mr. Willem van Wouw, 1764, waren, onder Nr. 155 van den Catalogus: ‘Acht Landschappen na 't leven, zynde gestoffeerd met beelden en beestjes, gewasschen met O.I. inkt; door jan jacob schalch.’ - Zie nog op SCHALCKE. (....)
| |
[Schalken. (Godfried)]
SCHALKEN. (Godfried) Deze beroemde kunstenaar staat bij Immerzeel geboekt. Om der geschiedenis wil, voeg ik er hier bij, dat hij ook tot de volvoering van groote werken geroepen werd: ‘Gelesen de requeste van godefridus schalcke, Konstschilder alhier in den Haege, inhoudende, dat hy, suppliant, op order van het Collegie ter Admiraliteyt op de Maese, hadde aengenomen derselver Raedtcamer te beschilderen, met verscheidene Portraicten, soo van syn jegenwoordige Majesteit als van deszelfs voorvaderen; hare Ho. Mo. versoeckende, om reden in de requeste geexprimeert, dat haer Ho. Mo. geliefde, den suppliant te permitteren, dat hy de portretten, die hy suppliant ten dien fine nodig had, en geplaatst zyn in de nieuw gebouwde kamer van haer Ho. Mo., voor den tydt van een maend, het een voor, het ander na, soude mogen lichten, en ten zynen huyse copieren, en zulcks gedaen zynde, ieder weder op zyne plaets te stellen, sonder nochtans het minste leed daeraen te doen; doch in cas dat haere Ho. Mo. daerin zwarigheit mochten maken, dat de suppliant dan maer de gunst verkreeg, dat hy alle tronies van de gemelde pourtretten op de gemelde camer van haer Hoog Mogende zoude mogen copieren. Waerop enz. is verstaen, dat de suppliant do voers. pourtretten, sonder die te beschadigen te mogen copiëren in een van de vertrekkamers op de ure, dat hare Hoog Mogenden noch niet zyn vergaderd.’ Deze genomen maatregel scheen voor hunne Ho. Mo. op den duur lastig te zijn. Dientengevolge kwamen zij op hun besluit terug, door geheel aan het verzoek
| |
| |
van schalken te voldoen. ‘Is, na deliberatie, goedgevonden ende geordonneert, dat aen g. schalcke, Schilder, sal werden gepermitteert, om de schilderyen, hangende in de vergaderkamer van hare Hoog Mogende, voor een korten tyd, d' een na de ander, nae zyn huys te nemen, om deselve nae te schilderen voor het Collegie der Admiraliteyt op de Maese, mits dat hy goede sorge sal hebben te dragen, dat de voors. schilderyen op geenerlei wyze worden beschadigd.’ Resolutiën der Staten-Generaal, 22 September, en 23 November, 1700. - In de Verzameling van J. van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, waren, onder Nr. 452 van den Catalogus, de volgende Portretten van godfried schalken aanwezig: ‘Dezen kunstenaar ziet men verbeeld met palet en penseelen in zyn hand, ongemeen fraai en zeer uitvoerig, in de manier van g. douw, door den Ridder karel de moor, pinx. Ovaal, op koper, h. 2 5/4, br. 2⅛ dm. - Nr. 453. Dezelve schilder. Dit is een Borststuk, door een onbekend meester, fraai op doek geschilderd; h. 24, br. 19½ dm.’ - Of een dezer twee beland is in de Galerij te Florence, waarin er één wordt gevonden, kan ik niet beslissen. - Ook gaat zijn Portret in prent uit: kniestuk, links, staande bij een pilaar, leunende op den piedestal; in de hand een brandende kaars, waardoor hij verlicht wordt; naar zijne schilderij, zwarte kunst, door j. smith, 1694, in kl. fo., waarvan ik ook een afdruk in bruin bezit. Ditzelfde Portret, verkleind en anders om, zwarte kunst, door p. schenk, in gr. 4o., en meer anderen. Dat bij Houbraken voorkomt, schijnt naar de eerstgenoemde prent genomen te zijn. Bij de drie geëtste portretten, door Immerzeel vermeld, kan ik nog voegen dat van Balthazar Lydius, Pred. tot Dordrecht, met een vierregelig vers van J. Cats, beteekend g. schalken fecit, doch, zeker, naar de schilderij van een vroegeren meester genomen, want Lydius overleed in 1629. Het hoofd is zeer uitvoerig geëtst. Deze prent behoort niet in het Werk van M. Balen, Beschryving van Dordrecht, ofschoon zij in enkele exemplaren voorkomt, evenmin als die van M. van den Broeck. - Zeldzaam. - Deze schijnen later voor liefhebbers te zijn vervaardigd, die ze in hun Balen er hebben bijgevoegd. - g. dou, h. 6 dm. 1 str., br. 4 dm. 7 str. Par. - Nagler vermeldt nog Een lagchende Man, borststuk, links gewend, met een ronden hoed op; h. 3 dm. 8 str., br. 2 dm. 11 str. Par. - Bartsch zegt, dat die van c. du sart is, doch Weigel, in zijn Supplement op Bartsch, zegt van g. schalken.
| |
[Schalken, (Jacobus)]
SCHALKEN, (Jacobus) ‘geboren in het Over-Maasche, in den jare 1683 of 1684, was een discipel van zyn oom godfried schalken, in wiens manier hy ook zeer fraai, zoo portretten als moderne stukjes, heeft geschilderd; doch hy is in de kracht van zyn leven te Amsterdam, alwaar hy toen werkzaam was, in 1721 of 1722, overleden.’ Uit P. Terwesten, Ms. - Door sommige zijner stukken worden de liefhebbers misleid, die ze voor werk van zijn oom aanzien.
| |
[Schalken. (Maria)]
SCHALKEN. (Maria) Bij het Artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat haar Portret, door haar-zelve geteekend, in prent bij Van Eynden en Van der Willigen voorkomt.
| |
[Scharff, (Mevrouw M.C.)]
SCHARFF, (Mevrouw M.C.) geboren van rossum, te Amerongen. In 1820 en 1822, waren er op de Tentoonstelling, te Amsterdam, van hare schilderijen aanwezig, als: Een winter bij Maanschijn, - en, Een gezigt tusschen Rhenen en de Grebbe.
| |
[Schauberg (J.)]
SCHAUBERG (J.) heeft zich met het graveren van Boekprenten onledig gehouden, als: Een Titel in 8o., waarschijnlijk, voor een Toneelstukje, Apollo's Nieuwejaarsgift, met allerlei soort van vrolijke figuren, door zijn naam beteekend en daarbij fe., dat echter zeker door niemand benijd zal zijn.
| |
[Schayck. (Adriaen Jansz. van)]
SCHAYCK. (Adriaen Jansz. van) Over dezen glasschilder, te Utrecht, vond ik het volgende aangeteekend: ‘Item adriaen jansz. van schayck, een glas met
| |
| |
Stadswapen, in de nieuwe kerk tot Montfoort, 180 gulden. - Item, een glas ut supra, in de kerk tot Harmelen, 100 gulden.’ Kameraarsrekening, 1635, bij Dodt, Archief, III. Deel.
| |
[Schayck. (Evert van)]
SCHAYCK. (Evert van) Als eene bijdrage tot de geschiedenis, vond ik het hierna volgende aangeteekend, waaruit blijkt, dat er verschil tusschen de Stad Utrecht en den Graaf van Hooghstraten bestond, betreffende het regt van gronden, in de vrijheid van Utrecht gelegen, die over en weêr betwist werden, en tengevolge waarvan de zaken in loco werden opgenomen, en naar regten behandeld. ‘Item Jan de Bruyn van wegen nabeschreven betaelt de somme van 3 £ 13 sc., wt sake Henr. van der Borch, Henr. van Ravesway, ev. van schayck, Scildere, Jan de Bruyn, deurweerder, na Odulfi, uitgereyst syn, tsamen 3 reysen, ende daerna deselve, sonder alleen Henr. van Ravesway, noch een reyse, omme die vriheit van Utrecht te doen bescriven ende ontwerpen, omme daervan een Chaerte te maken, ende hebben die drie voors. soe se laet inquamen ende moede waren in den Hollandschen Tuyn verteert aen cost ende wyn 1 £ 11 sc. 6 p. Ende omme die wterste ende bepalinge van de vryheyt te weten, soe hebben sy dese nabescreven daertoe gehad, die se hem wesen, te weten Jan Jansz. ganscoper, op ten Noert, Jan Jansz. buyten Wittevrouwen, elx 2 daghen, Willem van Deyll, Jan Jansz. te Abstede, ende Aerntgen Pot, buyten Tollesteech, elx 1 dach, daervan aen elx betaelt is voer hare vacatiën 1 kan wyn van 3 sc. 6 pen. Noch hebben dezelve gehadt Pous, aen de Kauhorn, met een wagen, alse op ten eersten dach, daervan hem betaelt 8 sc. Item dese cameraer heeft wt sake nabescreven betaelt 8 £ 6 sc. 6 pen., in den yersten, 's woensdaechs 9 July, soe hebben H. van der Borch, Willem Goesensz. scepenen, Jan van der Voert, secretaris, in absentie van Jan de Bruyn, deurweerder, Anto. Egbertsz. stadsdiener, ev. van schayck Scilder, en Jo. Luytgensz. greefmeester, van stadswegen gereden ende gegaen, omme ende bynnen der vryheyt van Utrecht, aldaer by dese stadt op sekere benoemde plaetsen ettelicke personen geboden ende verdaecht waren, omme getuychnisse te doen van 't gesceyt ende gelegenheydt deser vryheidt van de stadt van Utrecht, ende dat nae een besteck ende chaerte die by ev. van scayck, Scilder voersz. gemaect wesende, den getuygen int deposeren elck bysonder getoent werde, waerop de voersz. scepenen de getuychnisse doen bescryven ende gehoert hebben, ende hebben hierover geweest van 's mergens vroech tot vyff uren tot na den middach toe; ende alsoe sy van dien dach nyet gegeten en hadden, hebben sy, wtgenomen Willem Goesensz. te samen geteert gehadt ende de maeltyt ongerekent, t oncost gehadt aen wyn 6 kannen, de kan 4 sc. Noch heeft H. van der Borch met evert voersz. omme gelyke saken, ende de Chaerte te recht te bestellen, wt geweest, ende hebben doe 's middaechs gebleven ten Dael, daer 't oncost gehadt 3 kannen wyns, de kan 2 sc. Ende op den voern. 29 July syn gehoort 29 getuygen, ende Saterdach daernae 4 getuygen, elx 3 sc.’ - Na deze voorafgaande opneming der gronden is de Regering overgegaan, deze zaak met partijen voor goed af te doen, door het volgende te laten bewerkstelligen: ‘ev. van schayck schilder, 32 £, wt sake nabescreven: In den eersten, in July 1539 mette gescicten geweest opde wterste bepalinge ende gelegentheyt van alle deser stadts vryheden, omme deselve te besichtighen, ende op een Caerte te stellen, nae ordonnancie, opdat die stadt voor toecomende memorie, die bepalinghen daervan soude moeghen weten, waerover hy gevaceert heeft tsamen tot verscheyden tyden, 5 daghen, ende heeft noch tot perfectie van de vryheyt voersz. een Caerte daeroff gemaect, naer t compasse, soe vele mogelyc was, op papier, omme die vryheit voers., daermede myn heer van Hoechstraten,
| |
| |
zal. mem. ende synder Genaden raet te bewysen ende te tonen, soe daer questie omme voer de heeren van Utrecht hanghende was, waerop hem 21 Maert anno 1540, by den raede belieft is op rekening van syn arbeyt voersz. te geven 18 £, ende dat hy noch by goeder ordonnancie, een Chaerte op een tafel, van olyverwe scilderen ende maecken soude, om die op deser Stadts raethuys tot een memorie te hanghen, twelc hy alsoe gedaen ende volbracht heeft, waerinne hy groote moeyenisse, omme die op te wynden ende op de steeck naer behoren ende gelegenheyt van dien te stellen, gehadt heeft; alsoe dat hy daeraen verdient ende hem voorts belieft is te hebben, boven die 18 £ voers. alles vermogens die belieftenisse 's Raets, in date des Donredages den 15 September 1541, ende quitancy daertoe dienende, de voers. somme van 32 £. Item Jan Pausz. kistemaecker 4 £ 5 sc., wt sake van dat houtwerck, daer die Kaert op geschildert is van de limiten ende gesceyt van dese stadt vryheyt, buyten deser stadt poerten gelegen, die daeroff in de Raetcamer van Lichtenberch voor een toecomende memorie gehangen is.’ Kameraarsrekening, 1538 en 1541. - Het is deze Groote Kaart, met zware, daarvoor gemaakte lijst, die steeds als een raadsel werd beschouwd, zonderdat men wist, hoe, wanneer en tot welk einde zij daar gekomen was, en waaruit mij nu zonneklaar blijkt, dat een grensscheidings-verschil over het stedelijk regt en eigendom met dat van den Graaf van Hooghstraten daartoe aanleiding gaf, zooals die daarop door vreemdsoortige aanduidingen, alleen tot deze kwestie dienstig, als tot een noodzakelijken legger, voorgesteld en aangeteekend zijn. - Hierna vond ik hem nog werkzaam met den beroemden bouwmeester ‘willem van noert etc., e. van schayck ende derck fop, casteleyn op te Vaert, 19 £ 7 sc., hebbende gemeten den coers van den stroom der Lecke, beginnende van Aeslyc totte Wip toe, neffens den Hanendyck van Vianen over; insgelycks ook gemeten die weerden met de killen, gelegen boven ende voor de Vaert, aen beyden syden van de Lecke, mette killen, daerduer loopende, omme daerdoer claerlicken te verstaen die gelegenheyt des stroems opdat men weten soude, hoe men best die stroom voer de Vaert crygen ende brengen soude moegen, daertoe sy onledich geweest syn aldaer op te Vaert 5 daghen, ende hebben hiertoe noch by hem behulp genomen vier mannen met een schuyt, die telkens die baecken gesteken ende met ketenen gemeten hebben.’ Kameraarsrekening, 1546. - Het laatst vond ik hem vermeld in 1563, blijkens de volgende aanteekening: ‘Item betaelt aen handen evert van schayck schilder, omme die percken in die nyeuwe vanen te maecken, mitsgaders, 't fronica, dat voer 't aflaet staet, 6 gulden 12 st.’ Rekening van St. Nicolaikerk, 1563-1564, terwijl hij in 1572 reeds overleden was, zooals blijkt uit de Kameraarsrekening van dat jaar, waar ik lees: ’Item evert van schayck's weduwe etc. Zie Dodt, Archief, III. en VI. Deel, blz. 338.
| |
[Schayck, (Goert van)]
SCHAYCK, (Goert van) een kunstschilder, te Utrecht, over wien ik het volgende aangeteekend vond: ‘Item goert van schayck, Schilder, van de Tien Geboden te scryven aen den pylaer, die eerste van 't choer aen de noortsyde, ende die Handelinge der Apostelen aen de derde pylaer, aen de suytzyde, tsamen 6 gulden 10 st. Rekening van St. Nicolaikerk, 1582-83.
| |
[Scheemaeckers (Hendrik)]
SCHEEMAECKERS (Hendrik) wordt bij Immerzeel als een zoon van pieter, den Oude genoemd. Nadat hij zich onder de leiding van zijn vader in de Beeldhouwkunst had gevormd, ging hij later naar Koppenhage, waar hij zijne studie, onder j.c. sturmberg, verder voortzette. Daarna vertrok hij naar Frankrijk en Engeland, waar hij verscheiden werken uitvoerde; vervolgens keerde hij naar zijne geboortestad, Antwerpen, terug, en vervaardigde voor eenige kerken schoone beelden, doch die te gemaniëreerd waren, en later, door verbeterden stijl, in verval
| |
| |
kwamen. Op het laatst van zijn leven, begaf hij zich naar Parijs, en overleed aldaar, omstreeks 1740. - Nagler zegt, bij vergissing, dat zijn vader hendrik heette, en kent ook zijn broeder pieter niet.
| |
[Scheffer, (Arie, of Ary)]
SCHEFFER, (Arie, of Ary) De grijze Merwestad, (Dordrecht) verheft zich op de eer, dat deze wereldberoemde Kunstenaar, aldaar, den 10. Februarij, 1795, het levenslicht heeft aanschouwd. Zijne opvoeding in kunsten en wetenschappen heeft hij aan zijn vader, tot diens overlijden, in 1809, en aan de voorbeeldige vorming en leiding zijner moeder, tot aan haar verscheiden, in 1839, te danken, welke beiden niet weinig tot zijn luisterrijken levensloop hebben bijgedragen. Bij Immerzeel vindt men zijne biographie en eenige zijner werken, tot 1843, beschreven. Niets zou overbodiger zijn, dan hier de geschiedenis van den Europeschen roem, door-zijn oorspronklijk genie en door zijn kunstwerk ingeoogst, te herhalen: immers, welligt is er geen kunstenaar in onze eeuw méér algemeen bekend, gevierd en geacht geweest, dan ary scheffer. Doch, wat niet zoo gemaklijk voor het nageslacht zou kunnen wezen, is de gelegenheid, om dezen kunstenaar als mensch te leeren kennen, en hierin is hij, naar mijn oordeel, wel tot de hoogste volkomenheid geraakt, daar er misschien nimmer een man van gelijke geboorte, ofschoon met ongewone talenten begaafd, tot zulk een vriendschaplijk verkeer met Vorsten, als hij bij het Geslacht van Orleans, toegelaten werd. Dit was om de opregte gevoelens van zuivere openhartigheid, die hem, zonder bijoogmerken, als een geboren Nederlandschen Vrijheidszoon, van nature eigen waren, en die door dit Huis werden geliefd en vertrouwd, Bij mijne vele aanteekeningen over onzen scheffer, (die, hoewel arie gedoopt, zelf altijd ary schreef) sedert jaren, verzameld, heb ik gretig gebruik gemaakt van die over het bijzondere leven, (hoofdzaaklijk zijn karakter als nitmuntend mensch betreffende) door eene in het gezin van scheffer verkeerd hebbende dame, Mevrouw Grote, geboekt, die daarover een Werk in het Engelsch heeft uitgegeven, dat, in 1861, te Amsterdam, onder den titel van ary scheffer's Leven, naar het Engelsch, door H. Met eene opgave van scheffer's Werken, naar tijdsorde, door Mr. C. Vosmaer, verschenen is. - Hierbij moet ik echter doen opmerken, dat er verscheiden berigten in voorkomen, die niet met mijne aanteekeningen stroken. Onder anderen, moet ik mij zeer verwonderen, dat er geen woord in gerept wordt van zijne Hollandsche reis, in 1854, bij welke gelegenheid hij, te Dordrecht, zoo hartlijk en feestlijk werd onthaald, dat men wel als een trek naar zijne geboortestad mag aannemen, en waardoor men toen te Dordrecht tot die hooge mate van waardering gekomen is, die hieronder nader zal vermeld worden. - Reeds in 1826, was hij in het Palais Royal en de leermeester der vorstlijke kinderen, later zelfs van den Graaf van Parijs, en werd hij door allen als hun Vriend geëerd. Men zou hem, als naar gewoonte, voor een zeer gedwee hoveling kunnen houden, doch hiervan strekken de volgende voorvallen tot tegenbewijs. Het was wèl bekend, dat hij later met de staatkundige gevoelens van wijlen Koning Lodewijk Philips niet bijzonder was ingenomen, terwijl scheffer hem eens duidelijk toonde, wat eigenlijk een waar liberaal man vermag. ‘De Koning had hem verzocht, eene schets te maken voor een Monument, waarmede hij de kleine kapel, opgericht op de plek (te Sablonville), waar zijn zoo betreurde zoon, wijlen de Hertog van Orleans, gestorven was, wilde versieren. scheffer zette zich gewillig aan het werk, en begaf zich eenigen tijd hierna met zijne teekening naar den Koning. Na haar oplettend beschouwd te hebben, zeide de Koning, dat zij volkomen beantwoordde aan wat hij verlangde, en dat pradier haar zou uitvoeren. ‘Pardon, Sire,’ hernam scheffer: ‘mais pradier n'en est pas capable.’ - ‘Et pourquoi non?’ - vroeg de Koning: -
| |
| |
Pareeque, votre Majesté, pradier a fait, ces dernières années, trop d'objets de métier pour, vendre.’ ‘Eh bien, n'importe, c'est toujours pradier qui le fera’. - ‘Pardon, Sire,’ zeide scheffer op vast besloten toon: ‘mais pradier ne le fera pas.’ - Comment ne le fera pas? Et si je l'ordonne? - Ce sera encore la même chose; la volonté de l'artiste aura plus d'autorité sur lui que les commandes du monarque-même.’ De Koning, verbitterd door den bedaarden, doch vast besloten toon, waarop men zich tegen zijn wil verzette, en, zijn geduld eindelijk verliezende, gaf in hevige bewoordingen zijne ontevredenheid te kennen, waarop scheffer hem verliet. Den volgenden morgen, terwijl hij met schilderen bezig was, werd hem een ordonnans-officier aangediend. ‘O, hé’ sprak scheffer, bij zich-zelven, ‘ik begrijp al, wat dat beduidt.’ En, zooals scheffer vermoedde, bleek de officier door Zijne Majesteit gezonden, om 's Konings leedwezen te betuigen over zijn gehouden gedrag van den vorigen avond. Hierop volgden nog andere zamenkomsten, waarin deze scheffer tot zijne zienswijze trachtte over te halen, en zijne goedkeuring te verkrijgen op zijn besluit, om pradier het Monument te doen vervaardigen. Maar, alles te vergeefs. scheffer bleef bij zijne denkwijze.’ Werklijk is dit marmeren Monument, op eene bewonderenswaardige wijze, door den genialen kunstenaar en beeldhouwer, Baron h. de triqueti, naar scheffers ontwerp volvoerd; de Engel, die daarbij voorkomt, is van de hand van Prinses maria van Orleans. - Ik kan niet nalaten, hier nog, tot verdere staving van zijn edel en vast karakter, het volgende te vermelden. ‘Onder de menigvuldige bezoekers van het atelier, gedurende het tijdvak der Republiek, bevond zich ook Monseigneur Sibour, Aartsbisschop van Parijs. Zijne bepaalde overhelling tot het liberalisme beval bem gunstig bij scheffer aan, die menigmaal, met genoegen, tusschen het schilderen door, een gesprek met den prelaat aanknoopte en waarlijk vermaak schepte in zijn gezelschap. Eenigen tijd hierna gebeurde het echter, dat de radikale aartsbisschop goed vond zich voor het gouvernement van Louis Napoléon te verklaren, en nu op zijne beurt een habitué werd van de Elysée Bourbon. Zooals men begrijpen kan zag scheffer, na deze volte face, langen tijd, zijn eerwaarden bezoeker niet, doch ontving op eens een briefje van den aartsbisschop, waarin deze hem verzocht hem het genoegen te willen doen van zijn Portret te schilderen enz. Hierop antwoordde de verontwaardigde scheffer, ‘dat hij zeker den aartsbisschop niet zou schilderen’, bij deze weigering zijn stellig verlangen voegende, ‘dat de schrijver van het briefje nooit meer een voet in zijn atelier zou zetten.’ - Het is merkwaardig, dat scheffer de man was, die Lodewijk Philips tot den troon, en weder van den troon bragt. ‘In den morgen van den derden en beslissenden dag der maand Julij (1830), namelijk, den 30., was scheffer in zijn eigen huis, in de Rue-Chapsal (hetzelfde dat hij tot aan zijn dood bewoond heeft) en bijna geheel uitgeput van de vermoeijenissen der twee vorige dagen, toen hij verrast werd door het bezoek van den Heer Thiers. ‘Eh bien! scheffer, me voici! J'ai besoin de vous: J'ai tout fait.’ ‘Comment, tout fait’? vroeg scheffer, zeer bedaard. ’Wel, ik meen, dat ik naar het stadhuis ben geweest, dat ik de leden van het Committé municipal heb gezien; dat ik de Chefs de parti bij Lafitte heb gezien; kortom, ik moet eene mededseling doen aan den Hertog van Orleans, en gij moet mij bijstaan, om die naar Neuilly over te brengen. ‘Tiens!’ hernam scheffer, ‘dus wilt gij, dat ik zoo wat als gemachtigde van de aanvoerders der partij mede zal gaan?’ ‘Dat wil ik inderdaad,’ antwoordde Thiers’ enz. Met veel moeite en gevaar kwamen zij over de baricaden, buiten Parijs, en te Neuilly aan. Er schijnen lang, over en weêr, bezwaren te zijn gemaakt, alvorens de Hertog besloot, aan het verzoek te voldoen, om naar
| |
| |
het Palais royal te gaan, waar hij, onbekend, tegen middernacht aankwam. ‘De hertogin van Orleans (zoo zegt ten minste Vaulabelle) berispte scheffer, dat hij het waagde, te veronderstellen, dat een zoodanig aanbod, alsdat waarvan hij en Thiers de brengers waren, haren echtgenoot aannemelijk zou kunnen, zijn. ‘Dat de Heer Thiers zoo iets gedaan heeft, verwondert mij niet, zeide zij. Hij kent ons slechts weinig; maar gij, mijnheer, gij, die op zulk een vertrouwlijken voet met ons zijt geweest, gij hadt onze gevoelens beter moeten beoordeelen.’ - Achttien jaren later was het weder scheffer, die, door toeval, den Koning in de remise hielp, waarin hij de stad moest verlaten, om er nooit weder in terug te keeren: - een onttroond Vorst en vlugteling.... Er bleven nu nog op de Place de la Concorde, de hertogin van Orleans met hare beide zonen, Jules de Lasteyrie, scheffer, en ik meen, nog twee of drie vorstlijke personen, mogelijk wel de hertogin van Montpensier, maar ik kan niet juist zeggen, wie zij waren. De Heer.... voegde zich bij hen, en bood zijnen arm aan de hertogin van Orleans, en op deze wijze keerden zij allen naar den tuin der Tuileriën terug. Het geweld, door de oproerlingen gemaakt, die zich in grooten getale in de rue Rivoli bevonden, klonk hen verontrustend in de ooren. Mijnheer....! riep scheffer uit, ‘veroorloof mij u te zeggen, dat uw naam niet genoeg ontzag inboezemt, om der hertogin van Orleans van eenig nut te zijn: gij zoudt beter doen, ons te verlaten; ik zal, zoo goed als mij mogelijk is, voor Hare Koninklijke Hoogheid zorg dragen.’ Deze verliet hen dadelijk, zonder eenig antwoord. De Hertogin nam nu scheffer's linkerarm, en hield den jongen Graaf van Parijs bij de rechterhand vast, gevolgd door Jules de Lasteyrie, met den Hertog de Chartres. Zij namen nu weder den weg naar het kasteel. In het midden van den tuin gekomen, hoorde scheffer eene zware uitbarsting in de richting van de rue Rivoli. Het gemeen had de ijzeren hekken opgebroken, en drong nu in den tuin. scheffer riep uit: Leve de hertogin van Orleans! Leve de Graaf van Parijs!’ - Drie dagen na het gebeurde, zijnde Zondag, 27 Februarij, 1848, schreef hij, uit Parijs, aan den Heer arnoldus lamme, te Rotterdam: ‘Waarde Oom. Het eerste oogenblik tijd gebruik ik, om U te melden, dat wij alle gelukkig levendig hier uit zijn gekomen; tot het laatste oogenblik hebben, wij getracht, den boel bij mekaêr te houden, dan het was onmogelijk; met eenige weinige vrienden, hebben wij de koninklijke familie gered, en met groote moeite vooral de hertogin van Orleans en haar kinderen uit de kamer der gedeputeerden gered en voor het oogenblik in veiligen staat verscholen. Vaarwel, waarde Oom, omhels allen voor ons. Dat wij alle volmaakt arm zijn, voor het oogenblik, spreekt van-zelve.’ Meerder blijken zullen voor de geschiedenis van het edel karakter van den grooten kunstenaar wel niet noodig wezen, en om daardoor de innige vriendschap, welke hij met dat Vorstlijk geslacht, tot aan zijn dood, onafgebroken heeft onderhouden, te beter te doen uitkomen, en welke ik gemeend heb, om der geschiedenis wil, te dezer plaatse te moeten inlasschen. - Ik wil nu nog eenige berigten, betreffende zijn bijzonder leven, hier laten volgen. - ‘In den zomer van 1830, werd scheffer vader van eene dochter. De naam der moeder is tot aan scheffer's laatste uren onbekend gebleven. Alles wat er van bekend is, zelfs bij zijn vertrouwdste vrienden, is, dat zij niet lang na de geboorte van haar kind overleed. Nadat hij zeven jaren lang met vaderlijke liefde voor het kind gezorgd had (het werd op het land verpleegd), werd Mevrouw scheffer hiermede bekend, en stelde zonder aarzelen haren zoon voor zijne dochter bij haar in te nemen en onder haar toezicht te doen opvoeden.’ Gelukkig, in hooge mate, was hij met dat edele en groote karakter zijner moeder, en in de hoop, dat zijne Cornelie, die reeds
| |
| |
haren naam voerde, op later leeftijd, voor hem een der helderste stralen van geluk zou wezen, om licht te verspreiden op zijn dikwerf bewolkt levenspad. - Kort daarop, in 1839, trof liem de grievendste slag van zijn leven, namelijk, het verlies zijner dierbare Moeder. Toen gevoelde hij, dat men maar ééne Moeder kan hebben; het aandenken aan die Engel op aarde, heeft hij in marmer vereeuwigd, en haar steeds als zijn gezelschap bij zich gehad. - Zijne dochter Cornelie huwde, in 1845, met den zoon van den Heer Marjolin, zijn huisarts, die mede in dat vak veel naam heeft gemaakt. Zij beoefent ook het penseel, en hield zich dikwijls gelijktijdig met haren vader met schilderen bezig. - In 1850, begaf scheffer zich in den echt met Mevrouw Frances Louisa Sophia Lauzun Marin, weduwe van zijn vriend, den Generaal Baudrand, eene dame van Engelsche afkomst. Zij bezat een buitengewoon verstand, had innemende manieren, en was nog schoon, ofschoon zij schooner geweest was. Doch het studerende leven, de geestdrift, waarmede hij zich aan de edele kunst overgaf, en de liefde, welke scheffer aan de zijnen en aan zijne vrienden betoonde, ‘leidde dikwijls tot minder aangename gevolgen.’ Na een treurig lijden, en onder de onophoudelijke zorgen van scheffer, is zij, in zijne armen, op den 1. Julij, 1856, te Parijs, overleden. - In het begin van 1853, werd zijn broeder Arnold ziek, en daar hij, te huis, weduwenaar zijnde, geen nabestaanden had, om hem te verzorgen, bood ary zich aan, om hem in zijn huis in de rue Chapsal te ontvangen, waar hij, dientengevolge, in April zijn intrek nam. Met liefde verpleegd, is hij den 11. December, 1853, bezweken. Hij was den 5. Mei 1796, te Dordrecht geboren. In het Doodberigt van dien tijd staat Karel Arnold Scheffer. Zie Handelsblad, 19 Dec., 1853, onder Parijs. Zijn eenig kind, Ary Scheffer, geboren 1849, dat ook zijne moeder verloren had, heeft zijn oom ary tot zich genomen, en maakte eene vreugde uit voor zijn gezin. - Reeds in 1856, bespeurde men in scheffer en zijne werken eene droefgeestigheid, waarvan hij zich niet heeft kunnen herstellen, niettegenstaande zijne uitstappen, als, onder anderen, naar de Tentoonstelling te Manchester, in 1857, door zijne dochter Cornelie en den kleinen Ary vergezeld. Tevens bezocht hij het nabij gelegen Clarmont, tencinde zich van zijne belofte te kwijten, om het Portret van Koningin Marie Amelie te schilderen, dat voor het schoonste zijner Portretten gehouden wordt. Ook is bij deze Vorstin zijne schilderij, Augustinus en Monica, steeds voor hare bidsponde hangende. Vervolgens deed hij nog, van zijn schoonzoon vergezeld, een uitstap naar het verblijf van zijne vriendin, Mevrouw Salis Schwabe, (thans weduwe) aan don oever van de Menai-straat, op het eiland Anglesea, (North-Wales,) gelegen. Vandaar teruggekeerd, schreef hij, in opregte dankbetuiging, aan zijne gewezen gastvrouw, in Augustus, 1857, uit Parijs, ‘....Mais de vous avoir quitté, m'a fait une peine extrême, et il y a de longues années, qu'il m'était arrivé d'éprouver un semblable regret; ne vivant réellement, de ma vie, que dans mon atelier. Jo me suis remis à travailler, après avoir passé trois ou quatre jours à arranger mes ateliers, qui sont maintenant en bon ordre; seulement j'ai trop à faire et ne sais pas où commencer.’ - Nog in dat zelfde jaar, werd hij ernstig krank, doch herstelde langzaam; hij vatte zijn werk weder op, en voleindigde, onder andere stukken, in den winter van 1857-1858, Faust met den beker, thans bij Graaf Cucheleff berustende. De Engel, de Opstanding van Jezus aankondigende, werd ontworpen, en, terwijl scheffer zich met deze schilderij bezig hield, en juist zoo hoogst-gelukkig daarin slaagde, kreeg hij, in het begin van Mei, 1858, onverwachts, de tijding van het overlijden der Hertogin van Orleans. Alle gedachten, die hem op dat oogenblik bezielden, verdwenen
| |
| |
onmiddelijk, om plaats te maken voor die, aan het verledene gehecht. Hij besloot, niettegenstaande het hem door vrienden en geneesheeren werd afgeraden, dadelijk naar Londen te gaan, van zijne dochter vergezeld; hij woonde de lijkplegtigheid, in de Orleans-kapel, bij Weybridge, bij, doch waarvan de aandoening hem eene ongesteldheid veroorzaakte, die te Londen zeer verergerde, zoodat zijn schoonzoon, de geneesheer René Marjolin, uit Parijs getelegrapheerd, zich ijlings tot hem begaf, en hem met doctor Mussy, geneesheer der Hertogin van Orleans, in zoo verre weder oprigtte, dat hij vooreerst te Londen moest verblijven. Eene onwederstaanbare zucht, om Engeland te verlaten, maakte zich geheel van hem meester: de reis werd langzaam voortgezet, en, na eene afwezigheid van een maand, kwam hij op zijn buitenverblijf, le pavillon Roquelaure, te Argenteuil, een dorp ongeveer een paar uren afstands van Parijs gelegen, verzwakt terug. Hier haalde hij ruimer adem, en hield zich verscheiden dagen bezig met, nu en dan, aan den Engel de Opstanding aankondigende te schilderen; ‘maar de zwakker geworden organen, die met het hart in betrekking staan, werden dagelijks minder bekwaam tot hunne verrigtingen, en het werd al spoedig opgemerkt door zijne bedroefde familie, dat het zoo kostbaar leven van scheffer zijn einde naderde. Een paar dagen later, hield alle hoop op, en den 15. Junij, 1858, blies de groote en deugdzame man den laatsten adem uit.’ Hij is in zijn grafkelder, op het kerkhof van Montmartre, nabij Parijs, bij zijne moeder begraven. De Engel, die, als het ware, zijn dood aankondigde, is onvoltooid gebleven, en voor Mevrouw marjolin-Scheffer het waardigste gedenkstuk van haars vaders hand. - ‘Het kan, dunkt mij, na al het hier gemelde, den lezer naauwelijks verwondering baren, te vernemen, dat scheffer niet rijk gestorven is.’ In een Nieuwjaarsbrief aan zijn oom arnold lamme, den 29. December, 1855, uit Parijs, geschreven, zegt hij, na een kort overzigt van het onbestendige der, rust en vreugde van den mensch: ‘Het eenige geluk wat ik heb, is, van nog altoos te kunnen werken, ofschoon mijne oogen zeer zijn verzwakt. Ik heb dit jaar 120,000 francs gewonnen en ontvangen, en nog voor 80,000 francs werk klaar, en 60,000 besteld, die ik in zes maanden hoop voleindigd te hebben. Dàn, als ik nog leef, hoop ik een weinig uit te rusten en U te komen bezoeken, verzekerd, dat de vaderlandsche lucht mij goed zal doen. In verwachting, omhels ik U en tante van harte: ary scheffer.’ Bij zijn dood, geloofde men, ‘dat de som van het bespaarde geld in 1858 niet eens de helft bedroeg van hetgeen hij gewoonlijk in één jaar met schilderen verdiende.’ Men vindt dan ook in de Parijsche bladen van 1858 vermeld, ‘dat zijne milddadigheid bijna grensloos mogt genoemd worden. Van hem mag gezegd worden, dat hij arbeidde als een daglooner, en liefdadigheid uitoefende als een millionair.’ - In 1859, werd er, te Parijs eene Tentoonstelling van al de bekende te zaam gebragte werken van ary scheffer gehouden, die eene bruto ontvangst van 70,000 francs heeft opgebragt. - Hij heeft verscheiden malen zijn Vaderland bezocht. - In October, 1849, schreef hij uit Amsterdam, aan zijne dochter, te Parijs: ‘Ce matin j'irai admirer le beau portrait de rembrandt que nous avons vu ensemble, aù Musée, il y a cinq ans. J'ai déjà un envie terrible de travailler, et d'être de retour dans mon atelier.’ Nog eens uit 's Hage: ‘J'ai vu ici de merveilleux tableaux de la vieille école Hollandaise. Je commence pourtant à estimer un peu plus mon propre talent.... Je crois que j'ai touché une corde dont les autres n'ont pas essayé. Quand je reviendrai chez moi, je crois que j'aurai fait des progrès.’ - Hij heeft destijds ook zijne opwachting bij Z.M. den Koning, te 's Hage, gemaakt, waarschijnlijk, uit erkentlijkheid voor de genoten eer van tot Kommandeur der Eikenkroon te zijn benoemd, en is toen
| |
| |
ten hove ter maaltijd geweest. Tevens bragt hij een bezoek aan de Koningin, over wie hij zich met hooge ingenomenheid, in zijn schrijven, aldus uitdrukt: ‘J'ai trouvé en elle, comme on m'avait prévenu, une femme de la plus haute distinction.’ - Hij heeft destijds te Rotterdam veel geschilderd, en ook het portret van zijn oom, arnold lamme, en van zijne kleinkinderen vervaardigd, berustende bij diens zoon, den Heer arie johannes lamme, wiens Portret mede, in 1829, door scheffer geschilderd was. - In Junij 1854, bezocht hij andermaal Holland, en nam zijn verblijf op het Badhuis, te Scheveningen. Bij zijn bezoek van het Koninklijk Museum, te 's Hage, heeft hij den veelbeloovenden kunstenaar, k.w. koch de vervaardiging opgedragen eener kopij van den Stier van potter, benevens het Portret van dien schilder, door van der helst. Den 27. Junij, bezocht hij ook zijne geboortestad Dordrecht, waar hij hartlijk werd verwelkomd en uitstekende blijken van hoogachting ontvangen mogt. - Zie op KAT. (Herman de) - In de laatste jaren, heeft hij dan ook, bij het stichten van een Kunst-museum, aldaar, van zijne genegenheid doen blijken. Aanvanklijk zond hij eene groote schilderij, en eenige teekeningen van zijne hand; alsmede aan het Harmonie-gezelschap, Euterpe, aldaar, een heerlijk door hem op porselein geschilderd beeld dier Muze, om aan de Banier te worden gehecht. Op den 12. Junij, 1858, werd het, met floers overdekt, op het orchest geplaatst, bij de uitvoering eener Marche funèbre, ter nagedachtenis van den onsterflijken ary scheffer, door den Heer Böhme vervaardigd. Reeds vroeger, in 1854, werd te Dordrecht een Fregatschip, ary scheffer genaamd, gebouwd, dat op den eersten Zondag na zijn dood, in het Oosterdok, te Amsterdam, de vlag halfstoks had geheschen, hetgeen niet weinig aller aandacht trok, en de treurmare onder het zeewezen bragt. Verder werd ‘een legaat door ary scheffer aan het stedelijk Museum te Dordrecht vermaakt: 1. Het Portret van josua reynolds, beroemd Engelsch graveur, geschilderd door ary scheffer. - 2. Een liggende Hond (Turk), levensgroot, door denzelfden. - 3. Eene kopij naar ary scheffer's Christus Remunerator, karton in kleuren, van de grootte als het in Engeland berustende origineel. - 4. Eene kopij naar den Christus Consolator, van denzelfden, karton in kleuren, van de grootte als het te Amsterdam, in de Verzameling van wijlen den Heer fodor, aanwezige origineel. - 5. Een levensgroot liggend Pleisterbeeld, voorstellende de Moeder van scheffer, vervaardigd door hem-zelven. - 6. Een Buste in pleister, eveneens de Moeder van scheffer voorstellende, en door hem vervaardigd. - 7. Eene Buste in pleister, ary scheffer-zelven voorstellende, en vervaardigd door zijne dochter, Mev. cornelie marjolin, geb. Scheffer; - en, 8. De Maagd Maria en het Kind, in pleister vervaardigd, door Mev. marjolin, geb. Scheffer, en waarvan geen marmer origineel, maar slechts 3 pleister-afgietsels bestaan. Bij dit geschenk is de uitdruklijke bepaling gevoegd, dat, later, bij overlijden van Mev. marjolin, de marmeren beelden (waarvan de onder Nr. 5, 6 en 7 genoemde pleisterbeelden afgietsels zijn) zelve aan het Dordtsche Museum zullen komen, terwijl alsdan de pleisterbeelden moeten gebroken en vernietigd worden. Dit is wel een heerlijk aandenken. - Er heeft zich te Dordt intusschen eene kommissie gevormd, om een Gedenkteeken voor den onsterflijken Kunstenaar op te rigten.’ Dit vond zóóveel bijval, dat men tot de oprigting van een Standbeeld is overgegaan. Hiervoor werden van alle kanten pogingen tot bijdragen aangewend. Zelfs is door het Huis-Orleans 100 £, en door Mevrouw Ristori, wier portret hij in de rol van Myrrha, te Parijs, had geschilderd, bij haar bezoek te Dordrecht, 500 francs daartoe geschonken, zoodat men de oprigting en onthulling van zijn Standbeeld, in denkende houding, met het penseel in de hand, en den linkerarm rustende
| |
| |
op de ontworpen Buste zijner moeder, door den jeugdigen beeldhouwer mezzara, te Parijs, in model voltooid, - hetgeen zeer geroemd wordt - in brons gegoten, spoedig te gemoet ziet. - ‘De Heer m.c. de vries, te Amsterdam, heeft op ary scheffer eene Medalje vervaardigd, waarvan de voorzijde het Portret van den beroemden kunstenaar, met den naam ary scheffer vertoont, terwijl men op de keerzijde twee vrouwenbeelden ziet, Nederland en Frankrijk voorstellende; het eerste heeft in de regterhand een krans van immortellen, dien zij plaatst op eene urn, staande op een sarcophaag; in de andere hand houdt zij eene lans, waarop een vrijheidsmuts; naast haar ligt de Nederl. Leeuw. De tweede figuur, Frankrijk voorstellende, houdt in de regterhand een scepter, en met de linkerhand strooit zij bloemen op het voor haar staande grafmonument, waarop de naam van ary scheffer en eene ondergaande ster zijn gegraveerd; naast haar staat de Fransche Adelaar; tusschen beide beelden zweeft, boven de sarcophaag, een kleiner beeld, voorstellende de Onsterflijkheid; tegen het voetstuk van het gesteente ligt een gebroken palet en ander schildergereedschap. Het randschrift luidt: Viri laudes venerantur Neêrlandia et Francia; op de afsnede leest men de woorden: Nat. Dordraci. D.X. Febr. MDCCXCV. Ob. Argentolii. D XV. Jun. MDCCCLVIII.’ Zie Handelsblad, 24 September, 1860. - Hij was Ridder, en Officier van het Legioen van Eer. - ‘Na den gedenkwaardigen strijd in Junij, 1848, waarin hij, als Chef de Bataillon, niet alleen zijn beleid aan den dag legde, maar waarin men ook zijn koenen moed opmerkte, bood Changarnier, die toen het bevel over de Nationale Garde van Parijs voerde, hem het Kommandeurs-kruis aan.’ Hij antwoordde: ‘Wanneer mij die vereerende onderscheiding als Kunstenaar ware te beurt gevallen, en als eene erkenning van de verdiensten mijner werken, zoo zou ik ze met eerbied en voldoening aangenomen hebben. Maar om eene Decoratie te dragen, die mij slechts de afgrijslijkheden van een burgerkrijg herinnert, dat is iets, waarin ik niet kan bewilligen;’ en hij weigerde dit aanbod met vastberadenheid. Ook was hij Officier der Leopolds-orde, Kommandeur van die der Eikenkroon en van de Witte Valk (Weimar). Geen enkel dier vreemde Orden was hij echter gewoon, te dragen.’ - In het bovengenoemde Werk vindt men eene opgave van ary scheffer's schilder- en beeldhouwwerken, naar tijdsorde geschikt. Zij is echter niet zoo volledig, als men wel gewenscht had, ze te kunnen leveren. Van deze Lijst wil ik alleen aanstippen de stukken, die in ons land en in België, bij de volgende Heeren, worden bewaard, als: Een Mans borstbeeld, met tulband, 1812. - Het klagende Meisje, 1846. - De biddende Christus, 1849. - Eberhard der Greiner (le larmoyeur), 1851. - Eberhard, het Tafellaken doorsnijdende, 1851. - Joannes, zyne Openbaring schrijvende, geheel anders dan de schilderij van 1850 of 1851. - Magdalena in verrukking. (begonnen.) - De Verschijning van Maria Magdalena, 1854, - en, Kleine herhalingen, 1857, door scheffer ten geschenke gegeven; allen bij h. de kat, te Dordrecht. - De Doop, 1823. - Margaretha, 1830, bij de Koningin der Belgen. - Ahasverus, (kop.) 1834. - Een Kinderkop, 1835, - en, Een Kinderportret, 1844, bij a.j. lamme, te Rotterdam. - De Koning van Thule, (Göthe's Faust) 1838. - De Verkondiging aan de Herders, 1841, - en, De vier Leeftijden, allen bij J.A. Nottebohm, te Rotterdam. - De Drie Koningen, 1844, in 1850, uit de Kunstnalatenschap van Koning Willem II., gekocht door den Heer Brondgeest, te Amsterdam. - Soulioten aan het strand, 1858, - en, Christus-de-Trooster (Consolator), in 1853, uit de Galerij van Orleans, voor 52,000 francs aangekocht, door wijlen c.j. fodor, te Amsterdam, welke voorstelling in prent door gansch Europa, ja, tot zelfs in Amerika is uitgegeven, maar, zooals wordt meêgedeeld, de Slaaf niet voorkomt. - Dante en Beatrice, 1846, bij S. van Walcheren van
| |
| |
Wadenoyen, te Amersfoort. - De Klagten van het Meisje, 1849, bij E.L. Jacobson, te Rotterdam, - en, Een Studiekop voor den Faust, in den Walpurgisnacht; schets, in het Museum-Boymans, aldaar. - Behalve de genelde geschenken aan het Museum te Dordrecht, heeft zijne dochter later er mede drie stuks bijgevoegd. - Ik moet ook nog melden, dat een zijner schoonste werken niet op deze Lijst voorkomt, te weten, Jezus in Gethsemane, dat, in 1856, op de Tentoonstelling te Rotterdam gezonden was. In een daarover uitgebragt beoordeelend Verslag in het Handelsblad, van 21 Mei, 1856, leest men, aan het slot: ‘Dergelijke stukken plaatsen den kunstenaar als op gelijke lijn met raphael en van dyck, zonder zijne originaliteit in het minst te krenken; want scheffer's naar het grijs, min of meer koel hellend koloriet, is ook hem alleen maar eigen.’ - Artikels over ary scheffer vindt men in de Revue des Deux Mondes. Octobre, 1858, door M.L. Vitet, de l'Académie Francaise; in de Kunstkronijk, 1858, door den Heer T. van Westrheene, en in meer andere Tijdschriften. - Onder de vroegere is merkwaardig de kampstrijd, betreklijk den overgang van den aard zijner werken, in het publiek, gevoerd. Zie Les Artistes contemporains, par Ch. Lenormant, Paris, 1833, Tom. II.; p. 35-40. - scheffer heeft slechts ééne ets gemaakt, Margaretha, biddende in de kerk, voorkomende, zoo ik het wèl heb, in de Artistes contemporains, en eenige Lithographiën, als De oude Herder; - De Declaratie; - Le Vengeur; - Het verhagelde Veld; - Het begraven van den jongen Visscher (uit Walter Scott's Antiquary); - Morton, taforeel der Puriteinen in Schotland; - Le chant du départ, - en, waarschijnlijk, nog wel meerderen, doch niet beteekend. - Hij heeft zijn Portret, 1838, geschilderd, h. 81, br. 58 dm. Ned.; dat van zijne Moeder, haar beide Kleindochters zegenende; - een idem (van 1835-1839), en, zoo mij is medegedeeld, nog eens na haar overlijden, lezende in den Bijbel, zijn meesterstuk! - Dat van zijne dochter, Mevrouw C. Marjolin-Scheffer, 1840, en van haar echtgenoot René Marjolin, 1839. - Dat van Mevrouw Arnold Scheffer, bij den Heer a.j. lamme, te Rotterdam. Ook gaan er onderscheiden portretten in prent van hem uit, die algemeen bekend zijn. - Ik sluit met het slot uit den Tijdspiegel, van Augustus, 1858: ‘Vrede zij der assche van den man, dien God met heerlijke gaven had toegerust, maar die zijne talenten heeft besteed op de edelste wijze. Laat vooral de Evangelische Protestant hem niet vergeten, dien wij voortaan onder de eersten zullen noemen, waar het geldt de beschuldiging te weêrleggen, dat alleen de middeleeuwen, niet de nieuwere tijd, alleen de Roomsche kerk, niet het Protestantisme, een heilige kunst bezit.’
| |
[Scheffer, (Cornelia)]
SCHEFFER, (Cornelia) geboren lamme. Deze uitstekende echtgenoot en moeder is door Immerzeel vermeld, die alleen, zegt, overleden in 1839, en haar geboortejaar niet opgeeft. In de Astrea, I. Jaarg., 1851, bl. 64, vond ik vermeld, dat zij, in 1837, 68 jaren oud was; zij zou alsdan in 1769, en te Dordrecht geboren zijn, en den ouderdom van 70 jaren hebben bereikt. Zie verder over haar op SCHEFFER. (Ary) - Mevrouw scheffer, die in haar oudsten zoon een buitengewoon genie bespeurde, en niet, zooals gewoonlijk moeders, in liefde over hare kinderen verrukt, meende te zien, heeft dit, door vorstandige en menschkundige opmerkingen en door hare edele gevoelens geleid, volkomen zien verwezenlijken. Trouwens, onze groote bilderdijk, die met scheffer's gezin bekend was, boezemde, in Hooimaand, 1809, zijn troost uit, aan de Weduwe des Kunstschilders scheffer, in hare droefheid, toegezonden, waardoor werklijk, op profetischen toon, de toekomstige grootheid van ary aan het Vaderland als, ‘een nieuwe kunsterschepper’ wordt voorspeld, en welke voorzegging ook, inderdaad, vervuld is. Vóórdat zij zich, in 1811, te Parijs vestigde, had zij haren zoon te Rijssel besteld. ‘Gedurende
| |
| |
het korte verblijf van ary aldaar, ontving hij telkens brieven van zijne moeder vol van blijken harer moederlijke liefde en verstandige raadgevingen. Ik kan mij niet weêrhouden, - zegt Mevr. Grote, (Zie op SCHEFFER (Ary) - enkele regels uit dien brief af te schrijven, als een staaltje van den gevoeligen aard dezer uitmuntende vrouw: ‘Si tu pouvais me voir embrassant ton portrait, le quittant pour le reprendre encore, et les larmes aux yeux t'appeler mon cher coeur! mon fils chéri! tu sentirais alors combien il m'en coûte de prendre quelquefois un ton de sévérité, et de te causer quelques instants de chagrin. Je nourris toujours l'espoir de te voir un jour un des premiers peintres de notre siècle, et même de tous les temps. Sois assidu au travail, sois modeste surtout, et lorsque tu pourras dire que tu surpasses les autres, compare alors les travaux à la nature, et à l'idéal que tu t'es formé, et cette comparaison t'empèchera de te livrer à l'orgueil et à la présomption.’ Ik verbeeld mij, dat zij, die ary scheffer gekend hebben, mij zullen toestemmen, dat de raadgeving zijner moeder, om hoogmoed en inbeelding te vermijden getrouw door hem is opgevolgd.’ - De genoemde Mevr. Grote heeft zich vergist, als zij meent, dat ary het vierde kind uit dat huwelijk was: hij was de oudste, Karel Arnold de tweede, hendrik de derde, terwijl er maar één meisje is geweest, dat, op vijf-jarigen leeftijd, overleden is. - Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1810, was eene teekening in zwart krijt: ‘Een oud Man, met een langen baard, door de Wed. scheffer, geb. lamme, wonende op de Princegracht, tusschen de Leidsche en Spiegelstraat, te Amsterdam. Tevens was daar ook het Portret van een Schilder, door a. scheffer, in het Register aangewezen, als Ten huize van de Wed. scheffer. Welligt was hij toen reeds van Rijssel terug. - Zie over de door haar geteekende Portretten op SCHEFFER (J.B.), en vooral op NYMEGEN. (Gerard van) - Zij heeft ook geëtst, als: Een Man, met een baard, een muts op, en een pelsmantel om; borststuk, van voren te zien, in den trant van jan lievens, luchtig en geestig bewerkt; h. en br. 120 str., heeft geen marge, en is in mijn bezit. - Zie over hare Afbeeldingen, op SCHEFFER. (Ary)
| |
[Scheffer, (Hendrik)]
SCHEFFER, (Hendrik) broeder van ary, is bij Immerzeel vermeld. Hij heeft, sedert dien tijd, te Parijs, zijne kunst met veel roem voortgezet, waarover in de meeste verslagen van Parijsche en andere Tentoonstellingen met lof wordt gewaagd. - In 1844, kocht wijle Koning Willem II, voor zijne Galerij, te 's Hage, eene zijner schilderijen aan, voorstellende ‘Hugo de Groot, op het oogenblik, dat hij zich voorbereidt, om uit Loevestein te vlugten. Geknield, smeekt hij God het welslagen van zijn waagstuk af, terwijl Maria van Reygersbergen, zijne gade, hem onrustig gadeslaat.’ Dit stuk is op de velling van 1850, aldaar, voor, ƒ810, door den Heer a. lamme, te Rotterdam, aangekocht. - Hij slaagt bij uitnemendheid in portretten, terwijl de voornaamste mannen van Frankrijk, door zijn penseel worden wedergegeven. - Het is hier de plaats, om mede te deelen, dat men uit de berigten van Parijs, van 7 Januarij, 1857, had overgenomen, dat ‘de Heer a. scheffer het portret van den Aartsbisschop van Parijs, Mgr. Sibour, ten voeten uit, heeft vervaardigd, en dat het van eene treffende gelijkenis is.’ - Zie daarover op SCHEFFER. (Ary) - Doch in het Handelsblad van 20 Januarij, 1857, wordt berigt, dat ‘het is het Portret van den, door den priester Verger, in de kerk van St. Etienne-du-Mont in Januarij, 1857, vermoorden Aartsbisschop Sibour.’ Dus is, bij overhaasting, in het eerste berigt, verkeerdelijk, van een reeds vroeger door hendrik scheffer vervaardigd portret, melding gemaakt.
| |
[Scheffer, (Jan Baptist)]
SCHEFFER, (Jan Baptist) de vader van den grooten ary scheffer, is door Immerzeel te boek gesteld. In de Astrea, 1. Jaarg., 1851, wordt hij jan bernard
| |
| |
genoemd, geboren te Kassel, in 1773. Dit is bepaald een ander persoon, en een van de zoo velen van dien naam, als kunstenaars bekend. Het is eene vergissing, om dezen voor onzen jan baptist te doen optreden, die ook vroeger, en wel te Mannheim, geboren werd. Hoe zou hij toch, als volleerd discipel van thisbein, reeds op zijn 15. jaar in Holland, werkzaam kunnen geweest zijn, gelijk hieronder nader blijken zal. Algemeen wordt hij voor 't eerst op het kunsttooneel vermeld, tijdens het bestuur van Lodewijk, Koning van Holland, wiens portret hij ook, ten voeten uit, geschilderd heeft. Doch ik ben in de gelegenheid, hem vrij wat vroeger daarop te doen verschijnen. Reeds in 1788, woonde hij te Utrecht, en was bij het handelhuis Blijdesteyn, aldaar, door een ander van Dordrecht, aanbevolen. Hij heeft daar ook een Familiestuk, zijnde de Heer Blijdesteyn, zijne echtgenoot en vier kinderen, in eene kamer, ten voeten uit, geschilderd; h. 1 el, br. 90 dm. Ned.; beteekend j.b. scheffer 1788. Een dezer kinderen is nog in leven, zijnde mijn vriend, de Heer Jan Blijdesteyn, oud-domheer van het kapittel van St. Maarten, bij wien het nog berust. Wat de kunstverdienste er van betreft, deze is blijkbaar van zijn vroegste werk. - In 1808, behaalde hij, in het historiële vak, den uitgeloofden prijs van 3000 francs, met de voorstelling van Jacob Simonsz. de Rijk, weigerende zijn ontslag uit den kerker, dat hem door de Spanjaarden wordt aangeboden. Deze schilderij berust in het Koninklijk Kabinet, te 's Gravenhage. Daar hij in 1809 overleed, zoo heeft hij den prijs niet genoten, maar werd die geschonken aan ary, zijn veel belovenden zoon. - In het Museum-Boymans, te Rotterdam, berust van hem Een Binnenhuis met drie beelden, en, het Portret van den beroemden dirk langendyk, door ary scheffer, in 1849, ten geschenke gegeven. - Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1808, waren de door hem geschilderde Portretten van hem en zijne vrouw. - Ik bezit zijn Portret, in een ovaal gevat, fraai door zijne echtgenoot geteekend, in 4o., zijnde, waarschijnlijk, aan den huis-vriend J. Immerzeel, Jr., (uit wiens nalatenschap ik het heb gekocht) vereerd. - Men zegt, dat hij ook geëtst heeft, doch over het prentje, dat daarvan wordt aangewezen, zie men op LAMME. (Arie Johannes)
| |
[Scheffer (Paulus)]
SCHEFFER (Paulus) wordt door Domenici een Nederlandsch of Duitsch schilder genoemd, die, omstreeks 1560, de gewelven der Kerk van St. Severinus, te Napels, met schilderijen, en wel onder den bijval van deskundigen, versierde. - In Duitschland, zegt Nagler, is hij niet bekend.
| |
[Scheffer (W.)]
SCHEFFER (W.) komt voor in den Catalogus van Reydon, Amsterdam, 1827, onder Nr. 140 en 141: Een oud Man bij eene lamp, die door eene vrouw wordt vastgehouden, goud wegende, fraai van uitdrukking, door w. scheffer; h. 4 plm. 1 dm., br. 3 plm. 9 dm.; - en, Eene Naaister, bij kaarslicht, h. 2 plm. 8 dm., br. 2 plm. 2 dm. - Dit zou welligt werk kunnen wezen van n. scheffers, - Zie aldaar. - bij Weyerman beschreven, die de n. voor den aan hem onbekenden doopnaam kan hebben gebruikt.
| |
[Scheffers (N.)]
SCHEFFERS (N.) vond ik bij Weyerman als een historieschilder van Utrecht vermeld, die vroeg naar Engeland overstak, en daar in den beginne veel met de fortuin te worstelen had. Later, zegt hij, kwam scheffers te Londen in kennis met den Italiaan verrio, Hofschilder van Koningin Anna, onder wiens leiding, en in diens dienst zijnde, hij een braaf schilder geworden is. - Daar Anna van 1702-1714, regeerde, en verrio in 1707 overleed, zoo kan men daaruit eenigzins den bloeitijd van scheffers afleiden.
| |
[Schegman (H.)]
SCHEGMAN (H.) wordt als een zeer bekwaam teekenaar vermeld, in den Catalogus van W.P. Kops, Amsterdam, 1808, bl. 62, Nr. 37: Een Bosch met een
| |
| |
rivier doorsneden; op den voorgrond, een waterval; meesterlijk met zwart krijt, roet en O.I. inkt, door h. schegman, naar j. ruisdael.
| |
[Scheits, of Scheitz (Mathias)]
SCHEITS, of SCHEITZ (Mathias) is een zeer bekwaam kunstenaar geweest, die, ofschoon, in 1640, of 1646, te Hamburg geboren, en omstreeks’ 1700 daar overleden, - zegt Heller (L.) - echter de kunst bij philip wouwerman geleerd, en veel in Holland gewerkt heeft. Een tijd lang, schilderde hij in de manier van zijn meester, doch heeft die verwisseld, met, in den stijl van david teniers, Boerenvermaaklijkheden te gaan schilderen. Hij heeft ook portretten vervaardigd, onder anderen, dat van Stanislaus de Lubieniez, leeraar der Socinianen, die ook eenigen tijd in Holland woonde, en welligt toen door hem geschilderd is, zijnde dit portret, door lambert visscher, aldaar, sculp., en misschien voor zijn nagelaten geschriften, Amsterdam, 1685, geplaatst. Zie Moreri, op Libienietz. - In later tijd, schijnt hij zich weder in zijne geboortestad te hebben gevestigd, dewijl hij daar in 1672 werkzaam was aan het maken der teekeningen voor een Prentbijbel, waarvan de titel dus luidt: m. scheitz's Bilderbibel. Biblia, das ist: die gantze H. Schrift, Alten und Neuen Testaments, deutsch, d. Martin Luther etc.; Lunenburg, 1672, in fo. Hiervoor heeft hij al de teekeningen gemaakt, die door j. de visscher, a. blotelingh, g.a. woelgang, ph. en b. kilian enz. gegraveerd zijn. Hij schijnt voor meer Bijbeluitgaven te hebben gewerkt, of men heeft de bovenstaande prenten gebruikt en verkleind voor eene 4o.-uitgave, want ik heb gezien La Sainte Bible, traduite sur la Vulgate par M. Le Maistre de Saci. A Mons, 1713, II. vol. Daarin zijn prenten, waarop men leest: m. scheits figur.; de overige zijn door Hollandsche graveurs gesneden, als w. jonkman, j. de later, j. lamsvelt, a. van buisen enz. - Hij heeft ook geëtst, als, onder anderen, 4 bladen, De vier Jaargetijden, door kinderspelen voorgesteld; m. scheitz fec. 1671. - Twee Landschappen, met dansende en zich vermakende figuren. - Een oud Man, op de viool spelende, waarbij eene zingende vrouw, voor de deur van een boerenwoning. - Een Marskramer enz. - Op de Kunstverkooping van Jacob de Vos, Amsterdam, 1833, waren, op bl. 27 van den Catalogus, Twee stuks Boerengezelschappen, door m. scheits, onder de teekeningen der Oud-Nederlandsche School geplaatst, en werden met ƒ15. betaald.
| |
[Schelden (Baudouin van der)]
SCHELDEN (Baudouin van der) was een zoon van paulus van der schelden, die hetzelfde kunstvak van zijn vader, te weten de Beeldhouwerij, uitoefende. Hij is, waarschijnlijk, te Audenaerde geboren, en heeft daar zijn bedrijf voortgezet. - In de Gemeente-archiven der genoemde stad wordt hij als zoodanig vermeld, van af 1553 tot 1570; hij bewoonde er in de Eynestraet een huis, staarde op denzelfden grond van wat, thans (1823), door Mevrouw de Weduwe De Bleeckere bewoond is. Zie bl. 401 van het X. deel der Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique; Anvers, 1853, in 8o., medegedeeld door Edmond van der Straeten, corresponderend lid dier Akademie.
| |
[Schelden, (Heyndrick van der)]
SCHELDEN, (Heyndrick van der) een kunstschilder, die, in het begin der XVI. eeuw, te Audenaerde, bloeide. In de Archiven van het O.L.-Vrouwengasthuis, aldaar, vindt men in de Rekeningen van het jaar 1518, dat hij, in de zaal der Priorinne, den Kruisweg geschilderd, benevens den Tubernakel en het beeld der H. Maagd verguld heeft. Aldus leest men: ‘Betaelt heyndrik vanderschelden, scilder, van geschil thebbene de Weeghene van myne vrouwe camere, XIIIJ lib. IIIJ sch. Betaelt heyndric vanderschelden van vergult te hebbene tSacrament... XXIJ lib. XIJ sch. Item van vergult te hebbene de beelde van Onser Vrouwe... VIIJ lib. VIJ sch.’ - Zie, over dit berigt, de aangehaald bron, ann het slot van mijn artikel DELEHAYE. (Pierard)
| |
| |
| |
[Schelden. (Jan van der)]
SCHELDEN. (Jan van der) Door de ijverige nasporingen, die in onze dagen met zooveel zorg worden voortgezet, is er, van tijd tot tijd, eenig licht verspreid ook over de verdienste van kunstenaars van vroeger eeuwen, wier naam-looze werken zoo lang bewonderd zijn, en daaronder behooren ook die van jan van der schelden. - Onze jan heeft, waarschijnlijk, een kunstschool te Audenaerde gehad, die toen meer onder de benaming van Antieksnijders, met wat men thans schrijnwerkerij noemt, vereenigd was, en waarin al de prachtige en kostbare benoodigdheden voor inwendige versiering van openbare gebouwen werden vervaardigd. Het is dus zeker, dat zijn zoon paul daar de opleiding voor zijn kunstvak verkreeg, terwijl, door dit berigt over jan, nu voor vast kan worden gesteld, dat paul te Audenaerde geboren is. - In de Kapel van het Kramersgild, in de Kerk van St. Walburge, onder aanroeping van St. Michiel, aldaar, vindt men stalen, of gestoelte van eikenhout, versierd met onderscheiden paneelen, uitgesneden met beeldhouwwerk en lijsten, voorstellende takken, bladeren, druiventrossen, rozen en andere ornamenten, voor welk werk de beeldhouwer de vrijheid had, alles zoodanig te versieren, als zijn talent zulks vermogt uit te voeren. De overeenkomst van dat werk werd den 24. Januarij, 1499, gesloten, tot den prijs van acht-en-twintig stuivers de voet, zonder daarvan het aantal- op te geven, of den tijd der volvoering te bepalen. In 1514, was hij reeds overleden, dewijl toen zijne weduwe, Maria Vrancx, een borg moest stellen voor gelden, die hare twee onmondige kinderen, paulus en Walburge, toebehoorden. Dit wordt gevonden in het Registre aux actes et contracts, 1514, fol. 271. Zie Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgigue; Anvers, 1853, bl. 393.
| |
[Schelden, (Paulus van der)]
SCHELDEN, (Paulus van der) en niet van schelden, zooals bij Immerzeel staat geboekt. Hij was de zoon van jan van der schelden. De werken, door hem als beeldhouwer enz., voor het Stadhuis, te Audenaerde, vervaardigd, kenmerken zich door een karakter van overgang in dat kunstvak, namelijk, van den Gothischen in den Renaissance-stijl, waarbij hij al zijn rijkdom van gedachten, in hooge mate, wist te behouden, en met genie ten uitvoer heeft gebragt. Eene Afbeelding van het Portaal der Schepen-kamer, in het Stadhuis, te Audenaerde, vindt men keurig uitgevoerd in de Monuments anciens, receuillis en Belgique, lithographiés d'après louis haghe, de Tournai, Dessinateur de Sa Majesté la Reine d'Angleterre etc.; Brux. et Leipzig, 1845, plano, Plaat 10. - Ik laat hier volgen de Acte bij de aanbesteding van genoemd werk gemaakt: ‘Wel es te wetene dat sekere coomenscip ghemaect ende besproken es tusschen Jan van der Meere, Jooris van Quickelberghe, Willem Cabillau, Jan van der Moten ende huere metghesellen, seepene nu wesende van der steede van Audenaerde, over een zyde; ende Pieter de Merlier, fs. Berthelmeeus, scrynweerckere, ende pauwels vander schelden fs. Jans, beeldsnieder, ter andere, in der manieren hier naer volghende. Eerst dat de voornoemde Pieter ende pauwels maken sullen ende weercken in handghedade, sonder eenighe stoffe te moeten leveren, een schoon chierlic ende costelic portael, in de nieuwe scepenen-camere, in sulcker grootten ende naer de uutwysene vander voorwaerde daer af wesende, ofte noch costelicker ende chierlicker up dadt mogelic werdt, dit met condicien dat se wanneer tselve weerck uut commen ende vulmaect sal wesen, indien scepenen dan wesende ende de voornoemde twee weerelieden van heuren salaris niet eens en worden, so sal ele van heurlieden vermoghen te nemene twee andre weerclieden heurlieden dies verstaende, om tselve weerck ende salaris te prysene ende extimerene, ende tghuent dat by heurlieden tselve weerck ghevisteert synde, gheseyt ende gheextimeert sal wesen, dat men deu voornoemde Pieter ende pauwels metter stede goede betalen sonder fraude;
| |
| |
dies sal de stede voornoemd de costen van der visitacie dooghen sonder den cost van den voornoemde Pieter ende pauwels. Actum den XVIIen in Sproercle, XVcXXX.’ Schepen-register 1530, fo. 189. - Dit meesterstuk, in 1534 voltooid, heeft in zijn geheel gekost 1018 Liv. Par., of 923 fr. 33 Cent. - Nog vindt men aangeteekend in de Stads-rekeningen, 1536: ‘Item betaelt pauwels vander schelden van Een beelde van Marien, staende in de Baerpoerte, ende eenen Inghel staende upt Stadhuus deser stede, tsamen XXX lib. Par.’ - In 1542, heeft hij een Christusbeeld vervaardigd, voor de kerk van Avelghem, waarvan de overeenkomst voorkomt in het Schepen-register van dat jaar, fol. 1, luidende: ‘Compareerde voor scepenen der stede van Audenaerde, meester Antonis Huwart, Chirurgien, ende Mathys van Haeghdoorne, dewelcke hemlieden borghe constitueeren voor pauwels vander schelden, omme indien an denzelven pauwels faute ofte ghebreck bevonden worde in zom ofte in al, nopende der leveringhe ende coopmenscip van zeker weerck van Een God by den pasteur, bailliu, scepenen ende kerckmeesters van Avelghem, den zelven pauwels besteedt, ende met hem te dien ghecontracteert ende ghecoopmenscipt, volghende ende naer 't verclaers van der voorwaerde dan of wesende, sprekend in date XVIe van Meye, anno XVc twee en vertich, beloefvende tzelve in al te vulcomme, hemlieden ooc te dien borghe constituerende voor alzulcke somme van penninghen als by pauwels up tzelve weerck totter volcominghe van zynder leveringhe van den weercke in de voorn. voorwaerde verclaert van zynder contracteurs ghenommeert in dezelve voorwaerde ofte huerlieder actie hebbende zal moghen ontfaen daer inne deselve comparanten als borghen voorn. verbinden huerlieder persoon ende al huerlieder goet, present ende toecomende. Dies belooft den voorn. pauwels ooc met hemlieden te dien voor scepen voorn. ghecompareert in persoone, denzelven zynder borghen costeloes ende schadeloes te quictene, gheranderene ende ontlastene, daerinne verbindende ooc zynen persoon ende goet present ende toecommende. Actum den Ven in Wedemaent XVcXLII.’ - Na dezen tijd wordt er niets meer van zijn levensloop, noch van zijne werken gevonden; terwijl hem de ouderdom van 42 jaren is toegekend, aangezien zijne moeder, Maria Vrancx, als weduwe van jan van der schelden, - Zie aldaar. - aan de voogden van hare twee onmondige kinderen paulus en Walburge, borg moest stellen, hetgeen in 1514 geschiedde. Een zijner kinderen is als beeldhouwer bekend, te weten, baudouin van der schelden. - Zie aldaar. - Verder vindt men aangeteekend, dat er in zijn tijd nog zes andere beeldhouwers met hem en onder zijne leiding aldaar werkzaam waren, en het bij het gadeslaan hunner werken duidelijk zigtbaar is, dat paul van der schelden, door zuivere uitvoering der versieringen, verreweg boven zijne kunstbroeders den lof weggedragen heeft. Zij zijn pierre waybac, adrien van hoorick, gilles spierinck, josse de clerck, michiel pieters en georges de la potterie. Zie bl. 399 van het X. deel der Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique; Anvers, 1853, in 8o.
| |
[Schelfhout. (Andreas)]
SCHELFHOUT. (Andreas) De roem der werken van dezen beroemden Landschapschilder is door de faam in gansch Europa verspreid, en tevens naar waarde door Immerzeel vermeld. Welligt, bestaat er geen kunstenaar, die zijn talent steeds rijzende heeft weten te doen gelden, gelijk deze Nestor der Hollandsche School, en zulks, bovendien, in een kunstvak, dat zoo zeer onder het bereik der algemeene beoordeeling valt. Ook als burger, geniet hij de algemeene achting, zoodat zijn atelier door alle standen bezocht, en zelfs door Leden der Vorstlijke Familie te 's Hage met bezoeken vereerd is, terwijl hij, wederkeerig, dikwijls ten hove, ter maaltijd uitgenoodigd werd. Het was dan ook op den 16. Februarij, 1857, den 70. verjaardag
| |
| |
van onzen kunstheld, dat, reeds vroegtijdig, van wegen Z.M. den Koning, aan den Ridder der Orde van den Nederl. Leeuw, het Commandeurs-kruis der Orde van de Eikenkroon, als een verjaargeschenk, werd ter hand gesteld. Later op den dag vervoegde zich eene Commissie aan zijne woning, bestaande uit de H.H. kunstschilders b.j. van hove, l. meyer, h. van de sande bakhuyzen, a. waldorp, j. bosboom, d. bles, s.l. verveer en j. hartogensis, bz., die hem, namens hunne kunstbroeders in geheel Nederland, een rijk versierde perkamenten rol overhandigden, bedekt met 225 handteekeningen van kunstenaars, die, als uit éénen mond, verklaarden in te stemmen met de regelen van den dichter S.J. van den Bergh, door H. van Ingen in sierlijk schrift, onder den naam andreas schelfhout, geplaatst: ‘Uw winter overtreft uw lent' in rijk gebloemt; Heel Neêrland heeft u lief, waar heel Euroop u roemt.’ De feestvierende grijsaard was diep getroffen, zoowel bij de hartlijke woorden, hem door j. bosboom toegesproken, als bij zoo menigen handdruk, dien hij wisselde met de talrijke vrienden en vereerders, kunstenaars en kunstminnaars, letterkundigen en aanzienlijken in den lande, bewoners der Residentie, of belangstellenden uit andere steden, die hem kwamen begroeten, bij deze feestgelegenheid. Zie Kunstkronijk, 19 Jaarg., 1858, blz. 16. - In 1845, was hij reeds door den Koning der Belgen tot Ridder der Leopoldsorde benoemd. - Het ligt in den aard der zaak, dat zijne voortreflijke kunstwerken de meeste Museums, en zoowel bijzondere als Vorstlijke Kabinetten versieren, zijnde zij zoo talrijk, dat het niet doenlijk zou wezen, ze allen hier op te noemen. Eene bijzonderheid betreffende twee zijner werken, namelijk, eene schilderij van 1806 en eene van 1856, moet ik hier echter vermelden, als geldende zij juist het tijdsverloop eener halve eeuw. Zij berusten in het Kabinet van den Heer a. van ryckevorsel hz. - Zie aldaar. - Behalve de discipelen door schlefhout gevormd, en bij Immerzeel opgegeven, als tot luister onzer schilder-school strekkende, moet ik nog noemen de Heeren: j.g. vogel, j.b. tom, j.w. van borselen, en j.g. hans, die in hooge mate deelen in dien glans. Na deze heeft hij zich van alle verdere kunstleiding onthouden, terwijl geen zijner zonen voor de kunst is opgevoed. - Dat eene kalme rust, op de behaalde lauweren, nog lang het genot zijns levens moge zijn, is de wensch van allen; en dat, na zoo veelvuldig volbragten arbeid, het vaderlijk hart verder moge gespaard blijven voor het verlies van de zijnen, zooals hij nog kortelings den dood van zijn oudsten zoon, Willem Martinus, te betreuren had, die den 16. Februarij, 1859, in 24-jarigen ouderdom, als Eerste Luitenant der Infanterie, bij het O.I. Leger, ter gelegenheid der expeditie tegen Boni, te Badjoa, sneuvelde. - De Heer schelfhout heeft, bij toevallige gelegenheden, enkele proeven geëtst, als: een Landschap, met een waterplas, tot op den voorgrond; twee boomen regts, en één links; op den tweeden grond, vijf boomen, die het water, met lies enz. bewassen, afsluiten; de lucht wit; fraai geëtst, beteekend a.s.. 52 (?); h. 83 str., br. 110 str. Ned., zonder de marge. - Een Idem, van zijn vroegen tijd, zijnde een water, dat links langs een weg, waarop een visscher, uitloopt; regts, een opgaande berkenboompje; op den tweeden grond, een groep boomen, en in het verschiet bergen; de eerste staat is in mijn bezit; boven, in de lucht, beteekend schelfhout f. Eerste plaatje 1815. De tweede staat alleen beteekend a.s. 1815; h. 18, br. 46 str. - Zijn Portret is door e.j. verboeckhoven lith., 1828, in fo., en een Idem, door baugniet, in 1838. - Nog een Idem, staalgravure, in 4o.
| |
[Schelhauer. (Franciscus)]
SCHELHAUER. (Franciscus) Vader en zoon van dien naam vond ik als kunstgraveurs van Brugge vermeld, in het volgende Werk: Oliv. Vredius, Sigilla comitum Flandriae et inscriptiones diplomatum cum expositione historica; Brugis, 1639.
| |
| |
in fo. Als graveurs der daarin voorkomende afbeeldingen van zegels worden genoemd samuel et adrianus sam, f. lommelini, franciscus pater et filius schelhaurii, Brugenses.
| |
[Schell. (Josep)]
SCHELL. (Josep) Een Portret van Le chevalier Dominiques Juana, agé de 79 ans, zoo ik het wèl heb, gezant van de Koningin van Hongarije en Boheme enz., te 's Gravenhage, is door hem pinx. p. tanjé sculp., 1742, in 4o. Of hij tot onze school behoort, weet ik niet, doch ik vond hem nergens vermeld.
| |
[Schellincks, of Schellinkx. (Willem)]
SCHELLINCKS, of SCHELLINKX. (Willem) Bij dit Artikel van Immerzeel voeg ik alleen, dat eene zijner voornaamste schilderijen, Het verbranden van de Engelsche vloot, bij Chattam, 1667, in de beroemde Verzameling van Jonkhr. J.P. Six, te Amsterdam, berust. Er komen ook schilderijen voor, door hem, met philip wouwermans, vervaardigd, als Een Vorstelyke Jagtpartij, enz., die onder Nr. 99 van den Catalogus van L.H. Schultz, Amsterdam, 1826, staat vermeld. De vermaarde prenten De doorbraak van den St. Antony-dam, l651, door p. nolpe, zijn naar zijne teekeningen vervaardigd.
| |
[Schellinghout, of Schellinkhout, (....)]
SCHELLINGHOUT, of SCHELLINKHOUT, (....) een onvermeld kunstenaar, van wien Een Landschapje voorkomt in den Catalogus van D. Potter, verkocht te 's Gravenhage, 1723, en dat met ƒ10. betaald werd.
| |
[Scheltema, (....)]
SCHELTEMA, (....) een Harlinger landschap- en portretschilder, die, te Rotterdam, met een bemiddelde vrouw huwde, en zich te Velp, bij Arnhem, vestigde. Dit leest men bij G. Bruining, Herinneringen enz.; Dordrecht, 1830, in 8o. Of hij verwant is aan taco scheltema, van Harlingen, weet ik niet; echter kan dit het geval wel zijn.
| |
[Scheltema (Taco)]
SCHELTEMA (Taco) is door Immerzeel vermeld. Zijn Monogram is eene kapitale T, met een idem S op den stok der T gehecht. - Zijn Portret komt bij Van Eynden en Van der Willigen voor.
| |
[Schenck, of Schenk, (Jan)]
SCHENCK, of SCHENK, (Jan) een weinig bekend kunstgraveur, die, waarschijnlijk, tot de familie - welligt een zoon - van petrus schenck behoort. De Titel voor Bayle's Dictionnaire historique etc., Deel K.-P., is door hem gegraveerd, en naar die in de eerste deelen voorkomt, (door p. tanje naar de teekening van a. van der werf,) vrij goed gesneden. - Voorts twee plano-bladen, voorstellende de Korenbeurs, te Amsterdam, van verschillende zijden genomen, en de Groenmarkt, vol gewoel met beelden enz., door ad. van der laan geteekend, en jan schenk fecit. - Later zag ik nog een Titel, van de CL Psalmen Davids; geheel op Musycknoten enz., door C. de Leeuw, Musicyn, Amsterdam, by Jk. van Putten, 1746; jan schenk sculp., in 4o., en in den stijl van jan punt gegraveerd. - Nog heeft hij platen gesneden voor de Werken van J. van Zyl's Theatrum machinarum, Amst., 1731, en voor T.v.d. Horst, Groote Waterwerken, Amst., 1736.
| |
[Schenck, of Schenk, Jansz. (L.)]
SCHENCK, of SCHENK, Jansz. (L.) was, waarschijnlijk, verwant aan de graveurs van dien naam, doch hij staat niet geboekt, Van hem is de gelegen-heidsprent, Platte grond van het groote Dooppark, voor den plegtigen doop van Frederica Louisa Wilhelmina, Erfprincesse van Oranje enz., die geschieden zal in de Groote of St. Jacobs (kerk,) te 's Hage, op Woensdag - den 19. December, 1770. - Voorts heeft hij al de Kaarten gesneden voor den Waterstaat van Waal en Rijn, tot het jaar 1793, voorkomende in de Verzameling van Rapporten, Verbalen enz., uitgegeven op last van het Provinciaal Comité van Holland; 's Hage, 1798, 2 deelen, fo., met Atlas,
| |
[Schenck, of Schenk, (Leonardus)]
SCHENCK, of SCHENK, (Leonardus) denkelijk, verwant aan den graveur petrus schenck. Men vindt van hem eenig graveerwerk, doch, voornamelijk,
| |
| |
heeft hij Landkaarten enz. gesneden. - In het Tooneel der Dwaasheid, (Actichandel) (Amsterdam), 1720, in fo., komt voor de afbeelding ten voeten uit van den beruchten Actionist Jean Law, beteekend leon. schenk fecit. Petrus Schenk exc. Amst. Dit werk is van middelmatige verdienste. Vrij wat beter is de Afbeelding van Lodewijk XV., als jongeling, in 1715, voorgesteld, in 8o., door hem fecit, en, waarschijnlijk, naar eene fraaije Fransche gravure genomen. - De Jagt van Atalante, naar c. le brun. l. schenck fec., in gr. fo. - In C. van der Woude, Kronyk van Alkmaar, met zyn dorpen enz. Tweede druk enz. In 's Gravenhage, 1746, in 4o., zijn 21 stuks platen in fo. - oblong, naar a. rademaker, door hem vrij wel uitgevoerd, doch zwaar van toon, terwijl de boomen veel te wenschen overlaten, waarvan hij toch zeker eene goede teekening heeft gehad.
| |
[Schenck, of Schenk, (Petrus)]
SCHENCK, of SCHENK, (Petrus) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er bij, dat hij, volgens Nagler, in 1645, te Elberfeld, werd geboren, doch het teekenen te Amsterdam heeft geleerd. Hij begon zijne loopbaan te openen met topographisch werk, bijgestaan, door gerard valck, wiens dochter, Agatha, hij huwde, (van wie een fraai Portret in mezzo-tinto, in fo., uitgaat) en daarna beoefende hij de kunst in mezzo-tinto. In 1683-1684 verkreeg hij aandeel in den kunstwinkel van J. Jansen, dien hij, na diens dood, kocht, waarbij hij toen zijne eigen werken voegde, en de nog loopende zaken heeft uitgegeven. Daardoor is het zeer moeilijk, te onderscheiden, welke werken alleen door hem zijn uitgegeven, te midden van zoovele, die toen nog uit dien winkel werden verkocht. De Koning van Polen, Augustus II, Keurvorst van Saxen, benoemde hem tot Hofgraveur. Hij is, te Amsterdam, in 1715, en niet, volgens Füssli, in 1711, te Leipzig, overleden. - Ofschoon hij geen uitmuntend graveur is geweest, was hij echter een onvermoeid kunstenaar, zoo als zijn Catalogus, die eenige honderden prenten bevat naar uchterveldt, netscher, toorenvliet, van dyck -, en naar dezen is wel het beste, wat ik van hem gezien heb, De Tijd, Amor de vleugels afsnijdende, in fo., - kneller, lely, terburg, schalcken, lairesse enz. uitwijst. Onder zijne prenten is er eene, de afbeelding voorstellende van de Zeven Bisschoppen, op bevel van Jacobus II, koning van Engeland naar den Tower gevoerd. - Nagler doet eene opgave van 179, bij en door Schenck uitgegeven en gegraveerde prenten. - Ik bezit, onder anderen: pet. schencks, Oogelust, sive ejus Paradisus oculorum enz., Amstelaedami, apud Petrum Schenck, penes quem virorum illustrium Icones, Mappae geographicae, ac Urbium Locorumque amaeniores conspectus venduntur; in Ponte, vulgo de Beurs-Sluys, 1702, 2 deelen in fo. - oblong, 200 platen. Het eerste Deel is opgedragen aan Arnold Joost, Grave van Albemarle enz. en het tweede aan Joan Willem Friso, Furst tot Nassau enz., met die Portretten. - petri schenkii, Hecatompolis, sive totius orbis Terrarum oppida nobiliora centum, exquisite collecta atque eleganter depicta. Amst., 1702, in fo. - Roma aeterna petri schenkii, sive ipsius Aedificiorum Romanorum, integrorum collapsorumque, conspectus duplex. 100 pl., in kl. fo. - Villae regiae Risvicanae conspectus elegantes cura petr. schenk, 14 bladen, in fo. - Gezigten der stad Amsterdam, en derzelver voornaamste gebouwen, door p. schenk, 100 bl., in fo. - Admirandorum quadruplex spectaqulum, delectum, pictum et aeri incisum per joannem van call. p. schenk, fec. et exc. Amstel., 71 bladen. - Ruinae Bruxellensis crudelitatis Gallicae triste Monumentum. Juxta Prototypum Aug. Coppens. p. schenk fec. et exc. 12 bl., in kl. fo. - Zie Catalogus van Winckler, Tom. V., bl. 134 en volgg. - Nog vond ik De 12 Apostelen, door hem fecit et exc. Amstelaed. - schenk heeft ook zelf portretten gemaakt, naar het leven, waarvan ik eene afbeelding ten voeten uit, in kl. fo., bezit, zijnde Petrus de Wolff, Petr. Fil., in een herder- | |
| |
achtig jagercostuum, met jagthond enz.; beteekend pet. schenck ad vivum fecit. - Van hem-zelf gaan onderscheiden portretten uit, als: in kl. fo., kniestuk, met een mantel; in het verschiet, een tuin. Tot pendant, zijne echtgenoot, Agatha Schenck, geboren Valck; alsmede dat van Cecilia Schenck, zijne dochter (?), en van Maria Margar. Schenck, mede zijne dochter. - Zijne Afbeelding is in plano-formaat verschenen, toen hij Hofgraveur van den Koning van Polen was, met eene gouden medalje, en diens beeldtenis, aan een lint, om den hals. - Nog eens heeft hij zijn Portret, ter zijde, in een piedestal aangebragt bij dat van den dichter Norel, in fo., door hem, uit vriendschap, vervaardigd; - en, een Idem bij een Vanitas, waar, op eene tafel, een opgeslagen boek ligt, en waarin zijn portret voorkomt, door hem fecit et exc. Amstelod. in fo. - Zijne zinspreuk schijnt geweest te zijn: Illi, quibus invidetur, rem habent. Dit staat boven een ander portret, door hem sculp., in fo., j. petter teuerling pinx. benevens meer anderen in mijn bezit. - In de Kunstverzameling van J. van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, was, onder Nr. 454 van den Catalogus, zijn Portret. ‘Hy is verbeeld levensgroote, hebbende een rol papier in de hand. Zeer fraay door a. boonen geschilderd op doek, h. 33 by 27 dm.’ - Zijn Album Amicorum berust thans (1861) bij Prof. Van der Chys, te Leyden. Is dit nu het Stamboek, waarnaar j.c.k. in De Navorscher, VII., bl. 127, vraagt? Zou het Stamboek geen uitgebreid Werk wezen, zijn geslacht en leven betreffende, en waarin welligt al zijne werken gevoegd zijn, en zou men door Vriendenrol - zakboek - niet alleen persoonlijke herinneringen uit zijn leven moeten verstaan?
| |
[Schendel. (Bernard)]
SCHENDEL. (Bernard) Immerzeel zegt van schendel, zonder de reden op te geven, waarom hij dat van er bijvoegt, hetgeen bij alle auteurs van gezag niet voorkomt. - Dat hij historiën zou hebben geschilderd, gelijk genoemde auteur verder zegt, is mij niet gebleken, maar wel Landschappen, met dorpsgezigten, waarin de stoffagie hoofdzaak is, en andere boeren-huislijke tafereelen, in den stijl van jan molenaer. Zijne stukken zijn vindingrijk en meestal bewerkt in de manier van brouwer en ostade, doch hij is ver beneden die talenten gebleven. - Bryan-Stanley maakt aanmerking op het verschil in den geboorteen sterftijd van schendel, te weten geboren 1634, en overleden 1693, welk laatste door anderen als 1716 wordt gemeld. - Immerzeel stelt zijne geboorte, te Haarlem, in 1649 (?).
| |
[Schendel. (Petrus van)]
SCHENDEL. (Petrus van) Deze beroemde kunstenaar, naar waarde bij Immerzeel beschreven, heeft, sedert dien tijd, te Brussel gevestigd zijnde, door zijne voortreflijke werken zijn roem vermeerderd, en daar ze meestal de Tentoonstellingen, zoo binnen als buiten 's lands, hebben helpen versieren, is het overbodig, ze hier op te noemen. Alleen moet ik nog aanstippen, dat, behalve de vele Medaljes, door hem behaald, hij de hooge onderscheiding mogt genieten van op de Tentoonstelling, te Manchester, in 1849, waar slechts ééne gouden Medalje voor de beste schilderij in olieverw, onder al de ten toongestelde, onverschillig van welk genre en van welken landaard, was uitgeloofd, er mede bekroond te mogen worden. - Het ligt in den aard der zaak, dat aan de meeste hoven van Europa, even als bij de laatst voorgaande Vorsten van Nederland en Frankrijk, van zijne tafereelen aanwezig zijn. Het wordt erkend, dat hij in zulk eene hooge mate het kaars- en maanlicht in een tafereel weêrgeeft, dat hij, om zoo te zeggen, er de vinder van is. Behalve historiële onderwerpen, zijn er van zijne hand landschappen, stad- of zeegezigten, met hetzelfde eigenaardige talent, natuurlijk geschilderd. Zijn laatste en hoogst-belangrijke werk is De Geboorte van Christus, in 1858 vervaardigd, en in 1860 nogmaals herzien en voltooid, zijnde ongeveer h. 4, br. 3 el Ned.
| |
| |
Dit schoone tafercel mogt eene buitengewonc belangstelling en bewondering ten deel vallen, en is thans, 1860, in handen van den Heer Loyd, te Londen, met wien de Heer van schendel eene overeenkomst gesloten heeft voor 5 jaren, om het in Engeland te laten graveren en ten toon te stellen. Te vergeefs is er hem te Liverpool 25,000 francs voor geboden, dewijl het 50,000 kosten moet. - Bovendien beoefent onze kunstenaar ook de Meet- en Werktuigkunde, waarvan hij verscheiden bewijzen, door zijne Werken, reeds bij Immerzeel vermeld, heeft gegeven, terwijl hij later nog het licht deed zien Projet pour le défrichement des bruyères de la Campine ou autres avec le Plan et la Carte, par p. van schendel, inventeur et brevêté de l'Hélice hydraulique pour irrigation, membre de l'académie des Beaux-arts des Pays-Bas etc.; Bruxelles, 1848, in, 8o. - In 1853, schreef hij een werk Over de zijdelingsche schuddingen der Spoorrijtuigen enz., doch dit is niet in den handel gebragt, maar slechts aan belanghebbenden uitgereikt; en nu, als pas verschenen, eene Nieuwe Leerwijze van Doorzigtkunde. Handleiding tot een hoogeren trap van kennis dier wetenschap, zoowel in Theorie als in Praktijk enz. door p. van schendel; Breda, J. Hermans, 1861, in gr. 8o. Hierin heeft de kunstenaar getracht, om voor de oplossing der moeijelijkste zaken, den kunstbeoefenaars, door de noodige bewijzen, den waren weg aan te wijzen. - De Heer van schendel werd den 21. April, 1806, te Terheyden, bij Breda, geboren, en is aldaar den 23. Julij, 1830, gehuwd met Mejufvrouw Elizabeth Catharina Grasveld, geboren te Amsterdam, bij wie hij 13 kinderen heeft verwekt. Zij is den 21. Maart, 1850, te Brussel, overleden. Hij is den 30. April, 1851, hertrouwd met Mejufvrouw Johanna Eyrond, geboren te Amsterdam, 28 Julij, 1821, bij wie hij twee kinderen verwekte. Zij ontviel hem te Brussel, 30 November, 1853. Hij hertrouwde, ten derdenmale, 16 Februarij, 1854, met Mevrouw Isabelle van Wilder, weduwe van den Heer Silvester Nique, geboren te Brussel, 6 April, 1809.
| |
[Schepp. (J.C.)]
SCHEPP. (J.C.) Van dezen kunstenaar heb ik gezien een in was geboetseerd haute-relief, in een kastje, met glas, ongeveer h. 3, br. 4 palm Ned., voorstellende het Gehoor en het Gevoel, door boeren-figuren, in den trant van teniers, dat vooral wat de hoofden betreft, vrijgoed, was uitgevoerd; beteekend j.c. schepp fecit, 1770. Welligt was de volgende aan hem verwant.
| |
[Schepp. (S.J.H.)]
SCHEPP. (S.J.H.) Deze medaljeur vindt men als Hofgraveur van Prins Willem V, te 's Hage, vermeld. Men kent van zijn werk de Medalje, (1772) op het II. Jubilé der Verlossing van den Briel en van Vlissingen. - Een Eerepenning der Maatschappij van Landbouw, te Amsterdam, (1776); beteekend j.h. schepp. - De Prijspenning van het Geneeskundig Genootschap, te Amsterdam, (1790), als ook de Prijsmedalje van Prins Willem V, met diens beeldnis. - Zie Dr. Wap, Astrea, V. Jaarg., 1855, bl. 405. - Verder heeft hij den Medalje penning, - om te dragen - op den Slag van Doggersbank, 5 Aug. 1781, vervaardigd; h. 35, br. 28 str. Ned., waarop de Faam der Overwinning, en op de keerzijde een Lauwerkrans, met toepaslijk Latijnsch opschrift is afgebeeld. Deze is, welligt, de éénige destijds in Nederland vervaardigde Medalje, waarop, in den goeden stijl der ouden, (zoo eigen voor dat doel) het feit is uitgedrukt en volvoerd. Zij gaat in prent uit, door n. van der meer Jun., naar de teekening van j. buys; - en, ten slotte, de Groote Gouden Medulje, waarop het Borstbeeld, met omschrift: Carol: Wilhelmi: Fred: Duc. Brunsvic: Borus. exercit. Imperator. Op de keerzijde, drie kronen, door elkaêr gevlochten, met dit omschrift: Avitae. libertatis. assertori. ord. Holl. etc. II. Nov. 1787. Deze werd door de Ed. Gr. Mog. Heeren Staten - op wier last zij met 83 kleinere van denzelfden stempel was vervaardigd - in een gouden doos, met begeleidende missive, als
| |
| |
een dankbare hulde, den Hertog en zijnen Officieren, na de herstelling van Oranje, bij hun vertrek, aangeboden. Zie Praaltooneel der gezegende Omwenteling enz., in 1787, Amst., 1791, in 8o., bl. 186. - Hij heeft ook in edelgesteente gesneden en portretten in basrelief van de gemelde Vorstlijke familie geboetseerd, die, in pleister afgegoten, destijds algemeen waren, alsmede van bijzondere personen, bijv. van Petrus Camper, Prof. Bonn, J. Lublink de Jonge, J. Hop en H. Vosmaer, die op de Verkooping van Ploos van Amstel, Amst., 1800, onder Nr. 133-135 van den Catalogus, voorkwamen, doch er staat, bij vergissing, door scep.
| |
[Scherenberg. (H.C.)]
SCHERENBERG. (H.C.) Ik vond op dezen naam ‘Een bevallig Vrouwenportret, fraai in crayon,’ op bl. 28 van den Catalogus van J.J. de Bruyn; Amsterdam, 1798.
| |
[Scherm (Laurens)]
SCHERM (Laurens) staat slechts met een paar regels, als graveur, bij Immerzeel vermeld. Waarom Van Eynden en Van der Willigen niet gevolgd, die, immers, duidelijk zeggen, dat hij veel prenten naar zijn eigen teekeningen vervaardigd heeft. En, in de daad, scherm was een zeer bekwaam teekenaar, waarvan getuigt de Hoofd-Titel voor het Prachtwerk Hofstede, genaamd Clingendaal enz., in gr. fo. - Zie op STOOPENDAAL, (Daniel) waarin verder een aantal kleine prentjes, met fraaije figuren, voorkomen, beteekend: Door l. scherm, getek. en geëtst - De Titel, - voor het IV. Deel van De Republiek der Hebreën, Amsterdam, 1701, in 12o., door hem del. et fe. - Tot de zeldzaamheden behoort de Feestelyke Optogt te Jisp, by gelegenheid van den Vrede van Rijswijk, 1697, door l. scherm. C. Allard exc. Hij beteekende ook l.s. del. et sculp.
| |
[Scherpzwaard (Elias)]
SCHERPZWAARD (Elias) was een der voornaamste kunstwerkers in goud en zilver, die, in het midden der XIV. eeuw, te Utrecht, bloeide, en om zijne bekwaamheden door Jan, Graaf van Blois, bijzonder begunstigd werd. Onder een aantal werken, voor dien Graaf kunstig vervaardigd, vind ik, als het merkwaardigste, vermeld: ‘Een Sculpe om zout in te doen, als men wynwater maakt, die acht lood woog; hetwelk tot een bewijs strekt van het sterk drinken, en zwelgen in dien tijd, want om dit des te meer te kunnen doen, was de gewone gezouten spijs niet dorstverwekkende genoeg, en deed men nog zout in den wijn’, zegt De Lange van Wyngaerden, tot toelichting, in zijne Geschiedenis der Heeren van der Goude enz.; Amst., 1813, in 8o., I, bl. 663. - Doch het zij verre, dat het gebruik van zout in den wijn te doen, alleen tot dat einde, in dien tijd gebruiklijk was. Neen, bij de oudste volken kende men dit reeds, doch zulks had een meer edelen zin en bedoeling. Zie daarover Nederlandsche Dischplegtigheden, enz.; Rotterdam, 1732, in 8o., I, bl. 54, alwaar Van Alkemade en Van der Schelling het historisch gebruik er van beschrijven, en aan het slot zeggen, dat die gewoonte ook wel tot misbruik gebezigd is, terwijl de eerstgenoemde auteur heeft goedgevonden, dit alleen als een toen gewoon gebruik mede te deelen
| |
[Scheurleer, (H.)]
SCHEURLEER, (H.) een onvermeld kunstenaar, die stadsgezigten teekende, en in het midden der XVIII. eeuw bloeide. Men vindt 24 stuks Gezigten in en om 's Gravenhage, door hem gegraveerd in pl. - oblong. - Zie Catalogue de Dessins etc. de Ch. van Hulthem; Gand, 1846, in 8o., bl. 431. - Een Gezigt in de kerk te Gouda, in fo., voert het jaartal 1760.
| |
[Scheyndel, of Schyndel, (George Hendrik van)]
SCHEYNDEL, of SCHYNDEL, (George Hendrik van) staat ter loops bij Immerzeel geboekt; ik voeg er nog bij, dat hij, omstreeks 1635, te Rotterdam woonde; dat zijn overlijden niet bekend is, maar wel dat zijne werken tot en met het jaar 1660 beteekend zijn, zooals bij Brulliot, Heller, Bryan-Stanley enz. aangeteekend is. - Ik moet hierop aanmerken, dat hij reeds veel vroeger een bekwaam graveur was, blijkens de volgende bij hen niet bekende prenten, als:
| |
| |
eene zeer zeldzame plaat in 4 bladen, breed fo., voorstellende De Begrafenis van Prins Maurits (16 September, 1625), waarboven, in zwarte randen, Pompa funebris enz.; voorts de Wapens van Nassau en Delft. - De Graftombe van Willem I., door g. van schendel. N. Visscher, 1626, exc. - J.J. Starters, Nieuwe Cuyper; zinneprent naar d. hals, door g.v.s. (cheyndel), met gedrukt vers; Haarlem, by J.P. Beerendrecht, in gr. fo. (1628); - en, 12 bladen Playsante Landschapjes, gemaeckt door g.v. scheyndel, en ghedrucht by C.J. Visscher, 1624, in kl. 4o. - Bij Nagler staan 20 nommers van zijn graveerwerk beschreven.
| |
[Schick, (Petrus)]
SCHICK, (Petrus) een onvermeld kunstenaar, die, op het midden der XVII. eeuw, in Friesland bloeide, en wiens afstammelingen nog te Leeuwarden bestaan. Hij is in de kerk te Irnsum, een dorp in Rauwerderahem gelegen, begraven. Hij heeft portretten, en, waarschijnlijk, ook in miniatuur geschilderd, als: Do. Everhardus Borneus, Pred. te Bolswert, a. blotelingh sculp., in 4o. - Nicolaus Arnoldus Polonus, Th. Dr. et Prof., te Franeker, met Latijnsch vers van C. Schotanus. l. van meurs sculp., in 4o.
| |
[Schiedges. (P.P.)]
SCHIEDGES. (P.P.) ‘Een storm op zee, eigenaardig gestoffeerd en fraai behandeld; h. 31, br. 41 dm. Ned., door p.p. schiedges,’ was op eene Verkooping to Leeuwarden, in April, 1846. - Of dit stuk tot de oude of tot de nieuwe kunst behoort, weet ik niet, doch ik heb gemeend, dezen naam hier eene plaats te moeten inruimen.
| |
[Schiffner, (....)]
SCHIFFNER, (....) een voor mij alsnog onbekend kunstenaar, dien ik door een fraai geëtst Landschap heb leeren kennen. Het stelt voor een weg langs de helling van een berg- en rotsachtig bewassen grond, waarop eene vrouw zit, die met haar kind speelt, en daarbij een hond; op den voorgrond, een dorre en rank opgaande boom, met een geknakten, afhangenden tak; op den tweeden grond, een oud, vervallen gebouw, een brug en water, dat op den voorgrond uitloopt. In de lucht, boven, regts, beteekend schiffner f.; h. 153, br. 204 str. Ned.; heeft geen marge. - Ik bezit daarbij een idem Landschap van j.c. klengel f., 1775, nagenoeg van dezelfde grootte, en waarnaar het blijkbaar met eenige verandering van den opgaanden rotsgrond, en met twee mannen met ezels op den weg, genomen is. Het zou, mijns bedunkens, wel werk van een liefhebber kunnen zijn, die dus na den gemelden tijd leefde. Of hij in mijn Werk t'huis behoort, zullen nadere bescheiden moeten bepalen.
| |
[Schilde. (Van den) Zie Spranger. (Bartholomeus)]
SCHILDE. (Van den) Zie SPRANGER. (Bartholomeus)
| |
[Schille (Hendrik van)]
SCHILLE (Hendrik van) wordt door den Baron de Reiffenberg, De la Peinture sur verre etc., in de Mémoires de l'Académie royale de Bruxelles (1832) voor het eerst vermeld, als, in 1554, in de Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, voorkomende.
| |
[Schille. (Jan, of Hans van)]
SCHILLE. (Jan, of Hans van) In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vond ik: ‘willem van hooghstraeten, ontvangen als leerling by jan van schille, 1560.’ - Nagler noemt zekeren hans van schille, die Ingenieur-geographe van 's Konings Nederlanden was, en van wien voorkomt Form und Weis zu bawen, Zimmern machen und auff zu richten, u.s.w. Antwerpiae, (G. de Jode) 1580. - Men mag vooronderstellen, dat deze een-en-dezelfde persoon is.
| |
[Schillemans, of Schellemans, (Frans)]
SCHILLEMANS, of SCHELLEMANS, (Frans) een zeer verdienstelijk, doch genoegzaam onvermeld teekenaar en graveur, die ook uitmuntende prentjes naar de teekeningen van a. van de venne heeft vervaardigd, als de Titels voor J. Cats, Self-Stryt, voor de Emblemata Amoris etc. of Sinne - en Minnebeelden enz., Middelburg, 1620, kl. in 4o., beteekend a. van de venne inventor ano. 1618, frans schillemans sculp. - De prentjes in dit Werk-zelf, ofschoon niet betee- | |
| |
kend, zijn, naar mijn inzien, van dezelfde makers; alsmede van het Maagden-Wapen, in Cats Werken, in fo., en waar de lettergraveur er weêr silliman van heeft gemaakt. - Er komt nog van hem voor, doch uiterst zeldzaam, het Portret van David Roland, Schryfmeester, te Vlissingen, in fo. - oblong, door f. schelemans, - en idem van Joh. Huysse van Cattendyck, naar m. mierevelt, in een rond. Zie Catalogue de Dessins etc. de Van Hulthem; Gand, 1846, bl. 431. - Een idem van Henr. Tuyll van Serooskercken, in ovaal, naar f. schillemans, door c.v.d. pas, in fo., dus geteekend in Zeeland, waar toen de Tuyll's woonden. Verder vond ik nog De stad Middelburg, in Zeeland, met alle publieke gebouwen en particuliere huysen, in verscheiden bladen, door schellemans. Uit het volgende Octrooi blijkt, wanneer hij die vervaardigd heeft: ‘Is francois schellemans, plaetsnyder, borger der stede van Middelburch, in Seelandt, geaccordeert octroy, omme voor den tyt van vier jaren naestcommende alleene in de Vereenichde Provintiën te mogen vuytgeven ende vercoopen de Stadt van Middelburch, by hem in vyer (vier) coopere platen gesneden. Verbiedende’ etc. Resolutie der Staten Generaal, 15 October, 1616, bij Dodt, Archief, VI. deel. Een exemplaar dier hoogst zeldzame platen komt voor in den Catalogus van Mr. Math. Brouërius van Nidek. Zie daarover op SCHOTANUS. (Bern.) - Nog heb ik voor mij Het schip van Staat der Vereenigde Provincien, met bovenschrift: Idea Belg. Provinc. Jonfoed. (sic) Jacobus Oorloge inventor, 1620; naar en met het adres van a.v.d. venne, door f. schilleman, in gr. fo. - oblong, zeldzaam. - Wat tot de grootste zeldzaamheden behoort, is De Synode van Dordrecht, van zijne hand, wat zeker wel zijn voornaamste werk is, en waarvoor hem ook het eigendomsregt door 's lands Regering gewaarborgd werd, en wij hem nog nader leeren kennen, blijkens de volgende Resolutiën: ‘Is franchois schillemans, ingeboren borger der stadt Middelburg, geaccordeert Octroy, omme voor den tyt van vier jaren naestcommende, alleene in de Vereenichde Provincien te mogen drucken de schetse, modelle ofte teyckeninge, by hem tot Dordrecht gemaeckt van de celebre Vergaderinge aldaer, wesende van de Synode nationael, om die curieuselyck in 't coper te snyden.’ - Het schijnt, dat dit besluit, waardoor hij-alleen dit feit zou mogen in druk brengen, wat te voorbarig genomen was, en hem door anderen werd betwist. Althans, kort daarop vond ik: ‘Gelesen de requeste van francois schillemans, versoeckende octroy, waerby een yeder op te pene van duysent gulden soude werden geinterdiceert, de schetse, modelle ofte teyckeninge van de gedenckweerdige actie van de Vergaderinge van de Synode binnen Dordrecht, by hem geprepareert, om die datelyck by hem curieuselyck in 't coper te snyden, ten eynde om soo gewichtige ende alhyer te lande noyt gesiene actie, haere Ho. Mo. ende alle liefhebberen der waerheyt ende beminders des Vaderlants met allen haren gevolge ende aencleven levendich te verthoonen na de kunst. Is den suppliant geaccordeert Octroy voor syn werck, met interdictie, dat tselve niemant en sal mogen naemaken, maer nyet privative dat anderen nyet sullen haer eygen werck mogen drucken ende vuytgeven.’ - Uit het volgende blijkt, dunkt mij, niet, dat de plaat toen gereed was, en 't kan wel de teekening zijn geweest, die toen vertoond en ter opdragt aangeboden werd: ‘Is francois schillemans, borger der stede van Middelburch, in Zeeland, tot eene vereeringe toegeleet vyftich guldens, eens, voor de dedicatie ende presentatie, die hy aen haere Ho. Mo. heeft gedaen van de affbeeldinge van de Vergaderinge van het Synode nationael binnen Dordrecht met alle haere omstandicheden, soo verre de conste can affreycken, ende geordonneert hem daervan te depescheren ordonnantie.’ - Zeker is het, dat de Staten-Generaal aan al de leden dier Vergadering een exemplaar geschonken, en zes op satijn gedrukt aan
| |
| |
de Leden van het Huis van Nassau, te 's Hage aangeboden hebben, hetwelk zij niet hebben hunnen doen, vóórdat de plaat gereed was, blijkens het volgende besluit: ‘Is francois schillemans, plaetsnyder tot Middelburch, geaccordeert ordonnantie van de somme van 214 gulden 10 st., voor dat hy tot Dordrecht geleverd heeft door last van de Heeren haere Ho. Mo. gedeputeerden aldaer, 83 pampiere exemplaren, representeerende naer het leven het Synode aldaer gehouden, tot 30 st. het stuck, mitsgaders alhier (door ordre) ses sathyne gelycke exempl. tot 15 guldens tstuck, opten ontfanger generael, te betalen vuytte penningen, geaccordeert tot vervallinge van de costen van de voors. Synode.’ - Zie Resolutiën der Staten Generaal, 15 October, 1616, 26 November, 1618, 17 Januarij, 15 Mei, 19 September, 1619, bij Dodt, Archief, VII. deel.
| |
[Schilperoort, (Adriaen Coenen zoon van)]
SCHILPEROORT, (Adriaen Coenen zoon van) in de wandeling aertgen genoemd, was strandvonder van de graaflijkheid van Holland, die, omtrent het jaar 1578, en reeds een bejaard man zijnde, een Handschrift zamenstelde, onder den titel van Visboek, hetwelk hij met geteekende afbeeldingen heeft versierd, en dat door Van Wyn onder de grootste zeldzaamheden voor de Geschiedenis van Nederland geteld werd. - Zie zijne Hist. en Lett. Avondstonden, Amsterdam, 1800, in 8o. Tweede Boek, blz. 10. - Welligt behoort coenraet schilperoort - Zie aldaar. - tot zijn geslacht.
| |
[Schilperoort (Coenraet)]
SCHILPEROORT (Coenraet) vond ik onder de teekenaars van het rekwest, waarin aan de Magistraat der stad Leyden, in 1610, verzocht werd, een Schilder- of St. Lucasgild te mogen oprigten, teneinde aan hun bedrijf in de Schilderkunst, dezelfde voorregten te verzekeren, zooals zulks in meest al de steden van Holland plaats vond. Zie over deze belangrijke stukken bij mij op ELSEVIER. (Aernout) - Hij kan wel verwant zijn geweest aan adriaen coenen, zoon van schilperoort. - Zie aldaar. - Volgens Orlers, Beschryving der Stad Leyden enz., Ibid., 1781, I, bl. 403, is hij in 1635 overleden. - Hij was landschapschilder, aldaar, en de eerste leermeester van jan van goyen. Zie Houbraken, I, bl. 170.
| |
[Schilthouwer. (Geurt)]
SCHILTHOUWER. (Geurt) Onder de glasgeschenken, door den Raad der stad Utrecht gegeven, vindt men in de Kameraarsrekening van 1644: ‘Item (een Glas) aen Jo. Gotschalck Halmael, maerschalk, gemaect door geurt schilthouwer, 20 gulden.’ - Zie Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Schimmelpenning. (G.)]
SCHIMMELPENNING. (G.) Ik ken dezen kunstenaar alleen door het zien eener zeer aardige schilderij, zijnde vrolijke Zeevarensgezellen, die voor een herberg aan tafel ham en bier zitten te nuttigen; verder een rivier, met een gezigt op eene stad, en eigenaardige stoffagie. Het geheel was vrijwel, en welligt geschilderd door een liefhebber van onzen tijd.
| |
[Schindel. (G. van) Zie op Scheyndel. (George Hendrik van)]
SCHINDEL. (G. van) Zie op SCHEYNDEL. (George Hendrik van)
| |
[Schindelaar, (Hendrik Petrus)]
SCHINDELAAR, (Hendrik Petrus) een Hagenaar van geboorte, die door P. Terwesten, Ms., op het jaar 1770, wordt vermeld, als ‘een kunstenaar, die bevallig en welstandig bloemen en vruchten, en verder ornamenten als andersints tot zaalversieringen, zoo als in zijn tijd veel voorkwam, schilderde.’
| |
[Schley. (Jacobus van der)]
SCHLEY. (Jacobus van der) Deze naam wordt algemeen aldus geschreven, doch ik bezit verscheiden teekeningen van en door hem-zelven beteekend j. van schley delin. - Om zijne verdienste regt te beoordeelen, zie men het Portret van A.B. Prevot, Aumonier du Prince de Conti. j.v. schley sculp, 1746, in fo.
| |
[Schluymer. (M.)]
SCHLUYMER. (M.) Deze teekenaar schijnt voor den Boekhandel te hebben gearbeid, als hebbende hij al de groote teekeningen gemaakt, in atlas-formaat, voor een Werk, getiteld: Beschryving der voornaamste Vreugdebedryven in 's Hage, ter gelegenheid van de Krooning van Z. Keiz. Maj. Franciscus den I. enz. Met
| |
| |
fraaye Konstplaten, gesneden door een beroemd Meester, (j.c. philips) te 's Hage, by A. de Groot, 1747. Als gelegenheidsprenten voldoen ze vrijwel.
| |
[Schmidt. (George Adam)]
SCHMIDT. (George Adam) Op dit Artikel van Immerzeel moet ik doen volgen, dat deze ijverige kunstenaar den 28. Maart, 1844, oud bijna 54 jaren, in zijne geboortestad, Dordrecht, overleden is. Zijn Portret, se ipse pinx., is door j. van den kérckhoven gelithographieerd, in fo.
| |
[Schmidt (Izaak)]
SCHMIDT (Izaak) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er bij, dat het Werk, Leven van p.p. rubbens enz., te Amsterdam, bij Johannes Smit, 1774, in 8o., verscheen, en wel uit het Fransch vertaald, zijnde de oorspronklijke tekst door J.F. Michel etc., te Brussel, in 1771, in 8o., uitgegeven. Dit schijnt onbekend te zijn geweest aan de uitgevers van den druk, in 1840, in 8o. bezorgd, en deze kunnen dus al de fouten, welke zij in den druk van schmidt hebben gegispt, op rekening van Michel overbrengen. Zie daarover op RUBENS. (P.P.)- Nagler noemt, bij vergissing, Jan Smit, (deze is de drukker, die dat Werk ook aan J. Goll van Frankenstein heeft opgedragen) als schrijver van de eerstgenoemde uitgave. - Ik bezit een Portret van Mr. C.W. Visscher, Pensionaris van Amsterdam, door j.f. bause sculp. Leipsiae, in gr. fo., naar schmidt pinx., en ik meen, dat dit van zijn Werk is, want van zijn zoon izaak rieweet, naar den leeftijd van visscher gerekend, kan het niet zijn. - Behalve de 6 stuks etsen, bij Immerzeel genoemd, (aan J.B. van der Rupwich, in 1780, opgedragen), bezit ik nog eene meer luchtig bewerkte ets, voorstellende een Arkadisch Landschap; links, een afgodstempel; regts, een hooge piedestal, met een vaas, bij twee opgaande boomen enz.; beteekend j.s., door elkaêr getrokken, f. 1764. - Zijn Portret komt voor, met dat van j. andriessen en r. vinkeles, op ééne plaat, Nr. 1, waarvan ik de bestemming nimmer heb kunnen ontdekken. Ik bezit daar exemplaren van, met en zonder letter. In het Prentwerk van marcus komt hij ook voor, doch anders.
| |
[Schmidt. (J.W.)]
SCHMIDT. (J.W.) Zie de teregtwijzing over dezen naam, aan het slot van het Artikel SCHMIDT. (Willem Hendrik)
| |
[Schmidt, (Michael Mathias)]
SCHMIDT, (Michael Mathias) bouwmeester van Rotterdam. Hij kwam in dienst van den Keurvorst Frederik Wilhelm van Brandenburg, en was steeds te Berlijn werkzaam. De bouw van den Klokken-toren der Mariakerk, in 1668 begonnen, wordt aan hem toegekend. - Hij is te Berlijn, in 1692, oud 66 jaren, overleden. - Zie Nagler.
| |
[Schmidt. (Willem Hendrik)]
SCHMIDT. (Willem Hendrik) Deze kunstenaar, een der sieraden aan de Nederlandsche kunstkroon der XIX. eeuw, is, helaas, den 1. Junij, 1849, in den jeugdigen ouderdom van slechts 40 jaren, te Delft, overleden. Zijne begraafnis, die den 4. daaraanvolgende plaats greep, werd door meer dan 200 personen, zoo kunstenaars, als beambten van de Delftsche Akademie vergezeld, terwijl zijn kunstvriend j. bosboom, die zijne sponde niet had verlaten, bij het graf een hartlijke aanspraak, tot eer van den overledene, deed. Zie de Utrechtsche Courant, 1849, Nr. 68. - Onder den titel van 4 Junij, 1849, te Delft, verscheen in het Tijdschrift Europa, Verzameling van in- en uitlandsche Lettervruchten, enz., 1849, Nr. 7, bl. 38, eene lofrede op schmidt; terwijl in Augustus, 1849, bij Fuhri, te 's Hage, het licht zag: Herinnering aan willem hendrik schmidt, door J. van Harderwijk Rz. - Na het sluiten van zijn Levensberigt, door Immerzeel, voeg ik, wat zijne kunstwerken betreft, er hier nog eenigen bij, namelijk: Op de Tentoonstelling, te Rotterdam, en op die, te Amsterdam, 1844, gehouden, was, onder Nr. 179 en 379 eene uitmuntende schilderij, voorstellende, Oldenbarneveld wordt het doodvonnis aangezegd. Dit stuk werd in het Nederlandsche Kunstblad,
| |
| |
1844, Nr. 32, gegispt, omdat Oldenbarneveld, staande achter zijn stoel is geplaatst, en alzoo de stoel eene hoofdzaak geacht werd. Dat oordeel is zeer onjuist, dewijl de geschiedenis het letterlijk zóó aanwijst, en dus goed door den schilder werd begrepen. Ook is daarop eene teregtwijzing, ten voordeele van schmidt geplaatst in den Konst- en Letterbode, 1844, Nr. 42, bl. 337. - Nog laat ik hier volgen, dat hij ook met roem in het buitenland bekend was. In 1848, was, op de Tentoonstelling, te Keulen, eene schilderij van onzen kunstenaar, die zeer veel opgang maakte, zijnde de voorstelling van De Opwekking van het dochtertje van Jaïrus. In de Kölnische Zeitung werd dit stuk als het eerste, en de schilderij, Adam en Eva bij het lijk van Abel, door begasze, als het tweede voornaamste stuk genoemd, dat de Tentoonstelling versierde. - Als eene historische bijzonderheid, moet ik nog melden, dat schmidt, toen hij zich met der woon te Delft was gaan vestigen, en hij een vertrek voor zijne schilderkamer wilde doen inrigten, bij toeval, een oud behang deed wegnemen, waar achter hij, tot zijne verbazing, ontdekte, dat de geheele muur met allerlei soort van schetsen enz. beteekend was, en waaruit bleek, dat michiel miereveld datzelfde huis, en ook datzelfde vertrek, voor zijne werkplaats had gebezigd. Zie Nederlandsck Kunstblad, 10 Februarij, 1844; 's Hage, bij De Groot. - De openbare vereeringen, die onzen waardigen kunstenaar mogten ten deel vallen, waren onderscheiden Eermedaljes, hem door het Buitenland uitgereikt; in 1849, werd hij benoemd tot Lid der 4. Klasse van het Kon. Ned. Instituut, en, bij de Troonsbeklimming van Z.M. Koning Willem III., met de Ridderorde van de Eikenkroon versierd. Ook heeft de genoemde Vorst voor eene aanzienlijke som ingeschreven, tot het in 't licht brengen van het portret van den te vroeg aan de kunst ontvallen willem hendrik schmidt. - Ter waarschouwing, voeg ik hier bij, dat er een fraai portretje, door j.p. lange in staal gesneden, uitgaat, - zijnde dat van J. van Harderwijk Rz. - waarop staat j.w. schmidt pinx.; dit moet zijn w.h. schmidt. Waarom nu reeds van tijdgenooten zulke aanleiding tot verwarring voor de toekomst te geven?
| |
[Schmitz (Johan Joseph)]
SCHMITZ (Johan Joseph) staat bij Immerzeel geboekt. Ik bezit zijn Portret, door j.w. caspari geteekend, in 12o.
| |
[Schneider. (N.N.)]
SCHNEIDER. (N.N.) Deze was, zooals gemeend wordt, een Brabander van geboorte, die Landschappen met tam en wild gevogelte schilderde, zooals P. Terwesten, Ms., opgeeft, en dat hij, na een kort verblijf te 's Hage, naar Amsterdam vertrokken is. Hij vermeldt hem op het jaar 1753, als toen voorkomende op de Lijst der Confreriekamer van Pictura, aldaar.
| |
[Schobbens. (Alexander Franciscus)]
SCHOBBENS. (Alexander Franciscus) Van dezen Antwerpschen beeldhouwer vindt men in de St. Walburgiskerk, te Antwerpen, aan het Graf-monument der familie De Borsbeke, Christus met de kinderkens, door hem vervaardigd. - Hij was, in 1756, Directeur der Teeken-akademie, aldaar.
| |
[Schoemaker, (Andries)]
SCHOEMAKER, (Andries) meer bekend als ‘zonderlingen liefhebber, yverigen en oudsten verzamelaar van 's Lands Historiepenningen’ zoo als de opdragt luidt van het IV. deel van G. van Loon, Nederlandsche Historiepenningen enz., 's Gravenhage, 1731, in fo., dan wel als kunstenaar. Ik moet toch melden, dat er vele Penningen, Wapens en Kastelen voorkomen, door hem op eene schetsachtige wijze wetenschaplijk geteekend. - Hij werd den 9. October, 1660, te Amsterdam geboren, en is aldaar, den 23. December, 1735, overleden. Er is te zijner eere een zeer groote Gedenkpenning geslagen. - Zijn Portret, zittende te schrijven, is door n. van blommen del., j. van vilsteren sc., zwarte kunst, in 4o.; doch er staat verkeerdelijk onder schoenmaker. - Een Idem, Lith. door j.w. paling, in fo. - Zijn Wapen is een veld van Azuur, waarop, in overhoeksche rigting, een Anker van zilver.
| |
| |
| |
[Schoemaker, (Gerrit)]
SCHOEMAKER, (Gerrit) zoon van andreis, geboren te Amsterdam, 5 September, 1692, en aldaar overleden, 18. October, 1736, was Makelaar, beoefende tevens de kunst, en heeft een groot aantal vaderlandsche Monumenten en kastelen, eigenaardig, zoo naar de natuur, als naar andere meesters, geteekend, welke Verzameling grootendeels in de Koninklijke Bibliotheek te 's Hage, alsmede bij Graaf Nahuys, te Utrecht, wordt bewaard, bij wien tevens het Portret van gerrit, zittende in eene kamer, door c. troost del., in pastel, en een idem, Buste, in ivoor, door luk fec. 1736, benevens vele familie-papieren, dat geslacht betreffende, berust.
| |
[Schoemaker (Jacob)]
SCHOEMAKER (Jacob) ‘geboortig van Breda, verkreeg het Meesterschap van de Confreriekamer der Beeldhouwers te 's Gravenhage, in het jaar 1719, was een zeer bekwaam meester, en zou tot groote hoogte zijn gekomen, zoo zyn ziekelijken toestand hem de voortzetting daarvan niet had verhinderd, en is ook tengevolge daarvan, aldaar, in 1739, of 1740, overleden. Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Schoenmakers (Johannes)]
SCHOENMAKERS (Johannes) Pietersz. is naar waarde bij Immerzeel beschreven. Ik voeg er bij, dat hij méér geëtst heeft als Twee Landschappen, met gebouwen, namelijk: Een Gezigt in den Haarlemmerhout; - en, Een Zeetje met zeilende schepen. Zie Catalogus van J. van Buuren enz., Leyden, 1808, bl. 218. - Verder heb ik graveerwerk voor mij liggen, hetwelk, ofschoon van veel vroeger dagteckening zijnde, ik toch geloof, dat van onzen johannes zijn kan, te meer, daar het geheel te Dordrecht t'huis behoort, en ik geen ander van dien naam ken, te weten: Het afloopende oorlogschip de Hercules, gebouwd door den Scheeps-timmerman J. Spaan, op de Nieuwe werf buiten Dordrecht, den 12. April, 1782. j. van stry ad viv. del., j. schoenmakers sculp., in fo. - oblong.
| |
[Schoenmakers. (P.)]
SCHOENMAKERS. (P.) Eene prent in gr. plano, voorstellende De Eerste steen gelegd, den 16. Junij, 1784, van het Maagdenhuis, te Amsterdam, waarop in sierlijke Letters Psalm XL. vs. 1., te gelijk als tijdvers, met andere zinspelende ornamenten, door b. de bakker fecit, 1788, is naar zijne teekening, en de letters zijn naar l.j. ferrier, genomen. - Welligt, was hij aan den voorgaanden johannes pieterz. schoenmakers verwant.
| |
[Schoevaerdts, of Schovaerts. (C(hrist., of Cornelis?)]
SCHOEVAERDTS, of SCHOVAERTS. (C(hrist., of Cornelis?) In de Catalogussen van Hoet en Terwesten vindt men verscheiden schilderijen, in denzelfden trant, als die van marten schoevaerdts - Zie aldaar. - bewerkt, waaronder er van asselyn voorkomen, door christ. gestoffeerd. Bij Hoet II., vindt men alleen de c op de stukken vermeld, en in zijn Register zegt hij cornelis. Zou hier dat stuk van asselyn niet het aanneemlijkste wezen, hetgeen, in 1756, te Mechelen, geveild, en in dien Catalogus zoo geroemd werd?
| |
[Schoevaerdts, of Schovaerts, (Marten, of Michael?)]
SCHOEVAERDTS, of SCHOVAERTS, (Marten, of Michael?) staat bij Immerzeel geboekt, die zijn naam schoevaerts schreef. Heller (L.) zegt m. schoevardts, en beschrijft tevens zijne etsen, als: Lustige Boeren in een herberg; links, op den voorgrond, een boer, die een, aan een koord hangenden bal wil vangen; regts, twee dansende knapen, met een rommelpot, gr. 4o.; zeldzaam. - Een vertrek met Vechtende boeren; de staande boer grijpt twee anderen bij de keel; h. 4 dm. 5 str., br. 6 dm. Par.; zeer zeldzaam. - Bryan-Stanley maakt de opmerking, dat de gewone berigten over dezen meester zeer onvoldoende zijn; sommigen zeggen, dat hij een geboren Hollander, en anderen, dat hij een Duitscher was; echter behoort zijn werk tot de Hollandsche of Vlaamsche School, doch het draagt weinig 't kenmerk van dat van teniers, zooals de meeste berigten luiden, en zweemt er alleen naar, als dit met den aard der voorstelling eenige overeenkomst heeft. Zijn doopnaam is niet zeker, daar die alleen op zijne stukken, alsmede op de twee bovengenoemde etsen, door de letter m. bij zijn naam wordt aange- | |
| |
duld, en waarvan welligt marten, of michael, gemaakt is. Men meent, dat hij, in 1667 is geboren. Verder zegt Bryan nog, dat Balkema hem verward heeft met christophorus schwarts, een geheel anderen kunstenaar. - De schilderijen van schoevaerdts zijn gewoonlijk met veel bedrijvige figuren gestoffeerd, waarbij hij wagens met paarden en hoornvee te pas bragt. - Naar twee zijner schilderijen zijn prenten gegraveerd, onder de titels Fête de campagne hollandaise, en, Retour de la fête hollandaise; op de eerste is een kwakzalver bezig voor de menigte zijne potsen te vertoonen, een bewijs, dat hij ook Bambochades geschilderd heeft. - In de Louvre, te Parijs, zijn twee Landschappen; met figuren en beesten gestoffeerd, die in den Catalogus onder den naam van n. schowaert staan vermeld.
| |
[Schomper. (J.J.)]
SCHOMPER. (J.J.) Van dezen kunstenaar heb ik, in 1840, goede portretten, als Familiestukken, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, gezien, waar drie zulke schilderijen, door hem vervaardigd, aanwezig waren.
| |
[Schöne, (T.H.)]
SCHÖNE, (T.H.) geb. behr. Van deze dame zag men, in 1840, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, eene zeer fraaije Teekening, naar de schilderij van een oud meester. - Destijds woonde zij te Amsterdam.
| |
[Schoof, (Gerard)]
SCHOOF, (Gerard) een kunstschilder, die te Antwerpen leefde, en aldaar, in 1587, in het St. Lucas-gild ingeschreven staat. Meer is van hem niet bekend, zegt Nagler, en hij gelooft, dat zijne werken welligt aan andere kunstenaars worden toegekend, of verloren zijn gegaan. Hij was de vader van den volgenden
| |
[Schoof, (Rudolf)]
SCHOOF, (Rudolf) een zoon van gerard, en, waarschijnlijk, een leerling van zijn vader, die zich, omstreeks 1615, te Parijs vestigde, en tot Hofschilder van Lodewijk XIII. werd benoemd. - adriaen de bie was daar een tijd lang zijn leerling; dus waren ze, vermoedelijk, landgenooten.
| |
[Schoock, of Schook. (Hendrick)]
SCHOOCK, of SCHOOK. (Hendrick) Van dezen verdienstlijken kunstenaar is mij slechts ééne schilderij voorgekomen, in den Catalogus van Johan van der Hulk, Burgemr. van Dordrecht, verkocht 23 April, 1720, onder Nr. 83: ‘Een kapitaal Fruit- en Bloemstuk, door h. schoock, of 't van de heem was, zeer uitvoerig geschilderd; h. 4 vt. 5 dm., br. 4 vt. Rhynl. ƒ62.’ - Later kwam mij een autentiek stuk ter hand, dat bij de Genealogie van het oude Stichtsche geslacht Van Voorst bewaard wordt, behelzende eene weddingschap tusschen de beide neven hendrick, schoock en E. van Voorst, wie van hen het eerst getrouwd zou zijn. Ziehier de kopij der oorspronklijke acte, waardoor wij tevens de waarde eener schilderij, onder de toen gebruiklijke benaming van een doek van een Daalder uitgedrukt, bepaald zien, en den prijs van zijn werk leeren kennen: ‘Op conditiën nabescreven, hebben henrik schook en Eduart van Voorst, neven, een weddinge aangegaan, te weten, dat d'eerste van haer beyden comende in den echten staat te treden, tot premie sal genieten eene schilderye op een daalders doek, met fruytagie, by hem henrick schook geschildert, welke schilderye by hem schook in weddinge wert uytgeset, waertegens aen de syde van Eduard van Voorst wert gestelt de som van 80 Car. gl., die hy gehouden sal syn te betalen, indien syn neef schook eerder quame te trouwen als syn neef Van Voorst, sullende tselve reciproquelyck plaets grypen in reguard van de schilderye, indien hy Van Voorst eerst quame te trouwen, en indien dese schilderye quame by hem schook verkoft te worden, sal den selven gehouden syn in der selver plaetse een ander te schilderen, van de voors. grootte, die de liefhebbers ten minsten hondert gl. sullen weerdich estimeren, edoch de doot buyten gesloten, alles sonder arch of list. Actum den sesden Aug. 1673, binnen Utrecht. hendrick schoock, E.v. Voorst 1673 8/6.’ - Onze hendrick werd te Utrecht geboren, en ‘was de zesde van de zeven zonen van gysbert schook, Schilder, geboortig van Bommel, een
| |
| |
Burgemeesters zoon aldaar; overleden te Utrecht, den 21. January, 1662, aet. 71 jaar, en van Johanna van Voorst, sterft 5 February 1655, aet. 63 jaar.’ - Onze hendrick zal, waarschijnlijk, de weddingschap gewonnen hebben, dewijl hij niet als gehuwd voorkomt in de gemelde Genealogie, bij den Wethouder B.L.C. van den Heuvel, te IJsselstein, die tot dat geslacht behoort, berustende.
| |
[Schoone. (A.G. van)]
SCHOONE. (A.G. van) Van dezen kunstenaar gaat uit eene Allegorische voorstelling van laurens jansz. coster, in den Hout, op het 4. Eeuwfeest, 1823, door hem del., d. sluyter sculp., gr. in fo. In 1840, woonde hij te Amsterdam, en had toen op de Tentoonstelling, aldaar, onder Nr. 477 van den Catalogus, Een Landschap met stoffagie geleverd, hetgeen goeden aanleg en verdienste kennen deed.
| |
[Schoonebeek, (Adriaan)]
SCHOONEBEEK, (Adriaan) en niet schoonebeeck, zooals bij Immerzeel staat geboekt. Dat bij een leerling van romein de hooghe, is geweest, blijkt, zonder twijfel, uit zijne werken; doch tot nader bewijs dient zekere gedrukte Memorie van Rechten enz., tegen genoemden de hooghe - Zie aldaar. - in 1690, uitgegeven, waarin onze adriaan de volgende getuigenis tegen hem aflegt: ‘adriaan schoonebeek, wonende in de Kalverstraat, oud omtrent 29 (in 1690) jaar, getuigt, dat hy, toen hy in Augustus 1676, de kunst van etsen by hem is komen leeren, en tot 1679 is gebleven; dat hy romein wel had hooren zeggen, dat hy zyn oom, pieter de hooghe, van wien hy moest erven, dat hy dien geholpen had naar het zalige Hemelryk, door Brandewyn en Rosolis zyn leven te verkorten. - Dat hy voor D. Muller, van Leyden, prentjes geëtst heeft, onder den titel van Ars Memoriae Localis, en dat hy ook de prentjes heeft gezien van Aretyns dwalende Hoer, onder den titel van Uylenspiegel op Noten, enz.’ Uit de Wederlegging dezer beschuldiging, bij gemelde Memorie gevoegd, blijkt, dat schoonebeek was omgekocht, om de genoemde Boekjes te maken en te verspreiden. - Tevens leeren wij hieruit, dat hij, omstreeks 1661 werd geboren, terwijl Bryan-Stanley dit op 1650, te Amsterdam stelt, en hem, volgens Füssli, in 1714, te Moscou ten grave doet dalen, hetgeen Immerzeel overgenomen heeft. - Behalve de Werken, Ridderlyke en Krygsorders, en, Der Eygene dragten der Nonnen-orders, heeft hij vroeger nog dat Der eyge dragten van alle geestelyke Orders enz., Amsterdam, 1688, uitgegeven, hetgeen als Eerste deel van dat der genoemde Nonnen moet worden beschouwd. Het eerstgenoemde Werk, is ook in 1699, in het Fransch, aldaar verschenen. - Onder de fraaije platen rangschikt men De Krooning van Joseph, Koning van Hongarye, Keizer van Duitschland, in 1690; 2 bladen, in fo. - oblong. - De Aankomst der Gevolmagtigen op den Vrede by Ryswyck, 1697, in fo.; - terwijl tot de vrij groote figuren, door hem vervaardigd, behoort de Titel van het Werk: Lexicon philosophicum Stephani Ckauvini; Roterodami, apud Petrum van der Slaart, 1792, in gr. fo.; ad. schoonebeek inv. et fec., eene goede Boekprent, waarop, naar het mij voorkomt, de figuur regts, met den rok met bont gevoerd, wel de Afbeelding van den auteur van dit Werk zal zijn. - Numismatae Imperatorum Romanorum etc., of de voornaamste Medaljes sedert Jilius Cesar tot aan Posthumus en de Tirannen, met Latijnschen tekst van Jan Vaillant; 3. druk, Parijs, 1694, 2 deelen. - Hij heeft ook Portretten vervaardigd, als dat van Domin. Golzius, Leeraar te Hindelopen enz., en zelfs dat van Fredericus Wilhelmus D.G. Marchio-Brandenburgicus enz., met bijwerk, voor de gravure, in 4o. geteekend; alsmede dat van Leopold I. te paard, dat fraai in zwarte kunst is gebragt, in fo. - Laborde heeft twee prentjes, door hem in mezzo-tinto, vervaardigd, beschreven, en bij Nagler, die hem schoonebeck noemt, vindt men eenige zijner gewone graveerwerken vermeld.
| |
[Schoonjans. (Anthonie)]
SCHOONJANS. (Anthonie) Bij het berigt van Immerzeel, die, even als anderen,
| |
| |
zijne geboorte te Antwerpen, in 1650, opgeeft, voeg ik nog, dat Bryan zijn overlijden meldt te Weenen, in 1726; doch andere schrijvers, als Balkema, zeggen, dat hij in 1655 geboren, en in 1717, overleden is, maar dit steunt op geene genoegzame gronden, voegt Stanley er bij, om zoo maar aan te nemen. Verder vond ik, dat de makelaars Hendrik de Winter en Jan Yver, die den Catalogus der Kunstnalatenschap van J. van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, hebben gemaakt, bij het Portret van anthonie schoonjans melden, ‘Geboren te Antwerpen, 1650, leefde nog in den jare 1716, te Dusseldorp. Hy heeft zich-zelven verbeeld met een gouden keten om den hals; op doek geschilderd; h. 11½, br. 9½ dm.’ - In de Galerij, te Florence, is mede zijn portret aanwezig.
| |
[Schoor. (Lucas van)]
SCHOOR. (Lucas van) Deze kunstschilder werd, in 1566, te Antwerpen geboren. Hij heeft zich in Italië gevormd, en aldaar zijne werken volvoerd, waardoor het schijnt, dat hij in zijn Vaderland onbekend is gebleven. In de kerk St. Maria Maggiore, te Bergamo berust eene Kruisiging van Christus, die aan hem toegeschreven wordt. - Zijn overlijden staat als in 1610 voorgevallen, vermeld. Zie Nagler.
| |
[Schoor (Nicolaas van)]
SCHOOR (Nicolaas van) staat bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er bij, dat er veel werken van hem voorkomen, welke hij te zamen met morel, den bloemschilder, als ook met den landschapschilder rysbraeck, vervaardigd heeft. In het Museum, te Gent, berust een portret van Karel II., Koning van Spanje, te paard gezeten, op achttienjarigen ouderdom voorgesteld, door hem geschilderd. Bij de vele kunstwerken van dien aard, volgens den smaak van dien tijd, en door zijn vindingrijken geest werd hem opgedragen, de modellen voor de Brusselsche en Antwerpsche tapijtfabrieken te vervaardigen, waardoor hij, bij overlijden, in zijne geboortestad Antwerpen, ten jare 1726, een aanzienlijk vermogen nagelaten heeft.
| |
[Schoorl, Schorel, Schoerl, Schoerel, of Scorel. (Johan, of van)]
SCHOORL, SCHOREL, SCHOERL, SCHOEREL, of SCOREL.(Johan, of van) Zie Immerzeel. - Deze, en nog meer andere naamspellingen komen er voor, en het is stellig, dat, in autentieke stukken, het woordje van bij zijn naam wordt gevonden, en dit om de gegronde reden, dat hij geen geslachtsnaam had, en van het dorp Schoorl, bij Alkmaar, voortkomstig zijnde, dit tot zekere aanduiding er bijvoegde, gelijk hij, onder de hierna te vermelden portretten, zelf geschreven heeft. Echter vind ik hem op de Lijst der Kanoniken van St. Maria's kerk, te Utrecht, die zulks geweest zyn in 't jaar 1545, uit het Handschrift van Georgius van Egmond overgenomen, als den negende, ‘johannes schorel,’ vermeld. Zie Van Heussen en Van Rhyn, Utrechts Bisdom enz., in fo., II, bl. 56, en in 8o., I, bl. 223. - In onzen tijd is de gegronde opmerking gemaakt, dat een aantal schilderijen op naam van onzen schoorl in vele Verzamelingen worden aangewezen, die niet van hem zijn, maar tot de Keulsche school behooren, welke kritiek men bij Nagler vinden kan. Ik vermeen echter, de volgende stukken nog te moeten opgeven, als: in de Galerij, te Weenen, Twee Portretten, - en, De Bedevaartsgangers, op het Stadhuis, te Utrecht, beiden hieronder vermeld. Voorts op het genoemde Stadhuis Maria met het kind Jezus, waarvoor een geestelijk persoon, in biddende houding, ligt geknield; Maria is gezeten op een rotsachtigen grond; in het verschiet eenige ruïnen; op de twee vleugeldeuren, die voor werk van eene andere en veel mindere hand worden gehouden, is, op de eene, de Schenker, in een witten mantel, bij St. Adriaan, en op de andere de Schenkster, bij St. Barbara, afgebeeld. Deze zijn niet zoo schoon van kleur als het middenstuk, dat voor eene der beste vruchten van zijne Italiaansche studiën gehouden wordt. Op den voet staat: Hic soror et duo sunt sobolus Visscheria fratres: - quos Christo et Matri
| |
| |
regula sacra ligat - Hos bonus expressit tanta Schorellius arte, - Nobilis, ut credi possit Apellis opus. Deze schilderij, afkomstig uit het gesloopte Kruis-gasthuis, buiten de Wittevrouwenpoort, te Utrecht, is beland in het St. Bartholomeus-gasthuis, aldaar, en door de Regenten aan het Stedelijk Museum geschonken. Zij is vervolgens aan een bekwaam kunstenaar toevertrouwd, om schoon en in orde te maken: doch, die zulke zaken nimmer bij de hand heeft gehad, kan veel gemaklijker de kleederen overschilderen, zoo als die der figuren op de deuren enz., dan al de defecten, als een mozaïkwerker, in de kleur bijvullen, waardoor dan ook, bij de beschouwing er van, veel van de oorspronklijkheid is verloren geraakt. Aangaande deze schilderijen, leest men in den Messager de Gand, 1841, p. 334, door Ph. B.(lommaert) ‘Je n'ai pas trouvé d'autre tableau dans les Pays-Bas, qu'on puisse attribuer à scorel, puisque l'Adoration des trois Rois, au Musée de Bruxelles et les deux tableaux dans celui d'Amsterdam, ne s'approchent même de loin de ceux qui se trouvent à Utrecht.’ - De Kruisiging van Christus, door zeven Engelen omgeven, en verder veel figuren, waaronder Magdalena en Maria nevens Joannes; h. 4 vt. 6 dm., br. 4 vt. 2 dm. Rhijnl. Dit stuk was, in 1842, in het bezit van H. Burel, te Keulen, zegt Nagler, doch hij weet niet waar het is beland. - Een verliefd paar in vreugd bij muzijk en aan den disch; Dr. Waagen zag dit stuk bij de familie Methuen, te Courshamhouse, in Engeland, en herkende het voor werk van schoorl. - Christus door Johannes gedoopt in den Jordaan; beteekend, en 1525; h. 2 el 13 dm., br. 1 el, 44 dm. Deze schilderij heeft sedert onheuglijken tijd in de St. Janskerk, te Utrecht, als een schot in een turfhok, tegen den muur gekeerd, berust. Toen zij ontdekt werd, heeft de kerkmeester haar gedaan op eene Kunstverkooping, aldaar den 17. Junij, 1846, gehouden, en is zij door den Heer Boymans voor ƒ170 gekocht, en versiert thans zijn Museum, te Rotterdam. - Op het Stadhuis, te Haarlem, noemt men van zijne hand ‘Een plegtige optogt der St. Jans Heeren, te Haarlem; - 23 Portretten der Commandeurs van St. Jans-Heeren, te Haarlem; - de Jeruzalemsgangers, hieronder vermeld, - en, Johannes de Dooper aan den Jordaan, waarschijnlijk, dat, hetwelk Van Mander, I. bl. 198, noemt als voor Simon Saan, Commandeur der orde van St. Jan, te Haarlem, geschilderd. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat onder de schilderijen in de St. Janskerk, te 's Hertogenbosch, er ook een voorkomt, met dit onderschrift: ‘Insignis pictura de cruce depositionis Salvatoris altari St. Petri et Pauli adriano scorelio Canonico Ultrajectino autore.’ Zie Fiorillo, III. Einleitung LXXIX. Deze naam, zóó aangeduid, is bepaald die van johan schoorl. Dit stuk is, waarschijnlijk, verloren geraakt. - Hij moet, te Rome zijnde, Paus Adriaan tweemaal hebben geschilderd; het eene portret schonk de Paus aan het Collegie, te Leuven, en het andere deed hij in de St. Mariakerk, te Utrecht, ophangen; dus in de stad zijner studiën en in die zijner geboorte. Zeker is het, en ook wel denkelijk, dat er vele kopijen, naar die portretten welligt door schoorl zelf, in ons land, zijn vervaardigd; immers, een zeer fraai, op het Stedelijk Museum, te Utrecht, aanwezig, is door mij ontdekt, en, door mijne tusschenkomst, aldaar geplaatst, zijnde afkomstig uit de kapittelkamer van St. Salvator, of Oudmunster, van welk kapittel Adriaan Proost was, en waaruit het, bij de groote omwenteling van 1795, met zooveel andere zaken, is zoek geraakt. Ik bezit zelf een idem, minder goed, doch ouder van schildering, de stoel met goud bewerkt enz. - Van zijne teekeningen, die hoogst-zeldzaam voorkomen, vind ik vermeld: De opwekking van Lazarus, - Jezus door Judas verraden, - en, Een Ecce homo. Zie Catalogue etc., du Marquis de Lagoy; Paris, 1834, Nr. 157 enz. - Behalve Altaarstukken voor de St. Maria- en Domkerk,
| |
| |
te Utrecht, heeft hij - en dit is niet algemeen bekend - er een voor de Nieuwekerk, te Delft, geschilderd, zooals ‘in een kontrakt van den jare 1550 wordt gevonden, hoe de Heeren Kerkmeesteren aan meester johan van schorel, Kanonnik van St. Maartenskerk, te Utrecht, hebben aanbesteed te maken een nieuw hoofdautaar, twelke in deftigheid het hooftautaar in de Domkerk (St. Maria?) te Utrecht, moest overtreffen, waarvan hy de mate met een lyntie, en het opstel met een brief heeft overgezonden, welk nog onder de brieven der kerkmeesters in hun komptoir is berustende; het paneel was 8 vt. min 2 dm. br., en 9 vt. min 1 dm. hoog, en de figuren waren van 6 voeten. Doch het stuk voor de Nieuwe kerk, te Delft, zou zyn ter breedte van ruim 10 vt., en lang 12 vt. in de hoogte, en zou met dubbelde, of vier opslaande deuren voorzien zyn, waarvan hy eene teekening op pampier maakte, en die de Heeren kerkmeesteren overleverde, alwaar in het voornaamste groote paneel geschreven staat om verbeeld te worden...... Belangende de grootte van de beelden in 't gemeen, schryft hy in zyn brief, alzoo te zullen werken “dat men staande onder die groote orgel achter in de kerk, goede kennisse zal mogen hebben van alle die figuren” enz. voor welk werk de voorschreve meester schorel voor arbeidsloon eischte 50 karolus gulden jaarlyks, gedurende den tyd van 25 jaren, welke eisch hy wel wilde stellen ter goedvindinge van myn heeren den Proost van Namen, en pastoor van de oude kerk te Delft, mitsgaders de eerwaarde heer, de Pater van St. Aagtenklooster; daarby noch een verderen eisch op lyfrenten daarby voegende, te weten op zyn 6 kinderen in het kontrakt vermeld, waarvan de oudste 20 en de jongste 6 jaaren oud was, op ieders lyf jaarlyks 2 ponden Vlaams, welke laatste konditie gemiddelt wierd tot 9 guldens jaarlyks hun leven lang enz.’ Zie Beschryving der stadt Delft enz., Ibid., R. Boitet, 1729, in fo., bl. 258. - Verder is mij nog eene onderhandeling met hem voorgekomen, betreffende een aanzienlijk huis, binnen Utrecht gelegen, waarvan ik hier de hoofdzaak laat volgen: ‘Anno 1551, den 17 Januarij. Dat voor ons etc. Meyster johan van schoerll, Canonick tsunte Marien tUtrecht, ende gaff over met handen Dominicus Aertss. van Honthorst, zyn gecoeren voecht in desen, daer hy met recht ende met oirdele aenquam, Willem Elbertss. van Diemen, die alinge huysinge ende hofstede, gelegen neffens sunte Servaes convent over, mitten hoff ende erve wtgaende in de Nyestraet, mitsgaders die stallinge daer after aen ende die cameren in de Nyestraet, ende het erff ende getimmer daeraen, gelyck selige Joncker Wolfert van Brederoede dat in zynen leven toe te behooren ende te bewoenen plach, met twee koetsen ofte bedsteden, ende allet houtwerck dat hy comparant daerinne gecoft ende getimmert heeft, nyet wtgesondert’ enz. Schepenbrief, in het Hypotheken-Archief, te Utrecht. - Hij verkeerde met de meeste beroemde mannen van zijn tijd, en stond in bijzondere vriendschap met janus secondus, - Zie aldaar. - als ook met den Belgischen geschiedschrijver Marcus van Vaernewyck (Schepperus) die ons meldt, hoe schoorl naar Gent geroepen werd, om het beroemde Altaarstuk schoon te maken, waarvoor hem een Zilveren kop werd vereerd, waaruit hij, bij schoorl, te Utrecht, zijnde, heeft gedronken enz. - Zie op EYCK. (Hubert en Jan van, bl. 453) - Ook heeft hij met de daad getoond, goede bouwkundige kennis te bezitten, als waarvan getuigt zijne nieuwe opvatting voor een Haven voor de stad Harderwijk, waarvoor hij in 1549 het ontwerp had geleverd, doch dat eerst lang daarna, omstreeks 1650, werd ten uitvoer gelegd. Zie J. Schrassert, Beschryving van Harderwyck; Ibid., 1732, in 4o., bl. 28. - Ook deed hij, in datzelfde jaar, een voorstel aan den Raad der stad Utrecht, om door middel van een werktuig en schip de rivieren en vaarten te verdiepen. Zie op NOORT.
| |
| |
(Willem van) - Voorts heeft hij groote diensten aan de stad Utrecht bewezen, bij de Inhuldiging van Prins Philips II. van Spanje, in October, 1549, waarvoor hem, de volgende vereerende belooningen, door de Regering, werden gedaan: ‘Des manends den XXIII. Februarij 1551. Die Rayt heeft den burgmrs. macht gegeven, omme te accorderen met Mr. jan van schoorl canon. St. Marien, aengaende van zyne vacatien, diensten ende arbeyt, die hy gedaen heeft int ordineren ende dirigeren van personagien, beelden, scildrien ende veersen tot eere van deses stadt gedient hebbende in de Incompste van den Prince van Spaengne onse gensten. toecomende Erffheere. - Des Donreds. den IX Aprillis. Die Rayt op huyden vergadert wesende heeft belieft, dat men Mr. jan schorel, Canon. Sinte Marien t'Utrecht scenken sall voir zyne diensten, moeyten ende arbeyt, die hy dese stadt gedaen heeft int ordineren van de beelden, scilderyen ende veersen, die gemaict zyn geweest tot eere ende triumphe van de Incompste van ons gensten. toecomenden Erffheere die Prince van Spaengne etc. Een silveren overdeckte cop met noch vier ellen leynen fluweel, beloopende te samen ter somme van vier eude tnegentich gulden thien stuivers. Ende dat hieroff rekening gedaen sal worden by Frans Bogert verlede cameraer ende gescicte totte triumphe voirsz. in zyn reken. van dien.’ - In de K. Galerij, te Weenen, wordt het Portret van jan schoorel, en dat van zijne vrouw, bewaard, op gevorderden leeftijd, borststukken, levensgroot, zoo als de Catalogus vermeldt, zijnde wederga's door hem-zelven geschilderd; h. 1 vt. 8 dm., br. 1 vt. 6 dm. Passavant, (Kunstblatt, 1841, S. 50) meent, met volle regt, dat deze vrouw, niet die van schorel kan zijn, dewijl men door Van Mander weet, dat schorel ongehuwd is gebleven. Nagler zegt daarop, dat, zoo het andere de kunstenaar-zelf is, hij ten laatste zijne vroegere geliefde nog wel kan geschilderd hebben. Ik kan de gegronde meening van Nagler, door een oorspronklijk stuk bevestigen, zijnde een Uittreksel uit het Testament van Meyster johan van schoerl, waarin voorkomt eene Erfmaking aan zijn bijzit en vier natuurlyke kinderen, waaruit blijkt, welk eene zorg hij voor zijn kroost droeg, die hij, boven het reeds vermelde, na een tijdverloop van 13 jaren, nog krachtig handhaafde. Anno 1537, des Dynsd. den 27 Februarij. ‘Dat voor ons quam int gerechte Meyster johan van scoerll, Canonick der kercken van Sunte Marien tUtrecht. Ende gaff ende maecte met etc. Aecht, Ysacks dochter van Schoenhoven alle syn goeden ruerende ende onruerende enz., die hy na synre doot after hem laten sel, boven syn schult, doitschult, testament ende wtvaert; Aecht voers. die selve goeden voirg. terstont na meyster johan van schoerl voers. doot, vrylicken aen te tasten, te hebben, te besitten ende te gebruycken, tot haere rechter lyftochte ende tot lyftochten rechten, duerende alsoe lange als Aecht voers. in levende lyve wesen sel, ende nyet langer. Ende waert saeke, dat Mr. johan voers. dit tot enyger tyt voir den schout ende schepenen tUtrecht int gerechte wederriepe’ enz. - Dat voor ons enz. Meyster johan van schoirl, Canonick sunte Marien tUtrecht. Ende gaff ende maicte met syns enz. daer hy met recht enz. Peter, Pauwels, Mary, ende Anna zyn natuerlicke kynder, die hy heeft by Aecht, Ysacks dochter van Schoenhoeven, alle syn goeden, ruerende ende onruerende enz. dat hy nae zynre doot after hem laten sel, boven syn schult, dootschult, testament ende wtvaert; die voers. kynderen alle die goeden voirg. terstondt na meyster johans voers. doot aentetasten, vrylicken te hebben ende erffelicken te behouden. Ende waert saicke dat enich van Peter, Pauwels, Mary, ende Anna voers. tot enyger tyt offlivich worden, sonder wittelycke levende blyckende geboirte after hem te laeten, soe sel des doden deel alsdan comen ende erven op zyn ander brueders ofte susters, die dan noch in levende lyve zyn, indien syt after hem laten. Ende
| |
| |
wairt saecke, dat die voers. kynder alle aflivich worden, sonder wettelycke levende blyckende geboirte after hem te laten, soe sellen alle die voers. goeden wederom comen ende erven op Mr. jans voers. rechten erffgenamen alsdan wesende in der tyt, ofte daer Meyster johan voers. ofte syn executoiren dat dan wysen sellen, in dien syt after hem laeten. Ende dit sel al wesen behoudelicken Aecht, Ysacks dochter der voers. kynder moeder, aen de alinge goeden voerg. hoir lyftochte. Ende waert saecke dat Meyster johan voers. dit tot enyger tyt wederriepe enz.’ Transportbrieven, in het Hypotheken-Archief, te Utrecht. - Nog heeft hij zich-zelf afgebeeld, onder de 24 Portretten van Utrechtenaars, die als Bedevaartgangers het Heilige land bezocht hebben (door Immerzeel, bij vergissing, 12 Abten, genoemd) zijnde Nr. 8, waaronder staat: Heer jan van scorel wt Holland, Scildere vicaris te St. Jans 1520. Deze schilderij, op twee lange ijken paneelen, is door hem geschilderd, en er behoort nog een vervolg bij van 14 Portretten, op drie idem paneelen, die later vervaardigd zijn. Deze stukken waren vroeger in verwaarloosden toestand, doch zijn door mij geheel in orde gebragt. Er bevinden zich koppen onder, die zeer natuurlijk, vol karakter, en zeker sprekend gelijkend geschilderd zijn. - Nog heeft hij zich op gelijke wijze afgebeeld op een idem stuk, dat, volgens Ampzing, Beschryving van Haerlem, Ibid., 1628, bl. 352, op het Princenhof, en thans op het Stadhuis, te Haarlem, wordt bewaard, en waaronder scorel-zelf een vers heeft gemaakt, luidende aldus: johan van scorel bin ic een scildere, - Monic t' Utrecht tot Sinte Marien, - Dit scincte ic myn broeders uyt jonsten mildere. - Was ter plaetsen, dair ons bedildere - Jesus Christus starf om ons verblien, - Men schreef vyfthienhondert tot dier tien - en twintich na die gebuert ons Heren. - Bid dat ic deugden mach prodeceren.’ Beschouwt men nu dezen laatsten regel in verband met zijn Testament, hierboven medegedeeld, ten behoeve zijner natuurlijke kinderen, zoo ziet men, hoe weinig men op openbare opschriften kan afgaan. Zie daarover ook op het grafschrift van den vader van rubens. - Naar deze schilderij, thans op het Stadhuis, te Haarlem, aanwezig, is zijn portret, fraai in Lith., in kl. fo., door Van Brederode uitgegeven, doch waaronder eene fout is begaan, namelijk, door te zeggen, dat het door hem in 1513 geschilderd is, dewijl dit alsdan volgens het bovenstaande vers 1520 zou moeten wezen. Bovendien is hij ook niet in het gewaad van Ridder van St. Jan, dat hij nooit geweest is, maar als Kanonik van St. Marie, te Utrecht, afgebeeld, zoodat hij zich eerst, omstreeks 1545, toen hij kanonik werd, als Jeruzalemsganger, in 1520, (toen hij 25 jaar oud was) heeft kunnen schilderen. Zie nog over een Portret, hetgeen bij vergissing voor dat van hem, in de Galerij, te Berlijn, wordt aangewezen, bij mij op MORO. (Antonis) - Het Portret, dat hem het oudst voorstelt, is omtrent 2 jaar vóór zijn dood, door zijn leerling antonis moro geschilderd, waaronder een tweeregelig vers en bijschrift in 't Latijn, dat vertaald dus luidt: ‘Dees heeft de schilder-konst een groot sieraed gegeven, - So dat de schilderkonst hem ook met eer verheven, - Die dacht dat sy selfs stierf, en gansch te gronde ging, - Wanneer de wreede dood dien konstenaer beving. antonis morus, Schilder van Filip, Koning van Spanje, heeft dit gemaakt voor joan schoorl, Schilder, in 't jaar 1560.’ - Dit portret is Nr. 17, door Th. Galle excud., in fo., waar boven in den grond staat: Obyt Ultraiecti ad D. Virginis Canonicus 1562; onderaan: joannes scorellius Batavus Pictor; de latijnsche verzen zijn van Lampsonius, en naar dit is dat bij Van Mander, in 8o, Pl. K., Nr. 4, genomen. - Zijn Latijnsch grafschrift luidt vertaald als volgt: ‘Aan den Allerhoogsten zij dit toegewijd. Ter eere van joan schoorl, onberoemd den voortreflijken schilder van zijne eeuw, die, nadat hij zeer vele (gedenkteekenen of) blijken zijner kunst
| |
| |
gegeven had, in een tamelijken ouderdom overleden zijnde, met veel achting en smertelijk aandenken in 't graf gedaald is. Hij leefde 67 jaren, 4 maanden en 6 dagen. Storf in 't jaar na de geboorte van Christus, 1562, op den 6. van Wintermaand.’ - De lof, die hem, reeds bij zijn leven, door Alardus van Amsterdam werd toegekend, staat te lezen in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, 6. Jaarg.; 1840, bl. 212.
| |
[Schooten, (Franciscus a, of van)]
SCHOOTEN, (Franciscus a, of van) de Oude. Deze hooggeleerde Mathematicus heeft, voor uitspanning, de kunst beoefend, zooals mij is gebleken uit een portretje van den beroemden René Descartes, tijdens zijn verblijf in Holland, door hem zeer uitvoerig - naar zijne manier van werken, con amore - geëtst, met de drooge naald opgewerkt, en in sommige partijen met de burin opgesneden, waarvan ik een exemplaar bezit. Het is in een ovaal gevat, waaronder een zesregelig vers van Constantini Hugenii Flij. Op de hoeken der prent-zelve staat: franciscus à schooten. Pr. Mat. ad vivum delineavit et fecit Anno 1644, en behoort in Renatus Des-Cartes, Opera Philosophica; Amst., 1656, 4o., en in de Ed. 2a. etc. 1698, in 4o., is hetzelfde portret, doch opgesneden. - Ook is het portret van Johannes Pechlin van Rostock, Predicant te Leyden, oud 60 jaar, in fo., van zijn werk. - Nog berust in 's Rijks Museum, te Amsterdam, een Portret van een Man, met een grooten hoed op; borststuk, drie vierde gewend, in kl. 8o., door hem geëtst. Er staat onder geschreven: joris van schooten, schilder tot Leyden. Hieruit zou ik gereedelijk kunnen afleiden, dat deze een jonger broeder, of aan onzen franciscus verwant is geweest. - Ik moet hierbij weêr de opmerking maken, dat de beschaafde stand in die dagen toch werklijk beschaafd was, terwijl men alles bij de hand nam en, zooveel mogelijk, beoefende, om stellige en daadwerklijke kennis te verkrijgen, teneinde die, met liefde, aan het algemeen mede te deelen, en door een goed voorbeeld aanmoedigde, om dit ook op dezelfde wijze te be proeven. Wij meenen, in onze dagen, hun die loef af te steken, door het onderwijs, dat thans gegeven wordt; ik betwist niet, dat daaraan iedere gelegenheid wordt dienstbaar gemaakt, maar hoor, wat er reeds in de eerste helft der XVII. eeuw dienaangaande te Leyden plaats vond, en dat ons door een ooggetuige opgeteekend werd: ‘Alle dagen, behalven 's Woensdaeghs en Saterdaeghs, van elf tot twaalf uuren, worden openbare lessen gedaen in de Nederlandsche tael, in de Mathematische konsten, tot gerief van ongeletterden, als Metselaers, Timmerluyden en diergelycke meer; die haer dan met hoopen in die tydt hier vinden; sonder mantels, maer met hare stocken en schoots-vellen enz. versien; dat dan seer kluchtigh om te sien is. Den Professor, die (Neder)duytsche lessen voor haer doet, evenwel in synen gewoonlycken, aensienlycken Professors-Tabbaert, ofte Rock, (soo wel als alle de andere Latynsche Professoren da hare doen), is den Hoogh-geleerden en wydtvermaerden d. franciscus van schooten.’ Zie J. de Parival, Vermaecklyckheden van Holland enz.; Amsterdam, by S. Imbrechts, 1662, in 12o., bl. 189. Hij is in zijne geboorteplaats, Leyden, in 1646, overleden, oud zijnde 65 jaar. - Zijn zoon, van dienzelfden naam, - Zie aldaar. - is hem dadelijk in al zijne betrekkingen opgevolgd, waardoor het duidelijk wordt, dat het de Oude en niet de Jonge is, die het genoemde portretje heeft vervaardigd, in 1644, als Prof. Mat. enz. - Er gaat een Portret, in gekleurde Lithographie, in 4o., van hem uit, door l. springer. - Zie nog bij mij op SCHOOTEN. (Joris van)
| |
[Schooten, (Franciscus a, of van)]
SCHOOTEN, (Franciscus a, of van) de Jonge, zoon van den hiervoorgaande, volgde na den dood zijns vaders, in 1646, hem in al zijne betrekkingen aan de Leydsche Universiteit op. Het is mij voorgekomen, dat hij, even als zijn vader, de kunst, ten nutte zijner ambtsbetrekkingen, en ook voor uitspanning
| |
| |
beoefende; echter zijn zijne voortbrengselen zeer zeldzaam, en mij kwamen slechts twee schilderijen voor, welke ik vermeen, als de vruchten van zijn penseel, te moeten vermelden, te meer, dewijl frederik de moucheron één er van, zijnde een landschap, heeft gestoffeerd, die dit bij geene mogelijkheid voor joris, of franciscus a schooten, den Oude, kan hebben gedaan. Ziehier de beschrijving, zoo als die in den Catalogus van G. Hoet, I., bl. 181, staat vermeld: ‘Fruyten door f. van schooten,’ en, bl. 225: ‘Een Schut van 8 deuren. Extraordinair hoog; door (f.) van schooten, geschilderd en door moucheron gestoffeerd, van achteren met cieraaden en vergult ƒ140.’ Dit stuk heeft, èn als meubelstuk, èn als iets zeldzaams van den destijds nog zoo gevierden de moucheron, dezen aanzienlijken prijs opgebragt. Hoe het zij, laatstgenoemde heeft zijn penseel wel willen leenen, om bij het werk van van schooten, te voegen. In het Register op gemelden Catalogus staan beide deze stukken op één-en-denzelfden naam geboekt.
| |
[Schooten (Joris of George van)]
SCHOOTEN (Joris of George van) staat reeds bij Immerzeel als een zeer bekwaam portretschilder, in 1587, te Leyden geboren, vermeld. Ik voeg er bij, dat Bryan-Stanley zijn overlijden, als in 1658 voorgevallen, opgeeft. Verder zegt hij, dat er een vermoeden bestaat, alsof hij een der eerste leermeesters van rembrandt zou geweest zijn. (Waarschijnlijk gevonden bij A. Houssaye, La Vie et Oeuvres de rembrandt; Paris, 1847, aan welk Werk hij, met grond, slechts een voorwaardelijk vertrouwen schenkt.) Echter is dit vermoeden niet uit de lucht gegrepen, want ik lees bij Mr. Simon van Leeuwen, Korte Beschryving van Leyden enz., Ibid., 1672, in 12o., bl. 189, alwaar hij, van Leydsche kunstenaars sprekende, zegt: ‘joris van schooten een voornaam levend-groot-schilder, de meester van rembrand van ryn, ende jan lievensz., is binnen Leyden geboren, in den jaare 1587.’ - Deze kan nu wel een jonger broeder, of, zeker, een verwant van Prof. franciscus a schooten, den Oude, - Zie aldaar. - geweest zijn, dewijl die het Portret van joris van schooten, schilder tot Leyden, heeft geëtst, dat in 's Rijks-Museum, te Amsterdam, bewaard wordt. - Deze Leydsche geleerden en kunstenaars behooren, naar alle waarschijnlijkheid, tot het bekende geslacht van Van Schooten, in Kok, Vaderl. Woordenboek, te vinden, ofschoon ze niet onder de dáár vermelde takken voorkomen, ja, wat meer is, de genoemde franciscus, staat op den naam van van schoten geboekt, hetgeen, zeker, eene fout is, dewijl hij, even als joris, duidelijk van schooten geschreven heeft. - Aangaande joris van schooten vond ik nog, dat hij een der onderteekenaars was van het Rekwest, in 1610, aan den Magistraat der stad Leyden overgegeven, waarbij zij verzochten, een Schilder- of St. Lucas-gild te mogen oprigten, teneinde aan hun bedrijf, de Schilderkunst, dezelfde voorregten te verzekeren, als zulks in meest al de steden van Holland plaats vond. Zie over deze belangrijke stukken bij mij op ELSEVIER. (Aernout) - Zijn Portret is door franciscus a schooten, den Oude, - Zie aldaar. - geëtst.
| |
[Schor, Schoor, of Schoore, (Jacobus van)]
SCHOR, SCHOOR, of SCHOORE, (Jacobus van) een Vlaamsch graveur, die omstreeks 1650 bloeide. Van zijn werk vond ik een Portret van Ferdinand van Oostenrijk, Infant van Spanje, Gouverneur der Nederlanden, ten halven lijve; beteekend jacobus van schor sculpsit, in fo. - Bryan noemt hem j.v. schoore, en vermeldt eene prent, St. Vincent, door hem sculp., naar anthony salaert.
| |
[Schore, (Stephanus van)]
SCHORE, (Stephanus van) een kunstgraveur, die, in het begin der XVII. eeuw, te Brussel, bloeide. Hij heeft, op last van den Aartshertog Albrecht en Isabella, de volgende werkzaamheden verrigt: ‘Meester stephanus van schore, plaetsnyder, betaelt de somme van IIIJcL ponden Arthois, ter causen van te hebben gegraveert ende gesneden in coperen plate de figure van Hertog Jehan van Brabant den
| |
| |
iersten van dien naeme met zyne wapenen ende andersints op de tombe, liggende in den choor van den minnebroeders; dus hier, by ordonnantie van mynen heeren van de finantiën in date XIX. Mey XVJcXXVJ.’... - Zie Messager des Sciences hist. etc. Gand, 1860, bl. 342.
| |
[Schorquens, (Juan van)]
SCHORQUENS, (Juan van) een kunstgraveur, uit Vlaanderen geboortig, die zich, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Madrid, gevestigd had. Zijn werk wordt meestal aangetroffen in zeldzaam voorkomende letterkundige Werken. Nagler noemt er zeven stuks van, die het jaar 1620 en 1625 voeren.
| |
[Schot (François)]
SCHOT (François) vond ik als bouwmeester, te Antwerpen, op 1583 vermeld, die met pauwels luydincx en jan daems, van wegen den Magistraat dier stad belast werd, het verbrande Beursgebouw weder te vernieuwen, waaraan zij den 2. Maart van genoemd jaar begonnen. Zie Bor, Nederlandsche Oorlogen enz.; Leyden en Amsterdam, 1621, in fo., 18. Boek, bl. 7, waar tevens dit Jaardicht er op wordt gevonden: d'Ant V VerpsChe beVrs, daer den CoopMan aLLe daecCh Vergaert, - Gebrant ZIInde, Is herbo Vt, en goLt noCh beVrs gespaert.’ - Hij was dus niet de ontwerper van dit gebouw, (zooals wij het vóór den laatsten brand hebben gekend), dewijl de oude romp behouden bleef; maar toen een der bekwame kunstenaars, aan wie de herstelling werd opgedragen.
| |
[Schotanus, (Bern.)]
SCHOTANUS, (Bern.) à Sterringa, was, waarschijnlijk, een zoon van den bekenden Frieschen hoogleeraar van dien naam, en behoort onder de Friesche kunstenaars, van wie een aantal Afbeeldingen van grietenijen, dorpen, adelijke huizen enz., door hem geteekend, voorkwamen in den Atlas der Vereenigde Nederlandsche Provinciën enz., in 82 deelen. Byeenverzameld enz. door Mr. Mattheus Brouërius van Niedek. Verkocht te Amsterdam, in den jare 1743. Zie aldaar Afdeeling Vriesland, en het is ook alleen dáár, dat men van zijn werk aantreft. Uit een en ander is mij gebleken, dat hij in de XVII. eeuw bloeide, immers, François Halma, die, op het einde der XVII. en in het begin der XVIII. eeuw, als schrijver en uitgever van Boekwerken bekend is, heeft verscheiden dezer Afbeeldingen vermeerderd en verbeterd, die er telkens bij voorkomen, met het jaartal 1718, en in den gemelden Atlas worden opgegeven. Deze geheele Atlas, welligt de volledigste Verzameling, die immer van de zeven Provinciën heeft bestaan, werd in zijn geheel voor ƒ5000, aan Willem Hengskes verkocht.
| |
[Schotanus, (Petrus)]
SCHOTANUS, (Petrus) een kunstschilder, die, waarschijnlijk, als liefhebber, in de tweede helft der XVII. eeuw, te Leeuwarden, bloeide, en welligt aan bern. schotanus was verwant. Zijne werken komen zeldzaam voor. - Bij het adelijk geslacht van Harinxma thoe Slooten, in Friesland, berust Eene Boerenkermis; op den achtergrond, een paar gebouwen, waarvoor een man op eene viool staat te spelen; op den voorgrond, eene menigte staande en zittende mannen en vrouwen; h. 59, br. 74 dm. Ned., door p. schotanus pinx. Dit is mij, met vele andere zaken, medegedeeld door Jonkh. Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, President van de Arrond. - Regtbank, te Leeuwarden. - Hij heeft ook Stillevens geschilderd, als: Eenige Boeken en dood Wild, - en, Een idem. Zie Catalogus der Schilderijen van een Liefhebber, te Lubeck, verkocht te Amsterdam, 1858, Nr. 102 en 103.
| |
[Schotel, (Christina Petronella)]
SCHOTEL, (Christina Petronella) dochter van johannes christiaan schotel, en van Petronella Elisabeth van Steenbergen, werd, den 26. Februarij, 1818, te Dordrecht, geboren. Zij heeft de schilderkunst bij haar beroemden vader geleerd, en na diens overlijden bij haren broeder, petrus johannes schotel, voortgezet. Zij schilderde zeer fraai bloemen en vruchten, alsmede Stillevens, en heeft, in een eigenaardigen trant, kopijen gomaakt naar stukken van oude meesters, waarvan
| |
| |
ik er een naar h.m. zorgh, te Utrecht gezien heb, bij hare tante Mevrouw de wed. A.D.J. van Vlissingen, geb. Stumph, die verdienstlijk genoemd mag worden. Den 30. Mei, 1849, is zij, te Medemblik, gehuwd met den Weleerwaarden Heer H. Broese, Doopsgezind leeraar aldaar, en later te Aardenburg, waar zij, den 7. Julij, 1854, is overleden. Bij deze, en bij hare verdere bloedverwanten, worden vele van hare flink geschilderde kunstwerken bewaard. Zij had niet alleen dit kunsttalent, maar tevens eene echte altstem, welke zij uitmuntend wist te gebruiken, van haren voortreflijken vader geërfd.
| |
[Schotel, (Johannes Christiaan)]
SCHOTEL, (Johannes Christiaan) de roem der zeeschilders van zijnen tijd, is, naar waarde, door Immerzeel beschreven. Het zou overbodig zijn, er nog meer bij te voegen, te minder, omdat zijn oudste zoon, Dr. G.D.J. Schotel, bij Lagerwey, te Dordrecht, in 1839, heeft uitgegeven: Leven van den zeeschilder j.c. schotel enz. met diens Portret, en tweede druk, bij V. Loosjes, te Haarlem, 1840. Het ware te wenschen, dat bij het verscheiden van beroemde vaderlandsche kunstenaars pennen werden gevonden, die ons zóó van nabij de geschiedenis uit echte bronnen konden geven, als ons de geleerde zoon van zijnen vader zoo uitmuntend gegeven heeft. - Ik moet doen opmerken, dat men, volgens den tekst bij Immerzeel, zou meenen, dat hij in de Groote kerk, te Dordrecht, ligt begraven; doch dit is zoo niet. Hij is op de begraafplaats nabij Dordrecht, begraven, waar boven het graf eene zerk is geplaatst, met dit inschrift: ‘Hier rust joannes christianus schotel, - Beroemd zeeschilder, - Geboren te Dordrecht, den 11. November 1787, - overleden (aldaar) den 21. December 1838.’ Een jaar daarna, werd er in de Groote kerk te Dordrecht, een Gedenkteeken door Dordtrechts burgerij opgerigt, waarop in gouden letters staat gegrifd: ‘Toegewijd aan den onsterfelijken Zee-schilder j.c. schotel, door zijne vereerders.’ De afbeelding en beschrijving er van is bij Blussé en Van Braam uitgegeven; ook is het door den Heer pennock in Lith. verschenen. - Zeer eigenaardig blijft zijn naam steeds over den oceaan zweven, dewijl een Barkschip, genaamd j.c. schotel, in 1849, te Dordrecht, gebouwd, steeds tusschen Rotterdam en Batavia varende is. - Zijne kunst blijft bij de liefhebbers hoog geacht: zoo werden uit de Kunstnalatenschap van wijlen Z.M. Willem II, in 1850, Acht stuks van zijne schilderijen met ƒ19,330 betaald; en zelfs op eene Verkooping, te Parijs, December, 1854, van den Baron Meckelenbourg heeft Een Zeestuk van hem 6600 fr. opgebragt. - Hij heeft ook de etskunst beoefend. Ik heb een afdruk voor mij liggen, zijnde Een Zee; regts een gepaald landhoofd, op den voorgrond, en links een idem, op den tweeden grond, in het midden een opwaarts zeilende kof, met hollandsche vlag aan het roer, waarbij twee figuren, niet beteekend; h. 80, br. 120 str. Ned., doch de plaat-zelve is 150 str. breed; dit is dus wit gebleven. - Zijn Portret is door G.P.v.d. Burggraaff, in 1822, uitgegeven, in fo.
| |
[Schotel, (Petrus Johannes)]
SCHOTEL, (Petrus Johannes) zoon van den beroemden zeeschilder van dien naam, en wiens onderwijs hij heeft genoten, is reeds, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet daarop doen volgen, dat hij, bij de opheffing van het Instituut voor de Marine, te Medemblik, waar hij de betrekking van Instituteur bekleedde, op wachtgeld werd gesteld, en zich te Kampen vestigde, tot 1856, als wanneer hij naar Dusseldorp vertrok en, tot heden, nog vertoeft. Hij is daar ruimschoots in de gelegenheid, om zijn talent tentoon te spreiden, zonder onze Tentoonstellingen te vergeten. Op die te Amsterdam, in 1858, was, De ingang eener baai, - en, op die van 1860, De redding der Schipbreukelingen na den storm, die tot sieraad er van verstrekten. - Mij is verzekerd, dat hij ook heeft geëtst, als: Een zeilend Schip, in 8o. oblong; doch zeker is het, dat er eenige Scheepsstudiën, door hem met de pen
| |
| |
geteekend, op steen gebragt zijn, die zich als etsen voordoen. - Twee zijner dochters zijn, te gelijk, te Dusseldorp, in Junij, 1859, gehuwd, als: de oudste, Charlotte Bramine Gerardine, geb. 21 October, 1834, met den Heer gustav süs, Kunstschilder en Dichter (van wien, hun oom, Ds. Schotel, een Levensberigt in den Tijdstroom 1860 geplaatst heeft), en Apoline Marie Agnes, geb. 16 Januarij, 1840, met eduard leonhardy, landschap- en genreschilder, te Lösewitsh, bij Dresden. Zijne dochter, mejufvrouw P.E. Schotel, is na den den dood van zijne zuster christina petronella - Zie aldaar. - met diens weduwnaar, Ds. Broese, gehuwd.
| |
[Schoten. (Bouwen van)]
SCHOTEN. (Bouwen van) In de Thesauriers-rekeningen der stad Haarlem, bl. 45, verso, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1453. bouwen van schoten (denkelijk een goudsmid), graveert vier kleine Zegels voor de opzieners van het koorn.’ - Zie over de goudsmeden van dien tijd op HEYNRICZOEN, (Pieter) alwaar ook de bron van deze mededeeling aangewezen is.
| |
[Schouburg (Johannes Petrus)]
SCHOUBURG (Johannes Petrus) staat, naar waarde, bij Immerzeel vermeld. Ik moet daar nog op doen volgen, dat hij, in 1848, tot Ridder der Orde van de Eikenkroon is benoemd. - In 1849, heeft hij eene Medalje op den dood van Z.M. Koning Willem II. vervaardigd, waarvan hij een Exemplaar aan HH. MM. den Koning van Wurtemberg, en aan dien van Pruissen heeft aangeboden, en werd door beide vorsten met de Gouden Medailje, daarvoor vereerd, terwijl hij voor een idem, aan Z.M. den Keizer van Rusland, een kostbaren ring, met brillanten omzet, ontving. In 1851 heeft hij de Wasa-orde van Z.M. den Koning van Zweden verkregen, ten gevolge eener Medalje, vervaardigd op het huwelijk van Princes Wilhelmina F.A.A.L., met den Kroonprins van Zweden enz., dochter van Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden. - De Heer schouburg heeft, in 1852, na 40 jaren aan 's Rijks Munt, met onderscheiding, te zijn werkzaam geweest, zijn ambt nedergelegd, en zich, toen te Driebergen, later te Maarssen, en thans weder te Utrecht gevestigd.
| |
[Schouman (Aart)]
SCHOUMAN (Aart) is, naar verdienste, door Immerzeel geboekt. Om der geschiedenis wil, voeg ik hierbij, dat het groot aantal Vogelen en pluimgedierte, door hem op zulk eene onnavolgbare wijze schilderachtig, in waterverwen, naar de natuur, geteekend, uit de nalatenschap van den Heer G.J. van Klinkenberg, (vermaard door zijn uitstekend kabinet van natuurlijke historie, te Utrecht, gedurende zijn leven van wijd en zijd tot 343 stuks bijeengebragt) in 1841, voor ƒ1000, door den Heer h. de kat van Barendrecht, te Dordrecht, werd aangekocht. - Hij heeft mede, op eene uitstekende wijze, portretten geteekend, die voor de graveurs moesten dienen, en dat voor j. houbraken veel het geval is geweest, waarvan ik er eenigen bezit. Ook berusten op het Stedelijk-Archief, te Utrecht, die van het huis van Oranje-Nassau, allen verwonderlijk vast en gemaklijk geteekend, afkomstig uit den boedel van Isaäk Tirion, verkocht te Amsterdam, 1769. - Onder de curiositeiten in mijn Atlas, bevindt zich eene teekening in kleuren, waar achterop geschreven staat: ‘Het Portret van otto van veen en Familie, door my geteekend den 20. Mey, 1788. a. schouman, na het origineel, dat op Pictura ('s Gravenhage?) hangdt.’ - Hij heeft ok in mezzo-tinto gegraveerd, waarvan Nagler opgeeft: g. dou, in het venster van zijn schilderkamer rokende, a. schouman fecit, naar g. dou, gr. 4o. - Een man met baard, grooten hoed en lobbekraag, naar f. hals, in kl. 4o. - Een idem, met korten baard, witte halskraag en ronden hoed, in 4o., zeer zeldzaam. - Een Oosterling, met langen baard; buste, regts gewend. a. schouman, in 12o.; zeldzaam. - St. Franciscus, idem, en inv. et fecit. - Een zittende man, met glas en flesch, bij eene lamp, in 4o. -
| |
| |
De modezuchtige vrouw, naar g. schalken; idem, en fecit, 1758, in 8o. - Eene vrouw met ontbloote borsten, die zich bij lamplicht reinigt; halve-figuur; in ovaal; zeldzaam, in gr. 4o. - Saartje Jans, naar c. troost. - Een gezelschap Kunstliefhebbers, naar denzelfden. Ik geloof dat Nagler deze prent niet heeft gezien, want mijn exemplaar is fraai geëtst; h. 78, br. 166 str. Ned., binnen het geëtste lijstwerk. - Allerlei soort van Gevogelte, met een Paauw op den voorgrond; m. hondekoeter inv., G. Valck, exc., in gr. fo. Dit blad wordt aan hondekoeter-zelven, maar ook aan g. valck, p. van den berge, a. blooteling en a. schouman toegekend. - Verder zijn er etsen bekend, als: Een Koekop, naar p. potter, zonder naam van den kopiïst. j. bemme heeft dit blad ook gekopiëerd en niet beteekend. - Twee Paarden, bij een boom, met kop, borst, en ten halven lijve, links gewend; daaronder p. potter; lang betwijfeld, doch door R. Weigel, in zijn Supplement au Bartsch, bl. 8, volstrekt bevonden, als van a. schouman te zijn. - Verder bezit ik nog in mezzo-tinto, Een oude vrouw, van ter zijde, met een bril op den neus, zittende voor eene tafel, bij lamplicht, in den Bijbel te lezen; a. schouman fecit, in gr. 8o. - Portret van Do. G. Sandifort idem, ad viv. fecit, 1751, in gr. 4o. - Idem van Mr. Colins, Chargé de L'entretien G̅nl. des Tableaux du Roy; idem, fecit, 1756, naar m.v. loo pinx.. in 8o. - Idem van Frans Greenwood, door een Genius vertoond, in ovaal enz.; niet beteekend, doch van hem. Zie Van Eynden en Van der Willigen, II, bl. 67. Ik bezit dat portret en camaieux geschilderd. - Een Portret van een bejaard heer, met boekel-paruik op, in ovaal, waar boven een wapen, met drie leliën, in 4o., niet beteekend, en daaronder, waarschijnlijk met de eigen hand van a. schouman, fecit 1778, geschreven. Een afdruk, vóór de leliën in het wapen, heb ik voor mij, alsmede een idem, wederga met drie Rozen? in het wapen; de regterhand houdt een papier vast, en op het plint schrijfgereedschap enz.; flaauwe afdruk, doch, waarschijnlijk, door denzelfden. - En, eindelijk nog, eene ets; in een vertrek zit eene Vrouw met haar kind op den schoot, hetwelk zij pap voert; terwijl de vader, bij de tafel staande, met welgevallen er naar kijkt. De groep heeft het aanzien eener H. Familie; het prentje schijnt niet afgewerkt, en is, waarschijnlijk, door hem zelven, met schrijfinkt beteekend a. schouman fecit; h. 100, br. 90 str. Ned.; zonder de marge; de bovenhoeken afgerond, zijnde een lief prentje. - Zijn Portret komt voor, in ovaal gevat, zonder eenigen naam, in mezzo tinto, in 8o. - Nog eens hetzelfde, met bijvoeging van palet en penseelen, vóór het ovaal. Eenigen willen dit voor werk van greenwood houden, doch ik ben niet van die meening. - Zijn geschilderd Portret met bijwerk, was in de Verzameling van Van der Marck, te Leyden, onder Nr. 456 van den Catalogus; h. 11, br. 9 dm. Rhijnl. - Ook bij Van Gool komt het voor.
| |
[Schouman (Cornelis)]
SCHOUMAN (Cornelis) was een broeder van aart schouman, die ‘mede aangename stukken van onderscheiden aard schilderde; doch in den bloei zijns levens overleed.’ Zie Van Eynden en Van der Willigen, II, bl. 218.
| |
[Schouman. (G.)]
SCHOUMAN. (G.) Een Gezigt op de stad Middelburg, in Zeeland, door dezen kunstenaar geteekend en gestoffeerd, en door j.c. philips sculp., in fo. - oblong, voorkomende in de Tegenwoordige Staat van Zeeland enz. in 8o. deed mij hem kennen, en hier eene plaats naar zijne verdienste inruimen. - Of hij verwant is geweest aan den lateren aart schouman, is mij niet gebleken.
| |
[Schouman. (Martinus)]
SCHOUMAN. (Martinus) Immerzeel sluit zijn berigt, dat ‘sedert het najaar van 1839, de Heer schouman zich te Breda gevestigd heeft.’ Ik moet daarop doen volgen, dat hij, aldaar, den 30. October, 1848, in den ouderdom van 78 jaren, is overleden, nalatende zijne weduwe M. Schouman, geboren De Haan, die,
| |
| |
insgelijks aldaar, in 1853, den tol der natuur betaalde, en een zoon, izaäk, reeds bij Immerzeel geboekt. - Ik bezit zijn Portret, door caspari geteekend, anders dan het in Van Eynden en Van der Willigen voorkomt.
| |
[Schoute, of Schouten. (Hubert)]
SCHOUTE, of SCHOUTEN. (Hubert) Deze teekenaar en etser wordt door Nagler hubert genoemd, en is door Immerzeel ter loops vermeld, als in de XVII. eeuw, te Amsterdam, te hebben gebloeid. Dewijl zijn zoon, hubert pieter, aldaar, in 1747, werd geboren, zoo is dit eene fout, die, voorzeker, niet zou zijn begaan, zoo hij van zijn werk had gezien, dat in alles juist eene eeuw later verraadt. - Hij heeft vele Gezigten van Amsterdam, met zijn zoon hubert pieter - Zie aldaar. - gegraveerd, en ook geëtst, waarvan mij twee prentjes bekend zijn, Een gebaard Schoenlapper, van voren te zien, op een driestal gezeten, bezig een schoen te lappen, zeer naïf voorgesteld; beteekend h.s., aan elkaêr gehecht; h. 114, br. 57 str. Ned., heeft geen marge; - en, Een Man, regts van ter zijde, met een mand groenten aan zijn regterarm, beteekend h. schoute sc. Denzelfden naam vindt men regts nòg eens, doch weg-geëtst, idem, idem.
| |
[Schoute, of Schouten, (Hubert Pieter)]
SCHOUTE, of SCHOUTEN, (Hubert Pieter) (welke doopnamen door Nagler worden genoemd,) is reeds bij Immerzeel vermeld. Ik moet daarbij voegen, dat hij met zijn vader hubert een groot aandeel heeft gehad in de door Fouquet, te Amsterdam, uitgegeven 95 stuks Gezigten van Amsterdam, waaronder er 59 door hen beiden, naar hunne eigen teekeningen gegraveerd, voorkomen.
| |
[Schoute, (J.)]
SCHOUTE, (J.) een teekenaar en graveur, die, omstreeks 1750, te Amsterdam, bloeide. Ik bezit van zijn werk: Boeren-kermis-vreugd, geinventeert en geteekent door aartman en in 't koper gebragt door j. schoute. - Bij de vreemde schrijvers wordt hij verkeerdelijk schoude genoemd. - Zie bij mij op AARTMAN, (Nicolaas) Matthysz.
| |
[Schoute, of Schouten. (J.G., of Gysbt.)]
SCHOUTE, of SCHOUTEN. (J.G., of Gysbt.) Immerzeel noemt, even als Nagler, j.g. schouten den vervaardiger van eenige platen, voorkomende in lairesse's Schilderboek. De eenige prent, met zijn voornaam, vindt men in Deel I., bl. 381, en daar staat onder gysbt. schouten fecit. - Ik bezit nog De vier Stonden van den Dag, beteekend gilb. schoute sculp., in gr. fo. - oblong. - Hij heeft ook portretten geteekend, als dat van den bekenden pater Pasquier Quesnel; gilb. schoute ad vivum faciebat Amstelod. 1717, in fo. Dit is zoo, dewijl Quesnel, in 1719, oud 85 jaar, te Amsterdam, overleed.
| |
[Schouten, (J.C.)]
SCHOUTEN, (J.C.) een zeer verdienstlijk kunstdrijver in metalen. Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1840, heeft hij, in zilver gedreven, geleverd, de Optogt naar de ark van Noach; - Het Portret van Z.M. den Koning; - en, Eene Heilige Familie, naar raphael, aan welk een en ander, vooral om de zeldzame bekwaamheid van dezen kunstenaar, veel lof werd toegekend. Destijds woonde hij te Amsterdam.
| |
[Schramm, (Peter)]
SCHRAMM, (Peter) een schilder van Amsterdam, zegt Nagler, die langen tijd in Duitschland bloeide. jacob sandrart graveerde, naar zijne schilderij, het Portret van den Superintendant St. Boener, te Bayreuth.
| |
[Schregardus (Adrianus)]
SCHREGARDUS (Adrianus) wordt door P. Terwesten, Ms., vermeld ‘als een Amsterdammer, die de kunst geleerd heeft by jan maurits quinckhard, en het portretschilderen uitoefende, doch in minder kunstwaarde als zyn meester; een goed huwelyk voorzag in die gaping, zoodat hy van 's Gravenhage met der woon naar Naarden vertrok, waar hy in den jare 1776 nog werkzaam was.’ - Hij schijnt ook de etsnaald te hebben gebezigd; immers, ik vond vermeld, dat onder het etswerk van thomas wyck, bestaande uit 24 stuks, voorkwam Een zeldzaam prentje, naar th. wyck, door schregardus. Zie bl. 47 van den Catalogus eener Verkooping te Amsterdam, 5 Januarij, 1818.
| |
| |
| |
[Schreuder (B.)]
SCHREUDER (B.) heeft, onder directie van ploos van amstel, aan diens bekende. Werk - Prentteekeningen - gearbeid. Zie daarover op JOSI. (C.)
| |
[Schreuel, (Johannes Christiaan Albrecht)]
SCHREUEL, (Johannes Christiaan Albrecht) een kunstschilder, in 1773, te Maastricht, geboren. Hij heeft eerst als Officier bij een Hollandsch Regiment gediend, doch zich later geheel aan de kunst gewijd, en daarvoor te Berlijn en te Dresden sijne studiën voortgezet. Hij is vermaard geworden in het schilderen van portretten, alsook in miniatuur, en heeft afbeeldingen van vorstlijke en andere personen gemaakt. Er zijn een aantal fraaije miniaturen, zoo naar beroemde oude meesters, als naar de natuur, van hem bekend. - De Koning van Saxen vereerde hem met den titel van Professor in de Schilderkunst. Zie Nagler.
| |
[Schrieck. (Otto Marseus van) Zie op Marcelis. (Otto)]
SCHRIECK. (Otto Marseus van) Zie op MARCELIS. (Otto)
| |
[Schrieck. (D. van der)]
SCHRIECK. (D. van der) Deze beroemde Verzamelaar en Beschermer der Beeldende Kunsten, reeds door Immerzeel vermeld, is in Maart, 1857, overleden. - In April 1861 is zijn rijke kunstschat, te zijnen sterfhuize, te Leuven, verkocht, en heeft gezamelijk de aanzienlijke som van 522,865 Francs opgebragt. Het was hier weder (hetgeen sedert jaren het geval is), dat de gouden vingers van Lord Herfort voor Albion de schoonste bloemen uit deze kunst-serre plukte, om zijnen onvergelijkbren kunstschat te vermeerderen, en die nu, als het ware, voor ons verloren zijn. Deze Markies kocht daaruit De Waterval en Een Landschap van jacob ruysdael, voor 38,000 en 18,000 fr. - Paarden gaande naar een stal, - Strand te Scheveningen, van ph. wouwerman, 13,000 en 6,600 fr. - Een Holl. Stadsgezigt van j.v.d. heyden, voor 25,100 fr., en Drie Paarden van a. cuyp, voor 6,100 fr.
| |
[Schrikker. (J.G.)]
SCHRIKKER. (J.G.) Ik heb een goed schilderijtje gezien, zijnde een Landschapje, in de manier van de heus, dat, naar mijne meening, omstreeks 1750 kan geschilderd zijn. Welligt is het werk van een kunstliefhebber.
| |
[Schubert (....)]
SCHUBERT (....) is een zeer verdienstlijk kunstenaar, hetwelk ik moet afleiden uit een groot, schoon gelithographieërd portret van den Belgischen kunstenaar gustave adolphe simoneau, door hem, in 1842, vervaardigd. Hij behoort, waarschijnlijk, te Brussel te huis.
| |
[Schubruck, of Schaubrock. (Peter)]
SCHUBRUCK, of SCHAUBROCK. (Peter) In de Galerij, te Weenen, berust eene schilderij, voorstellende De Brand van Troje. Op den voorgrond Eneas, zijn vader Anchises op de schouders dragende; beteekend pet. schubruck ft.; h. 10 dm., br. 1 vt. 4 dm. In het Register van den Catalogus wordt van hem gezegd: Geboren te Antwerpen, omstreeks 1542, en, zoo men zegt, tot 1605 werkzaam. - Nagler, die hem schaubrock noemt, zegt, dat hij een leerling en navolger van jan breughel was, doch zonder dien te evenaren. Men wil, dat hij zich, omstreeks 1597, te Neurenberg ophield. - Zou deze naam niet verwrongen zijn?
| |
[Schults, (Willem)]
SCHULTS, (Willem) in 1828, plaatsnijder, te Amsterdam, blijkens den Catalogus der Tentoonstelling, toen aldaar, en te Antwerpen, gehouden, van wien, onder Nr. 115 en 116, voorkwam: ‘Eene zittende Dame, gegraveerd naar f. van mieris. - Een werkend Meisjen; gravure in koper gesneden, naar jan steen.’ - Meer is mij niet van hem bekend.
| |
[Schultsz. (Johannes Christoffel)]
SCHULTSZ. (Johannes Christoffel) Bij het berigt van Immerzeel, die hem alleen als landschapschilder opvoert, voeg ik nog, dat hij ook de graveerkunst heeft beoefend, zooals mij is gebleken uit de Titels van het I. en II. deel der Stads - en Dorpbeschryving, door Van Ollefen enz. door hem del. et sculp., 1793, en uit een Portret van Prof. G.J. Nahuys, door hem fec., in 8o. - In den Nederl. Mercurius, vind ik verscheiden zijner werken, onder anderen, de Prachtige Decoratie op de Noordermarkt, 19 Julij, 1795, te Amsterdam; del. et sculp., in 4o., enz. - Ik bezit zijn Portret, door hem f. et s., 1782, in 12o.
| |
| |
| |
[Schultz (J.)]
SCHULTZ (J.) is mij voorgekomen, veel bekwaamheden te hebben bezeten, dewijl hij op eene der zijdeuren van eene kapitale, à l'antique gewerkte, kunstkas, een beeld in eene nis, voorstellende de Poëzy, als weêrgaê van een idem, op idem, de Schilderkunst voorstellende, (door jacob de wit) in het graauw heeft geschilderd, dus in dat kunstvak een pendant van het eerste water. Deze kas was in de nalatenschap van Joannes de Bosch, te Amsterdam, in 1785, die haar, als een kundig liefhebber, waarschijnlijk, heeft doen vervaardigen. Ik heb gemeend, dezen, j. schultz, van den Landschapschilder j.c. schultsz te moeten onderscheiden.
| |
[Schultze. (R.)]
SCHULTZE. (R.) Alleen is mij een Vignet voorgekomen, waarop een Stadsgezigt, met eene kerk, door hem geteekend, en door w. nieuwhoff gegraveerd.
| |
[Schumer, (Jan)]
SCHUMER, (Jan) een weinig bekend landschap- en beestenschilder, die bij Sternberg-Manderscheid, III., bl. 523, tot de Hollandsche School is gebragt, en als op het einde der XVII. eeuw bloeijende, vermeld wordt. Er zijn 5 stuks etsen van hem bekend, waarvan er één is beteekend jan schumer fecit, voorstellende een gebaarde oude Herder, barrevoets, drijvende twee koeijen, die ook nog door een jongen, met een ronden hoed op, worden aangedreven; bij hem, een jonge stier, enz.; h. 5 dm. 3 str., br. 7 dm. 8 str., Par., terwrjl eene andere voorstelt Een jongen Boer, gezeten aan den voet van een ouden boom, reikende met zijne takken tot aan de bovenlijn der plaat; hij rust met de linkerhand op een stok; bij hem, twee jagthonden, en, verder op, een derde; h. 5 dm. 8 str., br. 8 dm. 1 str., beteekend met de letters j.s. Beide etsen zijn hoogst-zeldzaam. De laatste met de letters j.s. is, zegt Brulliot, door Winkler, verkeerdelijk, als werk van jan van somer opgegeven.
| |
[Schuppen. (Hans, of Hendrik van)]
SCHUPPEN. (Hans, of Hendrik van) Bryan-Stanley noemt dezen als een kunstgraveur, doch van wien niets anders bekend is, dan dat zijn naam op landschappen voorkomt, door hem gegraveerd, naar giovanni maggi, die, in het eerste gedeelte der XVII. eeuw, te Rome, bloeide. - Naar alle vermoeden, was hij een bloedverwant van pieter van schuppen, zegt Brulliot. - De genoemde prenten voeren het adres van Just. Sadeler.
| |
[Schuppen (Jacobus van)]
SCHUPPEN (Jacobus van) wordt door de meeste auteurs, bij vergissing, pieter van schuppen, de Jonge, en de zoon van den beroemden Antwerpschen Kunstgraveur, pieter van schuppen, genoemd. - Hij is, in 1669, te Antwerpen, of, volgens anderen, in 1670, geboren, en heeft de kunst bij n. de largillière geleerd. Later heeft hij door zijn talent in het historiële vak, en in dat van portretschilderen veel opgang gemaakt, zoodat hij door het Hof van Weenen derwaarts werd genoodigd, en den rang van Schilder des Keizers verkreeg. Hij overleed, aldaar, als Directeur der Akademie, ten jare 1751. - Dat ik hem den doopnaam van jacobus moet geven, is mij uit de meest-afdoende bewijzen gebleken, namelijk door een Prachtwerk, in mijn bezit, getiteld: Les hommes illustres qui ont paru en France: pendant ce siècle. Avec leurs Portraits au naturel. Par Mr. Perrault, etc., Paris, 1696-1700, 2 deelen, in gr. fo., waarin twee portretten voorkomen, als dat van Louis Thomassin, prestre de l'Oratoire (I. deel, bl. 15), en dat van Ismaël Bouilleau, astronome (II. deel, bl. 73), waaronder staat jacobus van schuppen ad vivum pinxit. p. van schuppen sculpsit, C.P.R. 1696 en 1697. Hier kan dus aan geene fout worden gedacht. - Slechts ééne schilderij is mij in ons land van hem voorgekomen, en wel op de Verkooping van de Wed. Bernard Picart, Amsterdam, 15 Mei, 1737, onder Nr. 35 van den Catalogus: ‘Het contrefeytsel, levensgroot, van Prins Eugenius, door van scupen, zynde 't portret, daar deprent van b. picart na gemaakt is, ƒ30.’ Onder deze prent staat: Peint par jaques van schuppen, Peintre du Cabinet de S.M. Imp. et Cath. en Gravé par b. picart, en
| |
| |
1722. Deze graveur was zijn tijdgenoot, en stellig met hem en zijn vader bekend, waardoor hij ook jacobus, en niet pieter de Jonge, geschreven heeft. Dit geschilderde Portret berust in 's Rijks Museum, te Amsterdam, waarvan ik in den Catalogus van 1858, Nr. 288 lees: Eugenius Franciscus. Bovendien moet het geboortejaar van onzen jacobus, als in 1623 opgegeven, voor dat van zijn vader pieter worden verstaan, dewijl deze in 1751 is overleden. De genoemde Prins, in 1663 geboren, werd eerst na 1700 met het Guldenvlies vereerd, en overleed in 1736. Bijgevolg, zal hij wel niet door iemand, in 1623, geboren, geschilderd zijn. - Zijn Portret is door j. van der bruggen in mezzo-tinto gegraveerd, in gr. fo., en genaamd de groote van schuppen; een idem, in fo., de kleine genaamd, en nog meer anderen.
| |
[Schuppen (Pieter van)]
SCHUPPEN (Pieter van) is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat Nagler 106 stuks door hem gegraveerde Portretten en 13 stuks historiële werken beschrijft. - Bij velen wordt hij de Oude pieter genoemd, doch dit is eene misvatting. - Zie op zijn zoon jacobus,
| |
[Schuppen, (Pieter van). - Zie op Schuppen. (Jacobus van)]
SCHUPPEN, (Pieter van) de Jonge. - Zie op SCHUPPEN. (Jacobus van)
| |
[Schurman. (Hans, of Jan)]
SCHURMAN. (Hans, of Jan) Fiorillo noemt dezen in zijne Geschichte der Mahlerey in Grossbrittannien u.s.w. een zeer bekwaam beeldhouwer, van Embden, die, tijdens de Regering van Karel I., in Engeland naam gemaakt en met andere kunstenaars mede gearbeid heeft aan de versieringen van het Banquetinghouse, te Whitehall, alsmede aan die, welke men destijds aan het kasteel Windsor heeft aangebragt.
| |
[Schurman (Anna Maria van)]
SCHURMAN (Anna Maria van) is, verkeerdelijk, door Immerzeel schuurman genoemd. - Ik wil alleen hier nog melden, dat over het leven en de werken dezer Europeesch beroemde Jonkvrouw een zeer volledig Boek geschreven is, getiteld: anna maria van schurman. Door Dr. G.D.J. Schotel, Predikant te Tilburg. Met portret en facsimilé. 's Hertogenbosch, Geb. Muller, 1853, in 8o. Uit de daarin voorkomende Genealogie van dat aanzienlijk geslacht blijkt, dat haar vader, Frederik van Schurman, geboren werd te Antwerpen, den 22. October, 1564, en den 15. Nov., 1623, te Franeker, overleed; dat hij te Keulen huwde met Eva van Hart, uit welk huwelijk zijn gesproten Hendrik Frederik, Johan Godschalck, Willem, en anna maria van schurman, geboren te Keulen, 5 Nov., 1607, en overleden te Wiewerd, 4 Mei, 1678. - Ik moet hier nog het volgende bij opnemen. Algemeen verkeerde men in de meening, dat zij in de zoogenaamde Mummiën-grafkelder, te Wiewerd, (die de zoo vreemde natuureigenschap bezit van de lijken gaaf te behouden) ook begraven lag. ‘In 1765 werd daarin een vrouwelijk lijk gevonden, waarvan de kist gemerkt was S. De mare, dat men het lijk dezer vermaarde vrouw had gevonden, verspreidde zich zoo verre, dat er toevloed van allerlei nieuwsgierigen naar Wiewerd stroomde, en men, tot voorkoming van wanorde, het lijk wederom ter aarde bestellen deed.’ Zie Tegenwoordige Staat van Friesland, III. bl. 139. - Intusschen blijkt ‘uit eenige aanteekeningen van Mr. A.F. van Schurman, de laatste manlijke telg van dit geslacht, die deze zaak, op de plaats-zelve, onderzocht heeft, en gemeld, dat anna maria van schurman, volgens eigen begeerte, begraven zoude zijn onder den kerkmuur, waarin opzetlijk een gat gemaakt is, waarin de kist werd gezet, en wel zoodanig, dat het hoofd buiten de kerk, het aangezigt naar het oosten, en het overige gedeelte onder den muur en in de kerk is geplaatst geworden, en tevens nog uit het navolgende (toelichtende) opschrift, hetwelk men vindt op eene kleine glasruit, in de woning van P.J. Radersma, in leven orgelmaker, te Wiewerd: ‘Den 31. Augustus, 1779, hier geweest A.F. van Schurman, canunnik des Capittels
| |
| |
van St. Marie, zijnde de laatste van 't geslagt der Jonckvrouwe anna maria tot Utrecht van schurman, welke hier te Wieuwert begraven is, Ao. 1678.’ Zie Aanteekeningen omtrent den grafkelder te Wiewerd, en de natuurlijke mummiën, daarin voorhanden, door Dr. J. Ledder, Med. et art. obst Doct., (te Leeuwarden) in 8o., bl. 34. Ook te vinden in het VI. Deel, 2 St., van De vrije Fries. - Van deze byzonderheid heeft Dr. Schotel, bij het ter perse leggen van zijn genoemde Werk, nog geen gebruik kunnen maken. Verder zegt Dr. Schotel, dat er op het Stadhuis, te Franeker, 21 stuks kunstwerken, en 17 Portretten, zoo geschilderd als geteekend, gegraveerd, of in palmhout gesneden, door haar vervaardigd, aanwezig zijn. Een er van is door mierevelt geschilderd. Voorts zes stuks, zoo Bijbels, als Albums enz., in haar bezit geweest. Vervolgens een Lijst van geschilderde en gegraveerde portretten van a.m. van schurman, die te Franeker niet berusten. Deze bevat niet minder dan 42 stuks, allen door haar zelve gegraveerd of geëtst; en verder 26 stuks Bijschriften op hare Portretten, door de beroemdste mannen vervaardigd. Het onder Nr. 6 genoemde, dat zich in mijn bezit bevindt, werd door mij verkleind gekopieërd naar een levensgroot, berustende op het Kasteel Zuylen, te Zuylen, en is daar, nevens dat van Jacob Cats, geplaatst; het schijnt mij toe, door janson van ceulen (cornelis janssens), op gevorderden leeftijd voorgesteld, te zijn geschilderd. Zij heeft in de regterhand een steen, of eene versteening, veel zwemende naar een Romeinsch lampje. Het is tot heden nog een raadsel, waarom er dit bij is afgebeeld. - Behalve eenige portretten, door haar zeer fraai gesneden, alsdat van haar-zelve, in 1640, in 4o., met het Latijnsche vers Cernitis hîc picta etc., dat van G. Voetius, Regnerus de Graaf, Med. Dr., te Delft, enz., heeft zij ook, volgens den Catalogus van den Baron Van Aretin, in zwarte kunst gegraveerd, zegt Nagler. In den Catalog der vereinigten Sammlungen, Nr. 5, zu Munchen, Ibid., 1847, komt, op blz. 36, voor het Borstbeeld van een Man, in medaljon, in ivoor; achterop dit inschrift: Dominus a Schurman, mariae annae (sic) a schurman Pater.; - en het Borstbeeld van eene Vrouw; idem als boven, en idem anna maria schurman.
| |
[Schut, (A.)]
SCHUT, (A.) een teekenaar en graveur, tot heden onvermeld gebleven, en van wien echter goed werk bestaat, als eenige prenten door hem fecit, en del. et fecit, voorkomende in de Antiquitates Belgicae, of Nederlandsche Oudtheden enz., Amsterdam, 1733, in 12o. (door R. Verstegen, gezegd Rowland), alsmede de Titel der Histoire abrégée de la Ville et Province d'Utrecht, etc. (door Casimir Fréchot) A Utrecht, etc., 1713, in 8o., een aardig prentje, uitvoerig en met zorg bewerkt.
| |
[Schut, (Cornelis)]
SCHUT, (Cornelis) de Oude. Bij het artikel van Immerzeel, die zegt, geboren in 1590, moet ik de volgende teregtwijzingen voegen. cornelis schut, zoon van Willem en van Susanna Schernilia, werd den 13. Mei, 1597, te Antwerpen, geboren. Zie den belangrijken Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waarin gezegd wordt, dat hij niet als ingeschreven in het St. Lucasgild te vinden is, maar dat hij, naar alle waarschijnlijkheid, in 1619, het Meesterschap heeft verkregen, en tevens, dat hij een leerling van p.p. rubens was. (Dit blijkt echter uit het Gildeboek niet.) Ik wil hier de aanteekeningen van Mols, Ms., doen volgen, die zegt: ‘In het Gildeboek van St. Lucas van Antwerpen vindt men opgeteekend: ‘“cornelis schut als Meester Pasty-bakker ontfangen, Ao. 1612.”’ Deze is, naar alle waarschynlykheid, onze Schilder, die eerst den tiel (het beroep) van zyn vader oefende, en naderhand het schilderen heeft geleerd; maar vermits hy alrede een vrymeester was van deze Gilde, heeft hy geen verdere opschryving van node gehad.’ - Zoo men dit aanneemt, dan zou hij, 15 jaren oud, in dat vak het meesterschap hebben verkregen. Wat boven gezegd is, namelijk, dat hij
| |
| |
bij rubens onderwezen heeft, dit is meer dan zeker, terwijl hij alsdan juist niet in het Gildeboek kan voorkomen. - Zie daarover op MOERMANS. (Jacob) - In 1631, huwde hij met Catharina Geensins, en won bij haar drie kinderen; de moeder is in 1637 overleden. Hij hertrouwde met Anastasia Scelliers, die in 1654 stierf, gelijk schut-zelf den 29. April, 1655. In de H. Willebrords-kerk, te Antwerpen, is hunne grafstede, en daarbij een marmeren monument, met twee zijner schilderijen versierd. Op de grafzerk staat een Latijnsch inschrift, dat vertaald dus luidt: cornelius schut, schilder van menschelijke figuren, wêergaloos door rijkdom van vinding en schikking, overleed den 29 April 1655. Mejufvrouw Anastasia Scelliers zijn echtgenoot, overleed 24 October 1654. Bid lezer, dat zij, die op aarde door een christelijken echt verbonden en gering waren, eeuwig in den den Hemel verbonden worden. - In het Museum, te Antwerpen, zijn drie schilderijen van hem aanwezig. - Van het bekende Prachtwerk Seriniss. Principis Ferdinandi triumphalis Introitus in Flandriae metropolim Gandavum; Auct. Guil. Becano, S.J. Antv., Joan. Meursii, 1636, gr. in fo., 42 schoone platen, is, volgens eene mededeeling van wijlen den Heer Prudens van Duyse, uit de Archiven van Gent, gebleken, dat, bij overeenkomst der schepenen, met cornelis schut gemaakt, hij daarvoor de prenten moest leveren. - Immerzeel zegt, dat het getal zijner geëtste prenten 133 stuks bedraagt, doch Nagler beschrijft slechts 78 Nommers. - Zijn Portret is door a. van dyck pinx. l. vorsterman sculp., in fo. Dat bij Houbraken en Descamps is daarnaar genomen.
| |
[Schut, (Cornelis)]
SCHUT, (Cornelis) de Jonge. Ik vond in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, dat cornelis schut ten jare 1655 werd ingeschreven. Dit zou dus wel onze Jonge schut kunnen zijn. - Bryan-Stanley zegt, dat hij een zoon was van pieter schut, Ingenieur in dienst van Philips IV., koning van Spanje, dat hij te Antwerpen is geboren, en de kunst bij zijn oom, cornelis, zijns vaders broeder, heeft geleerd; dat hij daarna met zijn vader naar Spanje is vertrokken, en zijne kunst in Sevilië uitoefende, waar hij, in 1675, - Nagler zegt 1676, en in hoogen ouderdom - overleden is; dat hij een der oprigters van de Akademie in die stad was, en veel tot hare vrije instellingen heeft bijgedragen; dat hij in 1663 en 1666 raad, en in 1670 en 1674, President dier Akademie is geweest. Hij heeft den stijl van murillo gevolgd, zooals in sommige zijner stukken wordt opgemerkt, zelfs zóó, dat zijne teekeningen gewoonlijk voor die van murillo doorgaan, doch door kenners voor getrouwe kopijen worden gehouden. - Felix Bogaerts noemt hem, verkeerdelijk, den zoon van den beroemden Schilder van dien naam. - Descamps, in zijn Voyage pittoresque etc., bl. 267, zegt, dat er in de Jezuiten-kerk, te Iperen, eene schilderij, De bekeering van St. Franciscus de Borgia enz., door c. schut, de zoon, aanwezig is, doch zeer middelmatig geschilderd. Deze is dus van den Jonge, den zoon van pieter.
| |
[Schut, (J.)]
SCHUT, (J.) een teekenaar en, waarschijnlijk, ook schilder, bekend door eene teekening, die naar het schijnt, in de eerste helft der XVII. eeuw werd vervaardigd, voorstellende Een heilige en geordende Geestelijke, bij een vuurhaard, waarop een lam in de vlam staat; h. 3 dm. 1 str., br. 2 dm. 4 str. Par. Zie Nagler.
| |
[Schut, (Pieter H(endrik)]
SCHUT, (Pieter H(endrik) een teekenaar en graveur, die, omstreeks 1650-1660, te Amsterdam, werkzaam was. Hij heeft een aantal Gezigten der voornaamste steden van Europa, maar voornamelijk van Vlaanderen en Amsterdam, vervaardigd. Nog een Werk onder den titel: Tooneel ofte Vertooch der Bybelsche Historie, sierlyk in 't koper gesneden door pieter h. schut. N. Visscher exc. Amst., 1659. Op de prenten-zelve staat: Claes Jansz. Visscher exc., waaruit blijkt, dat er eene vroegere uitgave van bestaat. - Voorts het Vertrek van Karel II. van
| |
| |
Scheveningen naar Engeland, in 1660; boven aan zijn portret, in medaljon, door p.h. schut (en c. van dalen) del. et sc. N. Visscher exc., gr. fo.
| |
[Schuter (....) Zie op Schutter. (Theodorus Cornelis)]
SCHUTER (....) Zie op SCHUTTER. (Theodorus Cornelis)
| |
[Schutter, (Theodorus Cornelis)]
SCHUTTER, (Theodorus Cornelis) een onvermeld teekenaar, van wiens werk in de aanzienlijke Kunstverzameling van Barchman Wuytiers, Utrecht, 1792, bl. 105 van den Catalogus, voorkwam Een Gezigt op de stad Cleef en den Eltenberg, uitvoerig en extra fraai in wijking, met O.I. inkt gewasschen; h 8½, br. 15 dm., door th. c. schutter. - Later ben ik in het bezit gekomen van een paar teekeningen, geheel in de manier van de beyer of pronk bewerkt, voorstellende Gezigten op steden aan de rivier de Waal, of de Lek gelegen. - Bryan noemt zekeren schuter als graveur, die omstreeks 1760 bloeide, en dien hij alleen kent uit eene prent, het Portret van rembrandt, door hem sculp., vóór het Eerste deel der prenten, naar de schilderijen in de Verzameling van den Markies Gerini. - Dewijl noch Heller, noch Weigel, noch Brulliot hem vermelden, zoo kan hij wel met schutter een-en-dezelfde persoon zijn; ik wil dit echter niet met zekerheid bevestigen, doch open de gelegenheid, om deze mijne meening nader met bewijzen te staven, of te wederleggen.
| |
[Schutter, (W.)]
SCHUTTER, (W.) een verdienstlijk metaaldrijver, van wien, in 1828, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, aanwezig was Een Boerengezelschap, naar teniers, in zilver gedreven, door w. schutter, te Groningen.
| |
[Schutze van Houten. (C.G.) Zie bij Immerzeel en bij mij op Houten. (C.G. Schutze van)]
SCHUTZE VAN HOUTEN. (C.G.) Zie bij Immerzeel en bij mij op HOUTEN. (C.G. Schutze van)
| |
[Schuz (J.F.)]
SCHUZ (J.F.) vond ik als schilder in den Catalogus eener Verkooping, gehouden te Amsterdam, 28 Augustus, 1817, onder Nr. 60, vermeld: ‘Twee stuks aangename Rhijngezigten, gestoffeerd met vaartuigen, beelden, paarden, wagens, koeijen en schapen, kunstig en geestig behandeld; h. 17, br. 21 dm.’
| |
[Schwab. (Lambert)]
SCHWAB. (Lambert) Dezen noemt Vasari, afzonderlijk, als een leerling van lambert lombardus. Vasari heeft van dominicus lampsonius, met wien hij in vriendschaplijke betrekking stond, vele inlichtingen omtrent de Nederlandsche kunstenaars ingewonnen, welke laatste, voor zijne opleiding in de kunst, zelfs van de school van lombardus gebruik had gemaakt. Fiorillo merkt reeds, en teregt, aan, dat men dezen niet moet verwarren met lambert lombardus, of lambert suavius, dewijl beiden verschillende kunstenaars waren; deze drie, benevens de sustermans en nog anderen, zijn door Sandrart met elkaêr verward en als een-en-dezelfde persoon beschreven. - Het is waar, dat Vasari, door niet altijd deze namen juist te noemen, daartoe zelf aanleiding heeft gegeven, doch dit is met de uitheemsche namen doorgaans het geval. Wanneer men hem echter goed verstaat, dan ontdekt men ligtlijk, wien hij bedoelt. schwab schijnt alzoo te Luik te huis te behooren, en heeft in het midden der XVI. eeuw gebloeid. Het ware te wenschen, dat er iets meer van dezen kunstenaar kon worden opgespoord, die, zeker, tot een sieraad heeft verstrekt, in het destijds onder everard van der marck in kunsten en wetenschappen zoo bloeijende Luik. - Ik ben niet in de gelegenheid, om in het Levensberigt van lambert lombardus, door d. lampsonius geschreven, en, in 1565, te Brugge, door Hubert Goltzius, uitgegeven, na te slaan, of welligt deze kunstenaar er in wordt vermeld. Van dit hoogst-zeldzame Werk, dat noch Van Mander, noch Sandrart heeft kunnen magtig worden, berusten thans twee Exemplaren in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel, afkomstig uit de Verzameling van den Heer Van Hulthem, van Gent, die in haar geheel daarin is overgegaan.
| |
[Schwals. (Dr. Bartholomeus)]
SCHWALS. (Dr. Bartholomeus) In den Catalogus, van Ploos van Amstel,
| |
| |
Amsterdam, 1800, vond ik, onder de Nederlandsche School, op bl. 11, zes stuks teekeningen, als: ‘Eene Afbeelding van een bedaagd Heer, uitvoerig met rood en zwart krijt. - Een Vorstelijk persoon, met een Ridderorde omhangen. - Een staande Studie-Vrouwenbeeldje. - Een dito dito enz., allen met dito, dito als boven. Waarschijnlijk, werden ze door een dier vele kunstliefhebbers vervaardigd, wier namen meestal voor de kunstgeschiedenis in vergetelheid zijn geraakt.
| |
[Schwartzenbach, (Jacob)]
SCHWARTZENBACH, (Jacob) een onvermeld, verdienstlijk kunstenaar, werd mij bekend door een Portret, in mijn bezit, van Hendrik Antoni Tollé, Predikant te Vere; Ao. Aet. 61, 1790, door hem pinx. et sculpsit; borststuk, in een ovaal gevat, waaronder, op een plint, een twee regelig vers, in 8o. Het is vol karakter en geestig geëtst. - Later zag ik, dat alleen dit portret, zonder bijwerk, als Titel geplaatst is voor het Werk: Iets van H.A. Tollé; Te Vere, bij C.M. van de Graaf, in 1790, in 8o. uitgegeven. Bij het vers op de Titelplaat, is eene Noot gevoegd, die mij de noodige inlichting geeft, luidende: ‘jacob schwartzenbach, geboren en wonende te Vere, die zich door wèlgelijkende, en keurig uitgewerkte Afbeeldingen, door fraaije en fijne schilderijen, en zelfs door de ets- en graveerkunst, waarvan dit de derde proef is, meer en meer in Vere en elders bekend maakt.’ - In het Werk-zelf, dat geheel aan de Dichtkunst is gewijd, en de geschiedenis van de Rederijkkamer, de Missende Scholieren, te Vere, bevat, zie ik, op bl. 58, dat Monsr. jacob schwartzenbach, als Secretaris van de toen nog bestaande Kamer, wordt vermeld. - Nog heb ik voor mij de Afbeelding van de Eedzwering enz., door de Regering van Veere, den 2. Julij, 1787, door hem ad vivum del., m.d. sallieth sculp., in fo.
| |
[Schwarz. (Johannes Hendrik) Zie Swart, of Swartz. (Cavallier)]
SCHWARZ. (Johannes Hendrik) Zie SWART, of SWARTZ. (Cavallier)
| |
[Schwegman (Hendrik)]
SCHWEGMAN (Hendrik) staat reeds bij Immerzeel geboekt, die, ten slotte, zegt, dat hij ‘ook verdienstelijke prenten, naar teekeningen van e. van duilst (lees van drielst), heeft bezorgd.’ Tot de voornaamsten behoort, vooreerst, het volgende Werk, waar, op den titel, zijnde de afbeelding van een Hunnebed bij Midlaren, op een steen, te lezen staat: IX Gezichten in en bij het Landschap Drenthe; te Amsterdam, bij C.S. Roos. onderaan: e. van drielst ad viv. del. h. schwegman sculps., fo., in de breedte. - Twaalf Gezigten van Hollandsche Dorpen en Watergezigten, in de manier van a. waterloo, 1786, in 4o. en 8o. - Vier bladen Landschappen, met figuren, enz. in krijtteekening-manier, in 4o. - Vier schoone Gezigten van Elswoud, bij Haarlem, naar e. van drielst, in 4o. - In de Verzameling van den Heer Dr. Van der Willigen, te Haarlem, berust zijn Portret, door hem-zelven in waterverw geteekend.
| |
[Schweickhardt. (Hendrik Willem)]
SCHWEICKHARDT. (Hendrik Willem) Bij het berigt van Immerzeel moet ik nog voegen, dat hij ook gezigten in steden heeft geschilderd, waarvan ik er een paar heb gezien, die straten in Londen voorstellen, met nog al kloeke stoffage, en waarin zijn destijds Engelsch penseel - crayonachtig - doorstraalt. - Onder de door hem vervaardigde geëtste prenten, behoort ook het volgende Boekje, met een titel, waarop een paard achter een klapbrug staat, in een landschap, en op welke klap te lezen is: Eight Etchings of Animals. Humbly dedicated to benj. west. Esqr. Historical painter to his Majesty, by his humble servant. Onderaan: Drawn from Nature et etch'd by h.w. schweickhardt; (London), by Mrssrs. John et Josuah Boydell, 1778, enz., kl. fo. - oblong. Nog gaan van hem uit Acht bladen met Hollandsche boeren, visschers enz., - en, Twee bladen met koeijen- en ossenkoppen. Pub. as the Act. directs Nov. 1788, kl. 4o.
| |
[Schweickhardt, (L.)]
SCHWEICKHARDT, (L.) de zoon van hendrik willem, en zwager van den grooten bilderdijk, die de graveerkunst beoefent, en bij wien ik, in 1825 en
| |
| |
volgende jaren, een aantal bouwplannen, door mij geteekend, heb doen graveren. Toen woonde hij te Delft. - Hij heeft eenige gravuren gemaakt, in omtrek, voor het Werk, De voornaamste Schilderijen in het Koninklijk Kabinet, te 's Gravenhage, 1828, in 8o., als: de Magistraatspersoon, van th. de keyzer; De Tandentrekker, van jan steen, en, het Portret van Thomas Morus, die vrijwel zijn uitgevoerd. - Ik bezit twee zijner Adreskaarten, door hem, in 1850, te 's Hage, gegraveerd, waarop, als proeve van zijn Miniatuur-schoonschrift, is voorgesteld Het Gebed des Heeren, voluit geschreven, op de grootte van een stuiverstukje, en op de andere, in een zesde gedeelte - sector - van denzelfden cirkel, hetzelfde Gebed, dat niet, dan met een zeer scherp of gewapend oog, te lezen is. - Nog altijd arbeidt deze achtenswaardige grijsaard aan kaartgravuren, voor het karig brood, dat met zulken tragen arbeid verdiend wordt, moedig voort.
| |
[Schynvoet. (Jacobus)]
SCHYNVOET. (Jacobus) In hoever deze verwant was aan den vermaarden simon schynvoet, is mij niet gebleken; doch, als ik mag gissen, zou hij een broeder, of zoon van den laatstgemelde kunnen geweest zijn, die mede de kunst, welligt uit liefhebberij, beoefend heeft. De afbeeldingen der Nederlandsche Oudheden, naar de teekeningen, door hem vervaardigd, en door jacobus gegraveerd, - gelijk Immerzeel ons berigt, - zijn te vinden in Lud. Smids, Schatkamer der Nederlandsche Oudheden, enz. Amsterdam, 1711, in 8o.. waarin al de prenten gemerkt zijn j.s.f., behalve ééne, zijnde de afbeelding der Ruïne van het Slot te Abkoude, siende naar Baambrugge, die voluit met zijn naam, j. schynvoet ad vivum del. et fec. beteekend is. - Bryan zegt, dat hij, in 1700, te Londen was gevestigd, maar geeft daarvoor geen bewijs, - waarschijnlijk, omdat hij een Gezigt op de St. Pauluskerk, te Londen, naar de eerste teekening van Sir christ. wren, heeft gegraveerd, die later bij Boydell, aldaar, in fo., verschenen is; - en Stanley voegt er bij, dat hij prenten van Lusthoven en andere dergelijke onderwerpen, naar teekeningen van simon schynvoet, heeft gesneden. Dit is zoo, en ook nog meer anderen van dien aard.
| |
[Schynvoet. (Simon)]
SCHYNVOET. (Simon) Bij het berigt van Immerzeel voeg ik nog, dat hij, in 1697, een tweede huwelijk heeft aangegaan met Kornelia de Ryk, op welke vereeniging A. Bogaert een Bruiloftsvers heeft gemaakt. Zie zijne Gedichten enz., Amsterdam, 1723, in 4o., bl. 466. Zijne eerste vrouw was Albertina Verbeek, die in 1694 overleed, en waarop de gemelde dichter een Lijkzang vervaardigd heeft. Ibid., bl. 571. - Uit een vers, bij denzelfden Bogaert, bl. 596, te vinden, mag men afleiden, dat hij ook de pen met roem heeft gevoerd, als hij zegt: Op simon schynvoet. ‘Dit 's schynvoet, wiens verstant d' albarende natuur - Doorkroopen heeft, en 't merg der kunsten weet t' ontleeden, - Wiens pen ons noopt het spoor der Deugden na te treeden, - Als hy oraaklen schryft, zoo vol van Pinxtervuur. - De Hoof- en Bouwkunde, om uit zucht zyn kruin te sieren, - Bekranssen hem om strydt met eeuwige laurieren.’ - Zijn wapenschild is: Parti 1. Een slang van sabel, gestrikt als een dubbele krakeling, met een kroon op den kop, opwaarts, op een veld van zilver. 2. Veld van keel, beladen met een opwaarts gerigt zwaard van zilver, gevest van goud (?) Dit komt in 't groot voor in J. Dart, Antiquities of Canterbury, London, 1726, in fo., alsmede op een portret van hem, in medaljon, in kl. 8o., met een vers van Lescaille, door p. schenck. - Nog bezit ik zijn Portret, kniestuk, met mantel enz., door p. schenck gegraveerd, in fo. Zie ook Van Loon, Nederl. Hist. Penningen enz., Deel IV, bl. 221, die ons, als tijdgenoot, een belangrijk Levensberigt geeft, waaruit wij leeren, dat zijn vader, Andries, geboortig van Dresden, aan de pest
| |
| |
overleed, en dat zijne moeder, Barbara Sommeester, ofschoon zwaar met die ziekte besmet, hem echter heeft gezoogd; voorts, dat hij zeer belezen was, zooals zijne twistschriften: Kortbondige Zinspreuken, Amsterdam, 1689, in 8o., en Zedelessen, getuigen. Zeer vroeg bekleedde hij, te Amsterdam, het ambt van Adjudant des Geregts, zijnde eene bediening, welke niemand, zoo vóór als na hem, ooit heeft gehad. Verder was hij buitengewoon klerk van de Stads-Schatkamer, en, eindelijk, in 1703, Onderschout, Hoofdprevoost en Geheimschrijver van het Aalmoeseniers-Weeshuis, welke bedieningen hij tot zijnen dood, 24 Augustus, 1727, heeft bekleed. - Er is een bundel Lykdichten op den Hr. s. schynvoet, te Amsterdam, 1727, verschenen. - In de omstreken van Amsterdam, heeft hij de buitenplaatsen van de Heeren Gruterus, Brants, Cunus Witbol, Oortman enz. sierlijk voltooid. - Zijn Kabinet, hetwelk ook Czaar Peter, van Rusland, met hooge belangstelling bezigtigde, was beroemd, en zag onder den volgenden titel het licht: symon schynvoets Muntkabinet der Roomsche Keyzers en Keyzerinnen. In vaarzen beschreven door Abraham Bogaert. Met 70 koperen platen versiert; te Amsterdam; Jacob Lescailje, 1695, in kl. 8o. Hierin komen afbeeldingen, met zinnebeeldig bijwerk, voor van hem, van Bogaert en van Jacob de Ryk, aan wien hij, in 1697, door zijn bovenvermeld huwelijk vermaagschapt werd, en in welk Werk hij de Kunstkweekende wordt genoemd. - Bij Van Loon vindt men nog eene Medalje, met zijn Portret, waarbij eene zinspeling op zijn naam: Schyn Voed.
| |
[Scoenere (Jan de)]
SCOENERE (Jan de) bloeide, als kunstschilder, in het midden der XV. eeuw te Gent, waar men wil, dat hij eenigen tijd de School van hubert van eyck zou hebben bezocht. Hij heeft met boudin van wytevelde, - Zie aldaar. - voor de Abdij van het Nieuwe-Bosch, te Gent, een Altaarstuk met deuren geschilderd. - Welligt was hij verwant aan saladin de scoenere, bij Immerzeel vermeld.
| |
[Scoenere, of Sconere. (Lievin de)]
SCOENERE, of SCONERE. (Lievin de) In de Schepen-Rekeningen der stad Gent, leest men: ‘Ao. 1483-1484. Item, betaelt lievin de sconere, schildere, van tien scilden van wapenen te scildene, van den Hertoghe Philips, te III gr. tstic, IJ S. VI. d. gr.’ Zie Messager des Sciences etc.; Gand, 1859, bl. 202. - Deze was, waarschijnlijk, verwant aan saladin de scoenere, bij Immerzeel geboekt.
| |
[Scoenh, (Gher. Annekin't)]
SCOENH, (Gher. Annekin't) een kunstenaar, die het gebruik van olieverf in 1368 reeds kende, zooals blijkt uit de rekening van den reis- of krijgstogt van heer Jan van Blois, tegen de Compagniën. ‘Ao. 1368. gher. annekin't scoenh. van 42 wimplen te varwen van die wimpelen, die men op die reise an die glauien hadde; myns hen̄ (heeren) glavie groen te varwen. myns hen̄ helm te vernyen, (vernieuwen) met varw en̄ te vergulden, 33 schellingen.’ - Uit hetgeen deze rekening voorafgaat, waarvan het hier medegedeelde een vervolg is, blijkt duidelijk, dat dit werk, en vooral dat voor heer Jan gedaan, met olieverf verrigt is. Zie daarover bij mij op dircskin, en verder, De Lange van Wyngaerden, Geschiedenis der Heeren enz. van der Goude enz.; Amsterdam, 1813, in 8o., I, bl. 391.
| |
[Sebastiaen. (B.)]
SEBASTIAEN. (B.) ‘Deze man, een Augustyn van het klooster van Leuven, was, naer Molanus ons leert, een voornaeme etser. Den 23. November, 1574, drongen drie booswichten in zyn kamer, overvielen hem en bragten hem om 't leven. Hy had toen reeds eenen hoogen ouderdom bereikt. De moordenaers ontvreemden al het koper en zilver, dat er ter bewerking in de kamer voorhanden was. Daer men geen het minste kwaed vermoeden ten hunnen opzigte had, zoo werden zy, na het bedreven schelmstuk, door den Portier uitgelaten. Doch het jaer daerna, in de maend February 1575, werd een der daders, te Brussel, levend verbrand. sebastiaen was vast een Ciseleur. Het aenwezen in zyne
| |
| |
kamer van koper en zilver, laet ons niet toe, aen eenen plaetsnyder te denken.’ Zie Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegeven Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, † 1585, door Edward van Even. - De hier geuite meening van Van Even gaat niet door, en, naar mijn inzien, kan de mededeeling van Molanus, dat hij een etser was, zeer goed gelden, want vele metalen platen werden destijds met historische en andere voorstellingen, tot versiering van allerlei soort van voorwerpen, met de ponsoen, of drooge naald, beëtst; - onderscheiden van de kunst van lateren tijd, toen men in wasachtigen grond met de naald etste, en de figuren door inbijting met sterkwater verkreeg; terwijl met de graveerstift, ja, menigmaal met het drijfijzer eenige partijen zijn opgedreven en opgebeiteld (geciseleerd), al naar de kunstenaar zijn gevoel in de voorstelling wilde uitdrukken. Zulk werk behoort tot de grootste zeldzaamheden, omdat het, als 't ware, schilderachtig en niet stelselmatig bewerkt is, en die voortbrengselen zijn dus éénig.
| |
[Sebille. (Gysbert J.) Zie Sibille. (Gysbert J.)]
SEBILLE. (Gysbert J.) Zie SIBILLE. (Gysbert J.)
| |
[Secundus. (Janus)]
SECUNDUS. (Janus) Zie op JANUS SECUNDUS. Het aldaar aangehaalde Portret, ‘in het bezit van bagelaar,’ is door dezen in aqua-tinta gegraveerd, in ovaal in 8o., met een Latijnsch vers van P.B. (Petrus Bosscha.) Hier heeft hij een baret op, en stelt, mijns inziens, een anderen persoon voor, dan de meer bekende portretten van onzen janus. - Zie nog over een Idem, op rottermondt. - Van de Voorstelling, op het Stadhuis, te 's Hage, berustende, is de oudste gravure door paulus utenwael, - Zie aldaar. - in 8o., met Latijnsch onderschrift: Credite cum priscis etc. - Nog vind ik een der Werken van janus vermeld, getiteld Basia, Utrecht, 1539, in 4o., in het Hoogduitsch vertaald door F. Passow, Leipzig, 1807.
| |
[Seeman. Zie. Zeeman.]
SEEMAN. Zie. ZEEMAN.
| |
[Segher. (Anna)]
SEGHER. (Anna) Deze miniatuurschilderes en teekenares, in waterverf, wordt door Guicciardyn, in zijne Beschryvinge der Nederlanden, Arnhem, 1617, bl. 125, in de rij der beroemde kunstenaressen aldus vermeld: ‘anna, dochter van den voorverhaelden M. Segher, Medicynmeester, geboren van Breda, ende burger van Antwerpen; welcke anna seer deuchdelyck ende godtvruchtich, oock maeght blyvende, onlancks is gestorven.’ Dus vóór 1566, toen hij zijn Werk schreef. - In de Galerij Lichtenstein zijn waterverw-teekeningen van zekeren segers, zegt Nagler, waaronder men welligt deze meesteres zal moeten verstaan.
| |
[Seghers, (Cornelius Johannes Adrianus)]
SEGHERS, (Cornelius Johannes Adrianus) zoon van Cornelius Seghers, en van Catharine Josephine Janssens, beiden geboren te Antwerpen, waar hij, den 18. Mei, 1814, het levenslicht aanschouwde. Zijn vader, hem voor het Notaris-ambt bestemmende, zond hem derhalve naar het Athenaeum, om er Latijn en Grieksch te leeren. Zes jaren lang, hield de jonge seghers het daar uit, en kwam vervolgens op een Notaris-kantoor, waar hij, tegen wil en dank, tot in 1837 verblijven moest, en waardoor zijn levenslust, wegens den doodenden dampkring der schrijfkamer, werd onderdrukt. In den waren zin des woords hebben weinig geboren geniën méér te kampen gehad om tot hunne eigenaardige bestemming te geraken, dan onze kunstenaar, die, met ongelooflijke volharding en vrijwillige opoffering van onbezorgd genot in de ouderlijke woning, een soberen toestand verkoos, om aan de zucht zijner ziel naar kunstgenot gehoor te geven. Doch het is tevens ook waar, dat de geest des tijds velen op de aanloklijke kunstbaan leidde, voor wier maatschaplijk belang het beter ware geweest, dat pad nimmer te hebben bewandeld, en waarbij de Kunst ook niets zou hebben verloren; doch, wanneer het toeval wil, zooals hier, dat ouders een hunner kinderen, al is het een geboren Kunstgenie, voor een halve en onvolkomen loopbaan willen behoeden, dan is het, ja, wreed dat onberedeneerd door te drijven; maar er ligt tevens toch eene
| |
| |
liefderijke zorg voor hun kroost in opgesloten, en van die zijde wordt het niet, in het Brusselsche Weekblad, Pan-Germane van 1860 beschouwd, als waarin met eene al te overdreven éénzijdigheid zijne opvoeding staat afgeschilderd. Onze kunstenaar heeft, helaas, de grootste beproevingen ondervonden, doch door zijn uitstekend gedrag ook getoond en bewezen, dat sommige ouders meer inlichting en raad van doorziende personen moesten inwinnen, dan halsstarrig in een éénmaal opgevat ouderlijk besluit te volharden. De kampstrijd tusschen deze twee uitersten duurde voort, terwijl hij zich in dien tusschentijd, op een zolder, tot bereiking van zijn doel steeds in de kunst oefende. Die toestand ondermijnde zijne gezondheid echter zoo zeer, dat hij, eindelijk, in 1840, tegen den wil zijns vaders, dien hij beminde en eerde, besloot het ouderlijk huis te verlaten en eene kamer van een ander huis zijns vaders te betrekken, waardoor de strijd geeindigd werd. Na zes maanden in sukkelenden toestand te hebben doorgebragt, ontving hij de bestelling eener schilderij voor O.L. Vrouwe-kerk, te Antwerpen. Een Engelschman koopt van hem een tweede; hij stelt in de Kunstzaal zijner geboortestad een derde ten toon, en zijn doel schijnt weldra te zullen worden bereikt. - Als dietsche Belg, wilde hij ook de overrijnsche Stambroeders leeren kennen, en deed eene kunstreis naar Duitschland. - In 1844 heeft hij zijne geboorteplaats verlaten, en zich te Brussel gevestigd. Hier schilderde hij, sedert dien tijd, een aantal portretten en andere onderwerpen, die meest allen naar Duitschland en Engeland gezonden werden. De prachtwoning-Goethals, te Brussel, en andere groote huizen, in Gent en Keulen, zijn uitgedost met paneelen van des Heeren seghers hand. - In den aard van een waar kunstgenie ligt de wensch, zich ook eenmaal in de klassike Kunstwereld, Italië, te willen baden, en het was in 1850, dat hij naar Rome vertrok, om daar de fresco-schildering te bestuderen, die toenmaals door het Belgisch bestuur aangemoedigd werd. Die fresco-studiën maakte hij bij francesco cogetti, en hield zich achtervolgens op te Venetië, Florence, Padua en Rome, zoodat hij de kunstschatten van Italië kent en weet te waarderen. Gedurende zijn verblijf te Rome, stierf zijn vader, en toen hij, weinige maanden daarna, de tijding ontving, dat ook zijne moeder gevaarlijk ziek lag, klopte zijn hart feller dan ooit voor den vaderlijken grond. Teruggekomen, zocht hij de Italiaansche fresco-schilderingen in openbare gebouwen en kerken algemeen te maken; doch hij moest spoedig zijne grootsche plannen opgeven, omdat de kerken wel hare muren wilden afstaan, maar niet te hunner verheerlijking bijdragen. Een werkzaam en gelukkig huislijk leven met zijne jeugdige echtgenoot Elisabeth Josepha Verdeijen, geboren te Antwerpen, met wie hij den 10. Mei, 1853, in den echt is getreden, bragt dan ook niet weinig kunstgewrochten voort. De meeste werden door vreemdelingen besteld, en buitenlands gevoerd, zonder dat ze iemand anders gezien heeft dan deze of gene vriend, dien hij in zijne aangename woning, rue d'Autriche, Nr. 10, Schaerbeeck-Lez-Bruxelles, met opregtheid, wars van alle listen en lagen, hartlijk onthaalt. Hij eert de kunst, maar leeft, misschien, al te afgezonderd, en hem ontbreekt een deel dier eerzucht, die soms zelfs het uiterste onderneemt. Het schoone, het natuurlijke, het bevallige streelt zijnen geest, en zijne hand weigert nooit, om zijne gedachten kiesch en bekoorlijk uit te drukken. Hij bezit de kunst in een hoogen graad. Eene zekere weemoedigheid is in de tinten verspreid, welke hij hoogst fijn weet aan te brengen, en, zoo voortgaande, zal hij ook wel, op ongebaande wegen, het pad van den kunstroem, tot eer van zijn vaderland, bewandelen. - De Heer seghers stelt zeer zelden zijn kunst tentoon; echter heeft hij op de Tentoonstelling, te Brussel, in 1860, een zeer klein schilderijtje, - omdat hij over geen ander kon beschikken -
| |
| |
doch dat evenwel geheel buiten zijn genre was, gezonden, getiteld: De Opoffering, voorgesteld door eene Dame, weduwe, die, bij Joodsche juweliers, de diamanten, welke een portret omgeven, komt verkoopen. Dit keurige stukje mogt een onverdeelden lof verwerven, die in de openbare Bladen enz. werd herhaald, en ik laat hier bij voorkeur volgen, wat de Heer Adolph Siret, in het Journal des Beaux-arts, 30 Septembre, 1860, dienaangaande zegt: ‘Le Sacrifice. Panneau de quelques centimètres, et qui est un prodigieux tour de force. Ce petit chef d'oeuvre traité dans le style des plus grands tableaux, est plein d'effet, de puissance et de ce je ne sais quoi qui caractérise les choses hors ligne. Je ne pense pas qu'il y ait dans aucune des écoles modernes un exemple pareil de la grande peinture appliquée à la miniature.’ - De Heer seghers beoefent, met het beste gevolg, de etskunst, zijnde dat werk vol karakter, ja, hij doet zelfs bij eenige afdrukken aan de betooverende etsnaal van rembrandt denken. Zijne proeven zijn beteekend c.s., somtijds andersom, en ook c. seghers. Zijne gewone handteekening is op zijne schilderijen alleen cornlle. seghers. - Ik heb voor mij liggen een Exemplaar zijner schoone etsen, die mij, op eene vereerende wijze, voor mijn Kunst-atlas, ten geschenke zijn gezonden, allen zonder marge en niet genommerd, doch de nommers zijn er door mij hier bijgevoegd, als: Nr. 1. Het hoofd van een Vlaamsch Soldaat, met baard, en een doek om het hoofd; h. 64, br. 50 str. Ned. - Nr. 2. Eene jonge Dame op een gemaskerd bal, ten voeten uit; h. 67, br. 46 str. - Nr. 3. Een Boer, die op het algemeene belasting-kantoor zijn aanslag stort, een karakteristiek prentje, en een luim zijner jeugd, dat, om de kunstwaarde, door de zorg der prentliefhebbers behouden is gebleven; idem, idem. - Nr. 4. Een Boer, die zingende zijn glas opheft, enz. idem, idem. - Nr. 5. Een man en vrouw, op een balkon, bij een Gothisch vensterraam, schijnen belang te stellen in hetgeen op de straat, bij lantaarnlicht, plaats heeft; h. 98, br. 73 str., niet beteekend. Deze 5 stuks zijn van 1841-1844 vervaardigd. - Nr. 6. Eene jeugdige Moeder houdt een tros druiven boven hare twee kinderen, zich met hun ongeduld vermakende; h. 87, br. 67 st. (1845) - Nr. 7. Het hoofd van een Grijsaard, met langen baard, en een callot op; h. 64, br. 43 str. (1847) - Nr. 8. Een jeugdig Cavalier staat een brief te lezen, bij een grooten boom, als de plaats voor eene zamenkomst bepaald; h. 87, br. 63 str.; eerste druk; eenig exemplaar, in een rembrands's toon geëtst. (1848) - Nr. 9. Twee Italianen liggen te slapen, op brokstukken van door hen verwoeste gebouwen, waarop de pauslijke wapens zijn afgebeeld; beteekend c. seghers Roma. h. 60, br. 87 str. Eerste staat, en door hem in 1851 aldaar gezien en vervaardigd, getroffen als hij was, door de wee uitersten der Italianen, in dit tafereel aangeduid. - Nr. 10. Gezigt in eene in Gothieken stijl gebouwde stad; op den achtergrond eene pauslijke processie; h. 89, br. 62 str. (1852) - Nr. 11. Vijf geleerde Joden zitten en staan in onderhoud aan eene tafel, waarop de gewijde geschriften liggen; beteekend en 1859; h. 102, br. 66 str., een fraaije ets. - Nr. 12. Eene Vrouw in fantastisch oostersch gewaad, met een keten, om hare lenden hangende, bij een heuvel; achter haar een boomstam; h. 108, br. 67 str. - Nr. 13. In eene Gothische kerk, een Priester bij een wijwatersvat enz. gezeten; hij reikt het water aan een meisje, dat bij hare ouders staat; daar achter een biddende monnik; h. 106, br. 140 str., niet beteekend. Nr. 10, 11, 12 en 13 zijn eerste proeven van 1859, en Nr. 11 zal nog groote veranderingen ondergaan.
| |
[Seghers, of Zegers. (Daniel)]
SEGHERS, of ZEGERS. (Daniel) Deze beroemde Antwerpsche bloemschilder staat reeds bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er bij, dat in zijne doopacte van 6 December, 590, zijn vader Peter, en zijne moeder alleen Margareta wordt genoemd. Zie Catalogue
| |
| |
du Musée d'Anvers, 1857, waarin tevens twee zijner schoone werken staan vermeld. - Als eene brjzonderheid, die niet algemeen bekend is, moet ik verder hier opteekenen, dat er eene Verzameling Teekeningen van dezen meester bestaat, die voor de geschiedenis van den Tulpenhandel een der krachtigste bewijsstukken is der dwaasheid van dien tijd. In den Catalogue van P. Wouters, Chanoine de St. Gomer, à Lierre, en Brabant, Brux., 1797, komt, op bl. 305, voor: ‘Collection de fleurs, les plus belles et les plus rares du temps, peintes à gouache d'après nature, par le fameux daniel seghers, sur 105 feuilles en trav., dont 48 feuilles de velin. (Maagden-perkament.) Il y a 178 diff. Tulipes sur 86 feuilles, avec le nom de chacune, écrit à la main, par l'artiste; les 19 feuilles restantes, représentent d'autres fleurs au nombre de 33, avec le nom de chacune; on trouve à la tête de ce recueil précieux, une liste manuscrite des prix auxquels ont été vendues plusieurs Tulipes, qui sont toutes représentées au naturel dans ce volume, en 1635 et 1636, qui marque que 4 pièces, nommées Semper Augustus, ont été vendues fl. 43000. - 1 Admiraal van Enckhuisen fl. 5400. - 1 Viceroi fl. 4200 etc. etc. - Ouvrage unique, petit in fo. - oblong, en veau fauve, doré sur tranche et sur plat.’ Waar deze reliek beland is, weet ik niet. Die het weet, deele het mede. - In Huygens Koren-bloemen enz, 's Hage, 1658, bl. 668, vindt men een fraai vers ‘Aen daniel seghers, uytnemende Bloemschilder, met myn heilighe daghen.’ - Bij den meermaal genoemden Mols, Ms. vindt men nog, aangaande zijne inschrijying in het St. Lucasgild, te Antwerpen, vermeld: ‘Werd ontfangen als discipel by jan breughel, in 1612, en was waarschynlyk meester in 't zelfde jaar; want onder het capittel van de leerjongens, komt hy de tweede te voorschyn, en was al de eerste aangeteekend, onder de meesters, by de rekening van jodocus de momper, die dienende deken was van 18 October 1611, tot 18 October 1612. Hij wierd leekebroer in dat vernietigde Orde (der Jesuiten in 1773), doch gemeenlyk Pater segers genoemdt, om de heerlykheid zyner kunstwille.’ - Deze auteur wil, dat zijn naam altijd zegers is geschreven, doch ik vond hem ook als zeghers en seghers vermeld. - Zijne Afbeelding is door jan livens geschilderd, waarnaar ik eene gravure in fo. bezit, fraai en zeldzaam, zonder naam van graveur. (paul pontius?) Hiernaar is de kopij in 4o., in De Bie's Gulden Cabinet genomen. Het bevreemdt mij, dat a. van dyck hem niet geschilderd heeft.
| |
[Seghers, of Zegers (Gerard)]
SEGHERS, of ZEGERS (Gerard) was een zoon van Jan Zegers en van Ida de Neve, en werd 17 Maart, 1591, in de O.L.V. Kerk, te Antwerpen, gedoopt. Zie Album der St. Lucasgilde enz., Antwerpen, 1855, in 4o., bl. 57; dus niet, gelijk Immerzeel en anderen zeggen, geboren in 1589. - Men vindt ook vermeld, dat hij op zijn twaalfde jaar, in 1603, reeds als leerling in St. Lucasgild ingeschreven, en in 1608, al vrijmeester werd; doch ik heb alleen gevonden, dat hij aldaar, in 1609, werd ingeschreven, en diende als Deken, 1646-47; hij stierf 1650-1651. - Ik moet hier eene waarschouwing bijvoegen, te weten, dat onder zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, door pet. de jode gegraveerd, en dat bij De Bie voorkomt, aan het slot staat: ‘tient sa demeure à présent en Anvers, ville de sa naissance, faisant illec de belles oeuvres,’ waaruit zou blijken, dat hij in 1661 - het jaar der uitgave van De Bie - nog leefde. Dit is echter zoo niet: deze prenten zijn reeds in 1649, door joannes meyssens - Zie aldaar. - uitgegeven, en door De Bie voor zijn Werk gebruikt. In 1649 was het onderschrift geldend, doch bij de tweede uitgave, 1661, is dit à présent niet veranderd, even als zulks met zooveel andere portretten, in dat zeldzame Werk, in mijn bezit, voorkomende, het geval is, en die door mij teregt zijn gebragt. - a. van dyck heeft hem geschilderd.
| |
| |
welk portret door p. du pont is gegraveerd, in fo., en nog eens door l. vorsterman sculp., in fo.; ook komt het bij De Bie voor, door p. de jode sc., in 4o. - In het genoemde Album, vindt men meer berigten over zijne familie, die zeer aanzienlijk en talrijk was, als hebbende hij bij zijne vrouw Catharina Wouters, met wie hij, omstreeks 1621, huwde, elf kinderen verwekt. - Hij bouwde, op de Place de Meir, een prachtig huis, dat, in 1855, bewoond werd door den Heer Cock-le-Grelle, Wijk 3, Nr. 1289. (48) Zijn overlijden blijkt uit het Memorie-Boek voor de Kerckmeesters van St. Jacobs kercke: ‘1654. 21 Meert. Voor het medegaen van twee meesters, (te weten kerkmeesters) ter begraffenisse van gieraert segers, Schilder, te St. Michiels begraeven, mitsgaders tgroot geluyt van savons ende morgens gl. 24-10.’ - In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, wordt bepaald gezegd, overleden den 18. Maart, 1651. Dit strookt ook met mijn bovengenoemd Gildeberigt. - Heller (L.) zegt, dat hij ook heeft geëtst, en zijn werk zeer zeldzaam is; hij beschrijft twee stuks er van, namelijk: De Verloving van St. Catharina; de Madonna, met het Kind, zit bij een muur; voor haar knielt de H. Catharina, die het Kind Jezus den ring aan den vinger steekt; h. 5 dm. 1 str., br. 8 dm. 7 str., Par. - Godefridus Chodkiewicz, Dux Moscoviae, buste; h. 7 dm., br. 5 dm. 7 str., de eerste bij Weigel op 12, en de tweede op 6 Thlr. genoteerd. - Nagler noemt nog Diogenes, met de lantaarn, in de linkerhand; halve figuur, in den rand: diosenes. qui cherche dees gens au clere iour avec lumière; g. segers fecit, J. Meyssens exc.; h. 8 dm. 4 str. br. 6 dm. 2 str.
| |
[Seghers, (Hendrik)]
SEGHERS, (Hendrik) schilder van Antwerpen, werd omstreeks 1780 geboren, en heeft het onderwijs aan de Akademie aldaar genoten. Hij schilderde portretten en gezelschapsstukken. Zie Nagler.
| |
[Seghers, of Zegers, (Hercules)]
SEGHERS, of ZEGERS, (Hercules) is reeds bij Immerzeel geboekt, doch zonder zijn geboorte- of sterftijd op te geven. Volgens Bryan-Stanley, werd hij in 1625 geboren, en is in 1679 overleden. Anderen zeggen, geboren 1629, en overleden 1675, en dat hij, omstreeks 1650, te 's Gravenhage woonde. Men meent, dat hij eene graveerwijze heeft uitgevonden, om landschappen op lijnwaad te drukken, en in 1660 nog eene andere wijze van graveren in praktijk bragt, bij ons onder den naam van aqua-tinta bekend. Als dit waar is, dan komt hem de eer toe der vinding, die aan M. Stapart, in 1773, te Parijs, werd toegekend. - In het Britsch Museum zijn 19 stuks etsen van dezen meester, benevens 6 varianten of dubbelen. In de Bibliotheek, te Parijs, zijn er drie, waarvan geen afdrukken in het Britsch-Museum voorhanden zijn. Zij werden, in 1837, in de veiling der Kunstnalatenschap van W.Y. Ottley, verkocht.
| |
[Seil, (A.)]
SEIL, (A.) een onvermeld graveur, van wien men eenige goede, door hem gesneden prenten kan zien in het 4o. Boekwerk, getiteld: Zinnebeelden, getrokken uit Horatius Flaccus, naar de geestryke vindingen van den geleerden otto van veen, door Antonie Jansen van Ter Goes; Amsterdam, by Justus Dankerts; 1683.
| |
[Sele (Jan van)]
SELE (Jan van) wordt door Guicciardyn, Beschryvinge der Nederlanden, Arnhem, 1617, bl. 128, als een voornaam kunstenaar van Utrecht vermeld, zoodat hij in de tweede helft der XVI. eeuw heeft gebloeid. In de Fransche uitgave, Ibid., 1613, staat zele. - Deze jan is, waarschijnlijk, dezelfde als jan van zyll, van Utrecht. - Zie aldaar.
| |
[Selen, (Johannes van)]
SELEN, (Johannes van) een kunstgraveur, die, op het laatst der XVI. eeuw, in Nederland, werkzaam was. Men vindt van hem kleine, zeer fijn bewerkte grotesquen, met zijn naam en het jaar 1590 beteekend, in 16o. Zie Nagler. - Zou hij niet met jan van sele, zelen en zyll - Zie aldaar. - in verband staan?
| |
| |
| |
[Selke (F.)]
SELKE (F.) wordt als een Nederlandsch teekenaar vermeld in den Catalogus van J. Vollenhoven, Amsterdam, 1822, bl. 71, Nr. 2 en 3: Een Boer, met een glas in de eene, en een pijp in de andere hand; zeer uitvoerig in kleuren geteekend door f. selke, naar a. van ostade; en, Eene Boerin, met een kan in de hand, niet minder dan de voorgaande, door denzelfden.
| |
[Sellier. (Jehan le)]
SELLIER. (Jehan le) In de Archiven van Rijssel vindt men, in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1411-12, aangeteekend: ‘A jehan le sellier, paintre, demourant à Cambray, pour trois banières, aux armes du Roy, XXX fr.; et pour la façon desdites trois banières VI francs.’ Zie Le Comte de Laborde, Les Dues de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o.; Tom. I, Sec. Part., pag. 29.
| |
[Sem, (Oth)]
SEM, (Oth) een stempelgraveur te Utrecht, over wien ik lees: 1568. ‘Item aen oth sem, goutsmit, 12 £, wt sake hy gesneden ende gemaeckt heeft voor de weerdyns, 2 nye segelen.’ Zie Utrechtsche Volksalmanak, 1861, bl. 173.
| |
[Senus. (W. van)]
SENUS. (W. van) Deze verdienstlijke kunstgraveur is door Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat hij in het Register der Kon. Academie, te Amsterdam, op het jaar 1851 voorkomt, als aldaar overleden. Bij vreemde auteurs, zooals Nagler, vindt men dus verkeerdelijk gemeld: ‘overleden omstreeks 1830.’ - Hij heeft ook portretten geteekend, als dat van Dumonceau, Generaal der Bataafsche Armée; w. van senus ad viv. del. et sculp. 1805, in fo.
| |
[Sericcus, Soye, of Sytius. (Philip)]
SERICCUS, SOYE, of SYTIUS. (Philip) Bryan-Stanley meldt, ingevolge de berigten van Huber, dat deze kunstenaar in Vlaanderen geboren werd. Hij was een tijdgenoot en leerling van cornelis cort, en, omstreeks 1568, te Rome gevestigd. - Mr. Strutt heeft dezen meester onder drie verschillende namen beschreven, als philip sericcus, philip soius en philip sytius, doch het is klaarblijklijk een-en-dezelfde graveur, dien Heller (L.) sericus, of soye noemt. Hij heeft een stel van 28 Portretten van Roomsche Pausen gegraveerd, en, in 1568, te Rome, uitgegeven. - Nog komen de volgende prenten van hem voor: De Engel verschijnt Jozef in den droom; c. cort inv. ph. soye fec. - St. Franciscus ontvangt de wonden; f. zuccaro pinx. soye fec. - De Maagd, met het slapende Kind Jezus, naar m. angelo buonarroti; philippus sericcus, 1566. - De Kruisiging, naar denzelfden enz. - Andere auteurs, zooals Zani, Brulliot enz., zijn het niet eens, tot welk land hij behoort; de eerste gist, dat hij van Franschen oorsprong zou wezen. Aangezien dit pleit nog niet voor goed is beslist, heb ik, op gezag van Huber, hem hier voorloopig eene plaats ingeruimd.
| |
[Serin, (....)]
SERIN, (....) vader van jan serin, van Gent, heeft zich in de School van erasmus quellinus gevormd, en was, zooals Fiorillo berigt, de leermeester van zijn zoon. De werken, die van hem voorkomen, onder anderen, in de St. Maartenskerk, te Doornik: St. Maarten, een stuk van zijn mantel snijdende voor een bedelaar, worden, even als die in onderscheiden kerken, te Gent, zeer geprezen. Het schijnt, dat deze stukken door sommige auteurs aan zijn zoon jan - Zie aldaar. - worden toegekend, doch de meesten komen overeen, dat zij van den vader zijn. - Hieruit zou ik afleiden, dat zijne werken ook met jan beteekend staan.
| |
[Serin, (Jan)]
SERIN, (Jan) de Oude, is reeds bij Immerzeel, als portretschilder, beschreven, doch zonder zijn overlijden op te geven, dat, volgens P. Terwesten, Ms., in 1764, of 1765, te 's Gravenhage, voorviel. Immerzeel zegt, dat hij, even als zijn vader, de kunst bij erasmus quellinus heeft geleerd; doch dit is geheel verkeerd, dewijl die meester in 1678, het geboortejaar van onzen jan serin, overleed. Misschien is hij een leerling van jan erasmus quellinus, zoon van genoemden erasmus, ge- | |
| |
weest. Fiorillo, van jan serin sprekende, zegt: ‘hij was een leerling van zijnen, in erasmus quellinus School gevormden vader, die een voortreflijk historie-schilder was, enz.’ - De historiële stukken, door sommigen, b.v. door Balkema, aan hem toegekend, zijn van zijn vader. - Zie op SERIN. (....) - Op zijn zeventigste jaar, (1748) was hij nog te 's Hage ijverig werkzaam, hebbende hij toen het portret van den Markies De Fenelon, ambassadeur aldaar, en dat van Marchioness enz., vervaardigd. - Hij heeft nagelaten een zoon, jan, die volgt.
| |
[Serin, (Jan)]
SERIN, (Jan) de Jonge, zoon van den Ouden van dien naam, was, volgens Fiorillo, even als zijn vader, een zeer bekwaam portretschilder, die zich ten jare 1748 nog in goeden welstand bevond.
| |
[Serné (A.)]
SERNÉ (A.) is bij Immerzeel vermeld, die ons tevens berigt, dat serné, behalve schilderwerk, ook geëtste landschappen heeft gemaakt. Dewijl ik er eenige bezit, zoo geef ik er hier de beschrijving van, als: Vier stuks duinachtige Landschappen, twee met zwaar geboomte, en een van eene rivier doorsneden, allen met figuren gestoffeerd; Nr. 4 is zeer uitvoerig en werkelijk fraai geëtst. Nr. 1, 3 en 4 staan beteekend a. serné del. et fec.; zijnde Nr. 2, het Riviergezigt, niet beteekend; h. 118, br. 157 str. Ned., zonder de marge. - Twee boschrijke, vlakke Landschappen; het eene met een breeden weg, die op den voorgrond uitloopt, waar drie figuren, bij een heuvel, in gesprek zijn; het andere is van een water doorsneden; op den voorgrond twee jagers; in de lucht genommerd 1 en 2; beteekend a. serné, 1792; h. 123, br. 160 str., idem. Hierbij behooren nog twee stuks, terwijl er nog een Nr. 1 voor mij ligt, onder in de marge beteekend a. serné, 1802, zijnde een heuvelachtig Landschap, met links een boerenwoning, en in het midden een groep zwaar hout, waarbij jagers met een hond; h. 115, br. 166 str., idem. Dit prentje is in geheel anderen trant, minder geestig en uitvoerig behandeld. - Nog een prentje naar spilman, Een Water, waarover een houten brug ligt, tusschen oude, zware steenen hoofden, waarop een man staat te hengelen; vooraan, twee visschers in een schuit enz.; beteekend a. serné; h. 66, br. 88 str., met de marge; - en, eindelijk, nog een onbeteekend idem, zijnde Eene breede Rivier tot aan den voorgrond, waarop, links, eene schuit met vier personen; aan de overzijde geboomte, waarbij een molen en drie woningen, aan een hoogen dijk; een fraai etsje, h. 114, br. 187 str., idem. - Wanneer zijn geboortejaar 1773, zoo als vermeld staat, goed is, dan heeft hij op zijn 19. jaar, in 1792, fraaijer dan in 1802 geëtst. - Nog vind ik vermeld een Landschap, met tuin, muren en figuren, in 1793 geëtst, zeer zeldzaam. - In 1834 was er nog van hem, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, Een gezigt op de groote Markt, te Zwolle. - Hij was, zeker, in 1840, toen Immerzeel schreef, nog in leven.
| |
[Serrato. (Pozzo) Zie Pozzo. (Lodewyk Serrato)]
SERRATO. (Pozzo) Zie POZZO. (Lodewyk Serrato)
| |
[Serrurier. (L.J.J.)]
SERRURIER. (L.J.J.) Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1820 en 1822, was van hem een zittend Meisje, met een vischemmer, en, een Stilleven. Toen woonde hij te Amsterdam, en was Lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, aldaar.
| |
[Sersanders. (Andries)]
SERSANDERS. (Andries) Naar aanleiding van het hier volgende besluit, geef ik hem onder de kunstenaars eene plaats: ‘Is andries sersanders, die, by last van Syne Exellentie, opgemaect ende in 't nette gestelt heeft de plaete van de Belegering van Gulich, met alle hare quartieren, buytenwercken, approchen ende bataillons in der bester forme, na de konste van de geometrie, ende die Heeren Staten gepresenteert, toegeleyt ƒ75.’ Resolutie der Staten-Generaal, 17 Febr., 1611, bij Dodt, Archief; V. deel.
| |
[Serwouter. (B. en S.)]
SERWOUTER. (B. en S.) De eerste wordt door Basan, bij vergissing B., in
| |
| |
plaats van pieter genoemd. De tweede is door Füssly als graveur van het portret van Uladislaus Sigismundus, van Polen, opgegeven; doch Nagler zegt, wij vinden niets naders van dezen meester, en zou men niet pieter serwouter moeten lezen?
| |
[Serwouter (Pieter)]
SERWOUTER (Pieter) is reeds, ter loops, bij Immerzeel vermeld. Deze graveur behoort tot de vroege School en heeft veel verdienste. Het komt mij voor, dat hij veel voor den boekhandel heeft gewerkt, en dat is niet altijd de weg, om te kunnen uitmunten. Men vindt zeer goede plaatjes in J. Cats, Selfsstryt, Middelburg, 1620, in 4o., naar de teekeningen van a. van venne, waarin hij getoond heeft, de graveerstift zeer goed te hanteeren. Ook in J.H. Krul, Pampiere Wereld, Amsterdam, 1681, in 4o., bl. 314, komt een keurig prentje voor, dat blijkbaar van vroegere dagteekening, en misschien voor den eersten druk van dit Werk vervaardigd is, onder den titel van Eerlyke Tydkorting, bestaende in verscheyde Rymen, gemaekt door Jan Hermansz. Krul; te Amsterdam, by Pieter Jansz. Slyp, 1634, in 4o. uitgegeven, en waarbij het portret van den auteur is gevoegd. Ik bezit dat Boek niet, om hierover te kunnen beslissen, maar ook wel de uitgave van Amsterdam, 1644, in fo., waarin het niet voorkomt en de tekst op die plaats door een ander plaatje opgehelderd wordt. Dit is mede het geval met het etsje van rembrandt, dat wel in de Pampiere Wereld, doch in de Eerlyke Tydkorting enz. niet wordt gevonden. - Wil men uitmuntend graveerwerk van dezen kunstenaar zien, dan sla men den Titel op van het Nieuw Nederlandsche Kaertboek enz. der XVII. Nederlanden, enz. door abraham goos, plaatsnijder - Zie aldaar. - bij denzelven, te Amsterdam, (1616) door hem naar david vinckeboons gesneden. Het komt mij voor, dat de kleine onderwerpen het best zijn bewerkt, want, vergelijk ik het genoemde Boek met andere prenten in mijn bezit, dan zie ik dat de grootere voorstellingen minder bevallig zijn, zooals in de Académie de Gérard Thibault, d'Anvers etc. Ibid., 1628, voor welk kolossaal Boekwerk hij met de meest beroemde graveurs meêgewerkt, en drie platen, zeer stout gesneden, er in geleverd heeft, beteekend p. serwouter Antverp. sculp. - Nog zijn van hem bekend 12 stuks Jachten, naar d. vinckeboons, in Fries-vormen, 1612; op den Titel: Has Venationes Aucupii et Piscationis etc. - Adams Val, 1611, in fo. - Samson verslaat den leeuw, in 4o. - David verslaat den beer, 1608, in 4o. - David als overwinnaar van Goliath, naar l. van leyden. - De Held des Geloofs, 1614, naar vinckeboons, in 4o. - Het Bedelaars-herbergje, naar denzelfden, 1608, wordt voor zijn beste blad gehouden. - Drie Boeren in gesprek. - Een Jongen in een stal, in 4o. - Een Man, midden in een Landschap, in fo. - Het inwendige van eene Keuken. - Later kwam mij nog ter hand een Zinneprent op het Bestand, met veel zinspelende figuren, rijk gevonden, naar en door denzelfden, in gr. fo. - oblong, met gedrukte Hollandsche verzen. Zeer zeldzaam.
| |
[Seuntjes, of Seunties (Dirk)]
SEUNTJES, of SEUNTIES (Dirk) wordt door P. Terwesten, Ms., vermeld, als een zeer bekwaam Haagsch beeldhouwer, die het meesterschap van de Confrerie-kamer, in 1719, verkreeg, doch aldaar in de kracht van zijn leven overleden is. - Ik vond van zijn Werk in de kerk te Monster, in Z. Holland, een Gedenkteeken van wit marmer, ter gedachtenis van Hollands Vice-Admiraal Pieterson, obiit 13 Juni, Ao. 1722, boven zijn graf, aldaar, opgerigt; beteekend seunties fe. Het is sierlijk, met Tritons en andere zinspelende figuren, verdienstlijk vervaardigd. Uit het daaronder geplaatste wijdluftige vers van S. van Hoogstraeten blijkt, dat Pieterson, met De Ruiter en Tromp, tweemaal de Koninklijke vloot overwon; dat hij van het oude, edele geslacht Stuards afstamde, in Zeeland te huis behoorde en aldaar in de regering zitting had, terwijl hij zelfs Zeevoogd en afgezant der Staten was.
| |
| |
| |
[Seyst, (Hendrick van)]
SEYST, (Hendrick van) een kunstschilder, van wiens levensloop niets bekend is. Ten jare 1508, komt hij voor in de Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, en leefde nog in 1522. Zie Nagler.
| |
[Sibelius. (C.)]
SIBELIUS. (C.) Nagler heeft, bij vergissing, c. in plaats van g. sibelius geschreven.
| |
[Sibelius, (G.)]
SIBELIUS, (G.) een kunstgraveur, die op de helft der XVIII. eeuw, en, waarschinjlijk, te Amsterdam bloeide, dewijl er verscheidene zijner werken aldaar zijn uitgegeven. Er zijn eenige portretten van zijn stift bekend, waaronder wel het voornaamste is dat van Do. Christ. Tisteyn, naar dom. v.d. smissen. - Eene kopij naar tanje's, Willem I., Prins van Oranje; - De Cardinaal Beton, voor het Boekwerk Pennant's Scotland. - Mrs. Rudd, naar dodd enz. - Ook zijn de platen, gevoegd bij de Inhuldiging van Willem V., Prins v. Oranje, te Veere, door hem gesneden. - Nog heeft hij eenige Zeegezigten in 't koper gebragt, naar de teekeningen van j. van des ende. - Gezigten op Amsterdam en Rotterdam, naar l. backhuysen, in fo. - Voorts historiële onderwerpen, als: De ontmoeting van Hugo de Groot, ten huize van Daetselaer, te Gorinchem, na zijne ontvlugting uit Loevestein, door hem inv. del. et fecit, in 8o., doch dat geringen dunk van zijne verdienste als teekenaar geeft. - Zou hij niet verwant zijn geweest aan j. sybelius en gysbert j. sibille? Zie aldaar.
| |
[Sibelius, of Sybelius (J.)]
SIBELIUS, of SYBELIUS (J.) wordt door P. Terwesten, Ms., als plaatsnijder vermeld, die, in 1769, te 's Gravenhage, zijn bedrijf uitoefende, en vandaar, vóór 1776, naar elders vertrok, zijnde het onzeker, of hij een Nederlander of een Duitscher was. - Ik heb nimmer graveerwerk van hem gezien, maar wel van g. sibelius, - Zie aldaar. - die, waarschijnlijk, aan hem en ook aan gysbert j. sibille - Zie mede aldaar. - was verwant.
| |
[Sibille. (Gysbert J.)]
SIBILLE. (Gysbert J.) Deze Burgemeester van Weesp is door Immerzeel, doch zonder eenige tijdsbepaling, genoemd. In de Tegenwoordige Staat van Holland enz. leest men, dat in de Vierschaar, op het Stadhuis, aldaar, Salomons eerste regt, fraai door hem geschilderd, berust, en, in de Schepenkamer, de Vergadering van Schout, Burgemeester en Schepenen van die Stad, gelijk die in 1652 was zaamgesteld, naar het leven is afgebeeld, dus met zijn eigen Portret er bij. - Zou hij niet verwant zijn geweest aan g. en j. sibelius?
| |
[Sichem. (Van)]
SICHEM. (Van) Onder den naam van van sichem zijn legio hout- en kopergravuren verschenen, en Basan wil weten, dat cornelis er over de 6000 (?) heeft gemaakt; zijnde dit eene groote dwaling, dewijl hij de Monogrammen, allen als van één maker houdende, niet goed heeft onderscheiden, iets, waarin vroegere auteurs insgelijks gedwaald hebben. In het bezit zijnde van veel werken der van sichem's, heb ik met juistheid nagegaan, in hoever het mogelijk is, dat gravuren van één persoon, met het gewone monogram beteekend, van 1550 tot 1657 kunnen reiken. Mijn onderzoek komt tot deze slotsom, namelijk, dat de eerste en oudste christoffel, en een jongere, mede christoffel heette; dat er een cornelis en een karel van sichem, mede als graveurs der genoemde werken heeft bestaan, waarvoor men op ieder hunner namen de bewijzen vinden zal. Dewijl nu de twee christoffels, en zeker de Jonge, voortdurend één monogram hebben gebezigd, te weten eene kapitale V., met op den eersten stok een kleine C, en op den anderen stok een idem S, zoo is deze C. door allen voor den doopnaam van christoffel, of kristoffel, of cornelis gehouden; doch, goed gezien, wel deugdelijk te onderscheiden en zelfs in de monogrammen uitgedrukt, dewijl cornelis en karel geen kapitale V. gebruikt hebben; want cornelis heeft van den eersten stok een cirkelvormigen trek gemaakt, waarop zijne C. is gelegd, en karel
| |
| |
heeft aan en met den eersten stok der V eene groote K gemaakt, terwijl hij van den tweeden stok, even als cornelis, een trek heeft gevormd, waarop eene kapitale S is gelegd. - Het heeft mij bevreemd, dat in het belangrijke Werk; A. Treatise on wood Engraving etc. van W.A. Chatto en H.G. Böhn, London, 1861 in 8o., blz. 439, niet meer gehoor gegeven is, an de aldaar in eene noot gedane wenken van Prof. Christ, die reeds drie van sichem's heeft opgegeven; dewijl Chatto echter al de werken der van sichem's, van 1607 tot 1646, voorkomende, ten onregte, alleen aan cornelis, als in zijne fabriek vervaardigd, toekent.
| |
[Sichem, (Christoffel van)]
SICHEM, (Christoffel van) de Oude, wordt voor den vader van den bij ons algemeen bekenden kunstgraveur van dien naam gehouden. Ik vond aangetoekend, dat hij, in 1573, te Basel werkzaam was, zooals de prenten in het volgende Werk, met zijn monogram beteekend, aanwijzen. - Zie daarover op SICHEM. (Van) - Die dreizehn Ort der löblichen Eydgenossenschaft des alten Bundes hoher teutscher Nation, mit gar lustigen und schönen figuren u.s.w. Getruckt zu Basel, bey Christoffel von Sichem, Formschneider, 1573, in fo. - Hetzelfde merk wordt gevonden op de prenten in een Boek, dat in 1570, te Straatsburg, bij Th. Rihel, en te Augsburg, in 1600, in 4o. is verschenen, onder den titel van: Gründliche Beschreibung der freyen Ritterlichen und Adelichen Kunst des Fechtens u.s.w. Durch Joachim Meyer, Freyfechter zu Strassburg. Gedrucht zu Augsburg, bey Michel Manger. Anno MDC, in 4o. - oblong, als ook in den Titus Livius, Straatsburg, 1574, en 1596, in fo. - en, in den Flavius Josephus, Straatsburg, 1581. - Nog gaat er eene kopij uit naar h. aldegraaf, voorstellende de Gestrenge Vader, in 1569 gesneden, die mede tot het werk van den Ouden christoffel van sichem behoort. - Dewijl zijne vaste woonplaats, zooals uit de bovengenoemde Werken blijkt, Basel schijnt geweest te zijn, kan hij zich later wel in Holland gevestigd hebben, dewijl algemeen wordt vermeld, dat christoffel, de Jonge, zijn zoon, omstreeks 1580, te Delft geboren werd.
| |
[Sichem, (Christoffel van)]
SICHEM, (Christoffel van) de Jonge, staat reeds bij Immerzeel geboekt; ik voeg er hier bij, dat hij voor een zoon van christoffel, den Oude, wordt gehouden. Volgens de aanteekeningen van Bryan-Stanley, zou hij, omstreeks 1580, in Holland, en volgens anderen, te Delft goboren zijn, en ten jare 1600 te Amsterdam hebben gewoond. Ik vond echter aangeteekend, dat hij, in 1603, te Leyden woonachtig was, blijkens eene Resolutie der Staten-Generaal, van 1603, waarbij ‘christoffel van sichem, residerende te Leyden, 21 Maart, 1603, octrooi verwierf, op de uitgave van den Zeilenden wagen - door Simon Stevin uitgevonden, - by hem doen afteyckenen ende in 't coper snyden, voor den tyd van 4 jaer.’ Zie Dodt, Archief, IV, blz. 110. Het jaar van zijn overlijden is niet bekend, doch zijne bekende werken loopen van 1601 tot 1646; in het laatstgemelde jaar, bevond hij zich te Amsterdam, blijkens 4 bladen, voorstellende: De Evangelisten. Tot Amsterdam, by christoffel van sichem, Figursnyder in de Seylende windt-waghen, - en, Bibels Tresoir enz., door hem gesneden; Amsterdam, by P.J. Paets, 1646, in 4o. Hierin komt voor het Portret van Hendrik Laurensz. Spiegel, kopij naar j. muller, hetwelk Nagler, bij vergissing, voor dat van onzen van sichem aanwijst. De vroegere werken, met denzelfden naam beteekend, zijn van zijn vader, christoffel van sichem. - Zie op SICHEM. (Van) - Zijne houtsneden zijn wel de beste en menigvuldig. Die der gewijde geschiedenis, door hem gegeven, zijn meestal kopijen naar de beroemdste meesters vóór zijn tijd, zooals ik die in onderscheiden Werken bezit, als: Biblia Sacra. Dat is: De geheele Heylige Schrifture enz. Versiert met veel schoone figuren, gesneden door christoffel van sichem, voor P.J.P. Eerst t Antwerpen by Corn. Verschuur. Ende nu herdruckt
| |
| |
by Pieter Jacobsz. Paets, 1646, in fo. - Idem Oude Testament enz. Eerst t Antwerpen by Jan van Moerentorf, ende nu herdruckt by Pieter Jacobsz. Paets, 1657, in fo. - Der Zielen Lust-Hof, tracterende van 't Leven ende Lyden ons Heeren enz. in 8o. - Historien ende Prophetien wt de H. Schrifture enz. by P.J. Paets, 1645, in 8o. - De Kindsheid onzes Heeren J.C. by denzelfden, 1617, in 12o. -Herm. Hugo, Pia Desideria. Emblemata etc. H. Aertssenii, Antv., 1628, in 12o. - De Passie, in 9 bl., kl. 8o. - De 12 Apostelen, kl. 4o. - De Kerkleeraers, 4 bl., in 16o. - De 12 Maanden, naar dirck de bray, en eenigen door dezen gesneden. Deze kleine prenten behooren, waarschijnlijk, bij een Almanak. - Onder het aantal kopergravuren, die verreweg niet zoo meesterlijk gesneden zijn, is wel het zeldzaamste, en mede in mijn bezit, Het Tooneel der Hooft-Ketteren. Bestaende in verscheyde (21) Afbeeldsels van valsche Propheeten, Naeckt-loopers, Geestdryvers, Sectarissen en Duyvels-konstenaren. Byeen vergadert ende in 't coper gesneeden door c. van sichem. Te Middelburg, by Willem Goeree, Boeckverkoper op de Burght, in Cicero. Anno 1666, in fo. - De eerste Latijnsche uitgave is van Arnhem, 1609, 18 pl., doch de meeste dezer prenten zijn van cornelis. - Nagler noemt nog 6 nommers, kopijen naar a. durer. - 6 Idem naar h. goltzius, waaronder het Portret van Otto Hendrik van Schwartzenburg, eene zijner schoonste en zeldzaamste prenten, in fo., en nog 8 stuks naar andere meesters.
| |
[Sichem, (Christoffel van)]
SICHEM, (Christoffel van) de Jongste van dien naam, zegt Nagler was een koper- en houtgraveur, die, omstreeks 1700, te Amsterdam werkzaam was. Hij noemt als zijn werk, het portret van Paulus Hochfelder, met zijn naam en het jaartal 1700 beteekend, en het Titelblad voor Commelin's Hortus Amstelaedamensis, Amsterd., 1701, in fo.
| |
[Sichem. (Cornelis van)]
SICHEM. (Cornelis van) Het wordt door velen betwijfeld, of deze doopnaam wel ergens op zijne werken voorkomt, en of niet die monogrammen aan christoffel, of aan karel, moeten worden toegekend. Dit is geene gegronde reden, en ik geloof, vooralsnog, dat er wel degelijk een cornelis, en zelfs een verwant van onzen bekenden van sichem - dewijl zij te zamen gewerkt hebben - bestaan heeft. Zie over de Monogrammen op SICHEM. (Van) - De figuren der Vorsten, in de Geschiedenis der Nederlanden enz. van E. van Reyd, Arnhem, 1626, in 4o, voorkomende, zijn duidelijk door karel en cornelis beteekend, alsmede is het Monogram van cornelis te vinden op de meeste platen in het Werk der Hooft-Ketteren, reeds op christoffel, den Jonge, vermeld.
| |
[Sichem. (Karel van)]
SICHEM. (Karel van) Deze voorname graveur, stellig met christoffel verwant, was in het begin der XVII. eeuw reeds in Holland werkzaam. Er bestaan portretten, kniestukken en geheele figuren, met het Monogram k.v.s., of met den geheelen naam beteekend. Zie Albert en Isabelle, den Hertog van Leycester, enz., in E. van Reyd, Geschiedenis der Nederlanden enz., Arnhem, 1624, in 4o. - Bij Nagler vindt men 21 Portretten, 3 stuks gewijde en een kerkelijk onderwerp, door hem gegraveerd, beschreven. Ook zegt hij, dat het Tooneel der Hooft-Ketteren, in 1609, in het Latijn, te Arnhem, verschenen, en door mij op christoffel, den Jonge, vermeld, door karel gesneden is, doch noch het monogram, noch de naam bewijzen dit gezegde, maar wel, dat de meesten van cornelis en eenigen van christoffel, den Jonge zijn. Zie daarover op SICHEM. (Van)
| |
[Sichem (P.C. van)]
SICHEM (P.C. van) wordt als de graveur genoemd van een Mansportret, met baret op, en een handschoen in de hand. Doch dit is zeker, zegt Nagler, het portret van Otto Henr. van Schwartzenburg door christoffel, den Jonge, - Zie aldaar. - gesneden.
| |
| |
| |
[Sickeleer, (Pieter van)]
SICKELEER, (Pieter van) een kunstgraveur, die, omstreeks 1670, te Antwerpen verkzaam was, doch hij bezat geringe verdienste. Een reeks Portretten der Fransche Koningen van af Pharamond tot Lodewijk XV, - Medea, naar ciro ferri, in fo.; - en Pallas, naar denzelfden, in fo., zijn van zijn werk bekend. Zie Nagler.
| |
[Sieberg. (J.)]
SIEBERG. (J.) Van dezen kunstliefhebber was, in 1840, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, Een Bloemstuk, dat, vrijwel, voldeed.
| |
[Siberechts, Sibrecht, Sibrechts, of Siebrechts (Johannes)]
SIBERECHTS, SIBRECHT, SIBRECHTS, of SIEBRECHTS (Johannes) is bij Immerzeel vermeld, als, in 1625, te Antwerpen geboren, en in 1703 (?) overleden. Ik moet hierbij melden, dat hij de zoon was van johannes, den graveur, die, in 1622, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, werd ingeschreven, en van Susanna Mennens, aldaar, in 1627, geboren. Hij is in het genoemde Gild, in 1648, als meester ingeschreven. In 1652 huwde hij met Maria Mina Croes, en was, volgens De Bie, in 1662 nog in leven, terwijl de tijd van zijn overlijden niet bekend is. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waarin tevens eene schilderij, het Mirakel van Franciscus van Assise voorstellende, gemerkt 1666, wordt vermeld. - Fiorillo zegt, volgens Walpole, dat de Hertog van Buckingham, van zijn gezantschap uit Parijs, over Vlaanderen, terugkeerende, hem te Antwerpen bezocht, en mede naar Engeland nam, waar hij vele werken voor dien kunstvriend vervaardigde, als, in 1686, verscheidene Gezigten van Chatsworth. Op het Landhuis van Lord Byron, Newstede Abbey, bewonderde men in Walpole's tijd (overleden 1797, oud 80 jaar) twee schilderijen, een Landschap in den stijl van rubens, en een Gezigt op de Longleate, er bijvoegende, dat hij, in 1703, in den ouderdom van 73 jaren, stierf. - Het zou mij niet verwonderen, als hij in Engeland overleden was, dewijl men zijn ouderdom, dien men hier niet weet, zoo bepaald opgeeft. Is dit goed, dan is hij, volgens het geboortejaar 1625, in 1698 overleden, of in 1630 geboren. - Bij wat De Bie over zijne kunst zegt, als in den stijl van berchem en du jardin vervaardigd, voegt Bryan-Stanley, en met regt, dat de schilderijen, die onder zijn oog zijn gekomen, wel gelijken op het werk van die meesters, voor zoover het landschappen met beesten zijn. - Ik zag van hem Een Landschap; op den voorgrond zit eene dame, die waargezegd-wordt, en waarbij eenige liggende schapen. - In de nalatenschap van j. siebrecht, 1754, - Zie aldaar. - waren 4 stuks gestoffeerde Landschappen ‘door den Ouden siebrecht.’ - Twee Idem gestoffeerd door minderhoudt, die toen ter tijd met goede prijzen zijn betaald.
| |
[Sibrechts (Marcel.)]
SIBRECHTS (Marcel.) wordt door Houbraken, II, bl. 359, Nr. 94, als in de Roomsche Schilderbent opgegeven met den bentnaam Papegaay. Meer is er niet van hem bekend.
| |
[Siebrecht, (J(ohannes?)]
SIEBRECHT, (J(ohannes?) een onvermeld kunstenaar, waarschijnlijk, een kleinzoon van den voorgaande johannes, - Zie aldaar. - en, denkelijk, te Antwerpen geboren, tenminst is hij er overleden, blijkens de Verkooping zijner Kunstnalatenschap, op den 11. Junij, 1754, aldaar gehouden. Uit den Titel van dien Catalogus, Extract uyt den Catalogus van Schilderyen, Nagelaten door wylen den kunstschilder en kunstcoper j. siebrecht enz. is mij een en ander bekend geworden. - Van zijne werken is mij niets voorgekomen.
| |
[Sieburgh (....)]
SIEBURGH (....) staat in het kort bij Immerzeel vermeld, en ook zijn spoedig overlijden op Java. Ik voeg er bij, dat zijn doodberigt dagteekent van den 2. April, 1842. De vruchten zijner Archeologische afteekeningen, aldaar vervaardigd, zijn niet verloren gegaan: want eene mededeeling in de Haarlemsche Courant, 1845, Nr. 81, leert ons, dat ‘De Delftsche Academie is verrijkt met eene verzameling schetsen en teekeningen der merkwaardige op Java bestaande
| |
| |
monumenten van vroegere beschaving en Godsdienst, vervaardigd door wijlen den schilder sieburgh.’
| |
[Siegen. (Lodewyk van)]
SIEGEN. (Lodewyk van) Het is thans algemeen aangenomen, dat lodewyk van siegen de eerste is geweest, die, volgens eene geheel nieuwe wijze van graveren, beproefde, om gedrukte prenten te vervaardigen, bij ons Zwarte- of Schraapkunst, bij de Italianen Ars nigra, in Engeland Mezzo-tinto en Black art, en in Frankrijk l'Art noir, Manière noire, of Gravure d'épargne genoemd. Sandrart, in zijne Academie, Latijnsche uitgave, noemt haar ‘Maniera nera,’ dan weder Incisione à fumo en ook Foggia nera. - van siegen werd, in 1609, in Holland geboren; zijne moeder was uit dat land, doch zijn vader uit een aanzienlijk Duitsch geslacht gesproten. In 1620, ging hij naar Duitschland om zijne eerste opvoeding, aldaar, te ontvangen, keerde in 1626 naar Holland terug, verbleef er tot 1637, en trad toen in dienst van den Landgraaf van Hessen. Of zijne ambtsbetrekking burgerlijk of militair was, is niet duidelijk, doch hij had den titel van Luitenant-Kolonel. In 1641, ging hij er toe over, om naar Holland terug te keeren, waar hij, in Augustus, 1642, te Amsterdam de eerste gravure zijner kunst vervaardigde. Al zijn bekende prenten zijn in Holland, of aan de boorden van den Rijn gemaakt. - Hij is, omstreeks 1680, in militaire dienst van den Hertog van Wolfenbuttel, overleden. - Tot dusverre Bryan-Stanley, dien ik, om mij van alle partijdigheid te vrijwaren, volgde. Stanley heeft dezelfde, ook mij bekende, bronnen, even als Nagler, en, voornamelijk, het Werk van den Graaf Leon de la Borde, Histoire de la gravure en manière noire; Paris, Didot, 1839, gr. in 8o., gebruikt; doch Nagler noemt niet Holland, als het land zijner geboorte, maar zegt, dat die op het Leengoed Sechten, bij Keldenich, in het Bisdom Keulen, waarvan zijn vader bezitter was, plaats had. Dit Sechten is, volgens zijne mededeeling, door Arnold van Siegen, Burgemeester van Keulen, in 1530, aangekocht; doch ik moet opmerken, dat deze Arnold, in 1529, en nog een Arnold, - welligt zijn zoon, - in 1593 als Burgemeester gekozen, dien titel niet bij hunnen naam voeren, maar wel Johan Wilhelm Siegen van Segtert (sic), die, in 1655, ook tot die waardigheid werd benoemd, zoo als blijkt uit het Groote plan van Keulen, met al de wapens der voor de eerste maal gekozen Burgemeesters, van af 1306, tot 1658 enz. joh. schott del. loffler Junior schulp. G. Altzenbach exc. Cives Coloniae, in 4 bladen. Eerste druk, zeer zeldzaam, en in mijn bezit. - Mijns inziens, zal de tweede Arnold, na zijne benoeming tot Burgemeester, de bedoelde kooper moeten zijn. Uit alles blijkt duidelijk, dat lodewyk's vader in Holland garnizoen heeft gehouden, en daar eene gegoede vrouw heeft gehuwd; dat lodewyk daar mede geboren is, zich ook veeltijds daar ophield, en familiebetrekkingen had, van wie hij nog moest erven, waartoe hij zich nog op het laatst van zijn leven derwaarts begaf, teneinde te bewijzen, dat hij de zoon van Johannes van Siegen uit Sechten was, welke zaak in 1676 in orde kwam, waarna hij naar Wolfenbuttel terugkeerde, terwijl hij zich eerst sedert dien tijd lodewyk siegen van sechten schreef. - Het wordt door de meest onbevooroordeelde schrijvers stellig gezegd, dat hij, de vinder der zwarte kunst, van Hollandschen oorsprong is, onder anderen, ook door F.W. Ungen, Uebersicht der Bildhauer-und Malerschülen seit Constantin dem Grossen u.s.w., Göttingen, 1860, in 8o., S. 41. - Onze lodewyk heeft zich, vóór 1654, eenigen tijd te Keulen opgehouden, en in dat jaar zijn St. Bruno aldaar vervaardigd. Vandaar vertrok hij naar Brussel, waar hij met den kunstlievenden Prins robbert van de Paltz bekend geraakte, wien hij zijn kunstgeheim toevertrouwde. Deze vertrok met Koning Karel II. naar Engeland, en heeft die kunst daar overgebragt. Ten ge- | |
| |
volge hiervan bestaat aldaar de overlevering, dat deze Prins de vinder der schraapkunst was, zooals dit door Mr. Killegrew, of Somerset-House, aan Vertue werd geschreven, door wien het aan Evelyn, den schrijver van het Werk: Sculptura, or the History of Engraving on copper werd meêgedeeld, en is de Prins daardoor, hoewel en onregte, algemeen als de vinder dier kunst bekend geworden; echter is door den genoemden De la Borde volkomen bewezen, dat dit eene dwaling is, en dat die eer toekomt aan onzen lodewyk. - Zijne zwarte-kunst-bladen zijn: 1. Portret, borststuk, van Amalia Elisabetha D.G. Hessiae Landgravia etc. Hanc serenissimae matris effigiem ad vivam a se privium depictam novoque jam sculptura modo expressam dedicat consecratque l. a s. Ao. Dni ciɔiɔcxlii. h. 16, br. 12 dm. Par. Dit is de eerste zwarte kunstprent, en uiterst zeldzaam, door hem, met een eigenhandigen brief van 19 Augustus, 1642, aan den Landgraaf Wilhelm VI., van Cassel, gezonden, en in facsimilé, benevens de kopij van het portret, bij De la Borde te vinden. - 2. Eleonora de Gonzaga, gemalin van keizer Ferdinand III., naar g. honthorst. l. a. siegen inventor fecit 1643, h. 19 dm. 3 str., br. 15 dm. 6 str. - 3. Guilhelmus D.G. Princeps auriacus Comes Nassaviae etc. g. honthorst pinx l. a siegen inventor fecit, 1644; h. 1 vt. 7 dm. 4 str., br. 1 vt. 5 dm. - 4. Augusta Maria Caroli M.B. Reg. filia Guilhelmi Princ. aur. sponsa. Idem als de voorgaande. - 5. Ferdinand III. Rom. Imperator Semp. Aug. etc. Onder staat: lud. siegen in Sechten ex.... pinxit novoq. a se invento modo sculpsit Anno Domini 1654; h., met den rand, 1 vt. 3 dm. 7 str., br. 1 vt. 1 str. - 6. St. Bruno als monnik, in een grot enz. Regts, in vier regels: In honorem Ste. Brunonis Conterranei sui totiusque Cartusae ordinis fecit l. a s. In s. Ao. 1654; h. 11 dm., br. 6 dm. 11 str. - 7. Een H. Hieronimus, borststuk, regts gewend, waar een licht schijnt enz.; h. 6 dm. 11 str., br. 5 dm. 4 str. Niet beteekend, doch door R. Weigel als zijn werk erkend; - en, 8. Een H. Familie (la Ste famille aux lunettes) naar annibal carracci. Onderaan de Opdragt aan Prins Lodewijk van Oostenrijk, en, lodovicq a s. novo modo lusit. - Al zijne Werken zijn in het Britsch Museum aanwezig.
| |
[Sievertsz, of Syvertsz. (Mathys)]
SIEVERTSZ, of SYVERTSZ. (Mathys) De groote bekwaamheid, welke deze in de beoefening der kunst heeft bezeten, kan uit het volgende blijken: ‘Op de requeste van mathys sievertsz, seggende met grooten arbeit, neersticheyt ende moeyten ten laetsten gevonden te hebben, de conste ende wetenschap om d'imperfectien van de pascaerten ende d' onsekerheyt van de seevaert met gewisse kennisse te beteren ende met goede versekerheyt pertinentelyck ende perfectelyck te rechten, ende daertoe dienende eene nieuwe pascaerte mette instrumenten daertoe dienende, op eene nieuwe forme ende andere maniere geïnventeert ende alreede gemaeckt te hebben enz.; versoeckende voor dese syne inventie eene recompense van 1000 gulden jaerlycx ende erfflyck, ende daer benevens, tot vervallinge van syne gedane ende nogh te doene costen liberalyck te consenteren 4000 gelycke guldens, ende daerenboven octroy der voorn. nieuwe geïnventeerde pascaerte enz. Is geresolveert etc.; die Staten gelet etc. accorderen den suppliant het octroy etc. voorbehoudende te disponeren op de twee eerste leden van het versouck ter tyt dat des suppliants inventie by experientie vast en seker sal bevonden syn’ etc. Resolutie der Staten-Generaal, 25 November, 1593. - Op het volgende jaar vond ik, dat mathys sievertsz zijne paskaart aan hare Ho. Mo. opdroeg, en bij besluit van 5 October, 1594, met 300 gulden werd vereerd. Vier jaren later, lees ik: ‘Op het versoeck van petrus plancius - Zie aldaar. - ende mathys syvertsz, omme te hebben recompense voor haerluyden konste ende inventie, waerop gevonden ende gezeilt soude mogen worden in longitudinem, hebben de Staten
| |
| |
geordonneert, dat de voorschreven requeste medegestelt sullen worden in handen van D. Josephus Scalegerum, Rodolphum Snellium, Simon Stevin, Ludolph van Coelen ende Lucas Jansz. Wagenaer, ten eynde syl. de supplianten op alles willen hooren, ende haerl. instrumenten doen vertoonen enz., ende haer informatie ende advys insgelycks beslooten oversenden aen de gecommitteerde raeden van de Staten.’ Resolutie der Staten Generaal, 26 Junij, 1598.
| |
[Sigault, (Charles)]
SIGAULT, (Charles) vader van jean françois sigault, die door Immerzeel is vermeld. Hij was een bekwaam beeldhouwer, die te Amsterdam woonde, en tevens het bedrijf van steenhouwer uitoefende. Hij heeft een fraai marmeren Gedenkteeken vervaardigd, dat in de kerk te Monnikkendam, ter eere van Jan Nieuwenhuyzen, stichter der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, is opgerigt. jacques kuyper heeft de ordonnantie geteekend, en er gaat eene fraaije prent van uit, door n. van der meer sculp.
| |
[Sillemans, (....)]
SILLEMANS, (....) een teekenaar en graveur, die door sommigen voor eenen-denzelfden persoon als schillemans wordt gehouden; doch dit is zeker zoo niet, daar sillemans in verdienste ver beneden frans schillemans bleef. Ik bezit van zijn werk De Dood van Floris V. Grave van Holl. en Ondergangh van Gerrit van Velsen, voorstellende, daar Van Velsen zijn vonnis door den regter hoort voorlezen; beteekend exper. sillemans sculp. Cornelis Dankertz exc., in gr. fo.
| |
[Silo (Adam)]
SILO (Adam) staat, naar waarde, bij Immerzeel geboekt; ik voeg er hier nog bij, dat de vermaarde cornelis ploos van amstel, van zijne jeugd af, met hem bevriend was en hem hoogachtte. In een eigenhandigen brief van genoemden ploos, aan zijn vriend roullaud geschreven, - zeggen Van Eynden en Van der Willigen (die echter de nadere bron niet opgeven) - vinden wij het volgende: ‘Het bijgaande portretje van zilo is U mogelijk niet bekend; het originele schilderijtje berust op mijne kunstkamer, en het prentje zou hebben gediend voor een Werkje over den Scheepsbouw, door hem ten dienste der arbeidslieden geschreven en de teekeningen daartoe gemaakt. Dit Boekje heeft Van Keulen, aan de Nieuwe brug, beloofd voor hem uit te geven; doch zilo, ruim 90 jaren oud geworden, heeft het niet mogen beleven’ enz. Wat vroeger zegt dezelfde ploos: ‘Hij is tweemalen geportretteerd, eens door c. troost als schilder, en eens door g. van der myn, als schilder en scheepsbouwmeester, welk laatste in olieverf naar hem, in zijn ouderdom van 90 jaren, voor mijne rekening geschilderd is, die hem van mijn veertien jaren af gekend, en tot zijn dood met hem heb omgegaan.’ Hieruit blijkt klaar, dat Wagenaar, in zijne Beschryving van Amsterdam, in fo., III, bl. 266, faalt, als hij zegt, dat ‘hy is hier ter stede in den ouderdom van meer dan tagtig jaaren overleden.’ - Ik bezit een fraaijen afdruk van dit bovengenoemde portretje op zijn 90jarigen leeftijd, door t.m. la cave fecit, 1766, naar de schilderij van g. van der myn, dus naar die waarvan ploos spreekt. Hij is gezeten in een leuningstoel, naar den aanschouwer gewend, bij een schildersezel, waarop een zeestukje staat. - Het verwekt bij mij verwondering, dat ploos zijn naam zilo schreef, daar toch op zijne etsen, in mijn bezit, door hem-zelven beteekend, staat a. silo fecit - Verder moet ik nog opmerken, dat ploos schrijft, dat het portretje moest dienen voor een Werkje, door silo geschreven, waarvan hij de uitgave niet heeft beleefd. Dewijl nu het portretje daarvoor in 1766 werd vervaardigd, en silo, volgens Van Gool, in 1670 geboren is; zoo zou hij, 90 jaren oud geworden zijnde, in 1760 overleden, en het prentje eerst zes jaren daarna gemaakt zijn. Dit strookt niet met het schrijven van ploos, die het ten geschenke gaf, als een niet in den handel verschenen portret, en nog bij het leven van silo vervaardigd. Bij gevolg ben ik geneigd, te gelooven, dat het geboortejaar 1670,
| |
| |
door Van Gool opgegeven, wel tien jaren vroeger mag worden gesteld; hierdoor zou met de echte bron (ploos) een meer geregeld verband ontstaan, ten aanzien van den tijd. - c. troost heeft zijn Portret in crayon geteekend. Zie Catalogus van Van der Marck, Teekningen enz., bl. 221; en bl. 227, Een idem, ten voeten uit, met rood krijt, door n. van bloemen geteekend. - Bij Nagler zijn 9 stuks in fo. - oblong, door hem geëtste Zeestukken beschreven, allen beteekend a. silo, of a.s. inv. et fec.; doch ik heb er vier stuks, niet beteekend, van gezien.
| |
[Silvius, Sylvius of Silvyns. (Anthony)]
SILVIUS, SYLVIUS of SILVYNS. (Anthony) Met eenige regelen is deze beroemde Antwerpsche teekenaar en houtgraveur door Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat Papillon, zoo als Bryan-Stanley berigt, hem silvius antonianus noemt, als zijnde de vooronderstelde naam van een teekenaar en houtgraveur, die van 1553 tot omstreeks 1580 bloeide; doch hij is niemand anders dan de bovengenoemde silvius. Papillon heeft misgetast, en dit zal ontstaan zijn door het zien van het monogram van silvius, op de hontsneden der uitgave van Faerno's Fabelen, gedrukt te Antwerpen, in 1567, en opgedragen aan den kardinaal Boromeo door Silvio Antoniano, Professor in de fraaije letteren, te Rome, die later zelf kardinaal is geworden; bij gevolg heeft hij, te voorbarig, bepaald, dat de schrijver die graveur was. - Nagler heeft een Catalogus der Boeken gegeven, waarin silvius houtsneden voor Vignetten of Titels leverde, belangrijker voor Boekdan voor Prentverzamelaars. - Brulliot noemt nog de volgende Werken, met zijne houtsneêprenten versierd: Een boek in 4o., in het Spaansch, van 116 bladzijden, gedrukt te Antwerpen, in 1533, bij Jan Steeltjens, en opgedragen aan Keizer Karel V. Daarin komen 20 middelmatige prenten in de hoogte voor, de daden van den bedachtzamen Ridder voorstellende, beschreven door Olivier de la Marche. - Een Boek in 12o., waarvan de eerste druk in 1564 verscheen, onder den titel: Emblemata cum aliquot hominis antiqui operis Joannis Sambuci Tirnaviensis Pononii, bij Plantyn gedrukt en bevattende 165 kleine prenten, behalve het Portret van den auteur. - De Titel der bovengemelde Fabelen is: Centum Fabulae, ex antiquis auctoribus delectae et a Gabrielle Faerno, Cremonensi, carminibus explicatae. Antwerpia, ex officina Christophori Plantini, 1567, in 16o.; en nog, Imagines mortis, his accesserunt Epigrammata e Gallico idiomate a Georgio AEmylio in Lat. translata. Coloniae, apud haeredes Arn. Birckmanni, 1555, kl. 8o., met figuren, door silvius. - Gewoonlijk merkte hij zijne prenten met een monogram, zaamgesteld uit eene s en eene a. - Of hij wel een Nederlander is geweest, kan ik niet beslissen; doch zeker is het, dat hij de kunst in Nederland geleerd en uitgeoefend heeft. De vreemde auteurs geven hem geen vaderland; bij gevolg mag hij dan wel uit het land zijner werkzaamheden worden gehaald, waar wij hem vooreerst zullen laten vertoeven.
| |
[Silvius. (Balthasar)]
SILVIUS. (Balthasar) Immerzeel zegt van dezen Vlaamschen graveur, dat hij ‘in de XVII. eeuw bloeide.’ Doch ik moet er bijvoegen, dat hij dit reeds in het midden der XVI. eeuw deed; evenwel voert hij ook geen bewijs aan, wanneer hij in de XVII. eeuw nog werkzaam was. Tot bevestiging van mijn gezegde dient eene groote plaat, in 2 bladen, voorstellende De Dienaars van Abraham vinden Rebecca bij eene put; eene ordonnantie van 12 vrouwen, 2 mannen en 3 kameelen, beteekend lambert lombardus Inventor, baltha. syl. fecit, 1558; Hans Liefrinckii excudebat cum gratia et privilegio. P. An. 6; h. 12 dm. 6 str., br. 22 dm. 1 str. Par.; en, De dronken Loth, met zijne dochters; balthas. silvius fecit, 1575, in gr. fo. - oblong.
| |
[Simon en Wouter.]
SIMON en WOUTER. In de Thesauriers-Rekeningen der Stad Haarlem, bl. 11 en 14, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1455, wouter en symon, die
| |
| |
Beeldsniders, maken twee Beelden, welke, waarschijnlijk, in der Stede nieuwe Kamer werden geplaatst.’ In de Rekeningen van 1420 staat reeds symen Beeldsnyder vermeld, zijnde, denklijk, dezelfde. Zie Jacobus Koning, Verhandeling over de Boekdrukkunst enz.; Haarlem, 1816, in 8o., bl. 360 en 361.
| |
[Simon (Jan)]
SIMON (Jan) vond ik als een voortreflijk schilder, die op het laatst der XVI. en in het begin der XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeide, vermeld in de Dagelyksche Aanteekeningen van Arnold van Buchell (Ms. in partikuliere bezitting): ‘jan simon Amsterodamensis, merveilleux peintre, obyt mensis Julii, 1620.’ Het is jammer, dat die Utrechtsche geleerde den aard zijner voortreflijke werken niet opgeeft. - Ik vind bij Wagenaar, Beschryving der Stad Amsterdam, in fo., I, bl. 370, zekeren jan simonszoon Lonsvaarder, die, in 1578, onder de nieuwe Vroedschap werd aangesteld. Zou deze ook de kunst voor uitspanning beoefend hebben, hetgeen destijds in die betrekking wel plaats had, waardoor zulke werken zeldzaam, en hunne makers onder de kunstenaars niet opgenomen zijn? De naam Lonsvaarder schijnt een bijgevoegde naam te wezen, zoo als uit het Register op het gemelde Werk blijkt. Van Buchell, die hem, zeker, persoonlijk kende, heeft dus zijn overlijden met den gewonen naam aangeteekend.
| |
[Simonau, (Frans)]
SIMONAU, (Frans) een verdienstlijk knnstschilder, omstreeks 1785, te Brugge, geboren. Hij was een leerling van bernard fricx, en heeft zich tot die hoogte weten te verheffen, dat hij, door eenige Engelsche familiën aangemoedigd, zich, in 1815, te Londen vestigde. Hier verkreeg hij, met het schilderen van levensgroote portretten, door sommige bewonderaars van zijn talent, den bijnaam van den Vlaamschen murillo. Gedurende 45 jaren, heeft hij, in Engeland, met ijver, zijn talent voortgezet, en is, in Augustus, 1860, te Londen, overleden. Eenige jaren te voren had hij eene weduwe gehuwd, wier dochter, met veel bijval, hetzelfde vak beoefent. De Heer gustave adolphe simonau, te Brussel, is zijn Neef. Zie De Eendragt van Gent, 1861, Nr. 18.
| |
[Simonis, (Eugène)]
SIMONIS, (Eugène) Het leven en de werken van dezen beroemden beeldhouwer staan, naar waarde, bij Immerzeel geboekt. Van de talrijke werken, door hem vervaardigd, noem ik er slechts eenige, die voor openbare plaatsen bestemd zijn, als: het Standbeeld van Pepyn van Herstal, 2 el 40 dm hoog, om, met meer anderen, die bij besluit van Z.M. den Koning der Belgen, dd. 15 Junij, 1845, op staatskosten zullen vervaardigd worden, het Paleis der Natie, te Brussel, te versieren. - In 1847, werd het schoone Monument van zijne hand, voor den menschlievenden Kanonik Triest, in de St. Gudule-kerk, aldaar, opgerigt. - Het grootsche gedenkteeken van zijn roem verheft zich op de Place Royale, te Brussel, te weten, Godfried van Bouillon, als middeneeuwsch krijgsheld, te paard, de vaan van den kruistogt ontrollende, en den 15. Augustus, 1848, onthuld. - De fraaije Basrelief voor den Koninklijken Schouwburg, op de Place de la Monnaie, verstrekt mede tot getuige van zijne groote bekwaamheid in het vervaardigen van voortbrengselen in dien stijl. - Verder heeft de Heer simonis zijn reeds verkregen roem, door zijne medewerking aan de kolossale Congreskolom, te Brussel, den 26. September, 1859, ingewijd, ernstig gestaafd. Bij deze gelegenheid werd hij van Officier der Leopoldsorde, welke onderscheiding hij in 1851 had ontvangen, tot Kommandeur dier Orde verheven. - Als een blijvend aandenken van vriendschaplijke vereering, dezen kunstenaar bewezen, strekt, dat de beroemde letterkundige Emile Gachet zijne Lettres inédites de pierre paul rubens etc., Brux., 1840, in 8o., aan hem heeft opgedragen, en welke opdragt aldus luidt: ‘A mon Ami eugène simonis, Sculpteur Belge. Ce n'est pas pour placer ton nom à côté de celui de pierre paul rubens, que j'ai pensé à te dédier ce livre. Les éloges exagérés
| |
| |
ne conviennent pas plus à ton mérite qu'à la sincérité de mes sentiments. J'ai voulu te donner une marque d'amitié qui fut un peu plus durable; j'espère que tu ne m'en voudras point.’ - Zijn Portret is door baugniet in fo. gelith.
| |
[Simons (....)]
SIMONS (....) wordt door Descamps, in zijne Voyage pittoresque de la Flandre, Paris, 1769, blz. 91, als een goudsmid, van Brussel, die in de XVI. eeuw vermoord werd, opgegeven. Hij vervaardigde een Ridderstandbeeld van Prins Karel van Lotharingen, Gouverneur-Generaal der Oostenrijksche Nederlanden, hetwelk men in den gevel van het Brouwers-gildenhuis aldaar ziet. Dit beeld is van verguld koper, en met den hamer gedreven.
| |
[Simons. (M.)]
SIMONS. (M.) Onder de kunstenaars, die in het vak van Stillevens hebben uitgemunt, bekleedt hij eene eerste plaats. Verscheiden stukken van grooton omvang, met vruchten, bloemen, vazen, dood wild enz., alles fiks gepenseeld en met kennis van zaken uitgevoerd, zijn er van hem bekend. Al zijne werken zijn wel niet zoo fijn en malsch geschilderd, als van w. kalf, doch ik heb er ook gezien, die schooner waren. De meeste zijner stukken, als van grooten omvang zijnde, bekomen daardoor in eene Verzameling niet ligt eene plaats, en zijn meest allen naar Amerika vervoerd.
| |
[Simons. (Mejufvrouw Maria Elisabeth)]
SIMONS. (Mejufvrouw Maria Elisabeth) Over deze bijna niet bekende kunstenares, vind ik het volgende vermeld: ‘Men zy onderrigt, dat Mejuffrouw simons, thans (1774) wonende ten huize van haar vader, te Brussel, ondernomen heeft, het schildery van rubens, De Vrouw in overspel gegrepen, dat by den kanunnik Knyf, te Antwerpen, berust, te graveren. Deze beminnelyke jonge jufvrouw, slechts eenige maanden boven de 19 jaren oud, is met allergelukkigste natuurgaven beschonken, zoowel voor het schilderen van Portretten in miniatuur, als van vruchten, bloemen en insecten, zoodanig dat men de rosalba van Venetiën in Brussel ziet herleven; haar graveer-yzer is niet minder zuiver en uitmuntend, waarvan zy bewyzen heeft gegeven door een plaat, naar een stuk van den Jonge mieris gegraveerd, dat in het kabinet van den genoemden Knyf berust, zonder de andere werken, welke zy de waereld heeft medegedeeld.’ Zie Levensbeschryving van p.p. rubens enz.; Amsterdam, 1774, in 8o., bl, 386. Deze prent is afgemaakt. Zie Weigel's Catalog, Nr. 12632. - Ik bezit van haar het Inwendige van eene Ruïne, waar een man, met een paard en ploeg, te huis komt, en de vrouw met de wasch bezig is enz. maria elisabeth simons sculp. berchem pinx., fraai en schilderachtig gegraveerd, in fo. - Nog vind ik Sinon wordt door de Troyaansche herders voor Priamus geleid, naar p. goddyn, twee bladen, geëtst. Zie Catalogue de Dessins etc. de Van Hulthem, Nr. 2766.
| |
[Simons. (Qnintinus)]
SIMONS. (Qnintinus) Tot heden heb ik niets aangaande zijn levensloop en werken gevonden. a. van dyck heeft zijn Portret geschilderd, door p. de jode sculp., in fo., waaronder staat: quintinus simons Bruxellensis Pictor Historiarum. - Ik ben van meening, dat hij de kunst voor uitspanning beoefend, en zijne werken niet beteekend heeft, waardoor, in later tijd, zooveel schilderijen voorkomen, waarvan men den maker niet zeker kent, en de vervaardigers in het vergeetboek zijn geraakt.
| |
[Simonsz. (Albert)]
SIMONSZ. (Albert) Zie bij Immerzeel en bij mij op ALBERT SIMONSZ.
| |
[Sinapius. (Johan) Zie Mostart. (Jan)]
SINAPIUS. (Johan) Zie MOSTART. (Jan) Dezen deftig-gelatiniseerden naam heeft Th. Schrevelius, Beschryving van Haarlem enz., Ibid., 1648, in 4o., bl. 363, aan dien schilder gegeven.
| |
[Singendonck, (Diederick Johan)]
SINGENDONCK, (Diederick Johan) uit het bekende, aanzienlijke geslacht, op den huize Groenesteyn, in het Nedersticht van Utrecht gelegen, in 1784 geboren, werd voor den militairen stand opgeleid, en verkoos, onder de omstandig- | |
| |
heden waarin ons vaderland, in 1802, verkeerde, uit hoofde zijner beginselen, zijn loopbaan onder de Pruisische vanen te beginnen, in de hoop, om, later, onder veranderde omstandigheden, zijn vaderland met de zich inmiddels eigen gemaakte ervaring en bekwaamheid te kunnen dienen. In het begin van 1806, bij het Pruisische Kurassier-regiment Quitzow, tot Luitenant bevorderd, werd hij in den veldslag bij Auerstadt zwaar gewond en door de Franschen krijgsgevangen gemaakt. Door zijne bekomen wonden, van welke er een later de amputatie van één been noodzakelijk maakte, werd hem, voor de dienst ongeschikt geworden, in 1808, een eervol ontslag verleend, met toekenning van den rang van 1. Luitenant, en vergunning, om de uniform van het Regiment te blijven dragen. Na eenige jaren, tot herstel zijner gezondheid, in Duitschland te hebben vertoefd, waar hij onderscheiden badplaatsen bezocht, keerde hij, voor goed, naar zijn vaderland terug, en vestigde zich te Utrecht. Gehoor gevende aan zijne aangeboren neiging voor de teekenkunst en aan zijne liefhebberij voor de Beeldende Kunsten, nam hij weldra palet en penseel op, om aan zijn lust voor de kunst te voldoen. Door zijn huiszittend leven, was de keus, om zich te oefenen, niet groot, en bepaalde hij zich, voornamelijk, bij dood wild, gevogelte en andere onderwerpen, tot het vak van stilleven behoorende. jan weeninx was hem de geliefde leidsman bij zijn werk, naar wiens voortreflijk penseel hij, met een taai geduld, alles, volgens de natuur, zoo uitvoerig schilderde, dat hij menig kunstenaar ten voorbeeld strekken kan. Ik heb veel van zijne stukken gezien, en hem er ook zien schilderen, die goed geordonnanceerd, natuurlijk van kleur en effect waren, en verscheiden Tentoonstellingen hebben opgeluisterd. Hij is den 10. December, 1833, te Utrecht, in den ouderdom van 49 jaren, overleden. Hij was Correspondent van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en andere Genootschappen. Natuurlijk, zijn zijne werken, die meestal bij zijne familie en eenige zijner vrienden worden gevonden, niet algemeen bekend; de voornaamste berusten bij zijn zusters-zoon en neef, den Wethouder en Raad der stad Utrecht, den Heer en Mr. W.M.J. van Dielen, alsmede zijn Portret, waarvan ik eene afteekening voor mijn Atlas heb genomen. In de Vaderlandsche Loterij van 1831, heeft hij twee zijner schilderijen geschonken, waarvan er een te Rotterdam, en een te Utrecht, door den Heer Suermondt, werd getrokken. Zijne Kunstnalatenschap is, den 14. Junij, 1834, en volgende dagen, te Utrecht verkocht. - Hij heeft ook eenige etsproeven vervaardigd, waaronder er voorkomen, die fraai zijn, en getuigen van zijn talent. Ik ben in het bezit van al de mij bekende, en ook van hare verschillende staten, alsmede van eenige eerste proeven in aquatinta bewerkt, alle naar teekeningen in zijn bezit genomen, en beteekend d.j.s. of d.j.v.s. of d.j. singendonck of v. singendonck. De vroegste is van 1812, voorstellende een Oostersch Manshoofd, van voren te zien, in den trant van rembrandt in 8o.; de grond boven met proef-etsstreken beklad. - De Vlugt in Egypte, bij nacht; Joseph, die den ezel leidt, draagt een lantaarn met licht; 1813; h. 107, br. 86 str. Ned.; heeft geen marge. - Het bekende Portret van rubens, met den hoed; de grond wit; beteekend, en nog eens verkeerd, 1813 de 13 May. - Wtenbogardus; 1813, d'après rembrandt; h. 105, br. 79 str.; zonder de marge: 1. staat, de grond bijna wit; de 2. afgewerkt, de naam Wtenbogardus verkleind en verplaatst. - Een Man met baard, en een platte baret op, leunende met beide handen op een stok. D'après f. bol 1813; 2. staat, h. 110, br. 86 str. idem. - Een liggende Koe, van voren te zien; op den tweeden grond, twee grazende idem enz., 1813; naar h. roos del., in kl. 4o. - Twee naar den voorgrond grazende koeijen, een ram en een schaap, in 4o. - oblong; 1814; naar j. kobeli del., in fo. - oblong, etsdruk. - Een staande
| |
| |
Koe, ter zijde, bij en in een waterplas; op den tweeden grond twee schapen; de lucht wit; gr. idem, idem; naar denzelfden. - Een Kalf, op de voorpooten geknield, en naar de regterzijde gewend, naar k. du jardin del., en 1815; h. 83, br. 85 str. - Een grazende Geit, met een bel om den nek, ter zijde te zien; op den tweeden grond, een liggend schaap enz.; d'après reinhart, in 4o. - oblong; de 2. staat, den horizont afgewerkt. - Een zittende Wijsgeer, met een pelsjas aan, bij eene tafel, voor een glasraam; de regterhand aan het hoofd, met een baret gedekt, leunende op boeken; in de linkerhand, een open boek; 1. staat, de grond wit; de 2. weinig bewerkt, de 3. afgewerkt. De 1. en 2. alleen beteekend, en 1815; h. 153, br. 133 str. - Een ingevallen Stroo-hut; regts, een vervallen huis, op een heuvelachtigen bodem; op den voorgrond, eene vrouw, tegen den rug te zien, waarbij een hond; naar h. saftllven, etsdruk, waaronder: Erster Versuch in Aqua, Tinta, 1813, in 4o. - oblong. - Een liggende Os en een staande koe, bij schapen enz., in een Italiaansch landschap, bij ruïnen enz. naar c.w.e. dietricy pinx., en 1814, in gr. fo.; etsdruk, en een afgewerkte in aqua tinta. - Twee Ezels, door een man gedreven naar den voorgrond; naast hem een man, die in gesprek schijnt te zijn, waar nevens een hond, naar berchem del., en 1815; 1. en 2. staat in aqua tinta, in fo. - oblong. - De weêrgaê, Eene Vrouw, op een Ezel gezeten, die achteruit slaat naar honden, waarbij een man met een ezel, schapen enz.; berchem del. 1656. Etsdruk, idem; - en, als Prentteekening, Een Heer, zijn hoed tegen zijne dij vasthoudende, van voren te zien; dijstuk, naar j. bakker del., als krijtteekening, 1815, in 4o.
| |
[Sinjeur (Govert)]
SINJEUR (Govert) schilderde in den trant van philip wouwerman, zooals Van Spaen, in zijne Beschryving van Rotterdam vermeldt.
| |
[Sipkes. (Joseph)]
SIPKES. (Joseph) Een woelend water met schepen bevond zich, in 1840, op de Tentoonstelling, te Amsterdam, zijne woonplaats, en welke schilderij niet van verdienste was ontbloot. Welligt is hij een kunstliefhebber, gelijk ik uit den geleibrief, bij voornoemde schilderij gevoegd, meen te kunnen opmaken.
| |
[Sitte, (Arthus)]
SITTE, (Arthus) een beeldhouwer, in Holland geboren, die, in 1666, als hofbeeldhouwer naar Berlijn geroepen werd. Hij heeft veel beeldwerk vervaardigd, zoo in steen als in hout, en waarmede het keurvorstlijk paleis en de kasteelen werden versierd. In 1675, was hij nog te Berlijn werkzaam, zegt Nagler.
| |
[Siuordtsma, Sioertsma, of Siourtsma, (A.)]
SIUORDTSMA, SIOERTSMA, of SIOURTSMA, (A.) schijnt, naar den naam te oordeelen, een Friesch kunstenaar te zijn geweest, zooals mij uit een prentje, in mijn bezit, is gebleken, zijnde een Portrelje ten voeten uit, in kinderkleederen, spelende met een leeuwtje, waarbij eene tafel, en daarop eene Markieze-kroon, achter in eene vensteropening staat een jeugdige Oranjeboom in een pot, waarboven een zonneglans, met den naam Jehova, en daarbij Tandem fit surculus arbor, zijnde de aangenomen spreuk van Prins Maurits, na den dood van zijn vader, Prins Willem I. Onderaan: I. Guilielmus Henricus D.G. Princeps Auriacus Comes Nassaviae etc. a. siuordtsma fecit. Dit portret zal den vijfjarigen Willem III, als kind, voorstellen; en, daar deze in 1650 geboren werd, zoo kan onze graveur het in 1655 hebben vervaardigd. - Later vond ik nog het portret van Casp. de Carpentier, Predikant, te Amsterdam, obiit 1667, oud 60 jaren, in 1650 door hem vervaardigd; doch hieronder staat, volgens den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 954, a. sioertsma? En nog eens ten derden maal den naam siourtsma. op een Titelplaat in gr. fo., die voor mij ligt, door hem sculpsit, naar c. van de pas delineavit, voor het Werk Althanasii Kircheri e Soc. Jesu, Mundi subterranei, Tom. II, etc.; Amstelodami, ex Officina Jans-sonio Waesbergiana, Anno 1678. Deze plaat is met zorg en uitvoerig gesneden. -
| |
| |
Verder is mij nog voorgekomen het Portret van den Vice-Admiraal Pieter Floriszoon, met vers en adres van hem; alsmede het Praalgraf van Jan van Galen, in de Nieuwe kerk, te Amsterdam, naar j.v. campen, door hem sculp., in fo.
| |
[Six (Nicolaas)]
SIX (Nicolaas) is door Immerzeel, als een aanzienlijk kunstbeoefenaar, vermeld, die twee etsjes, Maria Magdalena, en, een jeugdige Fluitspeler, als de eenig-bekende heeft beschreven. Ik moet hier, als toelichting, bijvoegen, dat aan carel de moor, den Jonge ook twee etsen worden toegekend, namelijk, Een kwakzalver, halve figuur; hij houdt met de linkerhand den regterarm, met de hand aan den mond, h. 6 dm. 8 str., br. 5 dm. 8 str. Par. - en Een Meisje, met ontbloote borst, houdende in de linker hand een stuk geld; dijstuk, weêrgaê van de voorgaande, beiden niet beteekend, en zeer zeldzaam. - Nagler, Die Monogrammisten u.s.w., Munchen, 1858, zegt: dat er in den Catalog-Sternberg, III., Nr. 2762, op een exemplaar, met een oude hand, geschreven staat: j. backer pinx. c. de moor c. fil. in aqua forti. Hiertegen moet ik een soortgelijk bewijs bijbrengen, te weten, dat op 's Rijks Museum, te Amsterdam, beide exemplaren aanwezig zijn, waar, eveneens met eene oude hand, op geschreven staat: n. sixfec. hetgeen zeer voor hem pleit, omdat het zeker is, dat hij de etsnaald heeft gehanteerd. - Zie op MOOR. (Karel Isaak de) - Immerzeel zegt verder, dat hij slechts den ouderdom van 36 jaren mogt bereiken. In een Ms., ABC ling, of Verzamelboekje van Merken en Caracters van de Plaatsnyders, enz. (door cornelis van des berg), in mijn bezit, die een stad- en tijdgenoot van six, te Haarlem, was, vind ik zijn monogram beschreven, en daarbij: nicolaas six, geboren te Haarlem. Overleden, aldaar, 18 Mey, 1731,’ waaruit alsdan zou blijken, dat hij in 1695 geboren werd.
| |
[Sjollema. (Dirk Piebes)]
SJOLLEMA. (Dirk Piebes) Immerzeel zegt, dat zijne kunst zich meest in Friesland bevindt; dit is zoo, en, om der geschiedenis wil, wijs is hier eene vaste plaats er van aan, te weten, het huis te Leeuwarden, dat, in 1857, bewoond werd door den Heer C. Alberda, kantonregter, aldaar, waarin een Schoorsteenstuk aanwezig is; alsmede een paar stukken in het Kabinet van Oudheden, te Leeuwarden, Een Friesche beurtman, bij stil weder, op de Zuiderzee; - en, Het inloopen en verlaten van de haven, door twee Friesche vaartuigen, bij woelend water. Mededeeling van den Heer A.J. Bruinsma, te Leeuwarden.
| |
[Skeysers (Clara)]
SKEYSERS (Clara) wordt aldus door Vasari genoemd, die den naam van clara de keyser, - Zie aldaar. - uit Guicciardyn overgenomen, zóó verwrongen heeft.
| |
[Slabbaert. (K.)]
SLABBAERT. (K.) Den naam van dezen kunstenaar, zegt Bryan, vindt men op een portret, met het opschrift: Paulus Perre, Syndic. Medioburg. et Leg. Belg. in Anglia. 1660. - Daar noch Heller, noch Brulliot dezen naam opvoert, zoo heb ik hem hier eene plaats gegeven, omdat hij zooveel overeenkomst heeft met dien van den Nederlandschen schilder van dezen naam, en die, welligt, dezelfde is. Doch het is nog niet bewezen, dat die schilder ook zon hebben gegraveerd, hoewel zij tijdgenooten waren. Dit is zeker, dat op het bovengemelde portret staat: k. slabbaert - Bryan noemt de k niet, - fecit et excudit, in fo., zoo als P. de La Rue, in zijn Staatkundig en Heldhaftig Zeeland, Middelburg, 1736, bl. 80, dezen D. Paulus van de Perre vermeldt, en waaronder men verder leest: Urbis Medioburgensis Consiliarius et Syndicus; nomine Confaederatarum Belgii Provinciarum in Angliam Pacis causâ Legatus extraordinarius. Deze is met Van Beverning, Nieuwpoort en Jongestal, in 1653, in gezantschap naar Engeland vertrokken, aldaar in hetzelfde jaar overleden, en te Middelburg, in de Oude of St. Pieterskerk, begraven. Hoe kan nu het jaar 1660 door Bryan gelezen zijn? want rond het portret, wat ik voor mij heb, staat: Obijt annu aetatis 55, XIV. Decembris
| |
| |
MDCLIII, Zijn er dan twee door slabbaert vervaardigd? - Later vond ik nog, dat in 's Rijks Museum, te Amsterdam, bewaard wordt het portret van Jacobus Miggrode, Mediob, Pastor, ovaal, in 4o., met achtregelig vers van Joh. de Brune: ‘Wat nooght ghy, konstich handt’ enz.; beteekend k. slabbaert fe.
| |
[Slangenburgh. (Carel Jacob Baar van)]
SLANGENBURGH. (Carel Jacob Baar van) Op het berigt van Immerzeel laat ik nog volgen, dat hij omstreeks 1850, doch ik weet niet waar, overleden is.
| |
[Slapbaardt. (....)]
SLAPBAARDT. (....) In den Catalogus van Terwesten, bl. 284, vond ik eene schilderij ‘Een papeetend Vrouwtje, door slapbaardt. ƒ11.’ - Dit is bepaald van karel slabbaert. Zie bij Immerzeel en bij mij op SLABBAERT. (K.)
| |
[Sley. (T(heodorus,)]
SLEY. (T(heodorus,) of Dirk, of van) ‘Een Herberg, waarvoor een heer te paard en andere beeldjes, zeer natuurlyk, in de manier van ostade, door t. sley, op doek, h. 33½, br. 40 dm. Amst. ƒ64.’ Zie Catalogus van Terwesten, bl. 455. - Nagler noemt hem dirk van sley.
| |
[Slingeland. (Pieter van)]
SLINGELAND. (Pieter van) Houbraken schrijft van slingelant, Immerzeel van slingeland, en, dewijl 't wel denklijk is, dat hij van het bekende geslacht van dien naam afstamt, omdat zijne moeder Van Polane heette, heb ik de laatste lezing behouden. - Bij Immerzeel vindt men de prijzen en de bewaarplaatsen van eenige zijner werken opgegeven; ik voeg er hier nog bij, dat in Smith's Catalogue raisonnié, vol. I, Supplement, 70 zijner schilderijen beschrevcn zijn. De hoogste prijs, dien een dezer stukken heeft opgebragt, is ƒ5760. - De beroemde schilderij, De Muzijk-oefening, werd, zooals Bryan-Stanley meldt, door een Fransch heer bij een Engelschen brouwer gekocht, en berust thans in de Louvre, te Parijs. Zij heeft ƒ10,000 gekost. Of die auteur zich omtrent de plaats van dit stuk heeft vergist, weet ik niet, doch ik heb deze schilderij er in 1834 niet gezien; welligt heeft de koop later plaats gehad. - De beste stukken van zijn werk, in Engeland bekend, vindt men in de Koninklijke Galerij, genaamd Bridgewater, thans behoorende aan den Graaf van Ellesmere, en in de éénige, keurige Verzameling van Sir Robert Peel, welke ik daar ook heb gezien, wordende een Huislijk tafereel, wat het betooverend effect van licht en bruin betreft, voor een der schoonste stukken gehouden. - In de Galerij, te Dresden, heb ik, met belangstelling, een uitmuntend stuk gezien, Een oud Man, die een haan te koop biedt aan een jong meisje, dat voor een geopend venster is gezeten; - en, De gestoorde Muzijkles: de viool ligt op een stoel, met de muzijkbladen op den grond. - In die te Berlijn, berust een stuk, Een Keukenmeid, bezig haar gereedschap te schuren enz. - In de Pinakotheek, te Munchen, zijn twee stukken aanwezig enz., en in de Louvre, te Parijs, een Familiestuk, een Stilleven, en Een Mansportret. - Zijn Portret en dat zijner echtgenoot, door hem geschilderd, was op de Tentoonstelling van Oude kunst, in 1845, te Amsterdam, door N.N. ingezonden. - Bij Weigel vindt men, onder Nr. 3123, Des meesters eigen borstbeeld, in ovaal; beteekend p. van slingeland, 1676, in aquarel, op perkament. - Nog een Idem, door hem-zelven, met zwart krijt en O.I. inkt geteekend, wordt in den Catalogus van Van der Marck, Teekeningen enz., Nr. 1820, vermeld. - In gravure komt het voor bij D'Argensville, en Ch. Blanc.
| |
[Slingerlant, (Cornelis)]
SLINGERLANT, (Cornelis) een Dordtenaar, die zijne studiën te Rome heeft volbragt, waar hij den Bentnaam van Zeehaan bekwam, dewijl hij tweemaal de reis naar Italië over zee had gedaan. Later zette hij zich weêr te Dordrecht neder, en opende er, omstreeks 1650, bij zijne kunstoefeningen, tevens een gaarkeuken. Zie Nagler.
| |
[Sloep, (Frederik)]
SLOEP, (Frederik) een beeldhouwer, te Hoorn, die mij alleen is voorgekomen door het volgende: ‘Er zijn twee brieven voorhanden van 15 October, 1726, en
| |
| |
10 April, 1727, geschreven door frederik sloep, Beeldhouwer, te Hoorn, aan den Burgemeester van Leyden, waarin hij zich beklaagt, geen antwoord te hebben ontvangen van de Hoogheemraden van Rijnland, op zijn vroeger schrijven, en nog minder op een Tractaatje, aan de Heeren van Rijnland gezonden, betreffende het droogmaken van het Haarlemmermeer, en dat hij door den druk in het licht wenscht te geven enz. Zie De Navorscher, V, 1855, waar de mededeeler r.e. vraagt, of het gemelde Tractaatje gedrukt is? - Een en ander getuigt wel van een werkenden geest in onzen sloep.
| |
[Sloovere. (Salin de)]
SLOOVERE. (Salin de) In de Ms. Rekeningen van het O.L.V. Hospitaal, te Audenaerde, vindt men, op het jaar 1468-69, aangeteekend: ‘salin de sloovere, peintre, executer des travaux d'embellissement à l'intérieur de l'hopitâl.’ Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Sluyse, (Carolus Jos. Joan. van der)]
SLUYSE, (Carolus Jos. Joan. van der) ‘Bij acte collegiael in dato 18 November, 1784, is door de Heeren van 't Magistraet (van Antwerpen) genoemd en aengesteld carolus jos. joan. van der sluyse de Heusde, schilder, tot Directeur dezer Academie, in plaetse van andreas cornelis lens, die zich te Brussel had gehuysvest.’ Zie blz. 342 van het Jaerboek der Gilge van St. Lucas enz.; Antwerpen, 1855.
| |
[Sluyter, of Sluiter (P.)]
SLUYTER, of SLUITER (P.) wordt door Immerzeel, slechts met één regel, als graveur van boekprenten vermeld. Hij heeft echter meer gedaan. Ik bezit, onder anderen, van hem het portret van jan luiken, met bijwerk, naar a. boonen, in 4o., en een idem, in 8o., door hem sculp. Deze kunstenaar is loflijker vermelding waardig, wanneer men ziet het portret in 4o. van Ulricus Huber, Hoogleeraar, te Franeker, dat krachtig en stout door hem gesneden is, en onder de goede kunst van zijn tijd kan worden geplaatst. - In den Catalogue de Dessins et d'Estampes etc. de Van Hulthem, Gand, 1846, in 8o., vindt men, onder Nr. 2767: Trente-huit Estampes diverses, parmi lesquelles le Portrait de luyken et des Sujets de l'Histoire du Nouveau Testament. Pièce en haut. - Nagler noemt hem jan pieter, doch op het groot aantal werken, mij bekend, staat alleen p. sluyter, of sluiter.
| |
[Smachtens. (J.J.)]
SMACHTENS. (J.J.) Deze kunstenaar, in het theoretisch gedeelte der kunst zeer ervaren, heeft, als zoodanig, een Werk uitgegeven, onder den volgenden titel, die hem ons geheel kennen leert: Nouveau Traité de Perspective etc. par j.j. smachtens, Architecte, professeur d'Architecture de Perspective, du Trait, de la Menuiserie etc. Bruxelles, 1825, in gr. fo. Dit Werk, hetwelk ik bij een groot aantal over die Leer, van af de vroegste tijden, bezit, stelt mij in de gelegenheid, om zijne bekwaamheden te kunnen beoordeelen, en ik verklaar, dat zijn boek goeddoordacht, en op eene gemaklijk-bevatlijke wijze ten algemeenen nutte bewerkt is.
| |
[Smak Gregoor (Gilles)]
SMAK GREGOOR (Gilles) is, naar waarde, bij Immerzeel vermeld; ik moet hier zijn Artikel sluiten met zijn dood, die den 4. December, 1843, in zijne geboorteplaats, Dordrecht, voorviel. - Ik bezit zijn Portret, teekening in 8o.
| |
[Smallevelt. (B.)]
SMALLEVELT. (B.) Van dezen graveur ligt voor mij het Beleg van 's Hertogenbosch, met het adres van H.A. Coster, te Amsterdam, 2 bladen, in fo. aan elkaêr, met gedrukte verklaring,
| |
[Smees (Jan)]
SMEES (Jan) is bij Immerzeel vermeld, doch zonder zijn geboorte- of sterftijd op te geven. Zijn overlijden had ten jare 1729 plaats, blijkens den Catalogus van Schilderyen van den Kunst-schilder jan smees, verkocht den 6. April, 1729, te Amsterdam; eene fraaije Verzameling van 77 Nommers, meestal van de beste oude meesters. - Van hem zijn 6 stuks etsen bekend, die zeldzaam zijn, en allen landschappen voorstellen, met ruïnen, sloten, rivieren, watervallen, met menschen
| |
| |
en vee gestoffeerd; beteekend j. smees in. et fecit, h. 5 dm., br. 7 dm. 8-9 str. Par. Vijf staan er bij Weigel op 12 Thlr. aangeteekend.
| |
[Smeltzing (Arend)]
SMELTZING (Arend) ‘was een zoon van Jan Arends, en van Maartje Maertens van Huchtenburg, (oom van johannes); hij is 3 maal gehuwd; in 1662, met Adriana Sevenhoven, in 1676, met Adriana Schrevelius, en in 1683 met Maria Luipaert, wed. van Daniël Paauw. In 1662 is hij als Wapensnijder der stad Leyden aangesteld, in plaats van reinier trap, en heeft in die hoedanigheid veel voor de stad gedaan, te lang om hier te vermelden. Hij stierf aldaar den 4. October, 1710.’ Zie de bron aan het slot van het artikel SMELTZING (johannes) aangehaald.
| |
[Smeltzing (Johannes)]
SMELTZING (Johannes) wordt bij Immerzeel en andere auteurs vermeld als te Nijmegen geboren, en te Leyden, waar hij zich gevestigd had, in 1703 overleden. De verbetering hierop laat ik hier volgen. Hij is te Leyden geboren, en den 3. Augustus, 1656, in de Hooglandsche kerk, aldaar, gedoopt. Zijne ouders waren Quiring Jans Smeltzing en Margareta Cornelis dr. van Roen. Hij was twee malen gehuwd, eerst, in 1677, met Geertruida van Hove, en daarna, in 1680, met Catharina Schrevelius, die in 1720 overleed. Hij is den 18. October, 1693, overleden, en in genoemde kerk begraven, nalatende, uit het tweede huwelijk, drie dochters. - Deze johannes heeft, evenals zijn oom arend verscheiden zegels voor de stad en de lakenhallen gemaakt. Aangaande de Medalje, door hem uitgegeven op den in 1690 te Rotterdam onthoofden C. Costerman, - doch waarvoor de teekening, zoo men zegt, door den Ridder van der werf vervaardigd zou wezen - zijn op het Rijks Archief te 's Gravenhage eenige stukken, zijne vlugt betreffende, voorhanden. Ook een verzoek zijner vrouw, de onschuld van haar man aantoonende, met de daarbij gedrukte Memorie van haren advokaat. Ofschoon de afloop dezer zaak daarin niet vermeld is, blijkt het tooh, dat het Hof geen gevolg gegeven heeft aan het besluit om zijne goederen te verkoopen, teneinde daaruit de kosten zijner indaging te dekken, maar dat die door zijne vrouw zijn betaald. In Februarij, 1693, ontving hij van de regering van Leyden ƒ150, wegens het maken der zilveren Medalje op de Fontein, de Academie en den Burg. Bij Van Loon vindt men eenige door hem gemaakte Medaljes. Zie het berigt De Smeltzingen, door Jonkhr. Rammelman Elsevier, in De Navorscher, 1860, blz. 246; en Dr. Wap, Astrea, IV. Jaarg., 1854, blz. 63 en 69.
| |
[Smeltzing, (Johannes)]
SMELTZING, (Johannes) zoon van arend, den 5. Julij, 1668, te Leyden gedoopt, en in 1693 gehuwd met Elisabeth de Paauw. Hij heeft sedert 1695 tot 1709 voor de stad Leyden, als wapensnijder gewerkt, en leefde nog in 1732. Zie de bron aan het slot van den voorgaanden johannes, in De Navorscher.
| |
[Smeltzing (Maarten, of Martinus)]
SMELTZING (Maarten, of Martinus) wordt bij Immerzeel en anderen, bepaaldelijk, als de broeder van johannes opgegeven, doch dit is meer waarschijnlijk dan wel bewezen. Zie De Navorscher, aangehaald op SMELTZING. (Johannes) Hij is den 25. Januarij, 1704, als Wapensnijder en jongman van Leyden, aangeteekend met Anna Bent, weduwe van Arnoud van Rykel, welk hawelijk den 8. Februarij werd voltrokken. ‘Ik maak hiervan melding, omdat op den 4. April, 1713 getrouwd is martinus smeltzing, Medaljeur, jongman van Leyden, met Aletta Loov, wed. van Jacobus Oosterwout. Uit deze omstandigheid zou volgen, dat er twee martinussen geweest zijn. De Medaljeur martinus smeltzing overleed te Leyden, en is den 17. Februarij, 1714, in de Pieterskerk begraven.’ Op den Inventaris zijns desolaten boedels vindt men eene opgave zijner nagelaten Medaljes, alsmede 19 stempels vermeld.
| |
[Smelz. (Guillaume)]
SMELZ. (Guillaume) ‘Den 30. Augustus, 1591, aen guillaume smelz, glas- | |
| |
maker, voor een met wapenen geschilderd Glasraam, naar alle waarschijnlijkheid, bestemd voor het woonhuis van Nicolaes Lampsonius, kanonik van St. Denis, te Luyk.’ Zie Messager des Sciences etc., Gand, 1858, bl. 341.
| |
[Smet (Adriaen de)]
SMET (Adriaen de) was een beeldsnijder en steenhouwer, die, op het einde der XVI. eeuw, te Audenaerde, bloeide. In de Archiven van het O.L.V. Gasthuis aldaar, vindt men in de Rekeningen, op 1593 vermeld: ‘Item an adriaen de smet, steenhauwere, voor tmaeken van de Sacraments-huuse ende St. Agnes ende St. Anne, IIIJxx XIIIJ Lib. par. - Item betaelt aen adriaen de smet, steenhaudere, voor de wapene van Mevr. up den zarck te stekene XVJ lib. par.’ Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van het Artikel DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Smets, (Antoni)]
SMETS, (Antoni) of SMEDT. (A.D.) Het is onzeker, of deze kunstenaar een Noordnederlander, of een Brabanter was, doch het is zeker, dat hij de schilderkunst te 's Hage uitoefende, en als Lid der Kamer van Pictura, aldaar, in 1665 voorkomt. Meer is er bij P. Terwesten, Ms., niet van hem bekend. - Weyerman, IV, bl. 46, zegt, dat hij een vreemdeling is geweest, en neemt hem alzoo niet op. - Dit heeft echter geen aanneemlijken grond, te minder, daar deze smets eene eeuw vóór hem bloeide, en, meer dan waarschijnlijk, de kunst voor uitspanning beoefend heeft. - Later werd mij, door den Heer j.c. gaal, medegedeeld, dat hem te Kampen eene schilderij is voorgekomen, van meer dan middelmatige verdienste, voorstellende Een Valkenier bij eenig dood wild, en een zwartbonten, langharigen hond, zijnde de laatste vooral goed van teekening en fiksche penseels-behandeling; alles klein leven; beteekend a.d. smedt pinx. Hierdoor ben ik met den aard van zijn werk bekend geworden. De letter d., die op de schilderij aan de a. is gehecht, doet vermoeden, dat hij den naam van de Belgische familiën De Smets, of De Smedt zal hebben gevoerd.
| |
[Smeyers, (Gilles)]
SMEYERS, (Gilles) de Oude. F. Bogaerts noemt dezen duidelijk als een historieschilder van Mechelen, van wien in de Kapel van St. Rombout, aldaar, de Verzoeking van St. Antonius is te zien. Zoo dit berigt goed is, moet de meening van Immerzeel, of gilles smeyers een zoon van nicolaas smeyers zou zijn geweest, vervallen, dewijl men als zeker kan aannemen, dat bij den naam de Oude, die gevonden wordt, er gelijktijdig een Jonge, en dus een zoon met denzelfden doopnaam heeft bestaan.
| |
[Smeyers (Gilles Joseph)]
SMEYERS (Gilles Joseph) is door Immerzeel vermeld, zonder eenig kunst-voortbrengsel van hem aan te wijzen; ik voeg er daarom, als eene proeve zijner portretwerken, bij, dat van Thomas Philippus Tituli enz., Aartsbisschop van Mechelen, in zijn Bibliotheek gezeten, met de muts in de hand, zeer fraai door p. tanje sculp., in gr. fo., waarvan ik een fraaijen druk bezit. Uit alles kan men opmaken, dat zijn werk zedig en met groote zorg is gepenseeld, doch het draagt geen kenmerk van de Vlaamsche School, die, ruim eene halve eeuw vroeger, in zijne geboortestad, Mechelen, nog zoo schitterend was.
| |
[Smeyster (....)]
SMEYSTER (....) wordt door Füssly, volgens eene reis-aanteekening, een landschapschilder van Antwerpen genoemd, die, zegt Nagler, omstreeks 1792 werkzaam is geweest.
| |
[Smidt, (Hendrick)]
SMIDT, (Hendrick) een kunstschilder, die, in de XVI. eeuw, te Antwerpen, leefde, doch van wien, zegt Nagler, geene levensberigten bekend zijn. Hij komt in 1541 in de Registers van St. Lucas aldaar voor, en leefde nog in 1568.
| |
[Smies. (Jacob)]
SMIES. (Jacob) Bij het artikel van Immerzeel moet ik voegen, dat zijn Portret, door h.w. caspari del., j.e. marcus sculp., in prent uitgaat.
| |
[Smissen (Dominicus van der)]
SMISSEN (Dominicus van der) is met een paar regels bij Immerzeel geboekt,
| |
| |
die hem niet anders, dan door een gegraveerd portret, naar eene schilderij van hem, heeft leeren kennen. Ik ben in de gelegenheid geweest, een groot familie-stuk, door hem geschilderd, in orde te maken, voorstellende Anna de Haze, vrouwe van Mynden en Loosdrecht, laatst weduwe van den Burgemeester L. Geelvink, verzeld van haar kleinzoon Zacharias Hendrik Alewyn, en van hare kleindochter Alewyn, staande dit achter op het doek geschreven; op de schilderij zelve do. van der smissen pinx. Wat de schildering aangaat, deze is van middelmatige verdienste, koud van kleur, en echter, wat de voorstelling en het geheel betreft, niet onbevallig voor het oog. Dit stuk berust thans nog bij een der erfgenamen van wijlen Jonkhr. J.J.S. Alewyn, te Utrecht. - Volgens Nagler, zou hij van Hamburg zijn, en omstreeks 1750 aldaar gebloeid hebben. Welligt heeft van der smissen zich in Holland opgehouden, waar nog al werken van hem voorkomen.
| |
[Smit, (A.)]
SMIT, (A.) een portretschilder, waarschijnlijk, in de tweede helft der XVIII. eeuw, te Amsterdam, werkzaam. Ik bezit een portret in ovaal, naar zijne schilderij, door j. kobell sculp., voorstellende Mr. Jan de Witt, Raad enz., te Amsterdam. - Hij heeft ook geëtst, als een Vignet, voor den Beredeneerden Catalogus van alle de prenten van nicolaas berchem, enz. te Amsterdam, 1767, in 8o., door hem invenit et fecit. - Later zag ik zes stuks genommerde prentjes, typen van bedelaars, en dergelijke gebreklijke figuren, waaronder een vierregelig Hollandsch vers, beteekend a. smit sculp., p. barbiers (den Oude) ad v. del; h. 110, br. 75 str. Ned. Deze behooren, waarschijnlijk, bij de Serie, door p. langendyk - Zie aldaar. - naar genoemden barbiers gesneden.
| |
[Smit, of Smith, of Schmith (Andreas)]
SMIT, of SMITH, of SCHMITH (Andreas) was een zeeschilder, die omstreeks het midden der XVII. eeuw bloeide. Zijne stukken komen weinig voor, en zijn in den handel meest onder andere namen verkocht, vooral in Engeland, waar eenige verdoopte bestaan. In het Koninklijk Museum, te Berlijn, zag ik een stuk van hem, hetgeen onder de goede werken in dat vak behoort: Eene zich ligt bewegende Zee met bewolkten hemel, vol met groote en kleine zeilende schepen enz.; beteekend a. smit pinx. - Bryan-Stanley zegt, dat er nog zekere andreas smit in datzelfde tijdvak heeft gebloeid, die landschappen en zeestukken schilderde; doch hij voegt er de opmerking bij, dat de beteekeningen der stukken bij de Nederlanders meestal zeer kort is, zooals a. smit, and. smit, en arn. smit, en het ligtelijk een-en-dezelfde naam zal moeten wezen. Hij is zeker van den voornaam andreas, en ik meen het te zijn van arnolt smit. - Zie aldaar.
| |
[Smit, Smith, of Schmid, (Arnolt)]
SMIT, SMITH, of SCHMID, (Arnolt) een Hollandsch kunstenaar, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide, en van wien geene levensberigten zijn bekend. Hij schilderde landschappen en zeegezigten. In den Catalogus van Hoet, I, bl. 29, Nr. 16, is Een winter van aernout smit, en in dien van p. locquet, Amsterdam, 1783, waren drie stuks, alle Rivier- en Zeegezigten, met oorlog- en andere schepen, en verdere stoffage; met de bijvoeging: ‘uitvoerig, transparant en natuurlijk gepenseeld.’ - Eenigen willen, dat andreas smit - Zie aldaar. - een-en-dezelfde persoon zou wezen; dit kan waar zijn, wanneer er alleen a. smit staat, doch als er arn. staat, zoo kan dit toch niet andreas beteekenen.
| |
[Smit, (Dirk)]
SMIT, (Dirk) een onvermeld zeeschilder, die de kunst tot eene aanzienlijke hoogte heeft gebragt. Van zijne werken zijn mij voorgekomen in den Catalogus van Schilderyen van Lambert Witsen, te Amsterdam, in 1746 verkocht, onder Nr. 30: ‘Een kapitaale Zee, daar schepen vergaan tegen een klip, door dirk smit, niet minder als bakhuysen;’ h. 4 vt., br. 5 vt. 9 dm., ƒ19.’ - Als men daarmeê vergelijkt, dat Nr. 15, ‘Een kapitaale Zee-bataille, door ludolf bakhuysen,
| |
| |
zoo goed als er ooit gezien kan worden,’ h. 3 vt. 3 dm., br. 4 vt., met ƒ98 werd betaald, dan mag men den prijs voor het stuk van smit aanzienlijk noemen. - Op eene idem Verkooping, te 's Gravenhage, in 1744, gehouden, vond ik onder Nr. 31. ‘Een Zee-bataille van den Admiraal Tromp, bij 't aanbreken van den dag en maaneschijn, zeer kunstig en natuurlijk door d. smit,’ h. 2 vt. 6 dm, br, 3 vt., 4 dm, en verder nog twee Zeetjes op andere Verkoopingen.
| |
[Smit. (J(ohannes)]
SMIT. (J(ohannes) Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1820, waren twee schilderijen van hem, Gezelschappen en Binnenhuizen voorstellende. Toen woonde hij aldaar.
| |
[Smit, of Smits, (J.)]
SMIT, of SMITS, (J.) een onvermeld teekenaar en graveur, die voor den boekhandel gearbeid heeft. Op den Titel in 4o., geplaatst voor het Werk van Joan Arends, Ses boeken van 't ware Christendom enz., komt het portret van den auteur voor. - Nog heeft hij veel prenten vervaardigd voor de Nouvelle déscription de la France etc. par Piganiol de la Force; à Amsterdam, 1719, 5 vol. in kl. 8o. - Alles behoort tot de middelmatige soort. Naar de kunstwaarde te oordeelen, is hij stellig een ander, dan de hier volgende.
| |
[Smit, (Jan)]
SMIT, (Jan) een andere dan de hier voorgaande, was teekenaar en graveur, van wien ik bezit eene groote grondteekening van de Heerlijkheid Roozendaal, bij Arnhem, waaronder is afgebeeld een Hertejagt, alles verdienstlijk geteekend en gegraveerd; beteekend j. smit, fecit. Tot Amsterdam, by Gerard van Keulen aan de Nieuwe brug. - Nog vindt men van hem Doorbraak in Noord-Holland enz. in 1740 en 1741; jan smit sculp., alsmede vele Boekprenten. - Later zag ik eene ongemeen groote prent, behoorende bij een Serie Gezigten binnen Amsterdam enz., bestaande uit 2 bladen in plano, voorstellende Gezigt van de Oude schans, alwaar men zien kan de Monkel Bans Tooren, Zuider Tooren en 't Westindisch Huis van het Y af te zien tot Amsterdam, vol gewoel, met beelden, vaartuigen enz.; - en, Een idem, in alles hetzelfde, zijnde een Gezigt te Zaandam, door j. smit, fecit.
| |
[Smit (Jan)]
SMIT (Jan) wordt, bij vergissing, door Nagler als de teekenaar en graveur vermeld, die ook de Levensbeschryving van rubbens enz. Amsterdam, by Johannes Smit, 1774, in 8o., heeft geschreven. Dit alles doelt op izaak schmidt. - Zie aldaar bij Immerzeel en bij mij.
| |
[Smith (Jan)]
SMITH (Jan) wordt als john smith onder de eerste graveurs in mezzo-tinto in Engeland vermeld; echter vond ik, dat men meent, dat hij geen geboren Engelschman, maar een Hollander geweest zou zijn. Zie bl. 301 van de Beschryving van alle Konsten enz. De Graveur, Dordrecht, 1796, in 8o. Intusschen is het zeker, dat men niets van zijne eerste levensdagen vindt geboekt.
| |
[Smith (Johan)]
SMITH (Johan) een kunstenaar, dien ik alleen vond vermeld als schilder van het Portret van adam van vianen, door theodor van kessel fecit, in aqua forti, in fo. Christiaan van Vianen excudit, en johan smith pinxit. Hij is voorgesteld als met den regterarm rustende op eene ballustrade, houdende in de opgeheven linkerhand een drijfhamer; het hoofd bijna naar voren gewend, met geplooiden halskraag, en van den regterschouder afhangenden mantel enz.; voor een geopend venster een gebouw, waarvoor een trap en eenige figuren. Deze prent is zeldzaam.
| |
[Smits. (Franciscus)]
SMITS. (Franciscus) Deze verdienstlijke portretschilder is de zoon van Cornelis Smits, en van Anna Nuffels, in 1780, te Antwerpen geboren. Hij was een leerling van a.b. de quertenmont. Op de Tentoonstellingen, te Antwerpen, leverde hij van zijn Werk, even als op die van 1805, het Portret van b.p. ommeganck, dat zeer gunstig beoordeeld werd. De fortuin was hem niet gunstig, ja, zoodanig tegen, dat zijne trouwe vrienden hem ondersteunden, en ten laatste in de bijzondere
| |
| |
afdeeling, 's Konings kamer, in het Elisabeth-Gasthuis aldaar, bezorgden, waarin hij den 15. Maart, 1833, overleden is. Hij is niet gehuwd geweest. - Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857.
| |
[Smits, (J.)]
SMITS, (J.) een portretschilder, die mij alleen bekend is door een Portret van Do. J. Scharp, door j. bemme adz., - Zie aldaar. - naar hem gegraveerd. - Hij kon dus wel, even als Scharp en bemme, te Rotterdam te huis behooren.
| |
[Smits, (J.G.)]
SMITS, (J.G.) te 's Gravenhage, heeft op de Tentoonstelling, aldaar, in 1839, en eenige volgende jaren Landschappen en Stadsgezigten geleverd.
| |
[Smits, (Jan Baptist)]
SMITS, (Jan Baptist) een teekenaar en schoonschrijver, die, in het begin dezer eeuw, te Antwerpen vermaardheid verkreeg. - Zie Nagler.
| |
[Smits (N., of Johannes)]
SMITS (N., of Johannes) wordt door Nagler johannes genaamd, en geeft Weyerman, als zijne bron op; doch die zegt n., en dit geldt bij hem voor den onbekenden doopnaam. - Hij was een Bredanaar en bloeide in de tweede helft der XVII. eeuw. Hij heeft verscheiden historiestukken op het Huis te Honslaarsdijk, en voor vele liefhebbers, te 's Gravenhage, geschilderd. Dit is al, wat wij van onzen landsman weten, zegt Weyerman, III, blz. 59.
| |
[Smitz (Casper)]
SMITZ (Casper) is reeds bij Immerzeel geboekt, die zijn overlijden, volgens Bryan, in 1707, te Dublin, heeft opgegeven. Stanley, zijn Commentator, voegt er bij, dat sommige schrijvers zijn dood reeds op 1689 stellen. Hij heeft ook in mezzo-tinto gegraveerd, als Magdalena in een grot; en, Hagar, in de woestijn.
| |
[Smitze. (J. van der)]
SMITZE. (J. van der) Deze naam is mij slechts eenmaal voorgekomen in den Catalogus van Barchman Wuytiers, Utrecht, 1792, op bl. 137. ‘Twee stuks. Een Valkenjagt, - en, Een, waar een paard beslagen wordt, met O.I. inkt gewasschen door j. van der smitze.’ Daar zij in deze uitmuntende Verzameling eene plaats waardig waren, zal zijn werk, naar ik vermeen, wel tot de goede kunst hebben behoord.
| |
[Smyters, (Anna)]
SMYTERS, (Anna) door Van Mander, Jongvrouwe genaamd, was eene beroemde schilderes in miniatuur. ‘Van haar is weleer gezien - zegt hij - een Molen met volle zeilen, een molenaar met volle zak ten molen opklimmende, een paard met een kar onder op de molenwerf en eenig voorbijgaand volk, 'tgeen alles met een half koorn graan bedekt konde worden. Zij was de mooder van lucas de heere, die, in 1534, te Gent geboren werd.
| |
[Snaars, (....)]
SNAARS, (....) een onbekend kunstenaar van dien naam, die mij alleen is voorgekomen in den Catalogus van Schilderyen van den Graaf de Fraula, verkogt in Wisselgelt, den 21. July 1738, te Brussel, waarin men, onder Nr. 415, de volgende beschrijving eener schilderij vindt: ‘Henricus den IV. belegerde Parijs, daar de bespieders het kenbaar maken, dat de Spanjaarden hulpe in de stad brengen; h. 14 vt., br. 10 vt. 10½ dm., waarin de kleine figuren zyn van snaars en de groote van van dyck. Niet geveylt.’ Dit is het eenige stuk, dat uit de Verkooping is teruggehouden, en van eene kapitale grootte moet zijn geweest. snaars was dus, zeker, een man van erkende bekwaamheden, dewijl onze groote van dyck met hem aan één stuk heeft gearbeid. Dit voor zoover als het gezegde geldig is. - Ik voor mij geloof echter, dat de tweede a in den naam eene y of wel een ie moet wezen, en alsdan worden de kleine beeldjes in de belegeringen en gevechten van-zelf die van petrus snayers, - Zie aldaar. - den Antwerpschen schilder van dien naam. - Verder houd ik het er voor, dat de steller van den bovengenoemden Catalogus den naam naar de Vlaamsche uitspraak heeft geschreven, even als er meer andere namen, als b.v. die van rubbens, van dyk, breugel enz. met eene letter te veel of te weinig, in gevonden worden.
| |
[Snaphaan. (A. de)]
SNAPHAAN. (A. de) Eene schilderij, voorstellende Eene Dame in haar slaap- | |
| |
kamer, laat zich, voor haar toilet zittende, door haar kamenier kappen, terwijl een man haar een brief overhandigt enz.; beteekend a. de snaphaan, h. 1 vt. 5 dm., br. 1 vt. 1 dm., berust, onder de Hollandsche school, in het Museum, te Berlijn. - Nagler zegt, dat j.c. böcklin het Portret van A. Marg. van der Burg heeft gegraveerd, naar zekeren a. snaphan, waarschijnlijk, denzelfden meester. - Dat men zich in de namen gemaklijk vergist, blijkt uit den Catalogus van gemeld Museum, waarin het Register snaphan staat.
| |
[Snayers, (Eduard)]
SNAYERS, (Eduard) een onvermeld kunstenaar en, waarschijnlijk, een broeder van petrus snayers - Zie aldaar. - vond ik in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vermeld en ingeschreven als: ‘eduard snayers, ontfangen als meester schilder, 1617. - Diende als Deken 1632-33, 18. October.’ - Hij heeft, denkelijk, de kunst bij zijn vader geleerd, omdat hij in het gemelde Gildeboek niet als leerling voorkomt, zoomin als peeter snayers, - Zie aldaar. - hetgeen mogt geschieden, mits men bij geen anderen meester leerde, in welk tegenovergesteld geval aan het Gilderegt moest worden voldaan. - De meergemelde Mols, Ms., over peeter sprekende, zegt, dat die stukken, batailles voorstellende, aan onzen eduard moeten worden toegekend, want: ‘deze was een zeer goed batailleschilder, maar beter in het klein, als in 't groot.... Het is met eduard snayers, dat p.p. rubens de dienst als Deken aannam, om hem op te volgen; - dat is te zeggen, om te dienen 1634-35; - maar hij zal zich, waarschijnlijk, vrij gemaakt hebben.’ - Zie daarover op RUBENS. (P.P.)
| |
[Snayers. (Hendrik) Zie Snyers. (Hendrik)]
SNAYERS. (Hendrik) Zie SNYERS. (Hendrik)
| |
[Snayers (Petrus)]
SNAYERS (Petrus) is bij Immerzeel geboekt, doch hij heeft wel zijn geboorte-jaar, te Antwerpen, in 1593, maar niet het vermoedelijke jaar van zijn overlijden opgegeven, dat door sommigen op 1662, en door anderen op 1670 wordt gesteld. Intusschen is het zeker, dat, De Bie, toen hij zijn Gulden Cabinet, in 1661, uitgaf, zegt: peeter snayers, Batailischilder, van Antwerpen, oud 68 jaeren.’ - h. van balen wordt door sommigen als zijn meester genoemd; maar welligt was het zijn vader, want hij is niet als leerling, maar wel als meester in het St. Lucasgild aldaar ingeschreven. ‘peeter snayers ontfangen als meester, 1613, schilder.’ Hij was toen slechts twintig jaren oud. - Het is hier de plaats, om eene opmerking meê te deelen, door den meergemelden Mols gemaakt, op het berigt van Houbraken, die zegt: ‘Zijn konst bestond in 't schilderen van Landschappen, maar inzonderheid van Landbatailjes, met hunnen bedroefden nasleep.’ ‘Ik gelove - zegt Mols - dat Houbrakhen zich vergist, door de werken der twee meesters peeter en eduard snayers voor een en dezelfde persoon te stellen: peeter was eygentlijk landschapschilder, in zeer kleine formaten, bijna als miniatuur, en onze eduard is de batailleschilder.’ - Zie aldaar. - Is het echter zeker, dat hij ook batailles heeft geschilderd, zooals onder zijn portret, (door d. van heil pinx, en corn. coukercken fecit, en toen te Brussel wonende) dat bij De Bie voorkomt, duidelijk staat vermeld, dan is het mede zeker, dat de werken van eduard onopgemerkt onder die van peeter doorgaan. - Nu blijft bij mij nog over de vraag: Is het Portret door a. van dyck pinx. en door a. stock sculp. in fo., waaronder petrus snayers Preliorum Pictor Bruxellis, dat van onzen petrus, zoo als het in De Bie voorkomt? Naar mijn inzien, is het onmogelijk dezelfde persoon. Wie heeft dus regt, van heil of van dyck, of zijn er twee schilders van dien naam, en tijdgenooten geweest? Wat de verwarringen van de namen snayers, snyers en snyders betreft, deze zijn, even als die van franken, legio. - Er bestaat eene ets, Borststuk van een Boer, met een hoed op, ter zijde, regts gewend, met open mond, alsof hij schreeuwt; regts een gedeelte van het borststuk eener boerin;
| |
| |
h. 2 dm. 2-3 str., br. 1 dm. 8-9 str. Par. Deze wordt door eenigen aan hem, door anderen aan d. ryckaert, en zelfs aan jan steen toegekend; doch Weigel, in zijn Supplement op Bartsch zegt, dat ze geheel in den trant van t. wyck bewerkt is. - Zie nog op snaars. (....)
| |
[Snell, of Snel, (Jan)]
SNELL, of SNEL, (Jan) een kunstschilder, van wien geene levensberigten bekend zijn. Hij komt in 1493 voor, als lid van het St. Lucasgild, te Antwerpen, en stierf 1504. Zie Mémoires de l'Académie royale de Bruxelles; 1832.
| |
[Snellaert, (Claes)]
SNELLAERT, (Claes) zoon van willem snellaert, van Kortrijk. ‘Deze claes, zegt Van Mander, I, bl. 288, was tamelyk ver in het teekenen, in het maken van gebouwen, comportimenten en andere dingen, tot opsiering der stukken (van andere meesters) dienende, en is in 't jaer 1602, te Dordrecht, overleden, in de 60 jaaren oud zynde.’
| |
[Snellaert, (Jan)]
SNELLAERT, (Jan) een kunstschilder, te Antwerpen, die, in 1454, als lid in het St. Lucasgild aldaar staat ingeschreven, heeft een Huiskapel beschilderd, voor Maria van Bourgondië, in wier dienst hij stond. Hij komt nog in 1480 in gemeld Gild voor. Zie Le Comte de Laborde, Essai d'un Catalogue des Artistes etc. Paris, 1849. - Het bovenvermelde schijnt eenig licht te verspreiden over den onzekeren maker van het schilderwerk der Kapel van de Hertogen van Bourgondië, die vroeger een gedeelte van het Hôtel der Burggraven van Antwerpen uitmaakte, en zich thans op de eerste verdieping der binnenplaats van een partikulier woonhuis bevindt. De muren en gewelven zijn rijk versierd met de Stamboomen van het Huis van Bourgondië, en arabesken; ook zijn de glasramen met figuren beschilderd enz., hetgeen ‘zoo men de overlevering moet gelooven, door quintin metsys zou zijn geschilderd,’ gelijk Mr. Octave Delepierre, in zijne Notices historiques, zich uitdrukt. Zie Monuments anciens, receuillis en Belgique, par L Haghe etc.; Bruxelles, 1845, in fo. - Uit het hier gemelde zou men eenigzins kunnen opmaken, dat hans, of jan snellaert wel de schilder van de gedachte Huiskapel kan zijn geweest.
| |
[Snellaert (Willem)]
SNELLAERT (Willem) wordt door Van Mander als de eerste leermeester van pieter vlerick, omstreeks 1560, vermeld. Hij woonde te Kortrijk, en was de vader van claes snellaert.
| |
[Snellinck, Snellinckx, of Snellincx, (Andreas)]
SNELLINCK, SNELLINCKX, of SNELLINCX, (Andreas) zoon van joannes, en van jufvrouw Pauline Cuypers, was ook kunstschilder. Hij huwde met Maria Claessens, die hem overleefde en zijne erfgenaam was. Hij stierf 12 September, 1653. Zie het Grafschrift van zijn vader, en het Album der St. Lucas gilde enz. Antw., 1855, in 4o., bl. 59.
| |
[Snellinck, Snellinckx of Snellincx. (Joannes, of Hans)]
SNELLINCK, SNELLINCKX of SNELLINCX. (Joannes, of Hans) Behalve de door Immerzeel genoemde afbeeldingen van dien Mechelschen kunstenaar, door a. van dyck, gaat er nog een van hem uit, levensgroot, gegraveerd naar a. van dyck, door susanna silvestre, op haar 16. jaar. Zie Catalogus van C. Josi, Amsterdam, 1818; bl. 193, Nr. 70. Op die afbeelding, door a. van dyck-zelven geëtst, zonder den muur op den achtergrond, staat joannis snellinx, en op de gravure daarnaar door pet. de jode, met het adres van Mart. van den Enden, staat joannes schellincx; op de latere uitgaven van dezelfde prent, zonder adres, joannes snellincx, Pictor humanarum figurarum Antverpiae, in aulaeis et tapetibus, allen in mijn bezit. Ziedaar alweder zooveel verschil van naamspelling; en De Bie voegt er, ten overvloede, joannes snellinckx nog bij. - C. van Mander, die zijn tijdgenoot was, van hem sprekende, zegt: ‘T' is denkelyk, dat hy nu, (in 1604) een man is van omtrent 55 jaren,’ zoodat hij het jaar 1549 voor dat zijner geboorte heeft gesteld, doch het volgende stelt die vijf jaren vroeger. Zijn graf,
| |
| |
in de Parochiale kerk van St. Georgius, - Immerzeel zegt verkeerdelijk St. Jacob - te Antwerpen, prijkt met een gedenkteeken en dit opschrift: ‘D.O.M. Grafgedenkenis van den konstrijken joannes snellinck. - Schilder van den Aertshertogh Albertus en Isabella - S.M. als ook van Syne Excell. den grave van Mansveldt enz. enz. - Gaf zyne ziel wederom aen zyne Schepper - in 't jaer 1638, den 1 October, out 94 jaren. - Ende Deughtrycke Juffrouwe Paulina Cuypers, zyne wettige huisvrouw, sterft anno 1638, 6 October. - Ende haerlieder sone andreas snellinck, sterft anno 1653, den 12 September. - Bid voor de zielen.’ Op dit monument is het beroemde portret door a. van dyck, boven vermeld, geplaatst; aan den voet er van, naar de zijde van den toren, staat, op de zerk: ‘D.O.M. Monumentum joannis snellinck quondam Pictoris periti et Pauline Cuypers, ejus uxoris. Obierunt ille I, haec vero 6 Octob. 1638,’ etc. - In 1775, was er, volgens berigt van Mols, Ms., in de Parochiekerk van St. Catharina, te Antwerpen, naast de zuidzijde van het groote portaal, een Pinksterfeest op paneel geschilderd, waarop stond: joannes snellinck fecit, 1606. - In de Kunstnalatenschap van joan willem frank, beroemd kunstschilder, verkocht te 's Hage, 3 April, 1762, was, onder Nr. 49: ‘Een kapitaal stuk, verbeeldende Noach, die uit de Ark gaat, met zijne familie en allerlei vee, door j. snellincks.’ - Hij komt in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, niet voor, maar ik vind wel aangeteekend, dat hij ‘op Vrijdag den 27. Junij, 1597, als Poorter van Antwerpen opgeschreven werd.’ Zie Album der St. Lucas-Gilde enz.; Antwerpen, 1855, in 4o., bl. 58, waar de Heer Theod. van Lerius nog het volgende berigt bijvoegt: ‘Julij, 1610. Ad majorem Dei gloriam. (Tot meerdere eere Gods) In dese maent is de taffel (tafel, naemlyst) der Officialen in de Sodaliteyt gehanghen geweest, ende in 't leste van deselve maent op drye dagen tyts, is de muur op en top geschildert geweest, van joannes snellinck, die syn eerbeyt aen de Sodaliteit geschonken heeft, ende is voor recompense (belooning) van wegen de sodaliteit gegeven 10 Philipsdaelders.’ - 1611. Adi. 12 Aprillis, syn in de Sodaliteit gehanghen geweest de 7 doecken van de Passie ons Heeren, by joannes snellinck geschilderd. Deselve doecken, lysten en gordynen comen te costen ter somme van guld. 364-12½ stuyvers.’ Wij weten niet, of de volgende aanteekeningen uit dit Register insgelijks hans snellinckx raken; ‘Den eersten Novembris, 1613, is in de Sodaliteit gehanghen de Achtste stuck schilderye, inhoudende de Sententie ons Saligmakers.’ - 1614 ‘Den 16 Juny is in de Camer gehanghen geweest het stuck daer ons Heer, op den steen sittende, beweent wordt van O.L. Vrouwe, de H. Engelen en de vier Evangelisten (sic).’
| |
[Snellincks (J.)]
SNELLINCKS (J.) Bij Van Spaan, in zijne Beschryving van Rotterdam, wordt deze ‘een goed landschapschilder genoemd, maar dat zijne beelden geen duit waard zijn.’ - Echter zijn er landschappen van hem, die met goed-geteekende beeldjes gestoffeerd zijn; doch, of die door een ander er in zijn aangebragt, zeggen Van Eynden en Van der Willigen, I, bl. 97, kunnen wij niet onderscheiden.
| |
[Snellinx. (Franciscus)]
SNELLINX. (Franciscus) Deze kunstenaar is mij alleen voorgekomen in Alle de Gedichten van Jan Vos, Amsterdam, 1662, in 4o., bl. 179; en 1726, bl. 273, waar hij eereverzen op Afbeeldingen geeft, als op franciscus snellinx: ‘Dus ziet men snellinx, door 't penseel, van verven blaaken; - 't Vernuft vertoont hy zelf door zyn beïnte schacht. - Zoo weet hy zich op d' aardt onsterfelyk te maaken. - De Doodt, die 't al verslint, heeft op de geest geen macht.’ - Daar Vos in de kunstwereld zeer van nabij met alles bekend was, kan er betrekkelijk den voornaam geen twijfel bestaan.
| |
| |
| |
[Snoeck (Julius)]
SNOECK (Julius) wordt door Nagler een nog (1846) levend beeldhouwer, te Brussel, genoemd, die busten, medaljons en ander beeldwerk vervaardigt.
| |
[Snoek, (Jeremias, of Jeronimus)]
SNOEK, (Jeremias, of Jeronimus) een teekenaar en graveur van middelmatige verdienste, die, op het einde der XVIII. eeuw, te Rotterdam, bloeide. Ik bezit eene Allegorie op den droomgeest van dien tijd: de Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, beteekend jerms. snoek invenit, delineavit et sculpsit. Rotterdam, 1795; J. Groenewoud, 1795, exc. - Een Portret van J.M. Boon, A.L.M. Phil. Doct. etc., beteekend g.v.d. berg del. jerms. snoek sculp. Rottm. l790. J. Groenewoud exc. in gr. fo. - Een Idem, in een ovaal, zonder naam, in kl. 8o., zeker een vaderlander, die de pen voerde, zooals hij is afgebeeld, jerms, snoek sculp.
| |
[Snutcke. (Laurens)]
SNUTCKE. (Laurens) In het Werk Wunderlicke Begebnisse des wunderlichen u.s.w. von Herzog F.A. von Braunschweig Bevre, I., bl. 204, wordt deze als de bouwmeester van St. Maartenskerk, (lees St. Maria-kerk), te Utrecht, vermeld, zegt Nagler, en wel met de bekende bijzonderheid, dat hij de man was, die in het fonderen van een der kolommen, hetgeen bij den bouw wegens de tomelooze wel niet te doen was, bij middel van ossenhuiden, volkomen slaagde, door, namelijk, die wel te stoppen, welk feit op de kolom, in de kerk-zelve, was afgebeeld. - Zoo de genoemde Hertog uit echte oorkonden den naam des bouwmeesters die voor ons steeds een raadsel is gebleven, werklijk ontdekt heeft, dan is die ontdekking voor de geschiedenis van Utrecht van hoog belang. Wel weten wij, volgens Beka, dat het een Friesch bouwmeester is geweest, die, in 1088, bij den bouw der Maria-kerk, zich bij bisschop Coenraad aanbood, om die kolom te fonderen, doch zulk hoog loon eischte, dat de prelaat er door werd afgeschrikt, maar toch, door geschenken aan den zoon, achter het geheim kwam; de bouwmeester daarover echter vertoornd zijnde, zou den bisschop daarover echter vermoord hebben. - Wat het fonderen met behulp van ossenhuiden, - zoo als dit ook door een vers van joan schoorl, kanonik dier kerk, ter gedachtenis op die kolom werd gesteld, - bij dergelijke omstandigheden, betreft, dit is waar, en ik heb zulks, naar ik vermeen, door geschiedkundige feiten volkomen bewezen, in eene bijdrage over deze geschiedenis, in den Utrechtschen Volksalmanak van 1844.
| |
[Snyders. (François) Zie op Snyers. (François)]
SNYDERS. (François) Zie op SNYERS. (François)
| |
[Snyers, of Snyders (François)]
SNYERS, of SNYDERS (François) staat bij Immerzeel geboekt, die hem synders noemt. Ik ben geheel van meening, dat de naam van dezen beroemden kunstenaar, die bij velen als snyders wordt geschreven, snyers moet zijn. De oudste bron, die hier gelden moet, is het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, waarin een aantal snyers, en slechts twee snayers worden gevonden, en waaronder ook voorkomt: franciscus snyers, ontfangen by peeter breughel 1593 - Meester 1603 - sterft 1657.’ Deze kan dus wel zijn eerste leermeester geweest zijn, toen hij 14 jaren oud was, want later heeft hij bij hendrik van balen geleerd. Houbraken schrijft zijn naam goed, en, wanneer hij snyders had geschreven, zou Mols, Ms., wel duidelijk de aanmerking hebben gemaakt, dat het snyers moet zijn, even als hij den naam van snayers - Zie aldaar. - heeft goedgekeurd. In het Testament van rubens wordt hij ook duidelijk, herhaalde malen, snyers genoemd. Het is waar, dat onder de Afbeeldingen, die van hem voorkomen, - zoo als die door a. van dyck geschilderd en geëtst, en door jac. neefs met de kleederen en het bijwerk gegraveerd, in fo., - snyders staat; doch men zie over de fouten der lettergraveurs op SNELLINCK. (Joannes) Ditzelfde Portret, halve figuur, in een Arkade, is van j.n. lerouge sc., in fo. Bij Houbraken en Descamps komt hij ook voor. - In de Kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, 1773, was, onder Nr. 1845 van den Catalogus, zijn
| |
| |
Portret, met zwart krijt door a. van dyck geteekend, h. 6, br. 4 5/4 dm. Rhijnl. - Het portret van francois snyders, dat met verandering, en in 4o., naar het genoemde van van dyck in fo. werd genomen, is in het Werk van De Bie gevoegd, doch daarvoor niet vervaardigd; - zie op MEYSSENS (Johannes) - en aan het hoofd van den tekst, daartegenover geplaatst, zegt hij franchois snyers, Schilder van Antwerpen, 1579 enz. - Het is opmerklijk, dat, in het Register op de twee deelen van den Catalogus van G. Hoet, alles op snyders is gebragt, terwijl in het Vervolg door Terwesten, snyers, of snyders staat. Deze schijnt dus reeds wakker te zijn geworden over het verschil van dien naam, en had dus grond, om dien tweeledig op te voeren. - Op de prenten naar zijne Jagten, door coenrad lauwers fecit, en bij C. Galle uitgegeven, staat duidelijk franciscus snyers inventor. - D. Argensville beweert, dat hij in Italië is geweest, en langen tijd de werken van benedetto castiglione heeft bestudeerd; doch dat kan, in verband met den tijd, niet waar zijn, dewijl snyers 37 jaren ouder was, dan de Genueesche schilder, die in 1616 eerst geboren werd. Het wordt voor waarschijnlijk gehouden, dat hij Vlaanderen nooit heeft verlaten, behalve in den tijd, dien hij te Brussel heeft vertoefd, tot de volvoering der werken voor den Aartshertog Albert. - Het bovengenoemde Portret van snyers, door van dyck, was op de Tentoonstelling te Manchester, in 1857, waarvan de Heer Burger, in zijn Trésors d'art, exposés à Manchester etc., bl. 216, zegt: ‘Le plus beau van dyck que j'ai jamais vu, c'est le portret de son ami snyders.’ - Dat is, waarschijnlijk, hetgeen op het Kasteel Howard te huis behoort. - Nog was op die-zelfde Tentoonstelling het Portret van snyers, zijne vrouw en zijn kind, door van dyck. Het schijnt, dat hij dit stuk tweemaal geschilderd heeft, dewijl een Idem in de Hermitage te St. Petersburg, aanwezig is. Het eerste zal dat zijn wat op de te Londen, in Junij, 1860, gehouden Kunstveiling van Sir Calling Eardley geweest is, en ƒ12,000 heeft opgebragt. - Op een Idem, van le Comte Despinoy, te Versailles, 1850, was, onder Nr. 301, het Portret van francois sneyders, door van dyck, staande, rustende met den arm op eene marmeren tafel, gekleed met een rooden mantel; kleine schilderij, waarvan de groote in het Palais Royal, te Parijs, wordt bewaard. - Volgens sommigen, heeft hij ook geëtst, als: Acht bladen met Honden, door j. fyt en nog van fyt 8 bladen, met verscheiden Dieren, naar hem. - De Ets, Een Vos, door honden vervolgd en zich verdedigende, h. 4 dm, 1 st., br. 5 dm. 2 str. Par., en hoogst-zeldzaam, wordt insgelijks gehouden voor zijn werk.
| |
[Snyers, (Hendrik)]
SNYERS, (Hendrik) en niet snayers, zooals Immerzeel heeft geboekt. Op al de prenten, door hem gegraveerd, staat, of hen. snyers, henrick snyers, of h. snyers, doch nimmer wordt er snayers onder gelezen. Zie de portretten van abraham bloemaert en van adam van oort, in De Bie; - Princeps Robbertus, Comes Palatinus Rheni etc., in het Vervolg van de Konstkamer der portretten van a. van dyck; Amsterdam, Covens en Mortier, 1731, in fo., - De Kerkvaders; - de Dood van St. Franciscus; - De H. Maagd, zittende, en door eenige Heiligen omgeven; allen naar rubens enz. - Tot verdere toelichting dient nog, dat er in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, slechts twee voorkomen peeter en eduard snayers, en ook onze graveur: ‘hendrik snyers, plaetsnyder, ontfangen bij nicolaes lauwers, 1636; meester 16....’ Nagler zegt, dat hij, in 1612, te Antwerpen, geboren werd.
| |
[Snyers (Isabella)]
SNYERS (Isabella) wordt door Nagler opgegeven als eene schilderes van Brussel, die zich door historiën, portretten en huislijke tafereelen op de Tentoonstellingen aldaar, te Gent, te Antwerpen enz., in 1836, kennen deed.
| |
| |
| |
[Snyers. (Michiel)]
SNYERS. (Michiel) In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vindt men vermeld: ‘michiel snyers, plaetsnijder, ontvangen 1611.’ - Hij heeft, omstreeks 1600-1630, als uitgever, in veel Boeken prenten geleverd en ze met m. snyers beteekend. - Een zoodanige heb ik voor mij, zijnde Zinnebeelden, op de heerschappij des doods, Memorare novissima tua, omgeven van een rand met bloemen, vruchten en insekten; mich. snyers fe. et excudit, in gr. fo. - Ook wordt de fraaije prent, het beruchte Gevecht van Lekkerbeetje en Breauté, in 1600, in fo., naar s. vrancx, aan hem toegekend.
| |
[Snyers (Peeter)]
SNYERS (Peeter) moet een bekwaam kunstenaar zijn geweest, die in de eerste helft der XVIII. eeuw bloeide, hetgeen mij gebleken is uit het Extract uit een Catalogus van Schilderyen, naergelaten door den wytvermaerden Kunstschilder peeter snyers, verkogt in Wisselgeld, den 22. Augusti, 1752, binnen Antwerpen. Deze gedrukte Catalogus bevat 75 stuks voorname schilderijen, meestal uit de Vlaamsche School. - Eerst meende ik, dat ze van petrus snayers waren, doch ik vond in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, mijne meening gelogenstraft, want ik las daar: ‘peeter snyers ontfangen by alexander van breda, 1694, Meester 1707, Schilder,’ waaruit mij blijkt, dat het een-en-dezelfde persoon is. - In den Catalogus der Galerij, te Weenen, van 1784, staan twee kleine schilderijen, Dood Wild, en Vogelen, beteekend p. snyers, 1720, die in nadere Catalogen niet meer voorkomen. - Later zag ik in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, dat hij, in 1681, te Antwerpen, is geboren, en de zoon was van een gegoed koopman Peeter, en van Anna de Decker; dat hij in 1726 gehuwd is met Maria Catharina van der Boven, en dat hij den 4. Mei, 1752, aldaar overleed, hebbende uit dit huwelijk geen kinderen nagelaten. Zijn neef en leerling peeter jan snyers - Zie aldaar. - was erfgenaam van zijn aanzienlijk vermogen. - Hij wordt als leerling van alexander van bredael (mij niet bekend) opgegeven, en heeft ook portretten geschilderd. In het Museum, te Antwerpen, is een Bergachtig landschap van hem aanwezig.
| |
[Snyers, (Peeter Jan)]
SNYERS, (Peeter Jan) een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, zijn vak voor uitspanning heeft beoefend, hetgeen mij is gebleken uit den Catalogus van Schilderyen, nagelaten door wylen d' Heer p.j. snyers, in zyn leven liefhebber derzelver kunst, verkogt in specie van Wisselgeldt, den 23. Mey, 1758 (Antwerpen.) Deze Catalogus bevat 160 nommers, allen van de beste oude kunst, als 16 stuks van rubens, 9 van van dyck enz., terwijl het Nr. 64 is, dat den aard van het kunstvak van onzen snyers doet kennen: ‘Een stuk met een zwaan en kiekens, met dood wild; door p.j. sneyers; h. 47, br. 85½ dm.’ - Tot bevestiging van al het bovenstaande dient nog, dat ik in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vond ingeschreven: ‘peeter jan snyers, ontfangen by peeter snyers, 1712, Meester 17 .... Diende als Deken van 21 Febr. 1734-14 Oct.... Stierf 1757-58. - Schilder.’ - Zijn meester was zijn oom. Zie op SNYERS. (Peeter) - Later zag ik in het Jaerboek van St. Lucas, binnen Antwerpen, enz., Ibid., 1855, bl. 254, dat hij de zoon was van Joannes Snyers, diamantkliever en juwelier, en van Jufv.... Eyens, en, in 1696, te Antwerpen, werd geboren.
| |
[Sobleo. (Michel) Zie Desubleo. (Michiel)]
SOBLEO. (Michel) Zie DESUBLEO. (Michiel)
| |
[Soest, (P. van)]
SOEST, (P. van) een onvermeld kunstenaar, die vier stuks schilderijen heeft vervaardigd, voorstellende de Vier Pinxterdaegsche Zeebatailles in 't jaer 1666, tusschen de Engelschen en Hollanders, door p. van soest. Deze zijn, in 1699, te Amsterdam, verkocht voor ƒ144. Zie Hoet's Catalogus, I, bl. 48.
| |
[Soeteboom, H(endrik)]
SOETEBOOM, H(endrik) een vaderlandsche geleerde, die voor zijn Werkje, in 12o., V Boeken van de Saanlandsche Arcadia, door H. Soeteboom, den Titel
| |
| |
heeft geteekend en gegraveerd, zijnde op een schildje, boven in, de letters h.s.b. te zaamgevoegd, als monogram, en f. aangebragt. De Prentjes in het Werk-zelf, bouwvallen der oudste kasteelen voorstellende, zijn, waarschijnlijk, ook door hem vervaardigd. Daar dit Werkje te Amsterdam, by Gerrit van Goedesberg, in 1658, verscheen, en aan Johan van Meroode werd opgedragen, zoo ontstaat bij mij het vermoeden, dat de auteur toen reeds overleden was, en het eerst na zijn dood is verschenen. Hij is, waarschijnlijk, dezelfde, die in 1649 een Blijspel: Beemster's Dankoffer heeft geschreven en uitgegeven.
| |
[Soinje, of Sonje, (Jan)]
SOINJE, of SONJE, (Jan) is jan sonje genaamd bij Immerzeel, die zijn kort artikel uit Van Eynden en Van der Willigen getrokken heeft. Brulliot, die insgelijks het zijne daaraan heeft ontleend, noemt hem jan songe. In dit geval stel ik het meeste vertrouwen in den Catalogus van Pieter Terwesten, die hem telkens bij de beschrijving zijner schilderijen, als ook in zijn Register, jan soinje noemt. - Van der Willigen zegt: ‘de stoffagie van beeldjes en beesten is somtijds zoo fraai, dat men die wel eens voorgeeft van karel du jardin geschilderd te wezen;’ doch Terwesten, die in 1763 zelf de Verkooping van de Weduwe van den Kunstschilder philip van dyk heeft gehouden, zegt bepaald, op Nr. 90 van den Catalogus: ‘Een kapitaal Landschap, door j. soinje, zeer fraai gestoffeerd met beeldjes en beestjes door karel du jardyn; h. 2 vt. 9 dm., br. 3 vt. 9 dm. ƒ26-10.’ Alsdan zou hij mede in dien tijd hebben gebloeid. Zie nog over hem Van Spaan, Beschryving van Rotterdam. - In het Museum-Boymans is een Landschap van hem aanwezig; in den Catologus staat: ‘aldaar overleden 1691.’
| |
[Solaro. (Anthonius)]
SOLARO. (Anthonius) Het volgende verhaal is, in waarheid, belangrijk voor de geschiedenis der kunst, in hare uiterste grenzen, tusschen een Italiaan en een Fries: ‘anthonius solaro, van eene Italiaansche familie, vestigde zich, in het laatst der voorgaande eeuw, als beeldhouwer, te Leeuwarden, in het volle vertrouwen, dat de kunst, welke hij in eene hooge mate bezat, hem aldaar het noodige onderhoud zou verschaffen. Hoe de beeldhouwkunst toen aldaar beschouwd werd, kan men uit het volgende voorbeeld opmaken. Zeker Apotheker bestelde aan solaro een staande Esculaap, bijna levensgroot. Nadat het beeld gereed was, weigerde de Apotheker daarvoor ƒ50 te betalen, en schreef aan den kunstenaar, dat, op die wijze, hem het beeld ƒ10 per voet zou kosten, en hem een voet beeld niet meer dan ƒ2 waard was. Dit en meer andere dergelijke handelingen waren oorzaak, dat solaro geheel den moed verloor, en zich aan losbandigheid overgaf, die hem in het graf sleepte. Bovengenoemde Esculaap, voor de kunst van hooge waarde, en waaraan men den volleerden meester kan kennen, is thans in bezit van den Heer J.J. Bruinsma, te Leeuwarden.’ Medegedeeld door den Heer A.J. Bruinsma aldaar.
| |
[Solingen. (Joan van)]
SOLINGEN. (Joan van) In Adriaan Pars, Katwyksche Oudheden, Leyden, 1745, in 8o., komen eenige afbeeldingen van kasteelen enz. voor, door hem gegraveerd en fecit; alsmede in de Oudheden van Kennemerland enz. door Van Heussen en Van Ryn, Leyden, 1721, in 8o. Voorts een Vignet, voorstellende eene rijke Bibliotheek met geleerden, naar l. van der vinne del., voorkomende op den titel van het Werk: Bibliographiae, anatomicae Specimen etc. Jacob Douglas etc. Lugd. Batavorum, 1734, in 8o.
| |
[Solt, (J. van)]
SOLT, (J. van) een kunstenaar, die, waarschijnlijk, in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide, en wiens werken hoogst zeldzaam zijn. Eene ets van zijne hand berust op 's Rijks Museum, te Amsterdam, en stelt een Landschapje voor; links eene herberg; op den voorgvond een man, met een mand op den rug, waarbij een hond, in kl. 8o.
| |
| |
| |
[Solvyns (Franciscus Balthazar)]
SOLVYNS (Franciscus Balthazar) komt bij Immerzeel met deze doopnamen voor, doch waarvan ik den eerste moet betwijfelen. Ik voeg er bij, dat het eerste door hem uitgegeven Werk onder dezen titel is verschenen: The Costume of Hindostan, elucidated in LX couloured Engravings with Description in English and French, taken in the years 1798-1799, by b. solvyns of Calcutta, in 4o. Deze prenten zijn luchtig geëtst, en slechts 50 exemplaren er op gedrukt. Later, bij zijn terugkeer uit Indiën, in 1806, waren de koperen platen voor een herdruk onbruikbaar geworden, en heeft hij toen dit Werk te Parijs, op nieuw, in 4 deelen fo. uitgegeven, onder den titel: The Hindoos, or Description of their menners, costums, ceremonis etc. drawn from nature in Bengal and engraved in CCLII Plates bij b. solvyns, (Paris, 1808.) Bij deze uitgave is een Fransche en Duitsche tekst gevoegd. De prenten zijn uitmuntend gekleurd. - In het Paleis, te Weenen, is Een Gezigt van Oost-Indië, door hem.
| |
[Somer. (Jan Pietersz.) Zie Zomer. (Jan Pietersz.)]
SOMER. (Jan Pietersz.) Zie ZOMER. (Jan Pietersz.)
| |
[Somer, of Sommeren. (Bernard en Paulus van)]
SOMER, of SOMMEREN. (Bernard en Paulus van) Bij deze gebroeders, reeds door Immerzeel beschreven, moet ik nog aanteekenen, dat, volgens Bryan-Stanley, de eerstgenoemde, in 1579, te Antwerpen, werd geboren, en in 1632 overleden is; de tweede mede aldaar in 1581, en overleden in 1641; doch bij Vertue wordt daarvoor 1570, en overleden te Londen, 5 Januarij, 1621, gesteld. - Fiorillo, die uitvoerig over onzen paulus handelt, zegt geboren 1576, overleden 1624, en, uit alles af te leiden, was paulus eigenlijk de uitstekende kunstenaar, onder wiens leiding bernard zijn talent voortzette, en het schijnt mij te blijken, dat bernard, waarschijnlijk, een jonger broeder was. (Dezen niet te verwisselen met bernaert van zoomeren. - Zie aldaar.) - Dat er eene verwarring heerscht betreklijk Antwerpsche en Amsterdamsche broeders van dien naam, is zeker, want Sandrart, II. Th., III. B.S. 302, zegt aldaar, aan het slot, kort weg: ‘zoo waren er te Amsterdam twee broeders bernard en paul van sommer, zeer beroemde Portretschilders,’ en vermeldt ze als tijdgenooten van moreelse en mierevelt. Dit heeft hij dus uit de overlevering aangeteekend. Nu is de vraag: is Amsterdam of Antwerpen de geboorteplaats? Fiorillo zegt, te Amsterdam woonachtig, op gezag van Sandrart en van Van Mander, en het is deze laatste, aan wien ik mijn zegel hecht, te moer, daar deze, in 1604, te Haarlem wonende, toch wel het meest bekend zal geweest zijn met de talenten, die slechts eenige uren van hem verwijderd waren, terwijl hij zegt: ‘van Antwerpen geboren, en te Amsterdam woonachtig.’ Hieruit volgt van-zelf de oplossing aangaande een anderen paul van somer, de graveur, - Zie aldaar. - die wel een kleinzoon van dezen paulus of bernard kan zijn geweest, dewijl hij te Amsterdam geboren is, en ook, blijkens zijne werken, die veel later tijdmerk dragen, dan 1674, en dus niet aan onzen paulus, - die volgens Immerzeel ‘een aantal prenten naar pieter lely gesneden, en geschraapt heeft,’ - kunnen worden toegekend. Hoe kan men zoo dwalen? De schraapkunst, of mezzotinto, is, tijdens Prins robert, in 1661, het eerst in Engeland bekend geworden, en dan nog bovendien naar lely, wiens werken van 1645 tot 1680 zijn vervaardigd, en dus van 80 tot 100 jaren na zijne geboorte tellen! - Hij heeft reeds vroeg in Engeland gewerkt, lang vóór a. van dyck. - Te Hamtoncourt, in Engeland, heb ik een paar uitmuntende portretten, door paulus geschilderd, gezien, zijnde Jacobus I, Koning van Engeland, ten vooten uit; vóór hem liggen eenige wapenen enz. - Zijne Gemalin, in blaauw gewaad, met een paard en geleider bij zich, enz. - In bijna al de adelijke kasteelen aldaar vindt men van zijne werken, die zeer vermengd zijn geraakt met het werk van daniel mytens, die hem als hofschilder is opgevolgd, zoodat ze zelfs moeilijk van elkander te
| |
| |
onderscheiden zijn; alleen de beteekening op de stukken-zelve, welke men, dáár, bij het hangen echter slecht kan zien, geeft eenige zekerheid. - Bij Walpole, in 4o., komt het Portret van paulus voor, t. chambars sc.
| |
[Somer, of Someren, (Jan van)]
SOMER, of SOMEREN, (Jan van) is bij Immerzeel vermeld. Ik moet doen opmerken, dat er op de prenten, in mijn bezit, j. van somer f. staat. - Bij Nagler vindt men 14 Portretten, 25 Historiële en Huislijke onderwerpen, in mezzo-tinto gegraveerd. - Mij is nog bekend: Le singe et le chien, in 4o.; - het portret van Ferdinandus Maximiliaan; j. van somer ad vivum faciebat 1688, in gr. fo., - en dat van bruch; - Zie op rottermondt - hoogst zeldzaam. - Verder 6 stuks geëtste prenten, alle voorstellingen eener verschijning van Engelen, als aan Loth, Abraham, Hagar, Jacob, Tobias en aan Elias; - en, Een Man, die een pijp stopt, met eene vrouw, die hem drinken aanbiedt; naar terburg, schilderachtig geëtst, en zeldzaam. - Drie Mannen en eene Vrouw; borststukken, naar rost, idem. - Nagler noemt een Concert: eene zingende dame wordt door drie heeren met viool en guitares begeleid; op een schild staat j. van somer. Ik bezit die prent, en het bedoelde schild, in het tafelkleed als geweven, is het wapen van St. Lucas, waar eene lelie werd bijgevoegd. Nu moet ik vragen, of deze prent niet moet worden toegekend aan een anderen jan van somer, die, zoo men meent, zegt Nagler, te Parijs heeft gewerkt, en een zoon van jan of paul zou geweest zijn? Naar het werk te oordeelen, dat geheel het kenmerk van onzen jan draagt, zou ik eerder vermoeden, dat, bij gelegenheid onzer treurige kennismaking met de Franschen, in 1672-1674, hij zich toen te Parijs gevestigd heeft, en er welligt ook overleed, dewijl het jaar van zijn overlijden bij ons onbekend is, en zijn zoon jan daar is gebleven, die dus werk naar wattelet heeft kunnen leveren, zoo als in den Catalogus van het Kabinet-Paignon-Dyonval vermeld staat. In het tegenovergestelde geval, zou dit voor onzen jan een anachronisme opleveren.
| |
[Somer, of Someren. (Jan van)]
SOMER, of SOMEREN. (Jan van) Een jonger kunstenaar, dan de voorgaande van dien naam. - Zie aldaar. -
| |
[Somer, Someren, of Sommern, (Mathias van)]
SOMER, SOMEREN, of SOMMERN, (Mathias van) is ter loops bij Immerzeel vermeld. Lang werd hij voor een vreemdeling gehouden, doch Gandellini heeft regt, zegt Nagler, dat hij hem een Amsterdammer noemt, dewijl hij, waarschijnlijk, afstamt van de familie jan en paul van somer. Hij moet reeds vroeg zijn vaderland verlaten en zich eerst te Regensburg gevestigd hebben, want ik vind reeds het Werk Icones omnium Electorum Principum etc. ad Comitia praesentia legatorum ac depulatorum, ad vivum express. a math. van sommern; Ratisb., 1667, met 67 pl., kl. in fo. Hij heeft later te Neurnberg, en, volgens Merlo, Kunst und Künstler in Köln, ook te Keulen gearbeid. - Bij Nagler vindt men 22 Nommers zijner graveerwerken vermeld, zijnde meestal beteekend m.v.s. en v.s.f. - Van zijn overlijden is niets bekend. Blijkbaar is zijn vroegste werk hier te lande vervaardigd, want ik heb gevonden en voor mij liggen een gegraveerden Titel, in 12o., Schola Salernitana, sive de conservanda valetudine; auctore Joanno de Mediolano; Rotterdami, ex officina A. Laers, 1649, m.v. somer fecit. - Volgens Füssli, heeft nicolaes häublin zijn Portret gegraveerd, in 8o.
| |
[Somer, of Someren, (Paul van)]
SOMER, of SOMEREN, (Paul van) een andere dan de Antwerpsche van dien naam. Hij werd, omstreeks 1649, te Amsterdam, geboren, en heeft de schilderkunst beoefend, doch is meer door zijne graveerwerken bekend, als hebbende veel te Parijs en te Londen gearbeid, en zou, volgens Bryan, omstreeks 1716, te Londen, doch volgens Heller (L.) in 1694, overleden zijn; tevens wordt gemeend dat hij een broeder van jan van somer is geweest. Zie daarover bij mij op
| |
| |
SOMER. (Bernard en Paulus van) - Bij Nagler vindt men 38 nommers zijner gegraveerde en geëtste, en 18 zijner mezzo-tinto werken vermeld. Hij voegt er bij, dat het overlijden van van somer niet bekend is, doch dat dit omstreeks 1716 schijnt te hebben plaats gehad. a. van bloommen (blommen) heeft hem geschilderd, en dit portret is door aquila (arend van halen) in zwarte kunst gegraveerd, in fo., zittende, halve figuur, met een rol in de hand. n. verkolje zegt hij, heeft hem even zoo gegraveerd, naar a. van boonen (arnold boonen) 1717. - Dit is een misslag, want het zijn de portretten van jan pietersz. zomer, - Zie aldaar. - den bekenden Amsterdamschen kunstverzamelaar; terwijl het jaartal 1717 aanleiding heeft gegeven, om dat van 1694, voor zijn overlijden gesteld, te verdringen.
| |
[Someren. Zie op Somer.]
SOMEREN. Zie op SOMER.
| |
[Sommé. (Félicité)]
SOMMÉ. (Félicité) Deze Antwerpsche kunstenares is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Als een vervolg op haar alom verworven roem, wil ik hier een openbaar berigt mededeelen: ‘Mevrouw sommé, te Antwerpen, wier, door haar-zelve geschilderd portret, op de jongste Tentoonstelling der Louvre, de bewondering van alle kunstkenners wekte, heeft thans eene groote kopij voltooid der Maitresse van titiaan. Eene betere kopij van dit meesterstuk der Venetiaansche school, reeds zwart geworden door den tijd, is niet ligt denkbaar. Zulk eene kopij brengt den aanschouwer al het heerlijke te binnen van het origineel, zonder dat men het duistere er in bemerkt.’ - Zie Kunst-Kronijk, 1846; bl. 77.
| |
[Sompel, of Sompelen, (Pieter van)]
SOMPEL, of SOMPELEN, (Pieter van) is door Immerzeel vermeld. Ik wil hier eenige zijner voornaamste werken noemen, als: De 12 Duitsche keizers, met den titel: Imperator. Augustissime Maiores eos ad aram Majestatis etc. p. soutman inv. Effig et Excud. Veneunt Amstelodami, apud Fred. de Wit, (op mijn titel staat het adres van De Wit niet;) bestaande uit den Titel en de Portretten van Rudolph I., Albertus I., Fredericus IV., Maximiliaan I., Carolus V., Ferdinand I., Maximiliaan II., Rudolph II., Matthias I., Ferdinand II., Ferdinand III. - Bij Nagler vindt men nog 11 stuks Portretten beschreven, en verder historiële onderwerpen, als: De dochter van Cecrops opent den korf, waarin zich de jonge Erichthonius bevindt, naar rubens, in fo. - Ixion en Juno enz., naar denzelfden, in fo. - Christus aan het Kruis, naar denzelfden. p. van sompelen sculp., gr. in fo. - Christus bij de Jongeren te Emmaus, waarbij eene oude vrouw met een glas, naar denzelfden, 1643, in fo. Deze is de éénig-bekende prent, die een jaarmerk voert.
| |
[Son. (Jan van)]
SON. (Jan van) Immerzeel zegt van hem, overleden te Londen, in 1700, doch Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grosbrittannien, bl. 415, zegt, dat zulks in 1702 plaats had, en dat van zon, bij Weyerman, III, bl. 282, vermeld en tevens de door Walpole genoemde franciscus banzon of banzoon en diens Portret, van j., of f. van son, door bannerman sc., in 4o., daarbij gevoegd, wel een-en-dezelfde persoon zal wezen.
| |
[Son, (Joris, of Georgius van)]
SON, (Joris, of Georgius van) is bij Immerzeel geboekt. - Zijn Portret komt voor in De Bie, e. quellinus pinx., c. lauwers sc., in 4o.
| |
[Sonag, (Nicolaas)]
SONAG, (Nicolaas) ‘een geboren Hagenaar, was een leerling van rombout verhulst en een zeer goed beeldhouwer, zoowel in steen als hout, doch is in de kracht van zyn leven, aldaar overleden.’ Uit P. Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd in het jaar 1688 stelt.
| |
[Sonje, (Jan) Zie Soinje. (Jan)]
SONJE, (Jan) Zie SOINJE. (Jan)
| |
[Sonnemans, (....)]
SONNEMANS, (....) een Hollandsch historieschilder, van wien twee schilderijen
| |
| |
in de kerk, genaamd Leliëndaal, te Mechelen, door Descamps, in zijn Voyage pittoresque etc. Paris, 1769, bl. 129 worden vermeld, voorstellende St. Norbertus verdeelt zijne overkleederen aan de armen enz., en het andere Daar die Heilige gevangen genomen wordt. Deze schilderijen, zegt hij, zijn schoon en met kennis van zaken zaamgesteld, goed geteekend, en hebben veel verdienste. - Er bestaat eene gravure van burghers, De Onthoofding van een Heilige, waarop men leest: Rascium Cyprianum gladio animadverti placet. sonmans delineavit, kl. fo. Deze is, meer dan waarschijnlijk, dezelfde persoon.
| |
[Sonnemans (Jan)]
SONNEMANS (Jan) was een voornaam beeldhouwer, die, op het laatst der XVII. eeuw, te 's Gravenhage, bloeide. - Zie op DOBBE. (Pieter van) - Hij werd, ten jare 1683, als Meester beeldhouwer, in het Beeldhouwers-gebroederschap ingeschreven.
| |
[Sonnenberg, (Johannes)]
SONNENBERG, (Johannes) ‘geboren in het sticht van Utrecht, is door het onderwys, zoo van den Oude, als den Jonge haag, in de kunst en voorts door eigen yver en vlyt zoo verre gekomen, dat hy zoo bloemen en vruchten als anders vry welstandig schilderde.’ Volgens P. Terwesten, Ms., die hem, op het jaar 1770, als lid der Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, te boek heeft gesteld, en verder berigt, dat hij later de kunst in zijn tusschentijd beoefende. Dewijl hij zich in de kunst van het opzetten van vogelen en andere dieren zoo bekwaam maakte, had hij dagelijks werk daarvan, waardoor hij tot uitbreiding van dat vak, naar Leyden ging wonen, en in 1793 nog woonde. - Ik heb van hem gezien eene zeer fraaije teekening in kleuren, te weten: Een Europesche jonge Arend, op den tronk van een boom gezeten, beteekend j. sonnenberg gallant, 1786. Op het opzetpapier stond, met eene latere hand, weder in gekuischte taal j. zonnenberg delin.
| |
[Sonnenberg (N.)]
SONNENBERG (N.) was een bekwaam kunstenaar, die, in het begin dezer eeuw, te Deventer bloeide. Hij heeft in 1813 geteekend, Het verbranden der woningen enz. over den IJssel bij Deventer, door de Franschen enz., door j.e. marcus sculp., in fo. plano; benevens een wederga, Het inhalen der Nederlandsche bezetting, binnen Deventer, 26 April 1814, door t. koning, sculp. - Hij is later in genoemde stad overleden.
| |
[Sonnius. (Frederik)]
SONNIUS. (Frederik) Volgens de opgave van P. Terwesten, Ms., was hij een Hagenaar van geboorte, ‘en, gelyk vermeent wordt, een discipel van johannes van ravesteyn, mede een portretschilder, zooals, onder anderen, blykt uit een door hem geschilderd levensgroot Vrouwenportret, met een spiegel in de hand; het Gezigt verbeeldende, 't welk Ao. 1657 ter confreriekamer te 's Hage gebragt, doch naderhand, met kennis der Regenten, weder terug gehaalt en gegeven is, zynde hy vervolgens naar Engeland vertrokken, en aldaar in een hoogen ouderdom overleden.’ - Hij was een der 47 kunstenaars, die de gemelde Kamer, in 1656, hebben opgerigt.
| |
[Sootwick (....)]
SOOTWICK (....) wordt, bij vergissing, door Nagler aldus genoemd. Het moet zijn juriaan cootwyck. - Zie aldaar.
| |
[Sorg, of Sorch. (Hendrik) Zie Zorgh. (Hendrik Martensz.)]
SORG, of SORCH. (Hendrik) Zie ZORGH. (Hendrik Martensz.) Deze aanwijzing is noodig, dewijl de meeste vreemde auteurs dezen naam op de S brengen. Hij komt ook wel onder den naam van rokes voor.
| |
[Sorious, of Sorioue (J.)]
SORIOUS, of SORIOUE (J.) een teekenaar, van wien 13 geëtste prenten in fo. - oblong voorkomen, die luchtig, doch stout en vast behandeld zijn, in het 2. deel van Het ontroerde Nederland enz., Amsterdam, 1676, in 4o., zijnde de Afbeeldingen van de feiten, door de Franschen in 1672 bedreven, als te Abcoude, - Waverveen, - Nichtevecht, - 't Huys van den Heer van den Broeck, - Overmeer, -
| |
| |
't Huys van den Heer van de Weert, - 't Slot te Kroonenborgh, - De Schans van Jutfaes, - Vreeswyk, of de Vaart, by Vianen, - 't Slot te Breukelen, - 't Huys te Niewenrode, - 't Slot te Jaarsveldt, - 't Huys Kromwyck van d' Heer Pauw. - De stoffagie is goed geteekend, de gezigten zijn naar de natuur genomen, en de prenten, behalve Nr. 6 en 8, met zijn naam en fecit, in., beteekend. Op Nr. 7, wel het fraaiste, komt de naam onduidelijk voor.
| |
[Soukens (Jan)]
SOUKENS (Jan) was de vader van den bij Immerzeel vermelden hendrik soukens, en is, waarschijnlijk, te Bommel, in het midden der XVII. eeuw, geboren. Hij heeft de kunst geleerd bij johannes vorsterman, aldaar, en schilderde Rijngezigten met figuren enz., die schoon van kleur en geestig behandeld zijn. Ook beoefende hij de etskunst, waar echter weinig van voorkomt, onder anderen, een Landschap, met een kleine houten brug, over eene rivier, die tevens een waterval is; in het verschiet rotsachtig gebergte, 1689; h. 3 dm. 3 str., br 4 dm. 4 str.; zij is met eene ligte naald, geestig en verdienstlijk bewerkt.
| |
[Soukens, (Gysbert)]
SOUKENS, (Gysbert) de zoon van jan, werd, in 1685, te Bommel, geboren. waar hij, in 1760, overleed. Hij genoot het onderwijs van zijn vader, en schilderde Landschappen. - Zijne nagelaten kinderen, die deftige burgers te Bommel waren, hebben zich dikwijls beklaagd over de onheusche wijze, waarop Houbraken, (III, bl. 202) van een gesprek met hunnen grootvader, uit Geldersche gulheid ontstaan, misbruik had gemaakt. Zie Van Eynden en Van der Willigen; I, bl. 324.
| |
[Soutens. (Maria)]
SOUTENS. (Maria) P. Terwesten, Ms., meldt van deze kunstenares, ‘dat het ter Confrerie van 's Hage blykt, dat zy den 22. October, 1657, een door haar geschildert Miniatuurstukje, waarin een Muysje naar 't leven, aan gemelde Kamer heeft present gedaan.’
| |
[Souter, (Adrian)]
SOUTER, (Adrian) een onvermeld kunstenaar, dien ik leerde kennen door een Portret van den Prof. Theol. te Utrecht, Carolus Dematius, aet. 46, Ao. 1642, zonder naam van graveur, Johannes de Wilde ex., in fo., waaronder een zevenregelig Latijnsch vers, zijnde eene fraaije prent.
| |
[Soutman (J.)]
SOUTMAN (J.) wordt door eenige schrijvers als graveur genoemd, wegens de beteekening j.s., die op eenige werken gevonden wordt. Doch Nagler zegt, teregt, dat de Grafiegging van Christus, naar m. ang. de caravagio, kl. in 4o., met de letters j.s. sculpsit beteekend, van pieter soutman is, en dat, bovendien, deze letters ook wel voor jonas suyderhoef kunnen gelden.
| |
[Soutman. (Pieter)]
SOUTMAN. (Pieter) Deze uitmuntende leerling van rubens is door Immerzeel vermeld, die tevens zegt, dat er geen bijzondere levensberigten van dezen Haarlemmer bekend zijn. Daarop laat ik Theod. Schrevelius, in zijne Beschryving van Haarlem, bl. 383 spreken, als hij, de Werken van Frans Hals aldaar herdenkende, er op doet volgen: ‘peter soutman moet oock verhaelt wesen, in die regard, dat hy oock schilder geweest is van de Coningh van Polen, dat oock een tack aen syn croon is. En als hy wederom t'huis ghekomen was in 't vaderlant, en een huysvrou getrout hadde, waren veel burgers, so mans als vrouwen, begerig om van hem geschildert te worden; hy haddet soo druck dier tydt, dat hy se al niet konde geryven. Alsoo heeft hy sich inne gewickelt in de gunst van de Schuttery, dat hy een geheel Corporaelschap oock heeft geschildert, (hangende op de Schutters-doelen) tot eeuwige gedachtenis.’ - Hieruit blijkt, dat hij veel Portretten heeft geschilderd, die echter niet schijnen bekend te zijn, ofschoon Descamps verzekert, dat hij er te Berlijn en te Warschau heeft vervaardigd, terwijl ook andere auteurs dit melden, doch slechts op zijn gezag, welk een en ander door Schrevelius bevestigd wordt. - De gravuren, waarop staat p. soutman inv.
| |
| |
of effigiavit, daarvoor zijn door hem de teekeningen, of de sierlijke omgevingen, vooral van Portretten, naar andere meesters gemaakt, die veelal door zijn beroemden leerling jonas suyderhoef, en door c. visscher, p. van sompel, j. louys enz. gegraveerd zijn. - Bij Nagler vindt men 30 stuks zijner graveerwerken, meestal naar rubens en van dyck, vermeld. Ik voeg daarbij, dat er van hem uitgaan 14 Bladen met Titel: Afbeeldingen der Duitsche Keizers uit het Huis van Habsburg en Nassau, 1644, gr. in fo. - 21 Bladen met Titel: De Vlaamsche en Hollandsche oude Kerkpatronen, Bisschoppen, Heiligen enz., Haarlem, 1650, gr. in fo. - 8 Bladen met Titel: Afbeeldingen der oude Gothen, Wandalen, enz. Ibid., 1650, gr. in fo. - 38 Bladen met Titel: Principes Hollandiae etc. fideliter descripti; P. Scriverii, Ibid., 1650, gr. in fo. - Het jaar van zijn overlijden is niet bekend, doch het laatstbekende jaarmerk op zijne werken is 1650.
| |
[Souvr. (Hr.)]
SOUVR. (Hr.) Op eene prent, in fo. - oblong, voorstellende Een gezigt op den Plompentoren, te Utrecht, van den Cingel te zien, staat hr. souvr. - Wie is dat?
| |
[Spaak. (....)]
SPAAK. (....) Dezen kunstenaar vond ik vermeld, als afteekeningen gemaakt hebbende van de Jezuiten-kerk, te Brussel, die onder de belijste teekeningen in den Catalogue raisonné de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem, Gand, 1846, bl. 12, Nr. 82, 83 en 84 voorkomen, als: ‘Façade de l'église des Jésuites, batie sur les dessins de jacques franquart, Architecte, à Bruxelles, achevée en 1621 et démolie en 1811; dessinée et lavée par spaak. Pièce en haut. - Intérieur de la même église, dessinée et lavée par le même. Idem, Idem. - La même église, vue de coté pendant la dêmolition, dessinée et lavée par le même. Idem, Idem.’ - Het blijkt hieruit, dat hij de laatste teekening in 1811 heeft gemaakt, en dus kunnen de twee eerste wel vroeger door hem vervaardigd zijn, waardoor bij mij de vraag ontstaat, of hij ook, welligt, een ander is dan louis spaak, de Architect, te Brussel, die, in 1842, den prijs behaalde in den wedstrijd voor een entrepôt-dok aldaar, en bij Immerzeel staat vermeld? Deze zou alsdan wel een zoon van den eerstgenoemde kunnen zijn.
| |
[Spaan (J.)]
SPAAN (J.) vond ik als teekenaar vermeld in den Catalogus van Pieter Hasselaar, Amsterdam, 1797, op bl. 40, Nr. 11: ‘Zeven stuks diversche gezichten te Amsterdam, door j. spaan;’ en in dien van Gerret Braamcamp, Ibid., 1771, bl. 141, Nr. 48: ‘Een Wintergezicht, naar de schilderij van a. van de velde, 1662, berustende in 't Cabinet van den Heere G. Braamcamp, (Zie bl. 102, Nr. 240, in den Catalogus van Schilderijen) zeer uitvoerig in sapverwen geteekend door j. spaan, 1767, ƒ16-10.’
| |
[Spaendonck (Cornelis van)]
SPAENDONCK (Cornelis van) staat bij Immerzeel geboekt, en zijn sterftijd, in Januarij, 1840, is daar zeker goed opgegeven, dewijl Van Eynden en Van der Willigen, die hem bijzonder goed kenden, in hun Aanhangsel van 1840, zeggen, dat hij op het laatst van 1839, of in het begin van 1840, te Parijs, overleden is. - Hoe komt Nagler dan aan het berigt, dat hij vóór zijn broeder gerardus, die, in 1822, insgelijks te Parijs, overleed, reeds gestorven was, hetgeen door anderen, als Bryan-Stanley, zóó is overgenomen?
| |
[Spanjen, of Spaignien. (Hendrick van)]
SPANJEN, of SPAIGNIEN. (Hendrick van) Een Nederlandsch kunstgraveur, dien ik nergens heb vermeld gevonden, dan in de beroemde Verzameling van Ploos van Amstel, verkocht te Amsterdam, in 1800, en die, in den Catalogus der Prentkunst, onder de oude graveerschool, op bl. 179, staat geboekt. Ik mag aannemen, dat Ploos zijn Catalogus met kennis van zaken heeft gemaakt, en hier geene vergissing zal hebben plaats gehad. - Later vond ik dit bevestigd bij Nagler, die zegt, dat hendrick van spaignien, in 1635, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven, doch bij hem niet verder bekend is.
| |
| |
| |
[Speccard, Specart, of Spekart. (Joannes, of Hans)]
SPECCARD, SPECART, of SPEKART. (Joannes, of Hans) Van Mander vermeldt dezen jongen kunstenaar met lof, wegens zijn teekenen en schilderen, en zegt, dat hij hem te Rome - 1573 - leerde kennen. Hij was de zoon van een borduurwerker, te Brussel, en daar ook geboren. Op zijne terugreis naar de Nederlanden, is hij te Florence ziek geworden, keerde toen weder naar Rome terug, en overleed daar omstreeks het jaar 1577. - Ik bezit eene fraaije gravure, door harman muller, zijn tijdgenoot, uitgegeven, waarschijnlijk, naar zijne teekening, en joannes spekekt in., gesneden, voorstellende den H. Augustinus in zijne verheerlijking. De plaat is later in het bezit gekomen van Cornelis Danckerts, die haar, met zijn adres, hetgeen zigtbaar andere letters zijn, op nieuw uitgegeven heeft. - Voorts nog eene uitmuntende gravure door g. sadeler, in fo. plano, zijnde De Besnijdenis van het Kind Jezus, die schoon geordonnanceerd en goed geteekend is, joannes speccard in. Herman Adolfsz excud. Haerlemensis. - In de keizerlijke Galerij, te Weenen, is het Portret van jan speccart, borststuk, klein leven, aanwezig, door hem geschilderd in de kracht van zijn leven, gekleed in grijs gewaad; waarover een zwarte mantel, dien hij met de linkerhand vast houdt. Op deze schilderij staat h. specart; h. 2 vt., br. 1 vt. 5 dm. - Florentyn le Comte, in zijn Konst-Cabinet, II, bl. 514, zegt van hem: ‘jan speccard, schilder, heeft zeven stukhen van de Maagd Maria gemaakt, waarvan er zes door gilles sadeler, en de zevende door pieter perret gegraveerd zijn.’ - De bovengenoemde gravure, de Besnijdenis, zal dus wel een dezer prenten wezen. - Ik heb dat werk voor mij liggen, en er zijn slechts zes stuks, terwijl ik twijfel, of het zevende wel tot de oorspronklijke drukken, die bij Claes Jansz. Visscher, te Amsterdam, uitgegeven zijn, behoort, want Plaat I. stelt voor De Ontfangenis, en plaat 6, De Hemelvaart van Maria. Ook worden bij Nagler maar 6 stuks genoemd. - corn. cort heeft ook naar hem gegraveerd, als St. Laurens, kl. in fo., en St. Rochus, in 8o.
| |
[Specht, (Herman)]
SPECHT, (Herman) een graveur en kunsthandelaar, en tijdgenoot van caspar specht, die omstreeks 1688 werkzaam was.
| |
[Speel. (....)]
SPEEL. (....) Volgens Füssly, was deze een bekwame stempelsnijder, die, omstreeks 1780, in Holland, werkzaam was.
| |
[Speeth (P.)]
SPEETH (P.) wordt als een Nederlandsch kunstenaar opgegeven in den Catalogus van J. Vollenhoven, Amsterdam, 1822, bl. 12, Nr. 14: ‘Twee sluks met prachtige Italiaansche gebouwen, krachtig met roet, door p. speeth.’
| |
[Speldrickt, (Jan van der)]
SPELDRICKT, (Jan van der) een onvermeld kunstenaar, die in het midden der XIV. eeuw bloeide. ‘Hij heeft fraai in het koper geëtst, en in hout gesneden. Van hem is de Doode Christus, daar zijn naam heel-uit staat, 1542, en St. Jan en Maria in de lugt, 1549.’ Deze is met zijn monogram beteekend; de v en e aan elkaêr gehecht, waarboven eene s. Uit de onuitgegeven Monogrammen van Graveurs, van c. van den berg, van Haarlem, Ms., bl. 34, en in mijn bezit.
| |
[Spelt. (Adriaan van der)]
SPELT. (Adriaan van der) Immerzeel heeft het artikel van dezen kunstenaar geheel uit het tijdverband gerukt, zeggende, dat hij, in 1530, te Leyden, geboren, en aldaar in 1574 overleden is. Om dit in het ware daglicht te stellen, zal ik W(alvis) in zijne Beschryving van Gouda, (1713,) I, blz. 338, laten spreken: ‘adriaan van der spelt was mede syne geboorte aan Leiden, doch afkomstig aan der Goude, schuldig. Hy was uitnemend in 't schilderen van bloemen. Verbleef eenigen tyd aan het Hof van den Brandenburgschen Keurvorst. Keerde naar der Goude, woonde in de Peperstraat, het derde huis noordwaards de Komynsteeg, trouwde voor zyn derde vrouwe een Groeningsch quaadaardig wyf, die syn levensamp, eer hy noch den middeltrap des ouderdoms bereikte, in 't jaar 1673 uitblies.’
| |
| |
Duidelijker zal het niet behoeven te wezen, om het verschil van een eeuw, hierboven gemeld, te herstellen. - Zijn Portret is door b. vaillant sc., in zwarte kunst, waaronder staat: hadrianus vas der spelt, celebris apud Goudanos Florum Pictor. - Een Idem, g.a. wolfgang sc., in fo. Aan het kostuum van den persoon is genoeg te zien, dat men hem in het midden der XVII. eeuw te huis moet brengen. - Men wil, dat hij de kunst heeft geleerd bij den beroemden wouter crabeth, doch alsdan wel te verstaan bij diens kleinzoon, wouter pieterszoon crabeth. Zie aldaar.
| |
[Spiegel. (H.)]
SPIEGEL. (H.) Op dezen naam staat eene teekening geboekt, Een Manshoofd, met rood en zwart krijt, door h. spiegel, in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800. Teekeningen, bl. 233, Nr. 23. Daar deze teekening onder die der oude Nederlandsche meesters staat gerangschikt, heb ik vermeend, haar hier te moeten opnemen. Welligt is het werk van den vermaarden dichter hendrik laurensz. spieghel. Zie aldaar.
| |
[Spieghel, (Hendrik Laurensz)]
SPIEGHEL, (Hendrik Laurensz) een aanzienlijk koopman, te Amsterdam, meer als beroemd dichter dan als kunstenaar bekend, werd, aldaar, in 1549 geboren, en is te Alkmaar, in 1612, overleden. In zijn voornaamste Werk, Hert-Spieghel, in 1614 uitgegeven, komt, in mijne uitgave van 1694, in 8o., eene plaat voor, in fo. - oblong, Antrum Platonicum, beteekend h.l. spiegel figurari et sculpi curavit etc., die fraai gesneden is. Ik betwijfel, of dit wel werk van hem kan zijn; trouwens het is eene verkleinde kopij naar de groote schoone prent van j. muller.
| |
[Spierinc. (Gilles)]
SPIERINC. (Gilles) In de Rekeningen, Ms. van het O.L.V. Hospitaal, te Audenaerde, vindt men aangeteekend, op het jaar ‘1524-25. Item gilles spierinc van de heetcamer te verschildene XXX Sch. Par.’ Zie over het berigt dezer Rekeningen op HOEN (Jacop), en aan het slot van het Artikel SCHELDEN, (Paulus van der) waar hij mede onder de Beeldhouwers voorkomt.
| |
[Spierinc, (Nicolas, of Claeys)]
SPIERINC, (Nicolas, of Claeys) vind ik, als kunstenaar en schrijver, die, in 1469, te Brussel bloeide, vermeld. Toen heeft hij voor Hertog Karel van Bourgondië een Ms. met zijn penseel versierd, waarover in de Rekeningen het volgende voorkomt: ‘A claeys spierinc, enlumineur d'histoire, la somme de XLV livres, de XL gros, pour plusieurs parties d'istoires, vignettes et autres par luy faictes, du commandement de Monseigneur, en huit livretz où sont escriptes toutes les ordonnances de l'ostel de Monditseigneur, etc. - Et pour avoir porté ledit livre de Bruxelles à la Haye, en Hollande, comprins son retour: XL S.’ Zie Messager des Sciences etc., Gand, 1861, bl. 157.
| |
[Spierinx, Spierinckx, of Spierings, (....)]
SPIERINX, SPIERINCKX, of SPIERINGS, (....) een landschapschilder, uit Antwerpen, van wien, in 1771, twee schoone Landschappen, ter zijde van het Hoogaltaar in de St. Augustijnen-, en in de groote Carmelitenkerk een Idem, door de Oude eyckens gestoffeerd, aanwezig waren. - Bij Descamps wordt hij vermeld, als veel in Italië, te Lyon en te Parijs gewerkt te hebben; tevens zou Lodewijk XIV. eenige schilderijen door hem hebben doen vervaardigen, waarvan er zich echter geene in de Museums bevinden, zegt Nagler. Hij moet de kunst van schilderijen te kopiëren, als die van s. rosa, zóó goed hebben verstaan, dat zelfs kenners er door bedrogen werden. - Zijn bloeitijd wordt omstreeks 1660 gesteld.
| |
[Spiers (Adriaan van)]
SPIERS (Adriaan van) wordt aldus bij velen, en ook bij Nagler zoo genoemd, doch dit is eene vergissing; het moet albert van spiers wezen. Zie aldaar.
| |
[Spiers (Albert van)]
SPIERS (Albert van) is bij Immerzeel als een leerling van gerard de lairesse vermeld. Van Gool herroept dit berigt, II, bl. 502, en zegt: ‘albertus van spiers is een leerling van gulhelmo van ingen geweest, en niet van gerard de lairesse, zoo als in zijn leven door verkeerde berigten op pag. 242 (van zijn I. deel)
| |
| |
staat aangeteekent.’ - Door de Nalezingen en Verbeteringen over te slaan, worden de fouten voortgeplaun. - Om over den aard zijner historiële ordonnantiën en teekening te kunnen oordeelen, zie men den grooten Titel, door hem geteekend, en door j. mulder gegraveerd, voor het Werk, Waare Afbeelding der eerste Christenen, door Godfried Arnold, vóór het eerste deel geplaatst. Die voor het Tweede deel, als ook al de fraaije pronten in het geheele Werk zijn van den onnavolgbaren jan luiken. Dit is dus een vreemdsoortig toeval.
| |
[Spies (N.)]
SPIES (N.) wordt door Weyerman als een historie- en portretschilder van 's Hertogenbosch, die in de XVII. eeuw een luchtig en zwervend leven leidde, opgegeven. De letter n is meestal bij hem een teeken van den onbekenden Doopnaam.
| |
[Spilman (Henricus)]
SPILMAN (Henricus) staat bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er nog bij, dat men bij Nagler 24 nommers zijner etswerken, alsmede 11 idem in den trant van prentteekeningen, beschreven vindt. Verder voeg ik er bij Aangename Gezichten in de Landsdouwen van Haarlem enz. door h. spilman en c. van noorde enz.; Haarlem, by J. Bosch, 1761, in fo., zijnde 24 Afbeeldingen, drie op ééne plaat, boven elkander. - Zijn Portret is door c. van noorde del., door hem-zelven sculps., in fo. - Ik bezit nog een Idem, hem zeer oud voorstellende, zittende en leunende met beide handen op een stok, in prent-teekening-manier gegraveerd, kl. in fo., zonder eenigen naam, en welligt door hem.
| |
[Spinder, (Adriaen)]
SPINDER, (Adriaen) een geadmitteerd landmeter en teekenaar, te Haarlem, die (met izaak van der vinne) heeft uitgegeven: De ramp, die Kerk en Toorn, te Egmond op zee, den 27. November, 1741, is wedervaren; te Haarlem, 1741, in 4o. Dat ik van der vinne er bij voeg, is mij gebleken uit den Catalogus van vincent van der vinne, Haarlem, 1816, bl. 52, waar duidelijk de beide namen als vervaardigers van dit werk opgegeven staan.
| |
[Spinny, (Guillaume de)]
SPINNY, (Guillaume de) geboortig van Brussel, waar hij eerst, en daarna in Frankrijk, de kunst leerde; een bekwaam portretschilder, die zich te 's Gravenhage vestigde, omstreeks 1756. Hij was door zijne kunst zeer in aanzien, en in die dagen wel de primus in dat vak, totdat tisbein en anderen, mede van die eer en dat voordeel wilden genieten, door zich daar te vestigen. - Ik heb verscheiden stukken van hem gezien, die fraai van kleur en zeer bevallig zijn. Onder de hooge personen vindt men het levensgroote Portret ten voeten uit van Hare K. Hoogheid, de gemalin man Prins Willem V. (en genoemde Prins, dijstuk, met den staf van kommando in de hand, naar zijne schilderij door doboulois sculpsit, in gr. fo.), alsmede een kapitaal stuk met portretten van de Heeren Burgemeesters en Regeerders van 's Gravenhage, op het Stadhuis aldaar aanwezig. - Een Idem van Dus. F.C. Engel, in 1759 geschilderd, is door j. houbraken in fo. gegraveerd, waaruit men eenigzins over zijne bevallige schikking voor portretten, zelfs van dien aard, oordeelen kan. - P. Terwesten, Ms., waaruit ik dit Artikel gedeeltelijk heb getrokken, meldt tevens, dat hij nimmer heeft getracht, lid der Confreriekamer te worden, en allen omgang met de Haagsche kunstbroeders vermeed, ofschoon hij lang te 's Hage heeft gewoond, en (den 5. October) 1785 overleden is.
| |
[Spirinx. (Louis)]
SPIRINX. (Louis) Ofschoon uit Dyon afkomstig, wordt echter gemeld, dat hij, omstreeks 1650, steeds te Brussel werkzaam was. Hij heeft Titels en Boekprenten gegraveerd, die het jaarmerk 1641 tot 1674 voeren; alsmede eenige prenten in 8o., naar a. bloemaert, Landelijke Tafereelen voorstellende. Zijn werk is van middelmatige verdienste, en gewoonlijk beteekend l.s. - Bij Nagler staan 10 nommers vermeld.
| |
| |
| |
[Spirk (J.)]
SPIRK (J.) was een geboren Hagenaar, en discipel van gaspar netscher, die zeer goede portretten heeft geschilderd, volgens opgaaf van P. Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd op het jaar 1683 stelt, en zegt, dat hij van 's Hage naar elders vertrokken is.
| |
[Splinter (Gerrit)]
SPLINTER (Gerrit) wordt, door Van Mander, als een der meesters van abraham bloemaert, te Utrecht, genoemd. Ik vond hem ook in de volgende Rekeningen vermeld: ‘ger. splinter, schilder, van dat hy geschildert heeft het groot Wapen van syn Genade, (Frederik Schenk van Tautenburg), hangende voor de groote poort van 't hof archiëpiscopael, ende acht Wapenen, leggende opt graf van syn Genade, 3 gulden 7 st.’ Uit het Sterfhuis en de Nalatenschap van Frederik Schenk van Tautenborch, bij Dodt, Archief, IV. deel. - ‘Item corn. blommert, ja. fransz ende ger. splinter, van wapenen ende comportementen, als sy gemaect ende gehangen hebben aen de meyboomen voor syn Ex. ende syn Genade (Leycester) 24 £.’ Kameraars-rekening, 1585, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Splinter Jansz., (Jan)]
SPLINTER Jansz., (Jan) komt verscheidene malen in de Archiven te Utrecht, als schilder, voor, zooals uit het volgende blijkt: ‘Herman Tymensz., die zweert-veger, gaf ende maecte jan, jan splinterssoen, die scilder, die huysinge, gelegen in de Schoutenstege.’ Schepenbrief, 1507, in het Hypotheken-Archief, te Utrecht. - ‘Item soe heeft jan splintersz. die scilder, doe dat Gelt afgezet worde, die braspenningen gecontrefeyt op beyden syden, die men voor Hasenberg (Stadhuis) wthing, om te weten welke men voor braspenningen boeren soude ofte nyet, in twee tafelkens, te weten een dubbeld papier vol, ende een enkel; daeraen verdient 25 stuyvers.’ Kameraars-rekening, 1512, by Dodt, Archief, III. deel, bl. 205. In 1522 was hij reeds overleden, blijkens den volgenden Transportbrief: ‘Anno 1522 des Dynsd. nae St. Victoers dach. Dat voor ons etc. Yda, jan splinterss., die schilders wedue, dirck jan splintersz. die scilder ende Geertruyt zyn wyff, Cornelis, Jan Jacob, jonge Jan, ende Peternelle jan splinterss. voors. onmundige kynderen, die hy hadde by Yda zyn huysfrou voers. Ende gaven alse Yda, voers. met haers etc., dirck jan splintersz. ende Geertruyt zyn wyff voers., met gesamenderhant, Cornelis, Jan Jacob, jonge Jan ende Peternelle, jan splinters kynderen voers. met handen Gerit Claes Koenraetss. ende Zander Henricss., der heeren backer ten Doem tUtrecht, alse momboers hem by gescict van etc. Ende sy gaven etc. over, Gerit Rutgerss. van Oudewater, die coppedraeyer, den stadtbrieff van Utrecht ende den erffpacht etc. aen der huysinge ende hofstede van voren tot afteren etc., gelegen in de Backerstege, aen de noortsyde van der straeten, daer denselven brieff off spreeckt etc. - Transportbrief, in het Hypotheken-Archief, te Utrecht.
| |
[Splintersz. (Dirck Jan)]
SPLINTERSZ. (Dirck Jan) vond ik onder de Utrechtsche schilders vermeld, in den volgenden Transportbrief: ‘Anno 1523, des Dyncxd. nae St. Peters ende St. Pauwelsdach. Dat voir ons etc. dirck jan splinterssz. die schilder, ende gaff voir hem ende voir Geertruyt zyn wyff, Cornelis van Noerts dochter, daer hy etc. over Jacob Henrickss., die koekebacker, een huysinge ende hofstede, ende daertoe dat cleyn huysgen westwert an dese selve huysinge hangende offstaende van voren tot afteren etc., gelegen in de Wittevrouwen-straet, aen de zuytzyde der straten, daer Cornelis, die sichtemaker oistwert ende Dirck Wynter, die brouwer, westwert naest gelegen zyn.’ Transportbrief, in het Hypotheken Archief, te Utrecht. - Waarschijnlijk, was hij een broeder van jan. - Zie aldaar.
| |
[Spoede, (Johannes Jacob)]
SPOEDE, (Johannes Jacob) een schilder, van Antwerpen, die zijne studiën aan de Akademie aldaar waarnam, en zich vervolgens naar Parijs begaf, waar hij in watteau een vriend en meester vond. Later werd hij Professor, en zelfs
| |
| |
Directeur van de Oude Akademie van St. Lucas, aldaar, en is in die betrekking, in 1760, overleden. - Hij dreef ook kunsthandel. - Zie Nagler.
| |
[Sporckman, (Hubert)]
SPORCKMAN, (Hubert) van Antwerpen geboren, was een leerling van rubens. In de groote kerk der Carmeliten, aldaar, berust van hem De Pauselijke bevestiging der Carmeliten-Orde, en St. Carolus Borromeus, als voorspraak bij Maria, om de pestziekte te weren. - Zijn bloeitijd wordt omstreeks 1658 gesteld.
| |
[Spranger van den Schilden. (Bartholomeus)]
SPRANGER VAN DEN SCHILDEN. (Bartholomeus) Dezen, voor zijn tijd, beroemden kunstenaar door de fortuin naar verdienste beloond, vindt men naar waarde bij Immerzeel beschreven; trouwens, hij heeft de eer gehad van bijna door alle Kunstlitteratoren, ja, reeds door Van Mander, tot in de kleinste bijzonderheden, zijn leven en werken betrefferde, vermeld te worden. Ik zal, voor de curiositeit, wegens den smaak, en om de belangrijkheid, in verband met het gebruik van dien tijd, die niet zonder eigendunk en praalzucht was, het volgende hier mededeelen. Toen spranger voor goed in de gunst van Keizer Rudolf kwam, die eerst weinig met de kunst ophad, zooals Van Mander, zegt, en hetgeen ook, naar hem, in alle andere levensberigten van spranger voorkomt, bekroop dien Vorst de lust (waarschijnlijk, door zijn schilder te zien werken), om de kunst ook zelf te beoefenen, gelijk ik vermeld vond aan het slot van Rudolfs levensberigt, bij S. de Vries, dat hij ‘een seer uytmuntende kunstkamer van schilderijen had, waer aen hy geen geld had gespaerd, vermits hy, gelyk wy alreeds in den aenvang deeses Werks gesegt hebben, een seer groot liefhebber dezer konst was. Schilderde ook wel selfs tot syn vermaeck, met een taemlyk goede swier. In synen dienst had hy de vermaerde Meesters hans van aken en bartholomeus spranger van den schilden, behalve noch meer andere.’ - Volgens zijn wensch, verkreeg hij de dochter van een aanzienlijk koopman, te Praag, wiens vrouw eene Nederlandsche was. Van Mander zegt: ‘Hierop was spranger's eerste werk te Praag, 't geen in 't openbaar te voorschijn kwam, de Gevel voor zyn huis, uit den geele koper-kleurig geschilderd. Boven in de hoogte vertoonen zich, ter rechter zyde, kindertjes, levensgroote, die schilderen en tekenen; ter slinker, die beeldhouwen en tekenen; in 't midden een vliegende Merkuur, alle zo natuurlijk alsof ze leefden. Naar beneden maakte hij Lunetten of gewelfde boogen; onder deeze ziet men de Faam in 't midden, en daaronder Rome in de gedaante van een vrouwebeeld, staande op een' kloot, die van den Adelaar gedragen wordt, welke Arend komt tot onder aan de Fryse, of 't benedenwerk. Voorts is deeze Fryse vervuld met gevangenen en wapen-roof, of buit. Aan beide de hoeken van de Fryse staan twee groote beelden van agt voeten hoog, zynde het eene een Herkules, het andere de Gerechtigheid. Midden onder de Fryse staat een kindje, gekoloreerd en grooter dan het leven, houdende een Epitaaf; alles heerlyk om te zien; de beelden wonderlyk verheven of naar buiten uitkomende, en van eene ongemeene levendigheid.’ Dit geheel zal eene bijdrage tot de geschiedenis van onzen kunstenaar blijven, dewijl het zijn woonhuis en geen gelegenheids- of feestdecoratie was. - Het is hier de plaats voor mijne boven gemaakte opmerking, namelijk, dat de nieuwe Keizer Rudolf II, zooals gemeld wordt, ‘in het begin, naar 't scheen, de kunst niet zeer toegedaan was’ enz. Dit schijnt wel zoo gedacht te zijn, doch is, zeker, het geval niet geweest, want het tegenovergestelde had plaats. Ziehier wat genoemde S. de Vries, in zijn Vervolg op Gottfried,s Historische Kronyk enz., Leyden, 1698, in fo., I. deel, bl. 111, betreffende het boven aangehaalde, en bl. 3, ten aanzien van het hier volgende zegt: ‘Dickmael was hy (Rudolf) geerne alleen, tot waernemingen van godsdienstige pligten. Beminde geleerde lieden, de geschiedboecken en d' oudheden. Inzon- | |
| |
derheyd was hy een ongemeen groot lief hebber van konstige schilderijen. De geleerde Nederlander Daniel Eremita, (die in de Latijnsche tael heeft uyfgegeven de beschryvingh der Reys, van hem gedaen met den gesant des Groot-Hertogs van Florencen na 't keyserlyck Hof) verwyt onsen Rudolf vry wat steekeligh syn' al te groote lust tot de schilderkunst; door welcke hy niet alleen d'allertreflyckste stukken der beste meesters met ongelooflyck groote onkosten uyt al de deelen van Europa tot hem deed brengen; maer oock, sonder aght te nemen op syne keyserlycke Achtbaarheyd en Hoogh-aensienlyck ampt, geheele dagen langh 't werck der beroemdste schilders, welcke hy geduerigh aen syn Hof te Praegh hield, met sulck een onmatige begeerte aenschoude, dat hy daerover byna als buytensinnigh wierd.’ - (Wie denkt hier niet aan 's Keizers evenbeeld, onzen geliefden, ridderlijken Kunst-Mecenas, wijlen Z.M. Koning Willem II.?) - Bryan-Stanley zegt, dat zijn overlijden, te Praag, op 1628 wordt gesteld, gelijk dit ook bij Immerzeel staat geboekt, doch hij voegt er bij, dat de beste schrijvers dit jaar oningevuld laten. - Bij Nagler vindt men de volgende prenten, door onderscheiden graveurs naar zijne schilderijen en teekeningen vervaardigd, als: 8 stuks Voorstellingen uit het Oude en 37 uit het Nieuwe Testament; - 13 Heiligen; - 62 uit de Mythologie; - 22 uit de oude Legenden, Geschiedenis en Zinspelingen; - Eene Heksen-vereeniging in het Coliseum, en, eenige Landschappen. - Verder 6 stuks door hem-zelven geëtste prenten, als. St. Sebastiaan, aan den boom gebonden; rugwaarts beteekend, b. spranger Ant. F. h. 7 dm. 4½ str., br. 3 dm. 4 str., Par., zeer zeldzaam. - De Evangelist Joannes, met den Arend, idem als de voorgaande; h. 5 dm. 7 str., br. 7 dm. 6 str., idem. - St. Bartholomeus, met een geopend boek in de eene, en een mes in de andere hand; idem. 1589. - St. Paulus, dijstuk, met een groot geopend boek in de regterhand; in den rand twee regels; rugwaarts beteekend, bartholomeus spranger Antverpiensis fecit.... in Praga, 1589. - Johannes, predikende en doopende aan den Jordaan, 1593; Joannes Star etc. in fo. Deze prent wordt soms aan pieter aartsens toegeschreven, doch Weigel zegt, dat zij, zeker, van spranger is; als ook Een Man en Vrouw, elkander omhelzende beide met hoeden met pluimen op. Onderaan, Formam et flores singuli carpunt dies, in 4o. - Onder de zeldzame Afbeeldingen behoort zeker wel: ‘b. spranger en zijne vrouw, versiert met zinnebeelden door egidius sadeler sculp. 1595.’ Zie Nr. 2293 van den Catalogus van h. busserus, verkocht te Amsterdam, 1782, in 8o. - Ik bezit onderscheiden Portretten, hem voorstellende, die allen, zoo het schijnt, naar ééne en dezelfde afbeelding genomen zijn, en wel naar die, in een ovaal gevat, met sierlijk zinnebeeldig bijwerk, door johan muller, zoo uitmuntend te zijner gedachtenis gegraveerd, in gr. fo.; en nog eens deze prent met F. de Wit excudit, een latere druk. Hij schijnt met handen op de schilderij te zijn afgebeeld, die in het gemelde ovaal zijn weggevallen, doch in de Afbeeldingen, bij H. Hondius uitgegeven, wel te zien zijn. - Zijn geschilderd Portret berust in de Galerij te Florence, welligt door hem-zelven vervaardigd. - In de Galerij, te Weenen, zijn 16 stuks zijner schilderijen, alsmede Twee Portretten, op half-levensgrootte, hem nog jong, en in hoogen ouderdom, voorstellende, alsmede dat van zijne vrouw, Christina Muller, allen door hem geschilderd. - Hiernaar schijnt de gravure, met zinnebeeldig bijwerk omgeven, door e. sadeler sc., in fo., genomen te zijn. - Ik bezit zijn Portret, buste, levensgroot, uitmuntend in zijn tijd, welligt door hem-zelven geschilderd. Het is dezelfde kop, als op de gravure van j. muller, doch hij heeft hier een zeer hooge, zwarte muts op; ook is de kraag en kleeding meer huislijk afgebeeld; alles los en schilderachtig voorgesteld.
| |
[Spreeuw. (....)]
SPREEUW. (....) Ik heb eene schilderij gezien, voorstellende Een Philosoof,
| |
| |
in de manier van gerard dou, vrijwel geschilderd, en dat, waarschijnlijk, werk van een liefhebber, en met den naam spreeuw pinx. beteekend was.
| |
[Spriet, (Jan Frans van)]
SPRIET, (Jan Frans van) een schilder van Doornik, die, na zijne eerste studiën aan de Akademie, te Antwerpen, waarbij hij, in 1808, den eersten prijs behaalde, te hebben volbragt, zich, tot verdere voortzetting er van, naar Parijs begaf, en vandaar weder naar zijn vaderland terugkeerde. Hij schilderde portretten en huislijke tafereelen.
| |
[Spriet, (Jan van der)]
SPRIET, (Jan van der) een geboren Delftenaar, ‘die uit het Burgerweeshuis tot de kunst opgewiegt is, was een leerling van verkolje; hy was een goed portret-schilder, maar trok naderhand naar Engeland, alwaar hy trouwde en zich nederzette.’ Zie Beschryving van Delft enz. door R. Boitet; Ibid., 1729, in fo., bl. 791. - Naar de tijdorde te oordeelen, die Boitet in de levensberigten der kunstenaars heeft gevolgd, zou hij op het laatst der XVII. en nog in het begin der XVIII. eeuw gebloeid hebben. - Bryan-Stanley noemt hem v.d. spriett, en zegt, dat hij omstreeks het begin der XVIII. eeuw overleden is. - Hij heeft van zijn meester geleerd, in mezzo-tinto te graveren, gelijk een Portret, naar zijne teekening, van Thimoty Cruso, in 4o. en fo., dit uitwijst.
| |
[Springer. (Cornelis)]
SPRINGER. (Cornelis) Bij het levensberigt van dezen uitstekenden kunstenaar, door Immerzeel gegeven, moet ik nog voegen, dat hij de zoon is van willem springer, aannemer van publieke bouwkundige werken, en van Maria Elisabeth Doetzen; dat hij, in 1847, bij de Maatschappij Felix Meritis, op eene uitgeschreven prijsvraag, Eene Kerk van binnen te zien, de groote gouden Medalje behaalde. Op de Wereld-tentoonstelling te Parijs, in 1855, heeft hij den roem der Nederlandsche kunstschool, door zijne werken, mede geschraagd, en wel zóó, dat hij door de internationale Jury, bij de openbare prijsuitdeeling, eene eervolle melding verwerven mogt. Verder heeft hij, in 1857, de Stedelijke gouden Medalje op de Tentoonstelling, te 's Gravenhage, behaald; terwijl zijn Stadhuis, te Middelburg, op die van 1859, aldaar, dermate de hooge goedkeuring mogt wegdragen, dat in eene openbare beoordeeling verklaard werd: ‘indien c. springer niet is de eerste, dan behoort hij toch onder de voornaamste schilders van stadsgezigten te worden gesteld.’ Dit werd volkomen bevestigd door zijne schoone tafereelen, als: het Waaggebouw, op den Brink, te Deventer; - Gezigt achter de groote kerk, te Zalt-Bommel; - het Huis van Maarten van Rossum, te Zalt-Bommel, en, het Burger-weeshuis, die allen door hem op de Tentoonstellingen, te Utrecht en te Antwerpen, in 1861, geleverd waren, terwijl hij op die te Parijs, in hetzelfde jaar, drie stukken zond, een Gezigt der stad Culemborg; - Idem der stad Veere; - en, de Hoofdkerk van Zalt-Bommel. Een openbaar berigt uit Parijs, van 3 Junij, 1861, zegt daarover: ‘uw landgenoot springer heeft drie doeken gezonden, die door het groote publiek niet minder dan door de kenners bewonderd worden.’ - Hij heeft ook zes stuks etsen vervaardigd, en twee naar de teekeningen van j. pelgrom en e. koster, voor het Werk De Watersnood van 1855, die, met de prenten van andere meesters, ten voordeele der Noodlijdenden, vervaardigd zijn. - De Heer springer is gehuwd met Mejufvrouw Geertruida ten Cate, bij wie hij acht kinderen heeft verwekt. - In 1858, werd hij tot Lid van verdiensten der Academie van Beeldende Kunsten enz., te Rotterdam, en, in 1861 door Z.M. Koning Willem III. tot Ridder van de Orde der Eikenkroon benoemd.
| |
[Springer, (L.)]
SPRINGER, (L.) een kunstenaar, die in het begin dezer eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam bloeide, en mij alleen bekend is door de afbeeldingen van Hollandsche kleederdragten, bij E. Maaskamp, aldaar, uitgegeven in gr. 4o., als, Nr. 22, Een Delftsche boter-boerin, en Leydsche kaas-boer; beteekend l. springer ad viv. del, w. van senus sculp.
| |
| |
| |
[Spronck. (Emanuel van der)]
SPRONCK. (Emanuel van der) Van dezen kunstenaar zijn geen levensberigten bekend. Slechts ééne door hem geëtste prent, naar a. van ostade, het Feest onder de linden genaamd, is links, onder in den grond, bijna onleesbaar, met emanuel van der spronck fecit beteekend, in 8o. - Zou deze misschien ook in verband kunnen staan met j. van sprong? - Zie aldaar.
| |
[Sprong, (Gerard)]
SPRONG, (Gerard) bij Immerzeel vermeld, als de zoon van cornelis engelse (lees engelsche), ‘die nu de naem gerard sprong heeft aenghenomen, is met een luchtighe sprong, die hy in de kunst gedaen heeft, syn vader verby ghepasseert, die daeruyt gescheyden is, leeft nu op zyn rust.’ Zie Th. Schrevelius, Beschryving van Haerlem enz. Ibid., 1648, bl. 382.
| |
[Sprong, (J. van)]
SPRONG, (J. van) Of deze verwant was met gerard sprong, reeds bij Immerzeel geboekt, kan ik niet beslissen; doch dat hij goed schilderwerk heeft geleverd, blijkt uit een stuk bij De Smeth, te Amsterdam, in 1810, verkocht, voorkomende onder Nr. 94: Het Afbeeldsel van een Heer, ten halven lijve, in het zwart gekleed, met een ronden hoed en kanten kraag; h. 31, br. 26 dm. Amst. Ook op de Verkooping van T.J. Mensart, Ibid., 1824, waren, onder Nr. 159, Twee stuks Mans- en Vrouwen-portretten, door j. van sprong, ieder h. 8 plm., br. 6 plm. 6 dm.
| |
[Spruyt, (E. Peter)]
SPRUYT, (E. Peter) kunstschilder en graveur, uit Antwerpen, van wien geen levensberigten bekend zijn. Füssly noemt hem johannes, en verbetert Gandellini en Basan, die hem p. spruyt heeten; doch hierin dwaalt Füssly, zegt Nagler, dewijl deze kunstenaar e.p. spruyt heet. - Zijn naam en de letters, of het monogram p.s., komen op zijne werken voor. - Van deze prenten staan 15 stuks bij Nagler vermeld, meestal naar rubens, d. teniers en j. van goyen gegraveerd. Op die, waar Christus aan St. Thomas, op zijne wonden wijst, staat e.p. spruyt sculp.; op de Virgo immaculata, p. spruyt fec. 1787, en de Susanna met de boeven, voert het jaartal 1765, allen naar rubens. - Bryan-Stanley zegt, dat hij, in 1740, te Antwerpen, werd geboren, en dat hij zijne voornaamste woonplaats te Gent had, waar hij Directeur der Akademie was; doch daar hij p.l.j. spruyt, bij Immerzeel vermeld, niet kent, die daar in 1727 is geboren, dezelfde vakken beoefende, en het Directeurschap er bekleedde, zoo geloof ik, dat Bryan eene fout heeft begaan, die aan Stanley, ofschoon deze Nagler heeft gebruikt, niet in het oog gevallen is.
| |
[Spruyt, of Spruit. (J.)]
SPRUYT, of SPRUIT. (J.) Van dezen kunstenaar is mij medegedeeld, dat er eene met dien naam beteekende schilderij, voorstellende Maria-boodschap, was voorgekomen, die alle kenmerken droeg van uit de School van rembrandt te zijn. Dit kan alzoo geen werk wezen van jacob philips spruyt, - Zie aldaar. - want deze leefde veel te laat, om van die School gebruik te kunnen maken, of hij moet alleen de werken van dien grooten kunstenaar tot zijne vorming hebben gebruikt.
| |
[Spruyt, (Jacob Philips)]
SPRUYT, (Jacob Philips) geboren te Gent, waar hij, zoowel als te Brussel, de kunst heeft geleerd. Hij schilderde portretten en moderne gezelschapjes, en heeft zich eerst eenigen tijd te 's Gravenhage, daarna langen tijd te Delft, opgehouden, en is later vertrokken naar zijne geboorteplaats. Uit P. Terwesten, Ms., die hem op het jaar 1764 heeft geboekt, toen hij te 's Hage woonachtig was. - Welligt is hij een broeder van p.l.j. spruyt, bij Immerzeel vermeld. Zie nog op SPRUIT. (J.)
| |
[Spruyt. (J. van der)]
SPRUYT. (J. van der) Van dezen kunstenaar komt in prent voor de Graftombe van Hugo de Groot, door hem fecit. Zie Catalogus van Hasselaar, Amsterdam, 1797, bl. 26. - Hij heeft ook gegraveerd het Portret van Joh. Habbema, Predikant, te Rotterdam, oud 53 jaar, overleden in 1801, oud 68 jaren, naar j. buys,
| |
| |
door j.v.d. spruyt, 1785, in fo.; voorts heeft hij ook afbeeldingen naar het leven geteekend; zoo kwam mij voor het Portret van Willem George Frederik, Prins van Oranje en Nassau, Generaal in dienst van zijne Keizerlijke Majesteit, N. Cornel excudit, te Rotterdam, beteekend j.v.d. spruyt ad viv. del., in 8o. Het is raadselachtig, in hoever hij dit Portret naar de natuur geteekend heeft; ik geloof veeleer, dat hij naar een vroeger portret er een met veranderingen heeft vervaardigd, als zijnde de Prins hier met een overdreven-grooten punthoed afgebeeld.
| |
[Spyck. (F.A. van)]
SPYCK. (F.A. van) Ofschoon hij geen overvlieger was in de kunst, zag ik toch van hem eene prent, voorstellende een Gezigt op het kasteel Rammekens, door hem fecit, 1785, die mij aanleiding gaf, hem hier te boeken.
| |
[Spyck (Hendrik van)]
SPYCK (Hendrik van) vond ik bij Nagler, als een bekwaam portretschilder, te 's Gravenhage, die in de tweede helft der XVII. eeuw bloeide, vermeld. Hij heeft het Portret van Spinoza geschilderd, die, te zijnen huize, aldaar in 1677, overleden is. Zijn sterfjaar is niet bekend, terwijl ik hem ook niet in de Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, vond ingeschreven. Welligt, was hij een aanhanger der gevoelens van den roemrugtigen Benedictus de Spinoza, die mede de kunst, tot uitspanning, beoefende, en, even als deze, heeft ook van spyck een afgetrokken leven geleid.
| |
[Spyk (Jakobus van)]
SPYK (Jakobus van) wordt door Houbraken, II., bl. 349, onder de Roomsche Bentbroeders, de Tuberoos genoemd, en dat hij Portretschilder, te 's Gravenhage, was. - Nagler heet hem, bij vergissing, jan.
| |
[Spyk (J. van der)]
SPYK (J. van der) is mij alleen als graveur bekend, door eene prent, het Stadhuis te Oudewater voorstellende, door hem sculp., naar de teekening van h. de winter, voorkomende in de Beschryving dier stad, door G.R. van Kinschot, Delft, 1747, in 4o., bl. 29. - Nog zag ik een fraai, uitvoerig bewerkt Titelplaatje, in 12o., voor het Werk: Pomponius Mela, A. Gronovii; Lugd. Bat., apud S. Luchtmans, 1744, beteekend j.v.d. spyk delin. et fecit; benevens De Plundering van Payta, in Z.-Amerika, door het Engelsche scheepsvolk, idem, idem.
| |
[S.R.]
S.R. Van dezen mij onbekenden kunstenaar heb ik voor mij liggen eene kapitale prent, in den trant van of naar berchem; tegen een heuvelachtigen grond ligt een aantal hoornvee, schapen en een paard, waarbij een staande ezel enz. Op de hoogte, bij geboomte, eene schoeijing, waar tegen een herder leunt. Op den voorgrond, bij eene waterplas, een hond, die aan zijne natuurlijke behoefte voldoet, tegen den rug te zien, beteekend s.r., zijnde de s. wat kleiner aan den stok der r. gehecht; ovaal, h. 325, br. 247 str. Ned., met de marge. Een exemplaar daarvan, op zwaar velin papier gedrukt, berust bij den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht. Wie is nu de vervaardiger van deze uitmuntend-behandelde ets? Er moeten immers van zulk eene bekwame hand meer werken bestaan. Mag men hier aan salomon ruisdael denken, van wien geene etswerken bekend zijn, en is het welligt eene later gevonden plaat, daar toen afdrukken op velijn papier van getrokken zijn?
| |
[S.T.]
S.T. Daniël in de Leeuwenkuil, door s.t. geschilderd. Deze schilderij vind ik door een vers van Jan Vos bezongen, die haar toen te Amsterdam, dus omstreeks het midden der XVII. eeuw, heeft gezien.
| |
[Staak (Ype en Jurjen)]
STAAK (Ype en Jurjen) waren glasschilders, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw, in Friesland, bloeiden. In de dorpskerken, te Scherpenzeel en te West-Stellingwerf, vindt men geschilderde glazen, met geschriften enz., die door ype, in 1788, vervaardigd zijn; en in die te Engwierum en Oostdongeradeel zijn nog twee glasramen ten deele aanwezig, die de namen van beiden als vervaardigers vermelden. Zij zijn netjes geschilderd, doch hebben slechts middelmatige kunstwaarde;
| |
| |
trouwens die kunst was toen reeds zóó in onbruik en zóó vervallen, dat 't bevreemdt, wanneer zij nog in dien tijd beoefend werd. Medegedeeld door den Heer A.J. Bruinsma, te Leeuwarden.
| |
[Staal (P.)]
STAAL (P.) een landschapschilder, die, omstreeks 1616, in de Nederlanden, werkzaam was, en den trant van jodocus de momper nabootste. Zie Nagler.
| |
[Staben (Hendrik)]
STABEN (Hendrik) staat bij Immerzeel vermeld, die een zijner voornaamste werken, het Iwendige van eene Galerij, met schilderijen en beelden versierd, vermeld. Bryan-Stanley, die het stuk gezien heeft, zegt het volgende: ‘Die schilderij bevindt zich thans in Engeland; zij is afkomstig van den Graaf De Morny, te Parijs, waar zij, in 1848, door de voorname kunsthandelaars, Gebroeders Smith werd gekocht. Dit stuk is geveild onder den naam van palamedes, met wiens werk het echter weinig overeenkomst heeft. Pligt is het, regt te laten wedervaren aan den kunstenaar staben, door de aandacht hierop te vestigen, dewijl er weinigen zijn, die met zijne werken gemeenzaam zijn bekend. Het is eene schilderij, die tot een sieraad kan verstrekken voor de rijkste verzameling van Hollandsche of Vlaamsche schilderkunst.’ - Ik hecht aan deze verklaring over onzen kunstenaar waarde, en deel ze daarom hier meê.
| |
[Stael. (Evert)]
STAEL. (Evert) De volgende historische herinnering brengt ons in kennis met een schilder, die, in het begin der XVI. eeuw, te Utrecht bloeide. ‘Donderdag nae Reminissere, anno 1514. Zander Roelof, Jans van Valenders huysfrou, tuychde by hoeren eede, zoe zy mitten recht daertoe gebracht is van evert stael, die schilder, alse dat haer wel kenlicken ende indachtich is, dat zy gesien heeft, dat doe Jacob Strick, die wyntapper, sal. ged., offlivich geworden was, Jutte, Ruerick Henricss. die backersdochter, die Jacob Stricken voers. huysfrou was, ende nu ter tyt evert stael's voers. huysfrou is, optie tyt, doemen Jacob voers. begreven ende wten huys aen t Oude Kerckhoff dragen soude, voor den doede voers. wten huys ginck, soedat zy voir die bair wtstreeck, ende Jutte voers. haer hant ende des kynts hant, dat Jutte voers. by Jacob voerg. heeft, optie kiste leyde ende oock die sluetelen, die zy hadde, optie selve kiste leyde, daer Jacob voers. doet inlach, ende doe worde Jacob voers. ter kercke wert gedragen.’
| |
[Staelpaert. (Jherom)]
STAELPAERT. (Jherom) In de Rekeningen, Ms., van het O.L.V. Hospitaal, te Oudenaerde, vindt men aangeteekend op het jaar ‘1570-71. Item betaelt jherom staelpaert, schildre, van een veue du lieu te betrecken, dienende ter proces jeghens de meerschen van Eyne, VJ Lib. IIIJ. lib.’ - Dit zal, mijns inziens, zijn het teekenen van een plan met aanduiding der goederen, die aan het genoemde Hospitaal toebehoorden, gelegen in de nabijheid van het dorp Eyne. Zie over de bron dezer Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Staets. (....)]
STAETS. (....) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven, te Rijssel, worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A staets de scildre, de Ypper, paié pour IIJ jours, a XIJ S., XXXVI S. Zie over deze werkzaamheden, mede door hem verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op REGNAULT. (Amand.)
| |
[Staets van Campen, (Dierick en Jan)]
STAETS VAN CAMPEN, (Dierick en Jan) vader en zoon, waren kunstenaars die door Guicciardyn, in zijne Beschryvinge der Nederlanden, worden genoemd onder de Antwerpsche glasschilders, die in de eerste helft der XVI. eeuw bloeiden. Naar den naam te oordeelen, zouden zij dus van Kampen afkomstig zijn geweest.
| |
[Stalbent, of Stalbemt, (Adriaen)]
STALBENT, of STALBEMT, (Adriaen) en, zoo ik meen, niet van stalbent, zooals Immerzeel en anderen melden. In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vond ik aangeteekend: ‘adriaen stalbemt wierd Meester ontfangen 1610. Stierf in het laatst van 1662, of in het begin 1663.’ Dit komt alzoo wel
| |
| |
overeen met Houbraken, die zegt: ‘Hy leefde en woonde binnen Antwerpen, en oeffende de konst noch in zyn 80ste jaar.’ Hij noemt hem adriaen stalbemt. - Bryan zet het woord van, als een punt van bedenking, tusschen twee haakjes. - Op zijn graf, te Putte, in Noord-Brabant, staat het volgende te lezen: ‘Hier leyt begraven adrianus stalbemt, konstryken schilder, stierf den 21. September, 1662, ende juffrou Barbara van Delft, syne huysvrou, sterft 5 December, 1663. Wilt onser indachtich w(wezen) die voorby g(gaat.)’ - Men wil, dat hij, wel waarschijnlijk, een discipel van den Ouden franck, in wiens trant hij schilderde, zou geweest zijn. Hij heeft veelal het inwendige der kerken, door pieter neefs geschilderd, fraai gestoffeerd. Verder wordt de opmerking gemaakt, dat al de landschappen, die gewoonlijk op zijn naam voorkomen, het werk zijn van hendrik stabent (staben); - Zie aldaar. - doch de meergemelde Mols, Ms., zegt, dat die zeldzaam voorkomen, omdat ze zonder naam zijn, en dikwijls voor werk van paulus bril zijn verkocht. - Hij heeft ook geëtst, zegt Bryan, Een ruïne van een Engelsche Abdij, met een herder en vee, met zijn naam beteekend, h. 8 dm., br. 12 dm. 1 str. Par.; zeldzaam. - In de Kon. Galerij, te Dresden, vond ik tien stuks kleine schilderijen van dezen meester, meestal Mythologische voorstellingen, en in die, te Berlijn, een stuk, de Stal van Bethlehem, met de Herders, die het kind Jezus aanbidden enz. - Zijn Portret, door hem-zelf geschilderd, is in de Galerij in Leopoldskron, van Graaf L. von Firmian. p. pontius heeft een Idem sculp., naar a. van dyck, in fo. Hiernaar hebben z.b. bichard en sahler kopijen gemaakt; onder allen staat adrianus stalbent.
| |
[Stalbent. (Johannes)]
STALBENT. (Johannes) Nagler noemt dezen een landschapschilder, van wien (volgens hem) De Bie zegt: ‘men ziet van hem in een beroemd kabinet een schoon Hollands dorp met figuren, en ik vermoed, dat de Oude breughel naar hem heeft gestudeerd.’ Ik heb dien tekst bij De Bie niet gevonden.
| |
[Stalburgh. (J. van)]
STALBURGH. (J. van) Deze bekwame graveur, die in het midden der XVI. eeuw bloeide, voerde tot monogram eene v, waarin staande eene i, en om wier stok eene s is gehecht, nagenoeg gelijk aan het merk van jan van somer, en even als de Duitsche graveur jan schweizer dat voerde. Volgens een berigt van Mr. Schoon, directeur van het Koninklijk Prentkabinet, te Berlijn, behoort, naar alle waarschijnlijkheid, het genoemde merkteeken aan stalburgh te worden toegekend. Men vindt het op een stel van zeven prenten, (waarvan hij er maar zes kent) voorstellende de Zeven Hoofdzonden, met de burin gegraveerd naar m. van veen, (heemskerk) of f. floris. Het zijn zittende vrouwen in landschappen, van hare attributen omgeven. Van onder, op elk blad, zijn Hollandsche verzen geplaatst, met de namen der Ondeugden in het Latijn, in het midden der prent, nu eens boven, en dan weder onderaan geplaatst. De prentjes zijn ongeveer groot 32o. - Hij heeft ook den Parnassus, door Cock uitgegeven, naar frans floris gegraveerd. Zie Brulliot, App., 1. Part.
| |
[Stalins (Jean)]
STALINS (Jean) was, waarschijnlijk, een kunstschilder, die, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Oudenaerde, bloeide. In de Archiven van het O.L. Vrouwe Gasthuis, aldaar, vindt men in de Rekeningen van het jaar 1629 vermeld: ‘Item betaelt an Mr. jean stalins voor leverynghe van zes schilderyen XXX lib. 1631. Item voor de groote schilderye in de Salette, VIIc lib.’ - Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van DELEHAYE. (Pierard) - Of hij die stukken als schilder, of als handelaar heeft geleverd, staat niet bepaald uitgedrukt, ofschoon hem de naam van Meester wordt gegeven, zooals dit gewoonlijk voor schilders plaats had. Ik, voor mij, zou het er voor houden, dat hij de levering heeft gehad; immers, het groote stuk, waarvoor 700 livres betaald zijn, moet nog
| |
| |
al van hooge kunstwaarde zijn geweest, en daarbij den tijd, 1631, in aanmerking nemende, toen de Vlaamsche School in haren hoogsten bloei was, dan kon deze onze stalins niet dusdanig in het vergeetboek zijn geraakt, wanneer hij de vervaardiger geweest ware, die zoo aanzienlijk werd beloond.
| |
[Stalpert (Daniel)]
STALPERT (Daniel) is met een paar regels bij Immerzeel vermeld. - Nagler zegt, dat hij uit Brabant en bouwmeester was der stad Amsterdam, doch dit staat verder nergens opgegeven; alsmede dat hij ook een Plan van Amsterdam, en een Gezigt op de Admiraliteits-gebouwen, in 2 bladen, uitgegeven heeft. - Het is vreemd, dat deze beroemde bouwmeester alleen bij den bouw van het alom vermaarde Stadhuis te Amsterdam wordt genoemd, waarover Commelin, in zijne Beschryving der stad Amsterdam, bl. 255 zegt: ‘Eindelijk, na rypen overleg wierd de schets, door jacob van campen en daniel stalpert ontworpen en geordonneerd, opgenomen; hebbende ook deeze bouwmeesters hun vliegend verstand en schrandere hersenen, aan dit meesterstuk zoodanig doen blyken, dat de lof en eere die hen er van toekomt nooit ter vergeeting zal overgeleverd worden.’ Uit deze getuigenis, van een stadgenoot, onder wiens oog alles is geschied, en die met al de stedelijke handelingen van nabij bekend was, blijkt, zonneklaar, dat zij beiden dit gebouw, van af het ontwerp, tot de voltooijing toe, hebben volvoerd. Wat is nu de reden, dat, over het algemeen, van campen als de bouwmeester er van wordt genoemd. Is het partijdigheid, die zich later heeft doen gelden, en zoo tot het nageslacht gekomen is? Die schijnt wel in het spel te zijn geweest; want ik lees in Alle de Gedichten van Jan Vos, Amsterdam, 1726, I, bl. 303. (Tweede druk) Op d' Afbeelding van den E. daniel stalpaardt enz. Dus ziet men stalpaardt, die noch nydt noch laster vreest; - Maar 't Raadhuis aan het Y vertoont zyn wakkre geest; - Hier hoeft hy Roomen noch Atheenen, niet te wyken. - Vernuft wordt best gezien door leevendige blyken.’ Volgens deze lezing van Vos, onder wiens oog alles heeft plaats gehad, is weder stalpert alleen de bouwmeester. Zeker is het intusschen, dat van campen de hoofdrol in den vorm van het gebouw, en vooral in de versierselen, zoo in- als uitwendig, als ook het toezigt op de uitvoering zal hebben gehad; terwijl stalpert meer den bouw zal hebben bestuurd, zoodat men in de uitgave van het Werk over het gemelde Stadhuis, dat lang na beider dood is verschenen, alleen de afbeeldingen der twee voorname mannen van campen, als bouwmeester, en a. quellinus, als beeldhouwer gevoegd heeft, zonder iets over de geschiedenis van den bouwzelven te vermelden, waardoor, natuurlijk, zij algemeen zijn bekend gebleven. - Het is hier de plaats, om iets in te lasschen, dat mij tot heden, als tot de geschiedenis van dat gebouw behoorende, geheel onbekend was, te weten: in den beroemden Catalogue des Livres etc. de J.F. van de Velde, docteur etc. à Louvain; Breda, 1833, II, bl. 264, Nr. 8204, vond ik ‘Nette printverbeeldingen van twee kloeke houten modellen, in 1699 vervaardigd, voor het staande houden van het schoone kostelijke dak over de groote zaal van het Stadhuys te Amsterdam, in 8 koperen platen, in fo.’ Er schijnt dus werklijk eenig gebrek aan dat gewelfde kapwerk te hebben plaats gehad, niettegenstaande de eerste kap, weder later, in 1685, ‘van zwaar Iers hout is vernieuwd.’ Zie Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, Ibid., 1765, in fo., II, bl. 6a. - Onze daniel stalpert behoort, meer dan waarschijnlijk, tot het aloude geslacht Stalpert van der Wiele, wiens naam, door huwelijk (1486) met de weduwe van Adriaan van der Wiele, met Johan Stalpert vereenigd is. Dat de naam Stalpert veelmaal afzonderlijk voorkomt, blijkt ook uit een grafschrift van Mr. Joannes Stalpert, overleden 1630, in de Oude Kerk te Delft, die toch van dit geslacht was; bijgevolg kan ook deze daniel
| |
| |
er toe behooren. Tevens komen er veel van dit geslacht voor, die door huwelijk aan kunstenaars waren verwant. Ziehier een uittreksel uit de Genealogie van het geslacht Stalpert van der Wiele, in het bezit van den Heer A.J. Bruinsma, te Leeuwarden, en mij welwillend meêgedeeld: ‘Anna, dochter van Cornelis Stalpert van der Wiele, Raad en Rentmeester-generaal van 's Konings Domeinen over Kennemerland, en Josina de Jong, dochter van Jan de Jong, griffier van 't Hof van Holland, en van Anna van Heemskerk van Bekestein, trouwde frans hals, schilder te Haarlem. - Eva, dochter van Mr. Jan Stalpert van der Wiele, en van Elisabeth van Lambroek, trouwde jacob van gheyn, kunstschilder te 's Gravenhage. - Catharina, oudste dochter van Cornelis Stalpert van der Wiele, en van Lucia van der Maas, trouwde jacob vroom, landschapschilder. De tweede dochter, Magdalena, trouwde jan de bray kunstschilder en architect te Haarlem, die in 1664 overleed; zij stierf 25 April, 1680, nalatende een zoon Jan Lucas de Bray.’ - Deze bijdrage heb ik nu eerst kunnen opnemen, en in het Aanhangsel op mijn Werk zal bij de genoemde kunstenaars hiernaar verwezen worden.
| |
[Stam. (Mej. R. van de)]
STAM. (Mej. R. van de) Op de Tentoonstelling, in 1818 en 1820, te Amsterdam, waren van deze kunstenares geteekende Portretten.
| |
[Stampart (Frans)]
STAMPART (Frans) wordt bij Immerzeel en andere auteurs aldus genoemd. Onder een Portret van Carel III., Kon. v. Spanje, door p.v. gunst sculp., in gr. - plano, staat f. stanpart ad vivum pinxit. Wat is nu goed? - Zijn Portret, se ipse pinx. et sculp., komt voor in stampart's und prenner's Wiener Galeriewerk, in 8o.
| |
[Stanere. (Thierry van)]
STANERE. (Thierry van) In de Archiven van Rijssel vindt men in de Oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1416, aangeteekend, dat ‘thierry van stanere, valet de chambre et Orfèvre de MdS.’ was. Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Tom. I, Sec. Partie; Paris, 1849, in 8o., p. 147; ook komt hij op dat jaar, blz. 156, als stempel-graveur voor: ‘A thierry de stanere, garde de la monnoye de MS. en Flandres, la somme de cent huit heaumez d'or du pris de quarante gros - que deue lui estoit pour lor et façon du Scel de secret et ung Signet d'or, à signer les lettres closes de MdS. pesant XIIIJ, les chaynes un marc, trois onces, six esterlins, et pour iceulx seel et signet avoir fait graver aux noms et armes de MdS., IJc XVJ Liv. VIJ S.’
| |
[Staphorst, (Abraham)]
STAPHORST, (Abraham) zoon van Do. Johannes Staphortius, te Dordrecht, was een goed portretschilder, die in het midden der XVII. eeuw bloeide, doch, zegt Houbraken, wiens levensgedrag juist het tegenovergestelde van dat zijns vromen vaders was.
| |
[Star. (Dirk van)]
STAR. (Dirk van) Immerzeel noemt dezen voornamen graveur van star, doch hij zegt niet, waarom de naamspelling alzoo voor vast door hem is bepaald, zijnde zij immers nog verre van bewezen, dewijl al zijne werken enkel beteekend zijn met eene d en v, en eene Star er tusschen geplaatst, waar boven meestal het jaartal wordt gevonden. Daaruit zijn onderscheiden benamingen afgeleid, die hier en elders zijn beschreven, als dirk van starre, van stern en ook versterre, - Zie bij mij aldaar. - verster en van star. - Om de zeldzaamheid van zijne prenten, waarvan Bartsch er 19 beschrijft, en van bovendien nog 2 uit de Collectie van Otteley., bij hem niet genoemd, wil ik er hier enkele mededeelen, als: 1.) Eva en de kleine Cain, 1522 A.G. (Augustus) 19. - 2.) De Zondvloed, 1544. - 3.) Christus roept Petrus en Andreas, 1523. - 4.) St. Pieter wandelt op de zee, 1525, Dec. 30. - 5.) Christus verzoeking door den Duivel, 1525. D. * V. April 11. - 6.) Christus en de Samaritaansche Vrouw,
| |
| |
1523. - 7.) De H. Maagd, met St. Anna, 1522. D.C. (December) 31. - 8.) St. Bernardus 1524. Oct. 3. - 9.) St. Lucas schildert het afbeeldsel van de H. Maagd, 1526. Juli 28. - 10.) St. Elisabeth, 1524. Nov. 15. - 11.) Venus, 1524. Oct. 20. - 12.) Een Faun, 1522. Sept. 14. - 13.) De man met de wondervisch, 1522. A.G. (Augustus) 16. - 14.) De Goudsmid, zonder datum. - 15.) De slapende Man, 1532. Oct. 10. - 16.) De dronken Tamboer, 1525. Mert 18. - 17.) De Tamboer en een kind, 1523. Oct. 14. - 18.) De man met een schild, waarop wapens zijn afgebeeld, 1522. - 19.) Een Vrouw met een ruitvormig (lossange) wapenschild, 1525; - en, bij Otteley: 20.) St. Christoffel, waarvan de datum niet is opgegeven. - 21.) Eene houtsnede van het Inwendige van een gebouw, met eene Galerij, en een menigte figuren. Ik kan daar nog bijvoegen 't Fortuin vaart in een schelp, 1524. Oct. 20. - Maria geeft aan een kreupele een aalmoes, 1524. Nov. 13, - en, een slapende Man, met een hond bij zich, 1523; Oct. 10. Het teeken in 't midden, naar de linker zijde. 1526. - In den Catalogus van Ploos van Amstel, Prentkunst, bl. 179, waren drie stuks der bovengemelde prenten, die aldaar genoemd worden, ‘door d. van der sterre.’ - Er zijn nog prenten beteekend, bij de auteurs, die over de Graveerschool hebben geschreven, niet bekend, want ik lees bij Collot d'Escury, Hollands Roem enz., Deel III, bl. 211, waar die ijverige kampvechter voor de eer zijns vaderlands spreekt over de oude Graveerschool van Holland, en van der starre hooglijk roemt, ja, ver boven jacob cornelis van oostzaan en anderen stelt, zeggende: ‘Jammer is het, dat er slechts een twintigtal zijner plaatjes bekend zijn; onder deze munt de grootste van alle, de Zondvloed, uit; maar de Verzoeking in de Woestijn, de Roeping van Petrus en Andreas, en (dus Nr. 3 en 5.) de Bisschop, of Heilige, voor Maria met het Kind Jezus knielende, welke wij in de Verzameling van Royer kunnen zien, zijn zoo voortreflijk, dat, om deze alléén, die meester een voornamen rang in onze kunstschool bekleeden mag.’ - Nog vond ik aan geteekend, dat hij ook wel een figuurlijk teeken op zijne prenten heeft gebezigd, zoo als ik er een op het portret van cornelis cort - Zie aldaar. - bezit, zijnde een goudsmids soldeerbusje.
| |
[Star, (François van der)]
STAR, (François van der) ook onder den naam van franciscus stella bekend, was een jongere broeder van jacobus van der star, of stella, geboren te Mechelen, en, gelijk anderen melden (even als zijn broeder), te Lyon, in den jare 1601. Hij werd door zijn broeder, dien hij in Italië verzelde, onderwezen in de kunst. Hij schilderde historiestukken, maar heeft het nooit tot de uitstekende hoogte van zijn onderwijzer in alle vereischte deelen kunnen brengen. In eenige kerken, te Parijs, zijn enkele schilderstukken van hem aanwezig, onder anderen, in die van St. Augustinus, Een doode Christus, met de Maagd Maria en St. Jan. - Hij is, te Parijs, in 1661, overleden. - Volgens Filibien, zou hij den 26. Julij, 1647, in den ouderdom van vier-en-veertig jaren, overleden zijn.
| |
[Star, (Jacobus van der)]
STAR, (Jacobus van der) meer onder den naam van jaques stella bekend, (en niet te verwarren, zoo als de meeste auteurs hebben gedaan, met den Italiaanschen jacobo stella) was de zoon van françois van der star, schilder, van Mechelen geboren, of, zooals weder anderen melden, in 1596, te Lyon, en te Parijs, in 1657, overleden. Na het onderwijs van zijn vader genoten te hebben, heeft hij zich, tot uitbreiding zijner kunsttalenten, naar Italië begeven, hetgeen van hem zóó spoedig een roem deed uitgaan, dat hij, te Florence, van den Groot-Hertog, een verblijf en pensioen verkreeg, gelijk aan dat, hetwelk jaques collot er genoot. Na een vierjarig verblijf, vertrok hij vandaar naar Rome, waar hij zich, gedurende veertien (?) jaren, bezig hield met de kunst.
| |
| |
Vervolgens verzelde hij den Marquis de Créquy naar Parijs, waar hij dadelijk door dien Heer werd aangesteld, en vervolgens door den Kardinaal de Richelieu en door Koning Lodewijk XIII., die hem tot zijn hofschilder benoemde, met een jaarwedde van 1000 livres en een in de Louvre aangewezen verblijf. Later heefft Lodewijk XIV. hem benoemd tot Ridder der Orde van St. Michiel. - Hij behandelde voornamelijk het historiële vak, en heeft daarvoor de antiken en raphael, met het beste gevolg, bestudeerd; vele zijner werken zijn te Rome, waar hij, weder volgens andere berigten, elf jaren heeft vertoefd. Zijne voornaamste werken, te Parijs, berusten in de Oude Kerk van St. Germain, onder anderen, de Doop van Christus, door Joannes in den Jordaan. - De Aankondiging, in de Nonnenkapel van Maria-Hemelvaart, en Christus met de Samaritaansche vrouw, in die der Carmeliten. - Na hem hebben zich al de stella's in Frankrijk gevestigd, en de geslachtsnaam van der star is, waarschijnlijk, verloren gegaan. - Er zijn eenige houtsneden en etsjes van hem bekend, die gewoonlijk zijn beteekend i * fecit, of jaques *, als: de Aflating van het Kruis; - de H. Dominicus, hebbende in de eene hand eene leliebloem, en in de andere een boek; - en, de Ceremoniën der Huldiging van den Groot-Hertog van Toscanen, op St. Jansdag, 1621. - Felix Bogaerts zegt: ‘men heeft van hem 29 geëtste prenten, voorstellende Het leven van de H. Maagd, en 50 stuks gravuren, voorstellende Kinderspelen, benevens nog een groot aantal Vazen enz.; doch dit is zonder zekerheid en verward opgegeven. - In den beroemden Catalogus van Teekeningen en Prenten van den Kanonik van St. Gomer, te Lier, Pierre Wouters, enz.; Bruxelles, 1797, vindt men, op bl. 197: ‘Nr. 2145, 18 prenten door en naar j. stella, waarvan er eenige de oorspronklijke onderwerpen in St. Jan, te Florence, voorstellen; groote en schoon geëtste prenten, door hem vervaardigd.’
| |
[Starckman. (P.)]
STARCKMAN. (P.) In het midden der voorgaande eeuw, beoefende deze de graveerkunst, te 's Gravenhage, blijkens eene zeer groote plaat, door eene bekwame hand gesneden, onder den titel van: Le noble jeu des Armoiries de l'Europe, enrichy de Cartes géographiques. Opgedragen aan George, King of Great Britain etc., par J.J. Cheneviere. Uitgegeven te 's Gravenhage, by Jan Block, op den hoek van het Singel, by de Plaats.
| |
[Stark. (J.H.)]
STARK. (J.H.) Deze Amsterdamsche kunstliefhebber, of schilder, heeft op de Tentoonstelling, in den jare 1840, daar proeven van zijne bekwaamheden doen zien, als: een stuk, voorstellende een Schilder in eene nis; - en, de Ruïne van eene Kapel. - Later heb ik niets meer van zijne werken vernomen.
| |
[Starre. (Dirk van) Zie op Star en Versterre. (Dirk van)]
STARRE. (Dirk van) Zie op STAR en VERSTERRE. (Dirk van)
| |
[Starrenberg, (Jan) Zie Sterrenberg. (Jan)]
STARRENBERG, (Jan) Zie STERRENBERG. (Jan)
| |
[Statius (Johannes)]
STATIUS (Johannes) was een plaatsnijder en drukker van Belgische afkomst, zegt Nagler, omstreeks 1580-1590, te Rome, werkzaam.
| |
[Staveren, (J.H. van)]
STAVEREN, (J.H. van) Ik bezit een aantal prentjes, in de manier van prentteekeningen vervaardigd, naar schetsjes van a. van ostade, c. dusart enz., en wel in onderscheiden staten gedrukt, die echter, hoe getrouw ze ook mogen gevolgd zijn, slechts middelmatige verdienste hebben. Velen zijn beteekend j.h. f., sommigen niet, en slechts op één, dat, zonder twijfel, ook door hem is gemaakt, zijnde een op eene bank zittende, tegen zijn rug geziene Boer, die een pijp rookt, staat c. dusart inv. j.h. van staveren fec. - Hij is, waarschijnlijk, dezelfde, die ook in mezzo-tinto gegraveerd, doch het daarin mede maar tot eener geringe hoogte gebragt heeft. Zie op J.H.
| |
[Stavoren. (.... van) - Zie, bij Immerzeel, op Staveren. (Johan Adriaan van)]
STAVOREN. (.... van) - Zie, bij Immerzeel, op STAVEREN. (Johan Adriaan van)
| |
| |
| |
[Stavorius. (....) - Zie bij Immerzeel op Staveren. (Johan Adriaan van)]
STAVORIUS. (....) - Zie bij Immerzeel op STAVEREN. (Johan Adriaan van)
| |
[Steekel. (Andries)]
STEEKEL. (Andries) Pieter Terwesten, Ms., voert dezen als een beeldhouwer op, die in het jaar 1700 bloeide, doch kent noch zijn geboorte-, noch sterfijd en plaats.
| |
[Steelant (Jan van)]
STEELANT (Jan van) vond ik in de Schepen-Registers der Stad Gent, op het jaar 1468, aldus vermeld: ‘Kenlic zy allen lieden, dat jan van steelant, schildere, commen es voor scepen van der kuere in Ghent, ende bekende sculdich zynde Janne en Lievin Tayaert, de somme van VIIJ S. gr. van huushuere. Actum 27 Octobre 1468.’ - Zie Messager des Sciences etc.; Gand, 1859, bl 201.
| |
[Steen (Jan)]
STEEN (Jan) een der beroemdste schilders, die, in de XVII. eeuw, in Holland bloeiden, en wiens geslacht, even als hij, te Leyden heeft gewoond, zooals blijkt uit een Ms., van Ryckhuizen, zijnde eene Genealogie van den Schilder jan steen, berustende in de Akademische Bibliotheek, te Leyden. Daarin komt voor, dat zijn grootvader, Jan Dirksz. Steen, geb. 24 Jan., 1560, overleden 20 Julij, 1625, trouwde voor de eerste maal Swaentje Cornelisdochter, geb ..., overl. 28 Maart, 1606, nalatende 10 kinderen, waarvan het achtste, Havic Jansz. Steen, geb. 20 October, 1602, overleden.... trouwde met Lysbet Wynbrantsdr. Capiteyns (30 October, 1625, Elisabeth Wynbrantsdr. Thadeus (Capiteyns). Deze waren de ouders van onzen kunstheld jan havicsz. steen, geb... overl... trouwde Margriet van Goeyen, bij wie hij verwekte Taddeus, Cornelis, Catharina en Johannes. Door dit eerste huwelijk, met de dochter van den kunstschilder jan van goyen, zijn leermeester, wordt het jaar 1636, algemeen, en zelfs nog door Immerzeel, voor dat zijner geboorte gesteld, hetgeen natuurlijk moet vervallen, en tot 1626, of 1627, worden teruggebragt, dewijl in de Huwelijks-registers is ontdekt, dat ‘den 19. September, 1649, te 's Hage, jan steen, met Margareta van Goyen, dochter van den schilder jan van goyen’ in den echt trad, zoodat hij dus 22 of 23 jaren oud, en, gelijk verhaald wordt, nog leerling bij van goyen was, toen hij huwde. Dit klinkt beter, dan hem in 1636 te doen geboren worden en op zijn 13. jaar te laten trouwen; bovendien moet het huwelijk zijner ouders, 1625, waaruit hij het eerste kind was, dit nog nader bevestigen. Deze oorspronklijke bewijzen vindt men in De Navorscher, 1858, VIII, bl. 246, medegedeeld, door den Archivaris der Stad Leyden, Joukhr. Rammelman Elsevier, van wien men verder in deel V., bl. 328, een Artikel over jacob van der borcht leest, waarin aan het slot gezegd wordt: ‘Door dit huwelijk van abraham de gheyn, werd deze de Neef van den Schilder jan steen (wiens geboorte niet in 1636, maar, zeker, in 1626, te Leyden, plaats had. Hij was Roomsch.’) Dit komt overeen met het berigt van Houbraken, die zegt, dat zijne zuster, eene geestelijke dochter, hem in het sluiten van zijn tweede huwelijk met Marritje Herculens behulpzaam was, bij wie hij nog een zoon dirck verwekte. In de Registers der Huwelijken, op het Stadhuis te Leyden gesloten, vindt men: ‘Den 6den April, 1673, te Leyden, aengeteekend: jan steen, wedr. van Margaretha van Gooyen, wonende op de Langebrug, vergezelschapt met Vechter van Griecken, syn swager, op de Haerlem-straet, met Maria van Egmont, wede. van Nicolaes Herculens, wonende op de Coepoortsgracht, vergezelschapt met Margareta Steen, haer bekende, op de Haerlemstraet, en met Jufr. Josyna van Schuylenburg, haer bekende, op de Vismarkt. Dit huwelijk is den 22. April, 1673, te Leyderdorp, gesloten.’ - Zie De Navorscher, VIII, bl. 246. - jan steen is te Leyden, in 1679, overleden, zooals in het Begraafnisboek staat vermeld: ‘3 Februarij, 1679. De St. Pieterskerk en Twee bolwerken. jan steen, Langebrugge’ waaruit tevens blijkt, dat hij tot zijn dood toe steeds hetzelfde huis, hetwelk hij altijd bewoonde, op de Langebrug, te
| |
| |
Leyden nog bezat, en bijgevolg zijn boedel niet had verteerd. Men wil, dat hij uit zijn tweede huwelijk een zoon, theodorus, of dirck, nagelaten heeft. Zie op STEEN, (Dirck) en op STEEN, (Jan) van Alkmaar. - Het zou overbodig zijn, in mijn Werk meer dan deze hoofdpunten, het geslacht en den ouderdom van jan steen, die naar de laatste ontdekkingen duidelijk bewezen zijn, op te nemen; dewijl het aan deze parel van Neêrlands kunstkroon is te beurt gevallen, dat eene wèl-versneden pen, alles, wat hem en zijne werken betreft, door den druk algemeen bekend heeft gemaakt, namelijk: jan steen. Etude sur l'art en Hollande, par F. van Westrheene Wz.; La Haye; M. Nyhoff, 1856, in 8o. Met Portret. j.l. cornet f. 1855. De Heer Westrheene heeft niet alleen aan het vaderland, maar ook aan Europa, de dienst bewezen, om den grooten man van den door Houbraken op hem gelegden blaam, ‘dat zyn schilderyen zyn als zyne levenswyze, en zyn levenswyze als zyne schilderyen,’ volkomen te zuiveren. Die zich echter aan het gezag van Houbraken wil houden, kent de waarde en onwaarde van diens Werk niet, en het wordt hem van harte gegund, zich met zijne spinrokpraatjes te verlustigen, welke hij-zelf verklaart, dat hem - niet uit legale bewijzen - maar alleen ‘uit onpartydige monden zyn verhaalt,’ en waarvan er eenige zelfs door iemand als J.G. Weyerman, II, bl. 364, voor leugens worden verklaard, terwijl hij andere, hem bekende personen noemt, met wie die vermelde kluchten zijn voorgevallen. Men moet Houbraken met veel omzigtigheid voor de geschiedenis raadplegen: zijn Werk is vol fouten, en het heeft mij vrij wat moeite gekost, om zijne onkunde in de meeste geschiedkundige feiten te regt te brengen, vooral voor wat in zijn Werk goed had behooren te zijn. - Zoo is het ook met anderen gesteld. Ware cornelis de bruin - Zie aldaar. - niet zoo gelukkig geweest van nog bij zijn leven te kunnen logenstraffen, dat niet hij, maar een ander van dien naam, een der aanranders van het leven van Jan de Wit was, wie zou hem later hebben verdedigd? Niemand, en het zou dan een historisch feit gebleven zijn. - jan steen heeft evenwel nimmer zijne werken zóó zedeloos voorgesteld, dat hij door de Regering moest vervolgd worden, gelijk romein de hooghe, wulfraat, torentius - Zie aldaar. - en anderen; en is het wel zeker, dat men in die kringen te huis behoort, die door dezen of genen met penceel of pen zijn geschetst? Waar moet het dan met Huygens Korenbloemen, en andere deftige mannen heen? Een dronkaard vernietigt zijne verbeeldingskracht, welke hij steeds door den drank weder tracht op te wekken; dit zal wel tijdelijk helpen, doch zeer kort duren: zijne werken nemen spoedig in kunstwaarde af, terwijl die van jan steen steeds in kunstwaarde toenamen. Wie moest meer door de verbeeldingskracht werken, dan hij? en wie heeft juister de huislijke bedrijven in alle standen naar waarheid teruggegeven, dan hij? Het zijn, zoo als men nu zou zeggen, photographiën der natuur, daar allen, die hem zijn voorgegaan of hebben gevolgd, slechts tooneel-voorstellingen dezer bedrijven hebben geleverd. Aangenomen, dat jan steen niet zulke lage, gemeene of zedelooze tafereelen had behooren te schilderen, dan nog mag men vragen, of ik niet moet aannemen, dat toen, en thans nog, het beschaafde publiek de schuld dier voortbrengselen droeg? Had men ze niet gekocht, en van zich geworpen, dan zou jan steen wel andere onderwerpen hebben moeten schilderen, of tenminste het aanstootelijke weglaten, om in zijne behoeften te voorzien. - Ik mag den grooten lof, dien de beroemde schilder Sir josua reynold, in zijne Academische Redevoering enz., Amsterdam, 1787, in 8o., blz. 147, aan jan steen toekent, hier niet achterhouden. Sprekende over de groote bekwaamheid van frans hals en van van dyck, over de uitdrukking en hartstogten, in hunne werken getoond: ‘zoo schijnt (zegt hij) jan steen een der vlytigste en
| |
| |
nauwkeurigste waarnemers van die des gemeenen volks geweest, van hetgeen voorviel in de tooneelen, die hy bezogt, en die voor hem een Academie waren; en ik kan my ligt verbeelden, dat zo deeze buitengewoone Man het geluk had gehad van in Italiën, in plaats van Holland geboren te zyn, in Rome, in plaats van in Leyden te woonen, en eenen michel angelo en raphael in plaats van eenen brouwer en van goyen tot leermeesteren te hebben: zo zou dezelfde scherpzinnigheid, de diepe inzigt, waar mede hy de onderscheiden karakters en de uitdrukking zyner gemeene voorwerpen, zo nauwkeurig onderscheidt, wanneer hy ze in de verkiezing en navolging van dat gene wat in de Natuur groot en verheven is, geuit had, op gelyke wyze gelukkig geweest zyn, en zyn naam zou onder de groote pylaren en steunzels onzer kunst pronken.’ - Welk eene lofrede, door een vreemde uitgesproken over den man, wiens nagedachtenis in zijn vaderland door een drukkenden blaam wordt verguisd! wiens leven en daden in volksboeken zoodanig zijn verspreid en wortel hebben geschoten, dat het moeijelijk is, er den laster van uit te roeijen, om de waarheid te doen zegevieren. De Heer Van Westrheene heeft den moed gehad, om als de ijsbreker ten deze voor het beschaafde publiek op te treden, en in zijn voetspoor doen zich mannen voor, om aan de mindere volksklasse de waarheid wegens het bijzondere leven van jan steen, in verband met zijne werken beschouwd, meer van nabij bekend te maken. Met dat edele doel trad ook de Heer Mr. W.M.J. van Dielen, Wethouder der stad Utrecht, op, bij gelegenheid der Prijsuitdeeling aan de Stads-scholen van Teeken-, en Bouwkunde enz., in December, 1860, die in zijne toen gehouden Redovoering jan steen, tegen zijne aanranders verdedigde, en, met warmte voor de waarheid bezield, ten aanhoore van eene talrijke schaar, zich, onder algemeene goedkeuring, loflijk van die taak heeft gekweten. Dat men elders zich zulk eene gelegenheid mede ten nutte make, en spoedig zal de nagedachtenis van jan steen, ook als mensch, weder in de algemeene achting zijn hersteld. - De stellige bewijzen, dat hij ook te Delft zou hebben gewoond, zijn tot nog toe niet gevonden. Zeker is het, intusschen, dat in de Registers van het Schildersgild, te Leyden voorkomt: ‘18 Maart, 1648. jan steen voor zyn inkomen betaelt ƒ1-10 st. - April 1653. 't Jaergeld betaelt, (heeft de voorgaende jaeren uit de stad gewoont) ƒ1-10 st. - 1658. Voor zyn jaergeldt betaelt ƒ0-15 st. Uyt de stad vertrokken - en van 1673 tot 1678 jaergeld betaelt,’ waaruit blijkt, dat het Register hem als overleden vermeldt. - Ik moet hier nog bijvoegen, dat de Heer Westhreene zegt, dat jan steen geen herberg te Leyden zou gehouden hebben. Dit komt echter met de waarheid niet overeen (zegt Elsevier, in den gemelden Navorscher) want in de Geregtsdagboeken der Stad, letter PP., leest men, op den 17. November, 1672: ‘jan steen. Gelycke appostille verleent aen jan steen geconsenteert ende toegestaen, om alhier ter stede de neringh van openbare herbergh te mogen houden, ende ter Secretarie deser stede ten behouve van de armen betalende een som van vyftig stuvers.’ Hij kon op geen gemaklijker wijze modellen en stof voor zijne werken uitdenken, dan ze onder zijn dak te nemen; bovendien zal zijn bierhuis wel zeer bezocht zijn geweest, en behoorde dit toen tot eene eerlijke burgernering. - Men vindt in het gemelde Werk van den Heer Westrheene eene Algemeene Lijst der werken van jan steen, Eerste gedeelte, waar ze zich bevinden, met historische bijdragen voorzien, en het lot van elke schilderij, met de meeste zorg, uit oorspronklijke bescheiden, opgemaakt, zijnde 202 stuks. Het Tweede gedeelte, van Nr. 203 tot 482, bevat de schilderijen, wier aanwijzing van de plaats, waar ze zich thans bevinden, den schrijver ontbreekt. Derde gedeelte, 48 stuks Teekeningen van hem, of die aan hem worden toegekend; en van 49 tot 76 Teekeningen naar jan steen;
| |
| |
terwijl het Vierde gedeelte, 57 stuks Gravuren en Etsen bevat. De eerste vier nommers zijn door hem, of worden aan hem toegekend, waarvan Nr. 1 en 2, in 's Rijks Museum, te Amsterdam, berusten, als: Nr. 1. Een binnenhuis met Boeren; links beteekend j. steen, bijna weggeveegd; regts h(ans?) steen; h. 3 dm. 11 str., br. 4 dm. 11 str, Par.; zeer zeldzaam. Hiervan bestaan ook drukken zonder naam, zegt Nagler. - 2. De Bestraffing; familie-tafereel, in een binnenhuis; h. 5 dm. 3 str., br. 4 dm. 7 str. Hiervan is ook in het Museum, te Berlijn, een exemplaar. - 3. Op een leuningstoel zit een lagchende Boer, met spitse muts op; h. 4 dm. 6 str., br. 3 dm. 5 str.; niet beteekend. - 4. Een lagchende Boer, borststuk, met ronden hoed op; regts, bij den rand der plaat, de helft der buste eener Boerin; h. 2 dm. 2-3 str., br. 1 dm. 8-9 str. Deze wordt door eenige liefhebbers voor werk van ostade, van d. ryckaert, of van p. snayers gehouden. R. Weigel (Supplément au Peintre-graveur, Tom. I., p. 175) ziet er den trant in van t. wyck. - Welk een ontzettend getal kunstwerken van ééne hand, met de meeste zorg, ja, zelfs hoogst uitvoerig geschilderd! Moet niet ieder zich schamen, den maker er van immer voor een onzedelijken dronkaard te hebben gehouden, daar hij meer dan het dubbele getal der kunstgewrochten dan andere, ter goeder faam bekende kunstenaars, heeft voortgebragt? Aangezien nu de bewijzen voor zijn bijzonder leven ontbreken, maar niet die zijner werken, die dit logenstraffen, zoo zijn de laatste bewijzen alleen door de rede aanneemlijk. Het is zeker, dat er nog méér stukken dan de bovenvermelde bestaan; want ik heb gezien in den boedel van Dr. Rovers, verkocht te Utrecht, omstreeks 1820, eene Dorpsschool (een andere dan Nr. 67), waar alles in de war is: de Meester slaapt op zijn lessenaar; een scholiertje houdt een papier onder zijn neus, waarop drek ligt; op den voorgrond houdt, een meisje een waterkruik vast, waarin een jongen zijn water loost; een varken loopt door de school, en vreet de schoolschriften op enz.; eene uitmuntende uitvoerige schilderij, die de algemeene bewondering gaande maakte. Voorts zag ik, vóór eenige jaren, bij den Heer Van der Ven, te 's Hertogenbosch, de Groetenis van Maria aan Elisabeth, in een burgerbuurt van zijnen tijd voorgesteld, met kloeke beelden, fiks geschilderd. - Minder bekend is ‘De Vlugt van Joseph en Maria, met het Kindje, door jan steen, in een landschap van jan lievensz. ƒ160;’ dit stuk was op de Kunstverkooping van C. Wittert van Valkenburg, gehouden te Rotterdam, 11 April, 1731, zijnde een ander dan Nr. 208. - In de genoemde Lijst zijner werken, is Nr. 1 zijn Portret, dat op 's Rijks Museum, te Amsterdam, berust. - In dat te 's Gravenhage is de Familie van jan steen, waaronder hij-zelf, een pijp rokende, voorkomt; door oortman gegraveerd voor het Musée-Français. - In de Verzameling van M.A. Baring, Esq., te Londen, berust zijn Portret, waar hij, op een stoel zittende, de mandoline bespeelt; c.w. marr sculp. Hiervan bezit ik eene fraaije gravure, in mezzo-tinto, door j. gole. - jan steen en zijn vrouw, en nog eens dezelfde twee stuks; en, eindelijk, nòg een Portret van dezen kunstenaar. Er worden nog meer schilderijen opgegeven, waarop men meent, dat zijn Portret voorkomt. - Behalve deze vond ik in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, Nr. 458, jan steen. ‘Dezen snaakschen Kunstheld ziet men hier verbeeld, in levensgrootte, leunende met zyn handen op een tafel. Fraai door hem-zelf geschilderd, op doek; h. 27½, br. 23½ dm. Rhijnl.;’ en, Nr. 459. ‘Denzelve Schilder. In dit stuk ziet men hem verbeeld, zittende en rustende met den linker arm op den rug van den stoel; zeer fraai geschilderd door den Ridder karel de moor, op doek en paneel; h. 9, br. 7½ dm.’
| |
[Steen, (Jan)]
STEEN, (Jan) van Alkmaar. Het is hier de plaats, om te zien, of er werklijk
| |
| |
te Alkmaar een jan steen geweest is, die, even als de Leydsche, zulke tafereelen vervaardigde, die tevens aldaar brouwer was, en op wien eigenlijk al het potsige en snaaksche, aan den Leydschen schilder, volgens de legende, toegedicht, toepaslijk zou zijn? Ik beschouwde deze zaak van zooveel gewigt, dat ik mij tot den Heer C.W. Bruinvis, te Alkmaar, wendde, die, bekend als een kundig navorscher, mij de volgende geschiedkundige feiten dienaangaande heeft meêgedeeld: ‘Het is mij nooit gebleken, dat onze Alkmaarsche jan steen brouwer geweest, of zoodanig beroep in zijne woning uitgeoefend is; 't huis staat aan den Dijk, op den hoek van de Kaarsenmakers-gracht, nu bewoond door den Heer F.M. van de Velde. Daar wordt nog zijn Portret bewaard, tot voor korte jaren aanwezig boven de deur eener kamer, die als spekmarmer geschilderd en met vergulde ornamenten voorzien was. In de zaal bevond zich vroeger een (nu verkocht) schoorsteenstuk, door hem geschilderd, voorstellende Eene Vrouw, met een kind op haren schoot, terwijl een man, over hare schouders heen, daarop, met welgevallen, nederziet. In een ander vertrek waren naakte, spelende Kindertjes geschilderd, en verschillende Glazen van het huis waren in kleuren of in het graauw beschilderd, o.a. met de Werken van barmhartigheid. Op andere glasruiten zijn de ingesneden namen van jan steen, Cornelis Steen en Maartje Steen, met de jaartallen 1751-53 gevonden. Een Koopbrief, nog bij het huis aanwezig, vermeldt een' Jan van der Mey, eenigen zoon van Jufvrouw Vrouwtje Steen, die eene dochter en medeërfgenaam is geweest van zijn oom Claes Ziewertsz. Steen.’ - Het genoemde Portret van jan steen ‘is ten halven lijve en levensgroot, een gespierd man, met zware om de kin te zamen loopende bakkebaarden, welgevormd gelaat, fieren blik, hals en borst ontbloot, gekleed in een wambuis, van boven tot onder met kleine knoopjes, en flaauw-groenen vilten, schuin oploopenden hoed, met slappen, met goudkoord omzoomden rand. - Om het nonchalante te verhoogen, heeft een of ander liefhebber er een kort pijpje bij geschilderd, dat er, blijkens den vorm der lippen, niet bij behoort.’ Verder zegt de Heer Bruinvis: ‘had ook hier, in Alkmaar, de vrolijke jan (en zooveel later dan de Delftsche) [Leydsche] geleefd, de overlevering zijner kluchten zou nog in den mond van het volk leven, en misschien zouden mijne voorouders, te zijnen tijde, reeds ijverige aanteekenaars, er wel iets van hebben geboekt. - In het Historisch-Archief, op het Stadhuis, zal, welligt, nog iets over hem te vinden zijn, doch tot heden is dat nog niet geregeld, en dus onbruikbaar.’ - Uit het een en ander blijkt dus, dat er wel een schilder jan steen in Alkmaar heeft bestaan, doch die geen brouwerij heeft bezeten; dat zijne werken geen boertige waren, zooals die van den Leydschen jan, maar meer ernstige onderwerpen betroffen; en dat dus het berigt van v. van der vinne dienaangaande aan Van Eynden en Van der Willigen, I, 421, medegedeeld, volkomen met de bovengemelde berigten strookt. Ter aangehaalde plaats zegt hij: ‘Te Alkmaar is een jan steen geweest. De voorstelling van het Gebed vóór het eten, door hem geschilderd, heb ik daar zien verkoopen, en is na dien tijd, in openbare veiling, alhier (te Haarlem), door mij verkocht. Het was eene fraaije schilderij, doch helderder van kleuren, galanter van behandeling, maar niet zoo fiksch of meesterlijk geschilderd, als de stukken van den ouderen en zoo algemeen bekenden jan steen; en het is mij gebleken, dat hij van veel later tijd geweest is, dan de oude of Delftsche (Leydsche) kunstenaar van dien naam.’ - Als er verder gemeend wordt, dat deze, zoo gelijk in naam, van het Leydsche geslacht zou afstammen, zoo is dit wel waarschijnlijk, doch het blijft, mijns inziens, altijd maar eene gissing, die, door beider toevallige ontmoeting op het terrein der Kunstgeschiedenis, vrij natuurlijk, is ontstaan.
| |
| |
| |
[Steen. (Theodorus, of Dirck)]
STEEN. (Theodorus, of Dirck) Bij verscheiden Kunstenaarsbiographen, wordt deze als een zoon van den beroemden jan steen van Leyden vermeld. Nagler en anderen noemen hem, even als zijn vader, van steen, en zeggen, dat hij, volgens Descamps, een beroemd beeldhouwer was, en aan een der Duitsche hoven gearbeid heeft, doch waar en wanneer, zegt men niet. - In het aangehaalde Werk van den Heer Van Westrheene Wz., op jan steen vermeld, wordt, op bl. 92, gezegd, dat het, inderdaad, wel kan zijn, dat de vermelde theodorus, de beeldhouwer, een zoon was uit het tweede huwelijk van jan steen, met Maria van Egmont, Wed. van Nicolaes Herculens. Ondanks mijne nasporingen, zegt hij, heb ik geen stellige bewijzen dienaangaande kunnen vinden. Wel meldt hij, op bl. 88, dat nog als bewijs van jan steen's tweede huwelijk, in het Doopregister van de R. Katholijke kerk, te Leyden voorkomt: ‘16 Julius, 1674. theodorus fil. jons steen et Maria N. suscept. Vecter van Griecken en Catharina Steen.’ Men vindt hier dezelfde namen terug, zegt hij, die reeds bekend waren, te weten, dien van den schoonbroeder en van de zuster van jan steen.
| |
[Steen. (Frans van der, of van de)]
STEEN. (Frans van der, of van de) Deze bekwame kunstgraveur is door Immerzeel vermeld. Ik moet hier doen opmerken, dat ik hem alleen bij Nagler, als, in 1604, te Amsterdam, geboren, vermeld vond, hetgeen wel, zeker, Antwerpen zal moeten wezen. - Hij heeft 50 stuks van zijne graveerwerken beschreven. - Eenige door hem gegraveerde portretten komen in De Bie voor.
| |
[Steen, (Jan van der)]
STEEN, (Jan van der) een kunstenaar, die vreemde landen bezocht heeft: immers, ik vond van hem een Gezigt van Constantinopolen, genomen uit het Zweedsche Hôtel, te Pera; jan van der steen ad vivum pinxit, dat in plaat uitgaat, naar de daarvan genomen teekening, door p. wagenaar en c. brouwer sculp. - Bij Van Eynden en Van der Willigen vindt men ook, dat hij zich eenige jaren in genoemde landstreek opgehouden en de kunst beoefend heeft, vervolgens het penseel met den degen verwisselde, met eenige Engelschen over land naar Oost-Indiën vertrok, den naam van Mr. stone aannam, en als Artillerie-luitenant, in dienst der Engelsche-Oostindische-Compagnie, in Bengalen, overleed, waarschijnlijk, in de tweede helft der XVIII. eeuw, en wel vóór 1784. De bovengenoemde schilderij berust in de Kamer van den Levantschen Handel, te Amsterdam. De bedoelde plaat komt voor in Van Woensel, Aanteekeningen gehouden op eene reis in Turkyen, enz.; 1784-89; I, bl. 83.
| |
[Steene, (Pieter, van)]
STEENE, (Pieter, van) bouwmeester en abt van O.L. Vrouw van Duynen, bij Brugge, in Vlaanderen, de zevende in rang, besloot in 1214 tot den bouw van een nieuw Klooster, met eene Kerk, en vervaardigde daarvoor zelf de plannen; doch hij heeft den bouw van dat uitgestrekt gesticht niet voleind, dat eerst onder den abt Theoderick, in 1262, geschied is. Zie Sanderus, Verheerlykt Vlaendre enz. I, bl. 164, en Nagler.
| |
[Steenwinckel. (Hans)]
STEENWINCKEL. (Hans) Deze Hollandsche bouwmeester bloeide in het begin der XVII. eeuw, en behoort tot de mannen, die, destijds, door vreemde Vorsten, uit Holland gelokt werden, om hun talent in hunne rijken over te brengen. Het was de Koning van Denemarken, die aan onzen bouwmeester heeft opgedragen het ontwerpen en bouwen der Galerij in zijn Koninklijk Hof Frederiksburg, tot de prachtigste en sierlijkste van dien tijd behoorende, en geheel in den Renaissance-stijl voltooid. Men zie daarvan een bouwkundig gedeelte afgebeeld in het Werk: Architectura moderna, ofte Bouwinghe onses Tyds enz., gedaen by hendrik de keyzer enz.; Amsterdam, by Cornelis Danckertsz.; 1631, bl. 23, plaat XLII. Het is aan den beroemden Haarlemschen bouwmeester salomon de bray, die den tekst voor het gemelde Werk heeft geleverd, dat wij dit berigt verschuldigd zijn.
| |
| |
| |
[Steenwinckel. (Martin?, of Geraerd?)]
STEENWINCKEL. (Martin?, of Geraerd?) Houbraken noemt hem zonder voornaam, en zegt, dat hij alle soorten van viervoetig gedierte, levensgroot, en inzonderheid paarden, schilderde. Hij kwam, in 1640, te Koppenhagen, en werd van Koning Christiaan VI. en het gansche Hofgezin bijzonder bemind en geroemd. Hiertoe had een bijzonder geval aanleiding gegeven, namelijk: ‘hy had een Paard levensgroot zoo natuurlyk en konstig geschilderd, dat er een levend paard, by gebragt, tegen hinnikte en sprong.’ - De meergemelde Mols, Ms., zegt, dat deze, waarschijnlijk, ‘geraerd steenwinckel, ontfangen by mathias masson, 1632, schilder’ zal zijn, die in St. Lucas-gild, te Antwerpen, zoo staat ingeschreven; doch Nagler zegt, volgens Baldinucci, dat hij martin heette. - Hij kan wel verwant zijn geweest aan hans steenwinckel. Zie aldaar.
| |
[Steenwinkel (Hendrik)]
STEENWINKEL (Hendrik) wordt, door Houbraken, als een der beste leerlingen van johannes verkolje genoemd, ‘die wist verwonderlyk alles, wat hem van andere meesters voorkwam, na te schilderen.’ - Echter heeft hij ook oorspronklijke werken gemaakt. In den Catalogus der Gallerie zu Salzthalen, bl. 61, is van hem een Tafereel der Kruisvaarders, uit den 8. Zang van Tasso's Verlost Jerusalem genomen, bij nachtlicht afgebeeld.
| |
[Steenwyck, of Steinwyck, (Hendrick van)]
STEENWYCK, of STEINWYCK, (Hendrick van) de Oude. Zijn geboortejaar is onzeker, doch wordt omtrent 1550, te Steenwyck, gesteld. Immerzeel zegt, dat hij, in 1603, te Francfort aan den Main is overleden; doch in de Galerij te Weenen zijn twee schilderijen van hem, beteekend met het jaartal 1604 en 1605. Ook worden er werken van hem gevonden, die het jaar 1573 voeren, zoodat zijn geboortejaar wel wat vroeger zal zijn geweest. - De Jongh heeft zich bij de uitgave van Van Mander, in 8o., zeer vergist, door aldaar, op pl. DD, het Portret van den Ouden steenwyck te leveren, daar dit naar dat van zijn zoon, door a. van dyck geschilderd, genomen is, want die kan toch, als in 1599 geboren, met geene mogelijkheid den vader, die, in 1603, te Frankfort overleed, - zooals Van Mander immers zelf schrijft - geschilderd hebben.
| |
[Steenwyck, of Steinwyck, (Hendrick van)]
STEENWYCK, of STEINWYCK, (Hendrick van) de Jonge, is bij Immerzeel, vermeld. Hij wordt, gewoonlijk, als geboren in 1589, te Amsterdam, opgegeven, doch wat men zeer betwijfelt, dewijl er een van zijne werken zou bestaan, dat het jaar 1606 voert. In allen geval is er een stuk van zijne hand van 1611, dat zich in Corsham-house, te Londen, bevindt, en dan nog werk van een jongeling van 22 jaren moet zijn, doch door de voortreflijkheid eene latere rijpheid doet vooronderstellen. Daar zijn vader tevens zijn meester zou geweest zijn, kan deze, als in 1603 overleden, den 14jarigen knaap niet ver gebragt hebben. Het schijnt dus, dat hij bij vreemden, welligt bij zijns vaders leerlingen, de vries en p. neefs, wederkeerig, het verder onderwijs zal hebben genoten. - In zijn eersten tijd heeft hij te Antwerpen gearbeid, en zijne schilderijen zijn meestal gestoffeerd. De beelden in zijne kerken, zalen enz. zijn door j. breughel, th. v. thulden, stalbent, poelenburg, van bassen enz. geschilderd. Het is onzeker, wanneer hij in Engeland is gekomen, doch een Portret van Frobenius, te Kensington, wat hij voor Koning Karel I. - zegt Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbrittannien u.s.w. - moest herstellen, voert zijnen naam en het jaartal 1629. Door a. van dyck, die ook zijn Portret, door p. pontius sc., in fo., heeft geschilderd, werd hij dezen Vorst aanbevolen, die hem ook bij bouwkundige plannen raadpleegde. - Hij is te Londen, zooals gewoonlijk wordt gemeld, in 1640, overleden, doch in de Galerij, te Berlijn, is een stuk met het jaar 1643 beteekend, zegt Nagler, die tevens eene prent als door hem geëtst vermeldt: De bevrijding van Petrus uit de gevangenis door den Engel enz.; in den rand
| |
| |
leest men: Carcere detensus Christi etc. zonder naam, zeldzaam, doch, zegt hij, zij kan wel van een anderen meester zijn, dewijl die compositie van j. pinas is. Zou 't ook zijne vrouw, die, na zijn overlijden, van Londen naar Amsterdam vertrok, susanna van steenwyck - Zie aldaar. - kunnen wezen? - Zijn bovengemeld Portret wordt verkeerdelijk voor dat van zijn vader, bij Van Mander, gevonden.
| |
[Steenwyck. (Susanna van)]
STEENWYCK. (Susanna van) Ik heb van deze vrouwlijke hand voor mij liggen eene teekening met de pen en opgewasschen, in 4o., De Kruisdraging: Jesus, door Simon van Cyrene ondersteund enz., voorstellende. Zij is vrij wel geteekend, en, zoo het mij toeschijnt, geene kopij, en eene kunstsoort, die in het midden der XVII. eeuw te huis behoort. - Zou deze kunstenares, welligt, de weduwe van hendrik van steenwyck, den Jonge - Zie aldaar. - kunnen zijn?
| |
[Steenwyk. (J.L.)]
STEENWYK. (J.L.) Er bestaat eene zeer fraaije schilderij, voorstellende eene Tafel, waarop een ketel, tobben, manden, visch, doode vogelen, en verdere eigenaardige keuken behoeften; achter de tafel een jongeling, die er op leunt, met een hoed op en een levende duif in de hand enz. Van dit stuk heeft pieter gerardus bernhard eene schoone Lithographie vervaardigd, bij Desguerrois, te Amsterdam, uitgegeven. Ik moet vertrouwen stellen in het onderschrift, met groote letters: Naar het origineel van j.l. steenwyk. De twee voorletters kunnen geen aanleiding geven, om dit tot het werk van hendrik, vader en zoon, of wel van nicolaas steenwyck te brengen.
| |
[Steenwyk, of Steenwyck, (P.)]
STEENWYK, of STEENWYCK, (P.) een onvermeld kunstenaar, van wiens werk eene ets in 's Rijks Museum, te Amsterdam, berust, twee Jongens, die eene geit melken, waarbij een Meisje staat te kijken, in 8o., luchtig, in den trant van c. schut, geëtst en oogenschijnlijk uit de Vlaamsche school, in het midden der XVII. eeuw, afkomstig.
| |
[Steevens, of Stevens, (Peeter)]
STEEVENS, of STEVENS, (Peeter) de Oude, bij Immerzeel opgegeven als geboren te Mechelen, in 1550; doch Bryan, Nagler enz. zeggen 1540. Hij heeft zich tot 1600 te Praag opgehouden, en na dien tijd, waarschijnlijk, zich weder te Mechelen gevestigd, af te leiden uit de Vier Jaargetijden, gezigten rondom Mechelen, door s. sadeler, in 1620, in prent gebragt. Na dien tijd zal hij wel niet lang meer hebben geleefd. Op de meeste prenten naar zijne schilderijen, noemt hij zich petrus stephanus, of pet. stephani; ook pe. s. inv., p.s. invent. - Nagler zegt, dat het volgende blad, in den trant van titian of campagnola geëtst, aan hem wordt toegekend, namelijk, een Landschap, met klein gebergte, Italiaansche bouwwerken, en den hoofdman van Capernaum; peeter stephanus inventor 1613, in 4o. - Zijn Portret is door De Jongh's Van Mander, in 8o., op pl. QQ, Nr. 1 er bijgevoegd; doch dit is een grove misslag, want het is dat van Petrus Stevens, S.P.Q. Antverp. ab Eleemosynis. Amator pictoriae artis. a. van dyck pinx. l. vorsterman sculp., in fo. Bovendien is het hier een man van 40 jaren, aangezien van dyck onzen steevens dan alleen omstreeks diens 80 jarigen leeftijd had kunnen schilderen.
| |
[Steevens, of Stevens, (Peeter)]
STEEVENS, of STEVENS, (Peeter) de Jonge, van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn, kan een zoon van den hiervoorgaande, en ook wel een andere peeter stevens zijn, zegt Nagler. Onder eenige Portretten van vorstlijke personen leest men de namen pieter steevens, en pieter steevensz., hetgeen aanduidt, dat hij een zoon van steevens is geweest; ook wel p. stefani onder sommige bladen. - Hierbij moet ik doen opmerken, dat ik p. stefani voor een ouderen en anderen dan pieter steevensz. meen te moeten houden. - Ik heb eene reeks Landschappen gezien, in het begin der XVII. eeuw, te Venetië, uitgegeven, waar- | |
| |
onder er beteekend zijn met petrus stefani in. et sculp., en jan sadeler sculp., Marco Sadeler exc. Hieruit kan men veilig afleiden, dat hij geen portret naar d. van der plas, die omstreeks 1680 bloeide, heeft kunnen graveren, zooals bij de meeste auteurs staat vermeld. - Onze peeter kan een zoon van peeter den Oude zijn, en hij weder een zoon, peeter stevensz., - Zie aldaar. - hebben gehad.
| |
[Steevensz., of Stevensz., (Peeter)]
STEEVENSZ., of STEVENSZ., (Peeter) is, naar mijne meening, een ander en welligt een zoon van peeter steevens, den Jonge, - Zie aldaar. - die de graveerkunst, op het laatst der XVII. en het begin der XVIII. eeuw, misschien te Amsterdam, beoefende. Trouwens een aantal werken zijn bij Visscher, aldaar, uitgegeven, onder anderen het Portret van Emerici Tokoly, Hongaarsch gezant, te 's Gravenhage, p. stephani f. sculp. naar d. van de plas, in gr. fo., gelijk ook vorstlijke personen te paard, als Keizer Leopold I, door pieter stevensz., kl. in fo. - Julius Franciscus, D.G. Saxon. etc. p. stephani fec. idem, enz.
| |
[Steffelaar (Cornelis)]
STEFFELAAR (Cornelis) is bij Immerzeel vermeld, en ik voeg daarbij, dat hij, volgens het berigt van zijne weduwe, M.C. Scheffelaar, geb. Schade van Westrum, den 28. Maart, 1861, in den ouderdom van 64 jaren, te Haarlem, is overleden. Zijn volledig Etswerk bestaat uit de volgende Boekjes, als: 6 stuks Moderne beeldjes, met Titel, Etsen door c. steffelaar, in 8o. - 6 stuks Landschappen en dorpsgezigten, met Idem, in 8o.-oblong. - 6 stuks Idem en Boomstudiën, met Idem, in kl. 8o.-oblong. - 12 stuks kleine Idem, met Idem, 1845, in 24o. - 6 Studiën, als: een Ossenkop f. 1819, Nr. 1. - Koekop f. 1819, Nr. 2. - Een idem f. 1845. - Ramskop, - Ezelskop en Kattekop, in 12o.; allen beteekend c. steffelaar, met, en zonder fecit.
| |
[Stegeren, (J. van)]
STEGEREN, (J. van) een onvermeld kunstenaar, van wien ik goed geordonnanceerd teekenwerk heb gezien, tevens door hem geëtst en met de graveernaald en burin opgesneden, zijnde de Titel voor het Werk, in 4o., Heilige Gezangen, gedicht door Wilhelm Sluiter, Leeraar des H. Evangeliums, te Eybergen; te Deventer gedrukt, by Jan Colomp, Ao. 1661. Alles is met kennis van zaken geteekend, zoo de figuren, als de allegorische atributen, op het Werk doelende, doch die zeer luchtig en schetsachtig zijn uitgevoerd. Dit is werk van iemand, die vrij wat meer aan de kunst heeft gedaan, waarschijnlijk, in Overijssel te huis behoorde, en in de vergetelheid is geraakt.
| |
[Stein (Frans van der)]
STEIN (Frans van der) is dezelfde als frans van der, of van de steen.
| |
[Stel (A. van der)]
STEL (A. van der) is mij alleen als teekenaar voorgekomen van voorwerpen der Natuurlijke Historie, in het Werk: Poissons, Ecrévisses et Crabes, autour des îles Moluques et sur les côtes des Terres Australes, peints d'après nature sur les originaux de b. coyet et a. van der stel; publiés par L. Renard, avec préface de A. Vosmaer; Amsterdam, 1754, in fo.
| |
[Stella, (François)]
STELLA, (François) kunstschilder, was de zoon van den schilder johannes stella, van Mechelen, en werd daar ook, in 1563, geboren. Reeds in 1576, ging hij met den bouwmeester etienne martel ange, die later Jezuit werd, naar Rome, waar hij zijne studiën volbragt heeft. Hij zette zich later te Lyon neder, waar hij vele historische werken heeft volvoerd. - Deze is zeker dezelfde, die Van Mander françois stellaert noemt, - Zie aldaar. - en wiens naam in Frankrijk de uitspraak van stella heeft verkregen. - Hij heeft twee zonen, françois en jaques stella, beiden aldaar geboren, nagelaten, welke laatste een beroemden naam als historie- en portretschilder in Frankrijk verwierf, en te Parijs, in 1657, overleden is. Zie Nagler.
| |
[Stella. (Franciscus en Jaques). Zie Star. (François en Jacobus van der)]
STELLA. (Franciscus en Jaques). Zie STAR. (François en Jacobus van der)
| |
| |
| |
[Stellaert. (François)]
STELLAERT. (François) ‘Binnen Lyon is ook een uitneemend meester - zegt Van Mander - in landschappen, beelden, ordonnantiën, portretteeren en teekenen, françois stellaert geheeten; hy is een Nederlander, dan zyn geboortedag en plaats zyn my beide even onbekend.’ - Deze zal françois stella zijn. Zie aldaar.
| |
[Stellingwerf (J.)]
STELLINGWERF (J.) wordt bij Immerzeel, ter loops, zonder eenige tijdsbepaling, genoemd. Bij den vreemde, zooals bij Nagler, is zijn bloeitijd in de eerste helft der XVII. eeuw, te Amsterdam, opgegeven; laatstgenoemde voegt er bij: ‘hij schijnt zeer oud geworden te zijn;’ noemende teekeningen, die het jaarmerk 1604 en 1667 voeren. Alles misvatting: stellingwerf bloeide in het laatst der XVII. en het begin der XVIII. eeuw, en heeft, hoofdzakelijk, voor Mr. M. Brouërius van Nidek, zijn tijdgenoot, honderde teekeningen vervaardigd, ter dienste van diens beroemden Atlas der Vereenigde Ned. Provinciën enz. vervaardigd, die, na zijn overlijden, in 1743, in eens, voor ƒ5000, aan Willem Hengskes is verkocht. Daaruit blijkt duidelijk, dat stellingwerf bij al de afteekeningen van dorpen, kasteelen enz., welke hij naar de natuur vervaardigd heeft, het jaartal stelde, zoo als alles zich toen vertoonde. De jongste zijn met 1724 beteekend. Daarentegen, bij die afbeeldingen, welke hij naar reeds bestaande schilderijen of teekeningen van gebouwen, die destijds niet meer bestonden, voor Van Nidek kopiëerde, voegde hij alsdan het jaartal, toen die afbeeldingen naar de natuur genomen zijn, waardoor er teekeningen van zijne hand bestaan, die reeds het jaar 1400 en, dus doorgaande, tot 1724 voeren, zoodat men daarbij aan niets anders dan aan tijdelijke historische aanduiding van al die afbeeldingen te denken heeft. Ook heeft hij veel voor den oudheidkundige a. schoemaker geteekend. - Hij is, waarschijnlijk, gehuwd geweest met eene dochter van arnold houbraken. - Zie op HOUBRAKEN. (....)
| |
[Stempelius (D.G.)]
STEMPELIUS (D.G.) was, volgens Heller (M.), een Nederlandsch graveur, doch een Duitscher, naar de meening van Brulliot, die zegt, dat hij omstreeks den jare 1580 bloeide, en men zijn naam, voluit of verkort, d.g. stem. fecit (?), onder zeer fraaije kopiën vindt, naar prenten van a. durer. - Ik kan hier nog bijvoegen, dat die naam wel in Holland te huis behoort, want onder de geleerde Gouwenaars vindt men aangeteekend bij J. W(alvis,) Beschryving der Stad Gouda enz. Ibid., 1713, in 4o., op bl. 226, I. deel: ‘Gerardus Stempelius, al.(ias) Stempels, wis- en sterrekundige anno 1466.’ Deze kan wel de vader zijn geweest van d. gerard stempelius, die te Gouda, in Holland, werd geboren, en kanonik in St. Joris-stift, en Dom-vicaris te Keulen, en tevens keurvorstlijke Mathematicus geweest is, zijnde de vervaardiger van een in 1587 verschenen geograpisch Werk, Itinerarium Belgicum. Nog wordt van hem gevonden Geographica descriptio territorii et dominii Kerpensis et Lommerschum, dat op denzelfden tijd verschenen zou zijn, en, volgens een berigt bij Merlo, Kunst und Künstler in Köln; Ibid., 1850, op diens naam is geboekt, terwijl hij tevens de opmerking maakt, aangaande het berigt over onzen graveur, door Brulliot gegeven, dat hij betwijfelt, of deze wel heeft gegraveerd, want dat het bijgevoegde bij den naam stempelius ‘fieri curavit 1580’ genoegzaam aanduidt, dat hij niet zelf de graveur is, maar het Werk heeft doen vervaardigen. Merlo beschrijft al de prenten, zijnde allen naar a. durer gesneden, en voorkomende in een Gebedenboek, Preces ac meditationes piae, per Georgium Scherer, die in een lateren druk van 1680, bij Wilhelm Friessem, in Keulen, uitgegeven, voorkomen, en hij voegt daarbij, dat Brulliot, hoewel anders zeer naauwkeurig, hier meer uit gewoonte de beteekening met fie: cu:, fi: cu: en fie: cur: voor een fecit verklaard heeft; en
| |
| |
daardoor kon het ook niet missen, of stempelius moest als Plaatsnijder in de Geschiedenis dier kunst worden opgenomen. - Uit het volgende blijkt nog meer, dat men dit betwijfelen moet. jan sadeler, te Keulen komende, heeft een kleine Ecce homo voor hem gegraveerd, die de beteekening d. stempelius fi: cu: voert. - crispyn van de passe heeft de vier Windstreken, mythologisch voorgesteld, in. et fecit, in fo., en opgedragen aan Rdo. Doctissimoq' viro D. Gerardo Stempelio, Goudano Batavo. S. Georgii Coloniae etc.
| |
[Stent (Peter)]
STENT (Peter) wordt voor een Hollander gehouden, zegt Nagler, die, omstreeks 1640, te Londen, eene drukkerij oprigtte. Hij heeft eenige portretten uitgegeven, waaronder die van middelmatige verdienste wel door hem gegraveerd kunnen zijn.
| |
[Stephani. (P.) - Zie bij mij op Steevensz. (Peeter)]
STEPHANI. (P.) - Zie bij mij op STEEVENSZ. (Peeter)
| |
[Sterbeeck (Franciscus van)]
STERBEECK (Franciscus van) vond ik als een geleerde en kunstenaar, die zeer fraai botanische en andere onderwerpen geschilderd heeft, in de Bibliotheca Hulthemiana etc. vol. VI. Manuscrits, Gand, 1837, in 8o., Nr. 138, aldus vermeld: ‘franciscus van sterbeeck, De Fugis, in fo. Receuil de Champignons, trouvés par françois van sterbeeck, prêtre d'Anvers, dans ses excursions botaniques, et peints par lui-même d'après nature. Il y a joint les Champignons que Clusius avait peints, aussi d'après nature, dans un volume que le docteur Syen, professeur de botanique, à l'université de Leyde, avait dans sa Bibliothèque, et dont van sterbeeck fit l'acquisition en 1672. Ouvrage original et unique.’ Dit Werk is door Van Hulthem gekocht, te Leyden, in 1816, op de Verkooping der boeken van Prof. Sandifort. - sterbeeck is, ten jare 1631, te Antwerpen, geboren. Nadat hij zijne studiën had volbragt, werd hij tot priester en kapellaan van Ambrosius Capello, zevenden Bisschop van Antwerpen, verheven, en spoedig daarna benoemd tot kanonik der Collegiale kerk, te Hoogstraten, in de Kempen. Bij zijne ijverige studiën, in zijn geliefkoosd vak, was hij daarover steeds in onderhandeling met de liefhebbers van planten in Vlaanderen en Brabant, als ook met die in de Vereenigde Nederlanden. In 1660 bezocht hij den beroemden Leydschen en Amsterdamschen plantentuin enz. - Hij is in zijne geboorteplaats, te midden zijner planten, in den jare 1693, in den ouderdom van 62 jaren, overleden. - In den jare 1807 heeft Van Hulthem, in den Plantentuin der Academie van Gent, de buste van van sterbeeck, door de caloigne vervaardigd, doen plaatsen. - Hij heeft twee zeer merkwaardige Werken in het licht gegeven, als: Theatrum Fungorum, oft het Tooneel der Campernoeliën; Antw., 1675, in 4o., met 36 platen; met veranderden titel, Antw., 1712; en, Citricultura, ofte regering der uytheemsche boomen, orangen, citroenen, limoenen, granaeten etc.; Antw., 1682, in 4o., met 14 platen, en idem, Ibid., 1712. De beroemde Haller heeft dit Werk met lof vermeld.
| |
[Stern. (Dirk van) Zie op Star. (Dirk van)]
STERN. (Dirk van) Zie op STAR. (Dirk van)
| |
[Sterrenberg (Jan)]
STERRENBERG (Jan) was een Groningsch schilder, die, volgens het berigt van J.C. Weyerman, op eene stoute wijze, platfonds en kamerstukken, goed geordonnanceerd en geestig van vinding, vervaardigd heeft. Hij heeft ook portretten geschilderd: immers, daar gaat er een uit van Lieuwen Willem Graaf, door petrus aeneae fecit, naar zijne schilderij, zwarte konst, in fo. Gedruckt by J. Robyn enz. - Later zag ik albier twee levensgroote portretten, borststukken, in een ovaal gevat, met ornamenten versierd, bruingraauw geschilderd. De manskop had veel van een portret van n. maas, en beiden waren verdienstlijk van kleur en teekening, gelijk ook fiks gepenseeld.
| |
[Steur. (Gerrit van der)]
STEUR. (Gerrit van der) Houbraken, II. bl. 199, zegt alleen: ‘By den konst- | |
| |
schilder gerrit van der steur, tot Alkmaar, hangt een Strandgezigt van j.t. blankhof, hetgeen onder zyne beste werken mag geteld worden.’
| |
[Stevens, (Johannes)]
STEVENS, (Johannes) een Hollander van geboorte, die zich te Londen vestigde, en aldaar, in 1722, overleden is. Hij schilderde kleine figuren en landschappen, in den trant van van diest. Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlery in Grosbrittanniën u.s.w.
| |
[Stevens, (Joseph)]
STEVENS, (Joseph) schilder, te Brussel, werd omstreeks 1815 geboren. Hij was, zegt Nagler, met een gelukkig talent begaafd in het schilderen van huislijke tafercelen.
| |
[Stevens, (Petrus)]
STEVENS, (Petrus) door a. van dyck geschilderd. Zie op STEEVENS (Peeter) den Oude.
| |
[Stevens, (Richard)]
STEVENS, (Richard) was een Nederlander, die de beeldhouw-, bouw-, schilderen stempelsnijkunst, ook in gesteente, tijdens de regering van Koningin Elisabeth, in Engeland, uitoefende. - Zijn hoofdwerk bestaat nog in de kerk te Boreham, in Suffolk, zijnde de Graftombe van den beroemden Pair Thomas Radcliffe, graaf van Sussex, kamerheer der Koningin, en verklaarden vijand van haren gunsteling Leicester. De overeenkomst tusschen de executeurs van het Testament en stevens is nog voorhanden, zegt Walpole, waaruit blijkt, dat het Monument 1500 P. st. heeft gekost, en waarvan stevens voor zijn arbeid 292 P. st. 12 sch. 8 pence heeft genoten. De figuren zijn door hem-zelven ontworpen en in een edelen stijl uitgevoerd. - Van zijne schilderijen worden er eenige bij de familie Lumley bewaard, waaronder er een van John Lord Lumley, met het jaar 1590 beteekend, voorkomt. - Dat ook hij geen vriend van Leicester was, blijkt, dewijl hij een Spotpenning, toen de Graaf als Generaal-Stadhouder der Nederlanden, in 1586, moest aftreden, voor Holland vervaardigd heeft. Zijne medaljes moeten zeer schoon, doch zeldzaam zijn, zegt Fiorillo in zijne Geschichte der Mahlerey in Grosbrittanniën u.s.w.; doch twee er van zijn in Everlyn's Werk bekend.
| |
[Stierhort, of Stierhold, (Desiderius)]
STIERHORT, of STIERHOLD, (Desiderius) een kunstgraveur, die, omstreeks 1660, te Leyden, werkzaam was. Eene kopij van de Calvarienberg, naar lucas van leyden, is fraai gevolgd; minder goed het Portret van Jacob Böhme, met zinnebeelden omgeven, naar n. van werd gegraveerd, en bij Allard Wecker, te Amsterdam, verschenen, gr. in fo. - Zie Nagler.
| |
[Stock, of Stockius, jacobsz. (Andries)]
STOCK, of STOCKIUS, jacobsz. (Andries) Heller (L.) zegt, dat hij in Holland ten jare 1590, geboren is. - Hij heeft medegewerkt aan het Werk, Académie de Gérard Thibault, d'Anvers, etc. - Zie daarover op BOLSWERT, (Scheltus a) dat in 1628 is verschenen, en hij heeft er 3 groote platen voor gesneden, doch zal toen toch wel niet den ouderdom van 12 jaren hebben gehad, zooals bij Immerzeel staat, namelijk, dat hij in 1616 zou zijn geboren, om met eenen delft, matham, de bolwert's, de passe en anderen gelijk op te werken. Onder deze platen staat, met sierlijk schrift, andreas stockius sculp. Hagae-Comitis, en weder op een ander dezelfde naam, met Hagae-Comitis sculp., dat hem wel geheel in 's Gravenhage te huis brengt. Het volgende, oorspronklijke bewijs pleit daarvoor, alsmede voor het gestelde geboortejaar 1590, zoo dit zelfs niet vroeger moet zijn: ‘Is andries jacobss. stock, plaetsnyder, geaccordeert 24 guldens, voordat hy hare Ho. Mo. gepresenteert heeft eenige exemplaren van het Contrefeytsel van syne F. Doorluchtigheit die heere Prince van Oraignen, daerinne alle voorgaende faulten, by anderen begaen, verbetert ende gecorrigeert syn.’ Resolutie der Staten-Generaal, 14 Sept., 1618, bij Dodt, Archief, VII. deel. - Voor het overige komen zijne prenten niet veel voor; echter bezit ik er eenigen, als: het Portret van petrus snayers; a. van dyck pinxit. andreas stock sculpsit, in fo., behoorende in de
| |
| |
bekende Konstkamer van a. van dyck enz. - hans holbein, lucas van leyden en albrecht durer zijn fraai door hem gegraveerd, in fo.; het laatste in 1629 sculp. H. Hondius excudit, en ook eene uitgave van De Wit. - Een der 12 maanden, Maart, naar johannes wildens inventor, Claas Jansz. Visscher excudebat, gr. in fo. - Nog gaat van hem uit de Aanbidding der Herders, naar a. bloemaert. - Abrahams Offerhande, naar p.p. rubens; - en het Portret van Graaf Willem Lodewyk van Nassau, in veldheerscostuum, naar m. van mierevelt. - Ik bezit nog een zeldzaam boek, in 4o., J. Burchoorns, Nieuwe wereld vol Gecken, opgepronckt met een Selfs-bedriegelyck onverstandt, door den belagchelycken duyvel enz.; in 's Gravenhage, 1641, waarin, op bl. 19, een der prentjes door a. stock fec., naar a.v.d. venne, voorkomt, dat zeer aardig gesneden is. Onder de fraaije gravuren behoort zeker wel: het Anatomisch auditorium, te Leyden, waar Professor Paling bezig is, op een cadaver, aan een talrijk publiek, les te geven; eene curieuse prent voor de costumen van onderscheiden natiën; alles is bevallig gegroepeerd en goed geteekend door jacob de gheyn inv. andr. stoc scul., in gr. fo. - Het portret van de niet etende of drinkende Eva Fliegen, genaamd Besje van Meurs, door hem naar balth. flessiers. - Hij heeft ook zelf goed geteekend, zooals gemeld wordt in den Catalogus van Portretten van F. Muller, op bl. 331, Nr. 6507, zijnde een onbekend portret: ‘Borstbeeld, regts, van een man, in rijke, gebloemde kleeding, met breede met borduursel omzoomde platte kraag, met afhangende kwasten enz.; met zwart haar, knevels en knevelbaard. Fraaije teekening op perkament, door a. stockius, in 4o.’
| |
[Stock. (Ignatius van den)]
STOCK. (Ignatius van den) Immerzeel meldt verkeerdelijk van der stock, en dat hij, omstreeks het jaar 1620, bloeide. Aan dien bepaalden tijd kan men gerust eene halve eeuw toevoegen, zooals ook Nagler en Heller (L.) 1670 en 1680 stellen. - Zijne etswerken zijn zeldzaam. Ziehier eenigen er van beschreven: Een Landschap, met boeren en boerinnen, voor op den weg enz., beteekend ignatius van den stock pinxit et sculpsit. Linken Beek ad vitam; h. 6 dm. 3 str., br. 9 dm. Par. - Een Landschap, met boomen, aan eene breede rivier; regts, onder een grooten boom, eene vrouw en twee kinderen, en een bedelaar, die aan een ruiter een aalmoes vraagt. Idem als boven, aqua forti; h. 8 dm. 5 str., br. 12 dm. 2 str. - Een Landschap, met water; regts eene boerin, met een korf, en die een beladen ezel voortdrijft, benevens een hond, die vooruit loopt enz. Idem, idem; wedergâ. - Een Landschap, bij eene rivier; de boorden met boomen bezet enz. idem, idem; h. 6 dm. 3 str., br. 8 dm. 11 str., zeer zeldzaam. - Drie gezigten in Vlaanderen, naar j. fouquiéres. - In de rijke Kunstnalatenschap van Verstolk van Soelen, verkocht te Amsterdam, in Junij 1848, waren acht stuks etsen van onzen stock, die te zamen ƒ41 hebben opgebragt.
| |
[Stock. (Jacoba van der)]
STOCK. (Jacoba van der) Deze dame is de dochter van den landschapschilder jacobus van der stock, en woonde in 1840 nog bij haren vader, van wien zij, waarschijnlijk, het onderwijs in het vak van bloemschilderen genoten heeft. Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1840, zag ik eene proeve van haar talent, waarvan de bloemen fraai waren geschilderd.
| |
[Stock (Jan van der)]
STOCK (Jan van der) wordt, door F. Bogaerts, onder de Antwerpsche schilders, als een leerling van rubens opgegeven; meer bescheiden zijn mij nopens hem niet bekend. Zie STOCKE. (Johannes van der, of van den)
| |
[Stock (Pierre van der)]
STOCK (Pierre van der) wordt, door F. Bogaerts, opgegeven tot de Belgische beeldhouwers te behooren, die in het begin der XVIII. eeuw hebben gebloeid.
| |
[Stocke. (Johannes van der, of van den)]
STOCKE. (Johannes van der, of van den) Deze is mede een der zeven-enveertig kunstenaars, die, ten jare 1656, eene Nieuwe Kamer van Pictura, te
| |
| |
's Hage, hebben opgerigt. Hij heeft het vak van Vogelschilder beoefend, zooals blijkt, dat hij eene schilderij door hem, voorstellende Diverse Vogelen, op de gemelde Kamer, in 1657, als lid, heeft doen plaatsen. Meer is mij niet van hem bekend. - Zou jan van der stock - Zie aldaar. - welligt dezelfde zijn?
| |
[Stockman, (....)]
STOCKMAN, (....) een onvermeld meester, wiens schilderwerk ik aantrof in den Catalogus van F.J. Mensart, verkocht te Amsterdam, in 1824, onder Nr. 160: Twee stuks met Ruines van prachtige gebouwen, door stockman, h. 2 plm. 1 dm., br. 2 plm. 9 dm.
| |
[Stocquart, (Hendrik)]
STOCQUART, (Hendrik) een landschapschilder, te Antwerpen, omstreeks 1815 geboren, en aan de Academie, aldaar, opgeleid. Later ondernam hij het reizen, om studiën te vervaardigen voor zijne schilderijen, die in gezigten met figuren en beesten, en in bouwkundige voorstellingen bestaan. Hij heeft ook geëtst, zegt Nagler, als Twee Landschappen, met figuren, beteekend 1842, in 4o.
| |
[Stoffe. (....)]
STOFFE. (....) Werk onder dezen naam komt voor in den Catalogus eener Verkooping der nagelaten kunst van den Heer H...., gehouden te Rotterdam, 18 April, 1816, onder Nr. 62: ‘stoffe, Twee Batailles van eene schoone compositie en goede behandeling.’
| |
[Stokade, of Stocade, (Nicolaas de Helt)]
STOKADE, of STOCADE, (Nicolaas de Helt) werd reeds door Immerzeel geboekt. Bij de aanwijzingen van eenige zijner kunststukken voeg ik nog, dat er op het kasteel Zuilen, te Zuilen, nabij Utrecht, een zeer groot stuk van hem aanwezig is, voorstellende hoe Venus, met haren gulden wagen nedergedaald, Adonis wellustig omhelst; alles levensgroot, goed geteekend, doch de kleur is geheel en al zonder overeenstemming. - De dichter Jan Vos, zijn tijdgenoot, maakte een Lofdicht op een schilderstuk door hem, ‘aan het wulfsel van de slaapkamer van den Edelen Heer Louis Trip,’ en nog verscheiden anderen op de Schilderstukken in het Trippenhuis, dat toen aan Hendrik Trip toebehoorde. Zie J. Vos, Gedichten enz. Amsterdam, 1726, in 4o., I. bl. 383 en 387. - Daar zijn enkele prenten bekend, door hem geëtst, als: Cephalus en Aurora. - Susanna in het bad. - Venus en Adonis, - en het Portret van anthonius van opstal, a. van dyck pinxit, zonder adres; ook met het adres van Jacobus de Man exc. zijn er van in mijn bezit. - Bryan-Stanley zegt bepaald, dat dit portret door onzen stocade is geëtst, doch als ik daarmeê zijn eigen Portret, waarop duidelijk staat stocade fecit in 8o., vergelijk, alsdan moet ik dit betwijfelen. Hij is, links, als borstbeeld, met het hoofd bijna van voren te zien, met den arm op het ovaal, dat hem omvat, rustende voorgesteld; met lang golvend haar, hangende kraag enz.; de grond wit. Het is, met eene vaste hand, meesterlijk uitvoerig geëtst, en behoort tot de fraaije werken van dien tijd. Ook bij De Bie komt hij voor, door hem-zelven geschilderd, p. de jode sculp., in 4o. - En nog een Portret van François de Bonne, Hertog van Lesdiguières, in den Catalogus van Drugulin, als van de hoogste zeldzaamheid, vermeld. - In het Prentkabinet der Hoogeschool, te Leyden, zijn twee stuks etsen door hem, zijnde Basreliefs met kindertjes, naar p. verhulst.
| |
[Stokvisch. (Hendrik)]
STOKVISCH. (Hendrik) Immerzeel zegt van dezen Landschapschilder, dat hij zijn laatste werk op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1824, het jaar van zijn overlijden, geleverd heeft. Daar hij dit artikel uit Van Eynden en Van der Willigen heeft genomen, waarom dan niet September 1820, voor zijn overlijden, opgegeven, dat waarheid zijn, daar er na dien tijd geen zijner werken meer op Tentoonstellingen verschenen is. - Nagler zegt, bij vergissing, 1830. - Zijn Portret is door h.w. caspari del., j.e. marcus sc.
| |
[Stolberg. (....)]
STOLBERG. (....) Deze onbekende kunstenaar kwam mij voor in den Catalogus
| |
| |
van Terwesten, bl. 363, ‘Een Landschap, door stolberg, en gestoffeerd door mierevelt, ƒ32.’
| |
[Stolker (Jan)]
STOLKER (Jan) staat bij Immerzeel vermeld. Ik moet daarbij voegen, dat op bl. XXXVII. der Inleiding van den Catalogus van Portretten enz., door F. Muller, Amst., 1853, het volgende over eene Verkooping voorkomt. ‘1781. Een verzameling van 155 Schildersportretten, alle door den Schilder j. stolker op koperen plaatjes, h. 4 dm., br. 3½ dm., in het graauw geschilderd. Deze keurige Collectie is voor ƒ800 opgehouden. Voorts kwamen in dezelfde Verzameling zeer vele door stolker keurig geteekende Portretten van Schilders en Dichters voor, waarbij dat van bakhuizen, voor ƒ67 verkocht, nu in deze Verzameling berust.’ - Hij heeft geëtst, als: Een Man, half-figuur, drie-vierde links gewend, met een grooten hoed op en een papierrol in de regterhand, met gelokt haar, langen baard en kraag enz., links, in de halve hoogte, j.s. ovaal; h. 4 dm. 10 str., br. 5 dm. 9 str. Par. - Eene Vrouw, drie-vierde regts gewend, in wier haren drie slangvormige tressen; f. van myn pinx. j. stolk. fec., h. 7 dm. 8 str., br. 6 dm. 2 str. - Borststuk van een Boer, van voren in smartlijke houding; hij draagt een muts en rok, zijn hals en hemd zijn zigtbaar; j. stolk. ovaal, h. 4 dm. 2 str., br. 3 dm. 6 str. - Een lezende Oude, naar ostade, j. stolker fec., in 8o. - Bij Nagler vindt men 8 stuks prenten in mezzo-tinto door hem vervaardigd, waarbij het Portret van j. mosscher naar j. van ravesteyn, kl. in fo. - Hij heeft ook Prentteekeningen vervaardigd, als: Een Manshoofd, met platte muts op, naar ary de vois, of jan steen, luchtig bewerkt; ovaal, h. 105, br. 87 str. Ned.; - gelijk mede in zwarte kunst gegraveerd, als: Borststuk van eene Meid met zwarte huif op, bij eene tafel, waarop onderscheiden groenten enz., door hem fec. Cruys exc., in 12o; zeldzaam. Zie Sammlung etc. v. Sternberg-Manderscheid, Dresden, 1840, III Band, Nr. 4126.
| |
[Stolker, (P.)]
STOLKER, (P.) waarschijnlijk, een zoon van jan stolker, te meer daar hij ook te Rotterdam woonde, was een bekwaam portretschilder voor zijnen tijd, zooals mij gedeeltelijk is gebleken uit de Afbeelding van Steven Hogendijk, stichter van het Bataafsche Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbegeerte, gevestigd te Rotterdam; in 1769, door r. vinkeles sculp., in 4o.
| |
[Stom, of Stomer, (Jan baptiste)]
STOM, of STOMER, (Jan baptiste) een kunstschilder en Vlaming van geboorte, hield zich langen tijd te Napels op, en werd, in Italië, stomo genaamd. Hij schilderde historiële onderwerpen. Domenici, die hem verkeerdelijk matheus noemt, - zegt Nagler - roemt bijzonder twee stukken, in het Koor der kapucijnen-kerk te Napels, en te Milaan zijn vijf stuks uit de Lijdensgeschiedenis, bij nacht voorgesteld, waarin hij groot talent ontwikkeld heeft.
| |
[Stom, of Stohom, (Matheus)]
STOM, of STOHOM, (Matheus) welligt van het geslacht van den voorgaanden van dien naam, en mede een Vlaming, die, zooals het schijnt, in de eerste helft der XVII. eeuw, in Italië, werkzaam was; dewijl in de kerk der H. Cecilia, te Messina, een schoon Beeld van Cecilia, met het opschrift Flandriae stomus. coloribus exprexit, van hem aanwezig is. - Nagler zegt, dat hij de tweede meester van jan van houbraeken, die zich, in 1640, te Messina vestigde, geweest is. In de Gedenkschriften van abr. casembroodt, - Zie aldaar. - wordt hij bij verkorting matteo stohem genoemd.
| |
[Stom, of Stoom. (Mattheus)]
STOM, of STOOM. (Mattheus) In de Galerij, te Dresden, zag ik vier schilderijen, die op naam van dezen meester in den Catalogus worden beschreven, en aan het hoofd het volgende: ‘matheus stoom, Hollander, geboren in 1643, overleden te Verona, in 1702; leerling van jules orlandino.’ (guilio orlandini, de Parma.) 1. Ruiterij, die door een krijgsbende heenrukt. - 2. Reizigers, die door
| |
| |
struikroovers, in het midden van een diepen weg, worden beroofd. - 3. Ontscheping van troepen, onder de bescherming van een aan het zeestrand gelegen fregat. - 4. Een Ruitergevecht; alle kabinetstukken, die zeer verdienstlijk zijn, vooral Nr. 2, dat aan het penseel der beste voortbrengselen van dien aard der Hollandsche School grenst.
| |
[Stom. (H. de)]
STOM. (H. de) Kan dit de verkorting van stomme zijn? Zie bij mij op M.J.
| |
[Stomme (J.J.D.)]
STOMME (J.J.D.) moet bepaald een Portretschilder zijn geweest, want theod. matham heeft een fraai Portret van Samuel Maresius, die, als geleerde, in de eerste helft der XVII. eeuw, bloeide, gegraveerd in fo. - Zie bl. 134 van het Werk Effigies et Vitae Professorum Academiae Groningae, Omlandicae etc. Ibid., 1654, in fo. - Er moeten meer gravuren van matham zijn, die met stom beteekend zijn, zoodat het wel de verkorting van stomme wezen kan.
| |
[Stomme. (M.B.)]
STOMME. (M.B.) Dezen noemt Balkema een Vlaming, uit de School van david de heem. Op het Stadhuis, te Leuven, en in het Museum, te Brussel, is een Stilleven van zijne hand. In den Catalogus van genoemd Museum, staat m.b. stomme, geboren omstreeks de XVI. eeuw. Dit is dus nog vroeger dan zijn meester!
| |
[Stoop. (Dirk)]
STOOP. (Dirk) Ik moet beginnen met te berigten, dat thans, na veel bewijzen door deskundigen uit de werken van dirk stoop aangevoerd, is gestaafd, dat de beteekeningen er van met thierry, theodorus, roderick en rodrigo stoop op een-en-denzelfden persoon doelen, namelijk, dirk stoop, hebbende men zijnen doopnaam in de landen, door hem bewoond, aldus vertaald. Wat den naam daniel betreft, deze ontstond, dewijl eenige auteurs de beteekening d. met daniel gedoopt, en daarbij, waarschijnlijk, aan daniel stoop(endaal) gedacht hebben, terwijl het dirk moet wezen. Ofschoon, zegt Immerzeel: ‘er maar één stoop is, die dirk heet,’ zoo zijn er toch meer geweest, die hierna zullen volgen. - Hij is, na zijne reizen, in zijn vaderland teruggekeerd, en in 1686 overleden. Bij vreemde auteurs vindt men daarvoor Utrecht aangewezen, doch ik heb in de Doodregisters, ten Stadhuize, aldaar, van 1660 tot 1700, wel meerdere Van der Stoop, doch geen dirk stoop vermeld gevonden. - Bij Nagler vindt men de volgende etsen van hem beschreven, als: 12 Bladen met verscheiden Paarden, met figuren enz., h. 5 dm. 4-5 str., br. 7 str. Par. Hiervan bestaan Kopijen van chatelin, doch rugwaartsche afdrukken. Dan zijn er nog grootere kopijen, zonder naam van den etser. - 7 Bladen, de Reis van de Infante van Portugal, Catharina de Braganza, gaande naar Engeland, om met Koning Karel II. in het huwelijk te treden; h. 6 dm. 3-4 str., br. 20-21 dm. Er wordt door sommigen een achtste blad, als Titel hierbij behoorende, vermeld, doch het schijnt te blijken, dat deze prent, een Gezigt op Lissabon voorstellende, er eene is, tot de volgende reeks behoorende, en die hoogst zeldzaam voorkomt, als: 8 Bladen, Gezigten van Lissabon, waarvan er enkele het jaar 1661, 1662 en Lixiboa voeren; h. 5-6 dm. 3 str., br. 8 dm 3 str. Ik vond echter Nr. 8 aldus vermeld: Intogt van den Admiraal Sandwich, te Lissabon; deze prent is door theodorus stoop aan dien Admiraal opgedragen, zich daarbij noemende: Ipsius Majestatis Pictor. - Verder nog eene prent, naar zijn eigen schilderij, de Togt door de Poort der City van Londen, van den Koning, te paard, op den dag vóór zijne krooning, door hem in 1662 vervaardigd. Zie Fiorillo, Gesch. der Mahlerey in Grossbritanniën u.s.w., bl. 461. - Een zeeslag, in vogel-perspectief; daarboven staat: Rare Afbeeldinge van den Blodigen See-Schlacht der twe Machtige Vloten van Syn Ma=t. van Groot-Britannia. En de Here State Grāl. der verenichte Nederlanden. Geschiet omtrent Saoul bay, den 3 en 4 Juine des jaers 1665; onder in de marge, h. 3 dm. 4 str., staan de namen der Commandanten, en, ro. stoop f. London; h. 11 dm. 6 str., br. 18 dm. 3 str. Welligt éénig
| |
| |
exemplaar, en dat in het Kon. Kabinet te Kopenhagen berust. - De volgende prent schijnt even zeldzaam: Panorama van een Toneel des Oerlogs, met eene kaart. In het bovengedeelte der marge staat: Emtrado do Excercito del Rey de Castellae, governado per D. Joan de Austria, no Reino de Portugal etc., niet beteekend. Weigel meent, dat het deze prent wel kan zijn, die bij den Baron Lockhorst, in diens Catalogus, onder Nr. 387, vermeld staat: One Sheet. Battle between the Spaniards and Portuguese by stoop. Extra rare. - 24 stuks Fabelen van Esopus, h. 8-8 dm. 2 str., br. 6 dm. 2-3 str. - Een spotprent, Cromwell als koorddanser; niet beteekend, h. 8 dm. 9 str., br. 10 dm. 7 str., waaronder een vers: ‘Hier sweeft de Staatzucht in haar top.’ enz. Weigel zegt, welligt éénig exemplaar; doch ik heb er een gezien in den Atlas van den Heer Munnicks van Cleeff, verkocht te Utrecht, in 1860, onder Nr. 637 van den Catalogus. - Nog zijn er Vijf Veldslagen in het Werk van J. Commelin, Amsterdam, 1665 (?), 2 deelen, in fo., zegt Nagler, en Weigel geeft 1651 op, (t.w. Frederick Hendrick van Nassau, Prince van Orangien, zyn leven en bedryf, gewoonlijk te vinden achter Wilhelm en Maurits van Nassau, Princen van Orangien, haer leven en bedryf, of 't begin en voortgang der Nederlandsche Oorlogen enz., Amst., 1651, 2 deelen, fo. ook Utrecht, 1652, 2 deelen, fo., en waarvan dit tweede gedeelte mede in het Fransch verscheen, onder den Titel van: Histoire de la Vie et des Actes mémorables du Prince Frederic Henri etc. Amst., 1656, fo.) - De uitgave te Utrecht, by de weduwe van Snellaert enz., Ao. 1652, toont deugdelijk, zooals de aanvangsletter met het Wapen dier Stad getuigt, dat d. stoop toen te Utrecht woonde, want in 1650 heeft hij een kapitaal, groot lang stuk geschilderd, voorstellende de Moord van Oudewater, door de Spanjaarden, in 1575, hangende in de Burgemeesterskamer, ten Stadhuize, aldaar, terwijl Kinschot in zijne Beschryving van Oudewater enz.; Delft, 1747, in 4o., bepaaldelijk zegt, op bl. 29: ‘Door d. stoop, Utrechtenaar, geschilderd.’ Hierdoor moet, mijns inziens, de meening, dat hij te Dordrecht, in 1610, zou geboren zijn, vervallen. - Bij het zien dezer schilderij, in 1843, was ik verbaasd, dat het stuk, in de meeste partijen, vooral in het water, zoodanig slecht overschilderd was. Men zeide mij, dat een aldaar woonachtig Heer het vroeger gratis had in orde gebragt. Het ware te wenschen geweest, dat dit gracieuse aanbod gracieuselijk van de hand ware gewezen. Hij heeft zijn naam en het jaar dezer daad op het stuk-zelf gezet; die wil weten, wie 't is, ga het lezen. Deze schilderij is in Lithographie gebragt. - Zie op RAHMS. (E.C.) - In kleine plaatsen gaat het veelal zoo: dus zag ik op het Stadhuis, te Vianen, eene Afbeelding van Heer Hendrick van Brederode te paard, een zeer oud stuk, hetwelk het Bestuur heeft doen ophalen, - gelijk zulks genoemd wordt, door de kleuren te doen vernieuwen; - zoo is behalve het schilderwerk, ook al wat als goud was geschilderd, met echt goud verguld! derhalve eene dubbele leverantie; jammer, dat er geen glas voor moest komen, dan had verwer, vergulder en glazenmaker een nog betere karrewei er aan gehad! - Verder vindt men op het Stadhuis, te Oudewater, eene levensgroote Justitia, door d. stoop. - Dit is dus alles vervaardigd vóór zijne Portugesche en andere reizen, 1662-1678, en ik geloof, dat hij ook Italië bezocht heeft, want ik vond ‘Een Gesicht van Tivoli binnen (?) Romen’ (Kerkelijke Staat) in den Catalogus van Hoet, I, bl. 352, vermeld.
| |
[Stoop. (J.)]
STOOP. (J.) Bij sommige schrijvers is nog melding gemaakt, zegt Bryan-Stanley, van zekeren j. stoop, nopens wien gezegd wordt, dat hij, in navolging van den schildertrant van van bloemen en michiel carré, schilderijen vervaardigd heeft. Hij wordt geroemd wegens zijn goed koloriet, zijn geestig penseel, en zijne kennis van licht en bruin. - Zoo het bovenstaande op hem toepaslijk is, dan ware
| |
| |
zulks evenzoo op de Werken van jan pieter stoop, waardoor dit alles echter voorloopig nog in het onzekere verkeert. Doch ik moet er bij doen opmerken, dat deze toch wel niet in navolging van carré kan hebben geschilderd, daar die van veel later tijd dan jan pieter is. Wel mag men, tot verduidelijking, een lateren schildertrant aanwijzen, doch dit moet geene aanleiding tot bepaalde gevolgtrekkingen geven.
| |
[Stoop (Jan Pieter)]
STOOP (Jan Pieter) wordt gemeend, een broeder van dirk stoop te zijn geweest, die, in 1612, in Holland, is geboren, zegt Bryan op pieter stoop, en, ongetwijfeld, dezelfde zal zijn. - Hij schilderde in dezelfde kunstvakken als dirk, en moet, tijdens die dáár was, zich mede in Engeland hebben opgehouden. In het voormalige Kabinet van Winkler, te Leipzig, was een voortreflijke Veldslag, beteekend j.p. stoop. Verder vindt men in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, die, door den handel met dergelijke kunst gemeenzaam bekend waren, steeds de werken van hem met j.p. stoop vermeld. Dat er ook schilderijen voorkomen, die met j. stoop beteekend zijn, kan men zien in de Verzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Leyden, 1773, voorstellende: ‘Daar een uilval op de Belegeraars over een brug voor eene stad wordt gedaan, zeer fraai behandeld; h. 14½, br. 19 dm. Rhijnl. ƒ30.’
| |
[Stoop (N.)]
STOOP (N.) vindt men ook onder de benaming van den Ouden stoop beschreven. Bij Hoet, Catalogus, I, bl. 86, ‘Nr. 8. Paarden en Beelden in een Grot van den Ouden stoop, heel goed, ƒ20-10.’ Bepaaldelijk wordt daar een andere dan de Jonge genoemd. - Wie is alzoo die Oude? Is dat nu de volgende? - Van Eynden en Van der Willigen zegt, op jan pieter stoop, aan het slot: ‘Wij hebben oude teekeningen met waterverw op perkament geschilderd gezien, die met den naam van n. stoop gemerkt waren, en misschien door den stamvader van al deze stoopen zullen geteekend geweest zijn.’ - Deze auteur was toen nog niet ingelicht aangaande de verschillende namen van dirk stoop. - Zie aldaar.
| |
[Stoop. (Pieter) Zie op Stoop. (Jan Pieter)]
STOOP. (Pieter) Zie op STOOP. (Jan Pieter)
| |
[Stoop, (Willem van der)]
STOOP, (Willem van der) een glasschilder, te Utrecht, blijkens de hiervolgende rekeningen: ‘Item willem van der stoop, 18 gulden, voor een Glas, vereert aen Gysbert van Woert, schepen.’ Kameraarsrekening, 1638. ‘Item willem van der stoop, glasemaker, voor een dubbelt Glas met Wapen, in het huys van Jo. Heurnius.’ Kameraarsrekening, 1643. Zie Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Stooter. (L.)]
STOOTER. (L.) Deze onbekende kunstenaar kwam mij voor in den Catalogus van K.J. de Schryvere, verkocht te Brugge, 1 Junij, 1763, Nr. 18: ‘Een schoon Landschap met ruïnen, door stooter, met figuren, verbeeldende Italiaansche en Boheemsche boeren, door d. teniers, h. 20, br. 15 dm.’ ƒ45; - en in een Idem van J. de Busscher, aldaar, 15 September, 1818, was, onder Nr. 7, Een Zwitsersch landschap, zeer zonachtig en van een treffend effekt, h. 18½, br. 24 dm. Brug. - Het schijnt mij toe, dat stooter aldaar wel kan te huis behooren.
| |
[Stopendael (Bastiaen)]
STOPENDAEL (Bastiaen) en daniel stopendael worden door verscheiden auteurs voor één-en-dezelfde persoon gehouden. Om al het vóór en tegen hier aan te voeren, is overbodig. Daar er prenten met de letter b beteekend zijn, heeft men dit voor eene fout gehouden, dewijl het eene d moest zijn. Ik kan hier beslissen, hetgeen nog onopgemerkt is gebleven, dat de b een anderen persoon aanduidt, daar er in mijn Atlas van Blaeu, in het I. deel van het Theatrum civitatis nec non admirandorum Neapolis etc., Amstelodami, 1663, voorkomt, als eerste prent, een Gezigt op Napels, waaronder staat bastiaen stopendael fecit aqua forti. Deze schoone prent, uit twee bladen in plano bestaande, heeft hij waardig geacht, aldus te beteekenen, en het schijnt mij toe, dat er meerdere prenten
| |
| |
van zijne hand in voorkomen, als ook in andere, en wel vroegere deelen van dezen Atlas, in 1649 uitgegeven. Het is dus klaar, dat alle andere prenten, die eene b voeren, van zijn werk zijn. - Nagler zegt, dat b. stopendael, volgens Rost, in 1636 niet geboren kan zijn, en hij hem eerst na 1650 het daglicht wil doen zien, als ook, dat hij in 1719 nog werkzaam was; doch hij levert hiervoor geen bewijs, en het Titelblad voor het Werk van Joh. Teyler, Architectura militairis, Rotterdam, 1697, in 4o., door hem aangevoerd, geeft toch een verschil van 22 jaren; bovendien staat op dien titel geen jaar of naam van den uitgever, zoodat hij wel voor eene vroegere uitgave vervaardigd kan zijn. Uit het een en ander blijkt mij, dat Rost zich minder vergist dan Nagler, en ik ben geneigd, zijne geboorte nog vroeger te stellen dan 1636, naar aanleiding van het Gezigt op Napels, altijd nog vóór 1663, door hem vervaardigd, terwijl het jaar 1688, op de Vloot, die den Prins van Oranje naar Engeland voert, Hugo Allardt exc., in gr. fo., mij als het laatste jaarmerk bekend is. - Hij heeft ook naar p. de laar, De Rovers en de Postkoets; - De Rovers in een hol, - en, De Kalkoven gegraveerd; waarschijnlijk, kopijën naar c. visscher. Zie op REYNST. (Gerard)
| |
[Stopendael, (Daniel)]
STOPENDAEL, (Daniel) een Hollandsch teekenaar en graveur, die gemeend wordt, omstreeks 1650, te Amsterdam, te zijn geboren. Zijne werken, en die van sebastiaen stopendael, - Zie aldaar. - worden door sommigen als van ééne hand gehouden. Hij beteekende ook d. sto f. d. stoop. f. en dan. stoop. f. waardoor Basan, en daarna zelfs Brulliot, is verleid, om de 12 bladen, verscheidene Paarden en figuren, beteekend d. stoop f. 1651, op naam van onzen stopendael te beschrijven, hetgeen ook getrouw door Immerzeel is gevolgd. - Onder meerderen, zijn de navolgende van zijn werk: Het Erasmusbeeld, te Rotterdam, in hollar's trant bewerkt, in gr. fo. - De Begrafenis van den Admiraal de Ruyter, in Amsterdam, in fo. - Ook eenige platen, in fo., in Brandt, Leven van de Ruyter, Amst., 1701, - Stadhuis, Nieuwe kerk en Waag, te Amsterdam, 2 bladen, gr. in fo. - Verheerlykt Watergraafschap Diemermeer, bij Amsterdam; Amsterdam, 1715. - Nog bezit ik Gezigten in de Hofstede Clingendaal, bij 's Gravenhage, 36 bl. in fo. en 4o. - De Zegepralende Vecht van Utrecht tot Muyden, 98 bl. in fo.-oblong.
| |
[Stopendael (Sebastiaen)]
STOPENDAEL (Sebastiaen) en bastiaen stopendael is één-en-dezelfde persoon.
| |
[Stork, (Abraham)]
STORK, (Abraham) dien ik den Oude moet noemen, - Zie op den Jonge. - is bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat zijn Portret, door hem-zelf geschilderd, door j. houbraken, in 8o., is gegraveerd.
| |
[Stork, (Abraham)]
STORK, (Abraham) de Jonge. Deze naam staat bepaald als die van den schilder vermeld van een Y-gezicht op de stad Amsterdam, en een Y-gezicht, ziende op het Tolhuis, in den Catalogus van Gildemeester, Amsterdam, 1800, en deze volgen op een stuk van a. stork, een idem Gezicht voor Amsterdam. Als zeker kan men aannemen, dat de Makelaars dier Verkooping den Jongen stork nog wel zullen hebben gekend. Te meer werd ik daarin bevestigd, dewijl in den Catalogus van Vegelin van Claerbergen, Leeuwarden, 1846, eene schilderij van a. stork voorkomt, met het jaar 1742 beteekend, en dus niet van den Oude, die omstreeks 1710 overleden is. Nu wordt het duidelijk, hoe men stoffagie van latere kleederdragt, als die van den Oude, op afbeeldingen in prent gebragt, aantreft, zoo als ik twee schilderijen, Admiraalzeilen op den Amstel enz., gezien heb, en om die reden niet kon begrijpen, dat het origineel van a. stork kon wezen, en dus, zeker, van den Jonge moest zijn.
| |
[Stork (Jacob)]
STORK (Jacob) vond ik in den Catalogus van Hoet, I., bl. 96, bepaaldelijk als schilder vermeld. Nr. 43, Een Italiaansche Zeehaven van abraham stork, ƒ30, en Nr. 44, Een dito Rijngezigt van a. en jacob stork, ƒ40.
| |
| |
| |
[Stork. (Jan)]
STORK. (Jan) In den Catalogus van Hoet, I., bl. 363, staat: ‘Een Rhyngezigt vol werk, door jan stork, ƒ37;’ en in dien van Terwesten, bl. 360: ‘Twee stuks Rhyn-gezigten door j. stork, ƒ45.’ - Het Register bij Hoet verwijst nog op den naam jan naar bl. 472, Maria, met het kindje Jezus en St. Catharina, door stork; h. 5 vt. 4 dm., br. 5 vt. 2 dm. Rhijnl. ƒ30. Zou dit nu van denzelfden zijn?
| |
[Storms. (Julius en Frederik)]
STORMS. (Julius en Frederik) julius werd, in 1817, te Brussel geboren, waar hij zich in de kunst gevormd en naam verworven heeft, door het schilderen van Tafereelen uit de geschiedenis der Middeleeuwen genomen, terwijl frederik, zijn stad- en tijdgenoot, eene Graflegging van Christus, in 1845, ten toon heeft gesteld. Zie Nagler.
| |
[Straaten, (Johannes van)]
STRAATEN, (Johannes van) wiens bedrijvig leven, als bouwmeester, te Amsterdam, door Immerzeel, naar waarde, is beschreven, heeft ook nog, als aannemer, da Nieuwe Beurs aldaar gebouwd. Met tijdelijk goed gezegend, mogt hij een rustigen ouderdom van 76 jaren bereiken, zijnde den 20. Februarij, 1858, te Amsterdam, overleden. - Desguerrois, te Amsterdam, heeft zijn Portret in Lith. uitgegeven, in fo.
| |
[Straaten, (Georg van der)]
STRAATEN, (Georg van der) een Vlaamsch schilder, die, omstreeks 1556, aan het Hof te Lissabon, werkzaam was. Hij werd aldaar strata, estrata en estraten genoemd. - Graaf A. Raezynski (Les Arts en Portugal, Paris, 1840, p. 215) geeft oorspronklijke narigten over dezen, in zijn vaderland onbekenden, meester. Volgens eene ordonnantie der Koningin, dd. 4 Julij, 1556, verkreeg hij, voor het Portret van Dom Antonio, 7600 Reis, voor wier ontvangst hij gekwiteerd heeft. Hij noemt zich daarin joons van dr z estraten. In hetzelfde jaar schilderde hij het Portret van Dom. Sebastian, waarvoor hij 80 Cruszados verkreeg. Zie Nagler. - De Cruszaat van 400 Reis is gelijk aan ƒ160; dus heeft hij voor het portret van Antonio ƒ304, en voor dat van Sebastian ƒ1280 ontvangen.
| |
[Straaten. (Hendrik van der) Zie op Rue. (Henry de la)]
STRAATEN. (Hendrik van der) Zie op RUE. (Henry de la)
| |
[Stradanus (Joannes)]
STRADANUS (Joannes) staat bij Immerzeel vermeld; ik voeg daarbij, dat men bij Nagler al de bekende prenten vermeld vindt, die naar zijne werken gegraveerd zijn, en tevens, dat hij ook zou geëtst hebben, volgens de berigten van Rumohr (Geschichte der Kupferstich-Sammlung in Copenhagen, S. 96) als: Leda met de Zwaan; onder den voet van de zwaan michael angelus inv.; h. 10 dm. 3 str., br. 14 dm. 8 str. Par. - Magdalena zalft des Heilands voeten; georgio vassari Aretini inventum, en Multa fremit etc., van boven rond; h. 15 dm. br. 11 dm. 3 str. - Wilde Zwijnenjagt, met gefigureerde randen, joannes stradanus Flander. Inventor. A. Coli exc. - Uittogt ter jagt. Weêrgaê, met ander adres. Deze twee laatste zijn in den trant van c. cort. - Zijn Portret is in klein ovaal gevat, waar rond johannes stradanus Flander. Brug. Pictor, en omgeven met zinspelende figuren enz. Verder is die prent door meerdere ornamenten tot een in fo. gemaakt, en bevat deze opschriften: Sola manet Virtus, labuntur caetera quaeque, divitae, vires, fama, ivventa, decus. Van onder: Assiduitate nihil non adsequitur. joan w.(iercx) f. - Hiernaar is dat, wat bij Van Mander voorkomt, genomen. - Een Idem, staande halve figuur, s. frisius sc. als Titel van Pars III. H. Hondius exc., in gr. 4o.
| |
[Straet. (Joannes, of Hans van der) - Zie Stradanus. (Joannes)]
STRAET. (Joannes, of Hans van der) - Zie STRADANUS. (Joannes)
| |
[Strahlen, (Hendrick van)]
STRAHLEN, (Hendrick van) van wien geene andere bescheiden bekend zijn, dan dat hij in 1556, als schilder, in St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven is.
| |
[Stramot. (N.)]
STRAMOT. (N.) Deze komt voor als teekenaar van Kasteelen enz., in het meer aangehaalde Werk, op f. erlinger - Zie aldaar. - vermeld.
| |
[Stranover (....)]
STRANOVER (....) is, waarschijnlijk, een liefhebber geweest, die voor
| |
| |
uitspanning de kunst heeft beoefend, te meer daar hij nergens wordt vermeld, dan in den Catalogus van P. Terwesten, alwaar, op bl. 331, 362 en 364, schilderwerk van hem voorkomt, als: Witte Driuven en andere Vruchten en Vogeltjes; - een idem, pendant met blaauwe Druiven, zamen ƒ50. - Een Bloemstuk, ƒ17. - en Een stuk met verscheiden Vogels, ƒ20.
| |
[Streek (Juriaan van)]
STREEK (Juriaan van) staat bij Immerzeel vermeld. - Zijn Portret komt bij Houbraken voor.
| |
[Streng (Pieter)]
STRENG (Pieter) wordt als een vermaard beeldhouwer opgegeven door Van Spaan, in zijne Beschryving van Rotterdam, en is, waarschijnlijk, pieter streng, door Nagler als een Hollander vermeld, die in dienst van den Keurvorst van Brandenburg stond, en in diens Lusthof, bij Berlijn, de Fontein, met een kolossaal Neptunusbeeld, twee Amors en Dolfijnen versierd, in 1656, ten uitvoer heeft gebragt.
| |
[Strick. (Maria)]
STRICK. (Maria) Ik bezit eene plaat, gr. in fo., waarop is voorgesteld Mozes, de Tafelen der Wet voor zich houdende, waarop de X. Geboden, terwijl er op de zijstukken Bijbelteksten enz. uitmuntend door haar gesneden zijn.
| |
[Strick (Pieter)]
STRICK (Pieter) was een Hollandsch portret- en historieschilder, die omstreeks 1715 bloeide. - b. beschey was zijn leerling. Zie Nagler.
| |
[Striep. (Christiaan)]
STRIEP. (Christiaan) Houbraken noemt hem als den meester van abraham de heusch, zoodat hij omstreeks 1650 heeft gebloeid. - Hij schilderde bloemen, planten, insekten enz., in den trant van otto marcelis.
| |
[Stroo, (A.)]
STROO, (A.) een kunstliefhebber, van wien ik onderscheiden goede teekeningen in waterverw, naar schilderijen van voorname oude meesters, heb gezien. Zoo ik het wèl heb, was hij een gepensionneerd officier, die, omstreeks 1825, te Utrecht woonde, doch later vandaar weder vertrokken is.
| |
[Strumph (J.H.)]
STRUMPH (J.H.) wordt in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, bl. 22, onder de Nederlandsche schilders vermeld. Nr. 52. Drie stuks Vrouwen-portretten, in kleuren geteekend, door j.h. strumph. - In 1748 heeft hij het landhuis van den dichter en koopman J.C. Cuno met beelden beschilderd. j. folkema heeft, zegt Nagler, het Portret van Doctor J.D. Schichting, naar hem gegraveerd.
| |
[Strunck. (W.J.)]
STRUNCK. (W.J.) Een Portret van Jan Nieuwenhuyzen, oprigter der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, is door hem, 1792, in koper gebragt, doch in beneden-middelmatige verdienste behandeld. Hij heeft dit naar eene teekening genomen, door j.p. orth gemaakt, naar een boetseersel, hetwelk deze mede naar het leven vervaardigd had. Naar betere teekeningen heeft strunck ook beter werk geleverd. Zoo bestaan er van hem vrij-goed gesneden Zinspelingen op de namen der zeven Provinciën, naar de teekeningen van j.g. visser en a. zurcher; en nog bezit ik eene zeer groote plaat: Aanval op de Stadt Muyden, in 1787, naar de teekening van maas en altona, hetgeen wel het beste is, wat ik van hem heb gezien.
| |
[Struyf. (Cornelis)]
STRUYF. (Cornelis) Van dezen vermaarden beeldhouwer ziet men, volgens een berigt van Felix Bogaerts, de beelden aan het Altaar van St. Anna, in de Cathedrale kerk van Antwerpen.
| |
[Stry. (Abraham van)]
STRY. (Abraham van) Deze verdienstlijke Dordtsche kunstenaar is reeds, naar waarde, door Immerzeel vermeld; ik voeg daarbij, dat hij het eerste onderwijs in de kunst van joris ponse, te Dordrecht, heeft genoten. Verder dat hij ook de etsnaald heeft gehanteerd. Slechts twee prentjes, op ééne plaat, zijn er van hem bekend, die zeer zeldzaam zijn, en waarvan ik een fraai exemplaar bezit, namelijk, het Portret van rembrandt, met gevederden tulband op; links gewend, bijna van voren te zien, en de Afbeelding van een bejaard man, in rijke Oostersche kleederdragt,
| |
| |
als wederga van den voorgaande; elk h. 95, br. 73 str. Ned. Beiden zijn los en geestig behandeld, en schijnen eerste drukken te zijn, die verder nog afgewerkt moesten worden, doch dit moet geen plaats hebben gehad, dewijl de verdienstelijke Dordtsche kunstenaar, carel frederik bendorp, te Brussel, mij, bij het toezenden dezer prentjes, den 10. November, 1856, schrijft: ‘Mijn vader, bevriend met dezen kunstenaar, had de plaat voor hem afgedankt.’ Zie ook Weigel's Kunstlager-Catalog, Nr. 13743 en 14525. - Nagler noemt van den tweeden kop nog een meer afgewerkten (?) druk, en nòg een Landschap, doch dit is werk van jacob. - Zie aldaar. - Het is hier de plaats, om te doen opmerken, dat Balkema zijn sterftijd op het jaar 1824 stelt, dat weder door anderen is gevolgd, terwijl Nagler dien in 1830 opgeeft. Waardoor al die cijfers ontstaan zijn, is onbegrijplijk, daar immers hunne bron, - die Maart, 1826, vermeldt, - alleen is Van Eynden en Van der Willigen, Aanhangsel, en wat ook door Immerzeel werd gevolgd. Verder vindt men nog vermeld, dat zijn lijk door het Genootschap Pictura, te Dordrecht, ter aarde besteld, en te dier gelegenheid een Gedicht vervaardigd werd, dat in zijn geheel aldaar, op bl. 26, voorkomt. Hij heeft een zoon abraham nagelaten, die volgt. - Zijn Portret is in 1815 door p.c. wonder geschilderd, en een Idem ziet men op plaat A, Nr 2, III. deel, in het Werk van den vóór-laatstgenoemden auteur.
| |
[Stry, (Abraham van)]
STRY, (Abraham van) de Jonge, zoon van abraham van stry, den Oude, geboren te Dordrecht, 11 October, 1790, en, aldaar, overleden 6 November, 1840. De hoofdzaak zijner werken bestond in het maken van kopijën naar schilderijen van zijn vader, alsmede in teekeningen in sapverwen en O.I. inkt, naar denzelfden, zooals mij een lid der Familie berigt heeft, en tevens, dat de twee Schilderijen op de Tentoonstelling, in 1819, door den Heer ary lamme gekocht, origineel waren, terwijl het eenige (hem) bekende origineel thans nog bij zijne Weduwe, Petronella van der Koogh, berust, met wie hij, 30 Maart, 1811, in den echt getreden was. - Zijne kopijën zijn echter beter dan zijn originele werken. Na 1828, heeft hij niets meer aan de kunst gedaan. Hij was Directeur van het Genootschap Pictura, te Dordrecht.
| |
[Stry, (Hendrik van)]
STRY, (Hendrik van) zoon van jacob van stry, heeft eenige goede kopijen en teekeningen naar de werken van zijn vader gemaakt.
| |
[Stry (Jacob van)]
STRY (Jacob van) staat bij Immerzeel, en vooral bij Van Eynden en Van der Willigen, naar waarde vermeld. Ik wil hier nog eene bijzonderheid bijvoegen, die in gemelde levensberigten niet wordt gevonden, namelijk, wat Collot d'Escury, in zijn voortreflijk Werk Hollands Roem enz., I. deel, Aanteekeningen, bl. 224, aangaande jacob van stry mededeelt: ‘Bij gelegenheid der noodlottige overstrooming van den jare 1809, toen ook de Alblasserwaard zoo deerlijk in deze ramp deelen moest, gaf hij mij zijn verlangen te kennen, om mij naar de sluizen in den Nederwaard, werwaarts mijne betrekkingen mij riepen, te vergezellen, teneinde met zijn penseel dit treurtooneel naar het leven af te beelden. Door Hefde tot de kunst gedreven, volvoerde hij dit voornemen, niettegenstaande zijne zwakke gezondheid: daar zag men hem op eene der sluizen, of op den dijk aan een boomstam, in wintergewaad, gezeten, en, ondanks zijne door de jicht als verstijfde handen, met eene ongelooflijke vaardigheid, het droevige watertooneel, in onderscheiden tafereelen, zoo getrouwelijk afbeelden, dat ieder, met het plaatslijke bekend, de naauwkeurigheid, en allen, die gevoel voor de Kunst hebben, het voortreflijke van deze zijne gewrochten niet ophouden te bewonderen, gelijk ik ze dan ook in mijne kleine Verzameling als een echt kleinood beware.’ - Zijn Portret is door zijn kunstbroeder en vriend, p.c. wonder, van Utrecht, in 1812, geschilderd, en hetgeen met dat van zijnen broeder, abraham van stry,
| |
| |
mede door dien bekwamen portretschilder vervaardigd, wegens de treffende gelijkenis en het flink penseel, bij de Dordtenaars een levendigen indruk verwekte, zoodat de Dichter Pieter van Braam, in een keurig Dichtstukje, daarover heeft uitgeweid. - Op zijn verscheiden, den 4. Februarij, 1815, heeft Mr. P.S. Schull, Aan de schim van jacob van stry, eenige Latijnsche dichtregelen gewijd, in den Konst- en Letterbode, 1815, Nr. 10, geplaatst. - Zijne nagelaten kunst is in April, 1816, ten huize zijner weduwe, verkocht. Daar waren niet minder dan 54 stuks schilderijen van zijne hand, waaronder 11 stuks kopijën naar a. cuyp, en 16 stuks van zijn broeder abraham, benevens een aantal zijner teekeningen enz. - Hij heeft ook de etsnaald gevoerd, waarvan één prentje uitgaat, zijnde een Landschap: links, bij eenige weinig beblade boomen en boomstammen, zit een man, en nevens hem eene vrouw; regts, in het midden, op den achtergrond, twee figuren, geboomte en een windmolen; geestig, in de manier van j. both en herman fock geëtst; niet beteekend, in 8o. Zie Nr. 12633, van Weigel's Kunstlager-Catalog, Leipzig, 1843, in 8o. - Dit prentje is verkeerdelijk door Nagler onder die van abraham vermeld. - Zijn Portret komt voor in Immerzeel, waarschijnlijk, naar dat van wonder genomen.
| |
[Stry (Suasso L. van)]
STRY (Suasso L. van) wordt als een schilder, te Dordrecht, welligt een zoon van jacob, en, aldaar, omstreeks 1790 geboren, door Nagler vermeld, doch, naar ingewonnen berigt, is deze noch aldaar, noch bij de familie van stry bekend.
| |
[Strycker. (Dirck)]
STRYCKER. (Dirck) Deze Medaljeur, die nog niet vermeld is, heb ik gevonden, de maker te zijn van de Begraafnispenning voor den Admiraal Jacob Heemskerk, waarvan de geheele optogt daarop is afgebeeld, en aan de keerzijde, De slag van Gibraltar, in 1607, waar die dappere het leven verloor, en wiens afbeeldsel daarbij is gevoegd Aetatis 39 jaren. Deze penning is voor dien tijd zeer goed uitgevoerd, zoodat onze strycker, met regt, eene plaats verdient onder de kunstenaars, die in het begin der XVII. eeuw bloeiden. - Nog heb ik voor mij eene schetsteekening in fo., Maria en Joseph, met het Kind Jezus, in den stal, te Bethlehem enz., stout en fiks met het penseel behandeld, en beteekend strycker fe.
| |
[Stuerbout. (Albert)]
STUERBOUT. (Albert) ‘Deze was een andere zoon van dierick stuerbout, den Oude, die in 1400 overleed. Hy schilderde, volgens Molanus, voor het klooster der Augustyners, te Leuven, en voor andere geestelyke vergaderingen onzer stad. De man schonk aen de Kapel van O.L.V. in het kleine koor, in St. Pieter, een Altaertafereel, vertoonende de Hemelvaert van Maria, aen 't welk hy, naer 't schynt, wel drie jaer gewerkt had. Dit tafereel komt in onze kerk niet meer voor. Onze schilder was, waarschynlyk, de dooppeter van albert stuerbout (?), zoon van dierick, waar wy hooger van gewaagden. Wy hebben in onze Archiven - te Leuven - geene byzonderheden over albert stuerbout gevonden. In de Stadsrekeningen van 1442 lezen wy, ter gelegenheid van het beeld van O.L.V., uitgevoerd door nicolaes de bruine, het volgende: ‘“diric aelbrechts, schildere, die een Patroon gemaect hadde, om daer op d' niewe Beelt van onze Vrouwe te stofferen, dat de Rentmeesters behouden hebben, ende hem daervoor gegeven, omme dathy' voerscreven Beelt niet en stoffeerde, 18 plecken.”’ De Heer Alph. Wauters denkt, dat albert niets anders is dan hubert stuerbout, de bekende sieraedschilder. Wy kunnen zulks niet aennemen, ofschoon wy reden hebben, om te gelooven, dat deze laetste zeer wel een broeder van albert en dierick kan zyn geweest. hubert had in alle gevalle naeuwe betrekkingen met dierick. Trouwens wy lezen: ‘“Meester dierick stuerboudt hem vergouwen in handen hubrecht de schildere”’ en ‘“Meester dierick bout vergouwen hubrecht stuerbout.”’ Rekeningen van 1471 en 1472. Reeds in 1438, was hubert stuerbout te Leuven gevestigd. Ten jare 1454, werd hy tot sieraedschilder der stad bevorderd,
| |
| |
een post, dien hy tot in 1480 behield. Hy vervaerdigde, in 1449, de teekeningen der Bas-reliefs voor den voorgevel van het Stadhuis, en versierde de zalen van dit gebouw. De man overleed in 1483, in een huis gestaen, in de Thiensche straet, in de nabyheid der voormalige kerk van St. Michiel. Hy liet by zyne huisvrouw, die eene voorname borduerster was, drie zonen na, hubert, gilles en frans, die alle sieraedschilders waren.’ Zie Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegeven Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, † 1585; door Edward van Even.
| |
[Stuerbout, (Dierick, of Diderick)]
STUERBOUT, (Dierick, of Diderick) de Oude, of dirk van haarlem. - Zie aldaar. - Ik voeg hier nog het volgende bij, namelijk: ‘Molanus is tot dusverre de eenigste schryver, die van dierick stuerbout, of, by inkrimping, bout, gewaegt. Hy leert ons, dat de man uitmuntte in het schilderen van landschappen en dat hy ontsliep den 6. dag van Mei, 1400, oud 75 jaar. Onze geleerde voegt er by, dat zyn Afbeeldsel, alsmede de Afbeeldsels zyner zonen, dierick en albert, in zynen tyd, in de nabyheid van den Predikstoel, ter kerke der Minderbroeders van Leuven, voorkwamen. Deze Afbeeldselen zyn jammerlyk zoek gegaan, of vernield, tydens de vernietiging van het Minderbroeders-klooster, in 1797. Indien Haerlem 's mans geboorteplaets niet was, dan had hy er in alle geval gewoond, want zyn zoon dierick werd er geboren.’ Zie Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegeven Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, † 1585 door Edward van Even. - Deze is wel een der oudste Nederlandsche landschapschilders, die er zijn vermeld. - Zie nog over het verschil van den doopnaam bij mij op STUERBOUT. (Hubert) - De Afbeelding van den Oude is bij het berigt gevoegd, zijnde luchtig in omtrek, dijstuk, bijna van voren te zien. Hij heeft een hoogen muts op het hoofd, dat ongebaard is; staande, en met de eene hand leunende op een balustrade enz.
| |
[Stuerbout, (Dierick, of Diderick)]
STUERBOUT, (Dierick, of Diderick) de Jonge, reeds op dirk van haarlem beschreven. Ik voeg er hier nog bij, dat hij een zoon is van dierick stuerbout, den Oude. - Zie aldaar. - Zijn Standbeeld zal in een der 18 Nissen voor het Stadhuis, te Leuven, waarvan reeds in 1857 de pleister-modellen werden geplaatst, onder Leuvens beroemde mannen worden opgenomen, ofschoon toch maar alleen als Leuvens burger, van Haarlem geboren, die zich, in gevorderden leeftijd, te Leuven gevestigd heeft. In den jare 1858, heeft de Heer Edward van Even, Archivaris van Leuven, uit ‘onbetwistbare documenten,’ het bewijs gevonden, dat de twee Schilderijen, in de St. Pieterskerk, aldaar, voor werk van hans hemling, - zoo als door een opschrift op de lijsten steeds werd verkondigd, - doorgegaan, door diderick stuerbout, in 1467, geschilderd zijn, namelijk, de voorstellingen het Laatste Avondmaal en de Marteldood van den H. Erasmus; - Zie op HEMLING. (Hans) - en dezelfde Auteur zegt, in de Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegeven Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, dat in de Galerij van wijlen Z.M. Koning Willem II., te 's Gravenhage, de schilderijen, bij mij op dirk van haarlem vermeld, aan H.M. de Koningin-Weduwe, voor ƒ9000 zijn toegekend; - doch die zijn door den Makelaar Brondgeest gekocht. - Thans versieren zij de Verzameling van Gothiken van gemelde Vorstin, aldaar. - Echter heb ik in de openbare berigten gelezen, dat deze beroemde stukken, na de gemelde veiling, te Brussel zijn beland, en thans, 1861, voor 's Rijks Museum aldaar, voor 28,000 francs zijn aangekocht.
| |
[Stuerbout. (Friessen) - Zie op Stuerbout, (Hubert) de Oude.]
STUERBOUT. (Friessen) - Zie op STUERBOUT, (Hubert) de Oude.
| |
[Stuerbout (Gilles)]
STUERBOUT (Gilles) was een zoon van hubert stuerbout, den Oude, die broeder was van dirk stuerbout van haarlem. - gilles heeft te Leuven gewoond, want men vindt in het Archief dier Stad aangeteekend, dat
| |
| |
gilles stuerbout, Stadsschilder, aan de Magistraat voorstelde, om een nieuwen toren te bouwen, waarvoor hij de bouwkundige plans overlegde. Dit geschiedde in den jare 1481, toen er zich zwarigheden opdeden, of de oude toren van St. Pieter wel die genoegzame sterkte had, om een nieuwe klok, - waarschijnlijk eene grootere dan de aanwezige - daar in te plaatsen; tot welk onderzoek destijds benoemd werden mattheus de layens, bouwmeester van het Stadhuis, aldaar, Herman Waghemaker, en André Kelderman. - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc.; Introduction, pag. CXV.; Paris, 1849, in 8o. - Zie verder op STUERBOUT, (Hubert) den Oude. - Ten slotte vindt men nog vermeld, dat hij als schilder mede werkzaam is geweest aan het opmaken van een autaar, zooals in de Rekeningen der Stad Leuven, op het jaar 1464-1465, fol. 14, voorkomt: ‘Item gilles syne sone,’ (Hubrecht stuerbout wordt in dezelfde rekening vóór hem genoemd) ‘van gelycken IX dagen, syn beiden te samen XXV dagen, s' daegs X plecken, valet CCLV plecken. - Ibid., pag. CXVI.
| |
[Stuerbout. (Hubert)]
STUERBOUT. (Hubert) In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, vond ik aangeteekend, dat het uit het geheel der ontdekte authentieke stukken blijkt, dat de vader van dierick stuerbout, gezegd dirk van haarlem, hubert stuerbout genoemd was. Deze zou alzoo de stamvader van het schildersgeslacht van dien naam zijn. Vergelijk nu hiermede, wat ik op STUERBOUT, (Dierick) den Oude, - Zie aldaar. - heb overgenomen. Dit verschil moet dus nog nader worden beslist; doch ik voor mij blijf er steeds groote waarde aan hechten, dewijl het mij voorkomt, dat men daar met den naam van twee huberten niet op het regte spoor is. Mijns inziens, moet men den bovengemelden hubert alleen voor den ouderen broeder van dirk, den Jonge, houden. - Zie daarover op STUERBOUT, (Hubert) den Oude.
| |
[Stuerbout, (Hubert, of Hubrecht)]
STUERBOUT, (Hubert, of Hubrecht) de Oude, was de zoon van dierick stuerbout, den Oude, - Zie aldaar. - en oudste broeder van dirck stuerbout van haarlem, die zich, waarschijnlijk, heeft gespiegeld aan den opgang, dien zijn broeder elders tot groot aanzien bragt, namelijk, te Leuven, waar deze den rang van Stadsschilder verkreeg. Hij was reeds in 1438 aldaar gevestigd. - Zie op STUERBOUT. (Albert) - Men vindt mede aangeteekend in de Stads-rekeningen, aldaar, dat hij ook den vermelden rang van zijn broeder heeft bekleed - waarschijnlijk, na diens overlijden; - en het volgende op den jare 1462-1463, fol. 16: ‘Zekere refectiën, die gewracht syn geweest aen de Processie onser Vrouwe Sinte-Peeters, in Septembri anno LXIIJ etc. etc. volghen hierna: Item meester Willem Debeer etc. hubrecht, de scildere, van tvorscreve paradys ende pryel te schildere ende te verwene, ende van VIII hoedekens, gavelletten, vlegelen ende andere instrumenten, daertoe dienende, van nuwe wercke, overbracht hem selven ende synen sonen daeraen gewrocht VIII dagen, 's daechs voer hem beiden XII plecken, valet te samen XIIJ st. gr. (stuivers-groot) - Item hubeken de scilder, des vorscreven hubrechts outste soon, van gelyken IIJ dagen, 's daechs X plecken, valet IJ st. VJ d. br. (Brabandsche penningen). - Item de vorscreve hubrecht gelevert aen diverse tabernaculen van de vorscrevene processiën, foelgie, verwe ende andere stoffen dartoe dienende, te samen om XIIIJ stuyvers, valet IIJ st. VJ d. gr. br. Fol. 68. De huysvrouwe hubrechts stuerbout, scildere, van eenen blasoene te makene voor trompet van de stad ende frisien van syden te werkene, te samen huer daervoor vergouwen XIJ pl. (plekken) Anno 1464-1465. Fol. 14. hubrecht de scilder, van de IX choren der inghelen te stofferene, ende Arcules (Hercules) (?) syne tabbaert te doen wydene ende die te scilderen, ende anders des aen de tabernacule behoefde, overbracht XVIIJ in Oegt
| |
| |
LXIIIJ, hem selven daeraen gewrocht XVJ dagen. - Item gilles syn sone, van gelycken IX dagen, syn beiden te samen XXV dagen, 's daegs X plecken, valet CCLV plecken. - Item frissen, syn sone, van gelyken X dagen, 's daechs IIJ plecken, valet XXX plecken, syn te samen in guldens te LIIIJ plecken, V gl. XV pl.’ - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o.; Introduction, p. CXVI. - Uit deze Rekeningen blijkt, dat onze hubert drie zonen, hubert, gilles en frederick, heeft gehad, en deze worden in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, voor broeders van dirk stuerbout van haarlem vermeld. Duidelijk vindt men, dat, bij diderick's overlijden, zijn onafgemaakte groote stuk gewaardeerd werd door zijne broeders en neven, zoodat de laatste ook kunstenaars waren. - Zie daarover op dirk van haarlem. - Aangaande de hierboven gemaakte toelichting door De Laborde, dat het woord Arcules als Hercules behoort te worden beschouwd, moet ik aanvoeren, dat ik zulks voor een misslag houde, en alzoo zijne toelichting de zaak juist verduisterd heeft. In de Rekening is alles volmaakt goed uitgedrukt. Ziehier de toelichting. Arcules was bij de Heidensche volken de beschermgod der kisten en koffers. Men bediende zich van de hulp dezer Godheid, om zeker tegen dieven te zijn, doch die, op hunne beurt, een beschermgod, Laverne, voor zich hadden, die hun stelen bevorderlijk was; en het zijn deze kerkkoffers, reliquiënkoffers enz., waarin de kostbaarheden en andere gewijde voorwerpen werden geborgen, die den naam van Arcules voerden. - Ook is het niet aannemelijk, dat een Afgodsbeeld van Hercules aan een Altaar van dien tijd in België zou zijn gevonden geworden; immers, uit de Rekening blijkt het, dat deze koffer er toe behoorde.
| |
[Stuerbout, (Hubert)]
STUERBOUT, (Hubert) broeder van den Jonge, zoon van hubert stuerbout, den Oude. - Zie aldaar.
| |
[Stuyvenburgh, (B.)]
STUYVENBURGH, (B.) een kunstenaar, wiens naam en werken mij slechts eenmaal zijn voorgekomen. Ik bezit eene plaat in gr. pl.: Generale Afbeeldinge van 't Lust-Huys en Hof van Syn Konincklycke Majestyt van Groot Brittanië (Prins Willem III), - te Soestdyck. b. stuyvenburgh delineavit. b. stopendaal fecit. Zij behoort onder de goede prenten, die van soortgelijke onderwerpen, destijds, zooals die bij G. Valck, zijn verschenen. - Nagler noemt, bij vergissing, p. stuybenburg als teekenaar van genoemde prent, welke hij, dus blijkbaar niet gezien heeft.
| |
[Stuerhelt, of Sturhold. (F.)]
STUERHELT, of STURHOLD. (F.) Deze kunstgraveur is, waarschijnlijk, een Nederlander, die, omstreeks 1650 tot 1660, te Amsterdam, werkzaam was. Aldaar zijn, bij N. Visscher, verschenen Luther en Calvin, ten voete uit, in fo., alsmede De Apostelen, een vervolg van 15 bladen, welke hij, met de jode, heeft gegraveerd enz. - Er zijn verder meer Portretten van Fransche en Engelsche voorname personen van hem bekend. Het fraaiste, wat ik van zijn werk gezien heb, is het Portret van Lodewijk XIV., als jongeling, in volle vorstlijke kleeding, staande voor een gordijn, bij eene tafel, waarop de kroon enz., in 4o.
| |
[Sturm. (Fernand)]
STURM. (Fernand) Vasari noemt, onder een aantal Nederlanders, die, in het midden der XVI. eeuw, ook in Spanje, met hun talent schitterden, fernand sturm, van Zierikzee, als, in 1555, te Sevilla, werkzaam. Ook vindt men hem bij Fiorillo, in zijne Geschichte der Mahlerey in Spaniën u.s.w., meer duidelijk vermeld; deze zegt: in het midden der XVI. eeuw, moet er in Sevilla een kunstenaar hebben geleefd, genaamd hernando sturmio, van wien in de Cathedrale-kerk, aldaar, eene schilderij wordt bewaard, die ten onderschrift heeft: hernandus sturmius Ziriezcensis faciebat 1555; naar de algemeene meening, zou dit schilder- | |
| |
stuk naar Spanje vervoerd zijn, doch het blijkt uit een handschrift, in de Archiven dier Cathedraal aanwezig, dat sturm in Sevilla woonachtig is geweest.
| |
[Stuyvesant (Johannes van)]
STUYVESANT (Johannes van) is een onvermeld kunstenaar, van wien ik gezien heb een portret, dat zeer goed geschilderd was. Naar ik kan gissen, moet hij op het laatst der XVII. eeuw hebben gebloeid.
| |
[Suavius. (Lambertus) - Zie bij Immerzeel en bij mij op Suterman. (Lambertus)]
SUAVIUS. (Lambertus) - Zie bij Immerzeel en bij mij op SUTERMAN. (Lambertus)
| |
[Sucquet. (....)]
SUCQUET. (....) Deze Dominikaner-monnik, van Antwerpen, was, volgens F. Bogaerts, een historieschilder, die omstreeks 1659 heeft gebloeid.
| |
[Sudot, (Ernest)]
SUDOT, (Ernest) schilder van Brussel, was een leerling van f.j. navez. Op de Tentoonstelling, aldaar, in 1845, zag men van dezen jongen kunstenaar Christus aan den Olijfberg, en een Kinderportret.
| |
[Sunderen, (Willem van)]
SUNDEREN, (Willem van) ‘geboren te 's Gravenhage, en ook aldaar overleden, was een wakker beeldhouwer, in welk vak hy, ten jare 1683, het meesterschap van de Confreriekamer dier Afdeeling verkregen heeft.’ Uit P. Terwesten, Ms. - In 1697, werd hij, met antoni boogmaker, tot hoofdman van de Beeldhouwers-gebroederschap verkozen. - Zie op DOBBE. (Pieter van)
| |
[Sunman. (....)]
SUNMAN. (....) Onder de portretschilders, die na den dood van p. van der faes, genaamd lely, hun fortuin in Engeland zochten te maken, bevond zich ook de Nederlander sunman. Hij vervaardigde het Portret van Koning Karel II, doch daar dit niet zoo goed uitviel, als dat van john riley, werd hij op den achtergrond geschoven, en trok naar Oxford. Hier schilderde hij voor de Universiteit de groote stukken, die hare Stichters voorstellen, en nog tegenwoordig, aldaar, in de Kunstgalerij worden bewaard. - Hij overleed te Londen, omstreeks 1707. -Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grosbrittanniën u.s.w.; Göttingen, 1808, in 8o.
| |
[Superville. (D.P.G. Humbert de) Zie op Humbert De Superville.]
SUPERVILLE. (D.P.G. Humbert de) Zie op HUMBERT DE SUPERVILLE.
| |
[Susenier, (Abraham)]
SUSENIER, (Abraham) schilder, van Dordrecht, wordt door Weyerman vermeld onder de kunstenaars, die, in 1646, lid was van het Schildersgenootschap, aldaar. Gewoonlijk schilderde hij Stillevens.
| |
[Susterman, of Suterman, (Lambert)]
SUSTERMAN, of SUTERMAN, (Lambert) gezegd lambert lombardus. - Zie aldaar.
| |
[Sustermans, (Johannes)]
SUSTERMANS, (Johannes) broeder van justus sustermans, wordt door Descamps, als portretschilder, doch zonder doopnaam opgegeven, en zeer geroemd, dewijl hij het tooisel der dames bijzonder schoon moet geschilderd hebben. - Hij vermoedt, dat onder dezen sustermans, zekere ferdinand lombardo schuilt, doch, zegt Nagler, deze is niet als kunstenaar aan te wijzen. - In de Galerij, te Weenen, berust van hem, het Hoofd van eene Matrone, met in goud gestikt kapsel, iets minder dan levensgrootte.
| |
[Sustermans, of Suttermans. (Justus)]
SUSTERMANS, of SUTTERMANS. (Justus) Bij dit Artikel van Immerzeel, waarin geene tijdsbepalingen voorkomen, moet ik voegen, dat hij, in 1597, te Antwerpen, geboren, en als leerling bij willem de vos ontvangen werd, in 1610, gelijk de meergemelde Raadsheer Mols, Ms., vermeldt, die er verder bijvoegt, dat hij, waarschijnlijk, naar Italië vertrokken is, waar hij meester werd, en te Florence een Hoogaltaar heeft opgerigt. - Ten jare 1672, maakte hij zijn Testament, dat in Gaye 's Carteggio, III, bl. 557 staat afgedrukt. Daarin noemt hij zich burger van Florence, en gelast, dat zijne begraafnis in de kerk van St. Pieter-Martelaar zal moeten plaats hebben. In een later Codicil van 12 Januarij, 1675, stelt hij zijn zoon, Franciscus Maria, tot universeel erfgenaam aan. In deze bewijsstukken zegt de kunstenaar ook, dat hij van Antwerpen geboortig, en
| |
| |
reeds vroeg zijn loopbaan te Florence begonnen is. - Hij overleed in 1681. - rubens beschouwde hem als een sieraad zijns vaderlands, vereerde hem met de meeste onderscheiding, en schonk hem een zijner historische schilderijen. - Zie den abt Lanzi en Nagler. - Dat rubens, in Italië zijnde, met zijn talent bekend was, blijkt uit het berigt van Mols, Ms., die zegt, dat zulks is af te leiden ‘uit zeekeren brief, door rubens aan hem geschreeven, dat hy zeer groote achting voor den man hadde, vermits hy hem verzoekt, de schilderijen, aan hem gezonden, te willen corrigeren naar goeddunken. Deze brief is van den 12. Maart, 1638, en wat dit stuk belangt, het is dat zelfde, 't welk nog hedendaags (1776) in de Galery van den Groothertog (van Florence) bewaard wordt, verbeelende een woedende God-Mars, die, den tempel van Janus geopend hebbende, de wereld wil vernielen, doch die door Venus wederhouden wordt. Het was by sustermans gebleven tot na zynen dood, wanneer zyne erfgenamen het aan Z.K.H. verkochten. Het is wel een van de schoonste en rykste ordonnantiën, die byna door rubens uitgevoerd zyn geweest.’- Dit stuk, zal waarschijnlijk dat zijn, wat hij ten geschenke gekregen heeft. - Op zijn Portret, door a. van dyck-zelven geëtst, in fo., en, naar men meent, in Italië vervaardigd, staat justus suttermans, Antverpiensis Pictor Magni Ducis Florentini. Op vroegere drukken staat jodocus citermans. - Een Idem, se ipse pinx. f.m. francia sc. voor het Museum Florentinum, in fo.
| |
[Sustris. (Fredrik) Zie bij mij op Sustris, (Lamberto) en op Lamberto. (Frederigo di)]
SUSTRIS. (Fredrik) Zie bij mij op SUSTRIS, (Lamberto) en op LAMBERTO. (Frederigo di)
| |
[Sustris, (Lamberto)]
SUSTRIS, (Lamberto) de Oude, wordt door Vasari frederigo di lamberto fiamingo genoemd; deze zegt, dat hij een leerling van christoffel schwarz is geweest. Bij gelegenheid, dat hij over het medebestuur der Akademie handelt, vermeldt hij zekeren fredrick van lamberto, een Vlaming, van Amsterdam, een zwagerszoon van padoano cartaro, dien hij zeer roemt, terwijl hij weêr op eene andere plaats spreekt van den vader van dezen fredrick. - Fiorillo zegt, en teregt, dat hij Sandrart meer geloof, dan hij vermoedde, moet toekennen, en dat Vasari een geheel anderen kunstenaar op het oog heeft gehad. Zie nog bij Immerzeel op SUSTRIS, of SUSTER. (Frederik)
| |
[Suterman, (Lambertus)]
SUTERMAN, (Lambertus) ook wel lambertus suavius genoemd, zooals hij op dien naam bij Immerzeel beschreven staat. Bij de vreemde auteurs, vooral bij Vasari en diens Commentators, vindt men aangaande dezen suterman eene groote verwarring van namen in het Register, als: ‘lambert zustris, of suterman, of susterman, of suster, gezegd lamberto lombardo, of tedesco, of suave, of suavius, schilder, architect en graveur, geboren te Luyk, in 1506, bloeide in 1550.’ - Zie bij mij op LOMBARDUS. (Lambert) - Dit dient tot waarschouwing, dat de bovenstaande opgave stellig drie onderscheiden, bekende kunstenaars bevat, welke ik op hunne plaats vermeld heb; en ook dat suterman alleen teekenaar en graveur is geweest. - In het Museum, te Parijs, (1819) is eene schilderij, Venus op haar rustbed, verzeld van de Liefde, en spelende met hare duiven, welk stuk daar als werk van lambert suster, of sustris, staat geboekt, doch hetgeen lambert lombardus, of frederigo di lamberto - Zie aldaar. - zal moeten zijn, waarin de schrijver van den Catalogus, zoowel als anderen, gedwaald heeft, terwijl hierdoor zal ontstaan zijn, dat hij bij sommige schrijvers wordt opgegeven, als ook geschilderd te hebben. - Zijne graveerwerken zijn, onder anderen, het Portret van den Kardinaal de Granvelle, 1556, een stuk van de grootste zeldzaamheid, en dat bij Drugulin, Nr. 3055, op 36 Thlr. staat genoteerd. - In de 8o.-uitgave van Van Mander komt, op lambertus suavius, zijn Portret voor.
| |
| |
| |
[Suttere, (Gilles de)]
SUTTERE, (Gilles de) bouwmeester en landmeter van Gent, heeft het plan en bestek gemaakt voor de Groote Vleeschhal aldaar, die tusschen 1408 en 1417 voltooid werd. Dit gebouw was ten tijde van Sanderus, Schrijver van het Verheerlykt Vlaendere (1627), een der schoonste hallen van Europa. - Zie Messager des Sciences etc., Gand, 1859, p. 107 en 113.
| |
[Suttermans. (Justus) Zie Sustermans. (Justus)]
SUTTERMANS. (Justus) Zie SUSTERMANS. (Justus)
| |
[Suyderhoef, of Suyderhoeff (Jonas)]
SUYDERHOEF, of SUYDERHOEFF (Jonas) is door Immerzeel reeds geboekt. Zijn bloeitijd wordt van 1631-1668 bepaald, en zijne werken zijn algemeen bekend. Bij Nagler staan ze tot 116 stuks vermeld. Alleen vond ik nog, in den Catalogus van Papieren-kunst, eener Verkooping, gehouden te Leipzig, 23 September, 1850, op bl. 49, Nr. 717, j. suyderhoeff, Tom. Bartholinus, Casp. Fil. Med. et Anatom. Prof. Borstbeeld. carel van mander pinx. Zie Bartholini Anatomia, Lugd. Bat., 1651. De vermaarde kunstkenner Rudolph Weigel, steller van dien Catalogus, zegt daarbij: zeer zelden en zeker geheel onbekend. - In de Monogrammen van C. van den Berg, Ms., in mijn bezit, wordt hij jonas andriesz. suyderhoeff genoemd; welligt heeft hij ontdekt, dat de vader van jonas, Andries heette.
| |
[Suys, (M.)]
SUYS, (M.) een onvermeld graveur, die den Titel heeft gegraveerd voor het Werk: Antwoorden op de Brieven der Grieksche Vorstinnen, door c. pierson; - Zie aldaar. - Gouda, 1658, in 8o. Deze gravure is middelmatig en de teekening slecht. - Hij behoort, zeker, te Gouda t'huis, dewijl verscheiden personen van dien naam in de regering gezeten waren, en andere betrekkingen hebben bekleed.
| |
[Suys. (Tieleman Franciscus)]
SUYS. (Tieleman Franciscus) Deze beroemde Belgische bouwmeester staat, naar waarde, bij Immerzeel geboekt. Ik laat er nog op volgen, dat hij den 11. Julij, 1861, op het kasteel van Murken, bij Brugge, in 79-jarigen ouderdom overleden is. - De Heer suys was de eenige Vlaming, die onder het Keizerrijk den grooten prijs van Rome behaalde. Hij oefende in zijn vaderland een heilzamen invloed op de bouwkunde uit. - Men telt onder zijne leerlingen een aantal uitmuntende mannen, als: beyaert, carpentier, cluysenaer, laureys, lavergne, schoonejans serrure, raymaekers, vincent enz. - Hij bouwde het kasteel Marimont en ontwierp de Leopoldswijk, te Brussel; doch het schoonste monument van zijn roem is de St. Jozefskerk, aldaar. - De Heer suys was Bestuurder van de klasse der Schoone Kunsten bij de Koninklijke Belgische Akademie, Voorzitter der Commissie van Gedenkbouwen en 's Konings Bouwmeester. - Zie De Eendragt van Gent, 1861, Nr. 2. - In Augustus, 1857, is hij, door Z.M. Koning Willem III. tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd, terwijl hij, bij gelegenheid der inwijding van de Congres-kolom, 26 September, 1859, te Brussel, tot Kommandeur der Leopolds-Orde verheven werd.
| |
[Suythoff, (Cornel.)]
SUYTHOFF, (Cornel.) een Hollandsch kunstenaar, die zijn vak, ook van portretschilderen, steeds stijgende uitoefende, en tal van portretten vervaardigd heeft. - Omstreeks 1681, bevond hij zich te Batavia. j.a. boener graveerde het Portret van Dr. Otto Hellwig, beteekend c. suythoff pinxit Bataviae in India Orientali 1681. Zie Nagler.
| |
[Swaanenburg. (Willem van)]
SWAANENBURG. (Willem van) Immerzeel zegt, dat zijn schilderwerk onbekend is, en echter vond ik, op bl. 229 van swaanenburgs Parnas enz., Amsterdam, 1724, in 4o., Vaarsjes, geschreven achter twee kleine Landschapjes, door my geschilderd, ten dienste en vermeerdering van het Kunstkabinet van den Heer Fraula etc., tot Brussel. Daarin speelt Midas een groote rol, zoodat, zegt hij, ‘het loon der kunst meest klein geld is en groot verdriet.’ - In den Catalogus van den konstschilder jan smees, Amsterdam, 1729, staan 4 stuks ‘Curieuse Landschappen,’ door hem, vermeld.
| |
| |
| |
[Swaef, of Swaaf, (Samuel de)]
SWAEF, of SWAAF, (Samuel de) is een geboren Zeeuw, die vermeld staat als plaatsnijder, drukker en kunstig schrijver, te Middelburg, en in het begin der XVII. eeuw heeft gebloeid. Ik bezit zijn Portret, door j. sarragon - Zie aldaar. - fraai gegraveerd, naar de teekening van j. beckx - Zie aldaar. - in 4o., waar hij, op dertig jarigen leeftijd, in 1627, is voorgesteld. - Van zijne kunstwerken is mij niets voorgekomen; bij De la Rue, Geletterd Zeeland, Middelburg, 1734, in 4o., bl. 99, vindt men vermeld, dat hij, onder andere Werken, heeft uitgegeven: Specimen Artis scriptoriae, in usum et commoditatem Studiosae Juventutis scriptum, caelatum et impressum etc. dat is: Proefstuck van de Schryfkonste tot nuttichheit ende voordeel van de jonghe jeught geschreven, gesneden en gedruckt door samuel de swaef van Middelburg, in fo. - Onder zijn portret staat de swaef, en in het Latijnsche randschrift suavis.
| |
[Swagers. (Elisa en Carolina) - Zie op Swagers. (Frans)]
SWAGERS. (Elisa en Carolina) - Zie op SWAGERS. (Frans)
| |
[Swagers. (Frans)]
SWAGERS. (Frans) Deze vermaarde Utrechtsche landschapschilder is door Immerzeel wel vermeld, doch hij heeft niet meêgedeeld, dat hij gehuwd is geweest, en zijne vrouw en dochter onder de voorname kunstenaressen zijn opgenomen, in den Dictionnaire des Artistes de l'Ecole Française au XIXe siècle etc. par Ch Gabet, peintre; Paris, Vergne, 1831, in 8o., waar men leest, dat Mevrouw elisa swagers eene miniatuur-schilderes en discipelin was van pajou, van Madame guiard-vincent en van den beroemden augustin. Zij is Directrice geweest der eerste klasse van de Teekenkunst aan het huis l'Ecouen. Hare werken werden op onderscheiden Tentoonstellingen toegelaten, houdende zij zich ook onledig met het geven van onderwijs in het teekenen en miniatuurschilderen. - Hare dochter, carolina swagers, is schilderes van huislijke tafereelen en portretten. Zij heeft op de Tentoonstelling in het Koninklijk Museum, in 1831, geleverd, het strooijen Hoedje, studiehoofd; en het Portret van M.B...., in kostuum der Nationale Garde. - Of hij meer kinderen heeft nagelaten, kan ik niet opgeven, doch de naam van swagers, in de kunstwereld, te Parijs, overbekend, is van Hollandschen oorsprong. - Füssly noemt, volgens Landon, elisa, (zegt Nagler, teregt) verkeerdelijk, Mevrouw swagers van ecouen.
| |
[Swan, (Cornelis Cornelissen)]
SWAN, (Cornelis Cornelissen) welligt swaen, of swaan, vond ik in een Bijvoegsel op Guicciardyn's Beschryvinge der Nederlanden, Arnhem, 1617, Artikel Antwerpen, bl. 126 vermeld, als: ‘Discipel van lange pier, (pieter aartsens) wiens werken by de Stadt van Haerlem tot zyne eere vertoont werden.’ - Hij moet alzoo in het midden der XVI. eeuw gebloeid hebben, dewijl deze auteur zijn Werk omstreeks 1566 heeft opgesteld.
| |
[Swanenburg. (Isaak Klaassen) - Zie op Nicolai, (Isaak)]
SWANENBURG. (Isaak Klaassen) - Zie op NICOLAI, (Isaak) en over diens zonen jacob, klaas en willem op SWANENBURG. - Behalve deze, heeft nicolai nog zeven kinderen bij zijne echtgenoot, Maria Dedel, geb. 1547, dochter van Joost Willemsz. en van Maria Porsman, verwekt. Hij is, in 1614, te Leyden, overleden. - Dit, en ook nog verdere belangrijke berigten aangaande zijn geslacht, zijn mij bereidwillig meêgedeeld door Jonkh. Rammelman Elsevier, Archivaris der Stad Leyden. - Ik heb gevonden, dat frans poursus het Portret zijner gemelde echtgenoot heeft geschilderd, en wel in den Catalogue des Tableaux etc. du feu Comte Despinoy etc.; Versailles, 1850, onder Nr. 235: ‘Maria de Swaanenburgh, une des meilleures familles des Pays-Bas. Elle relève de la main gauche une chaîne d'or, passeé autour de la taille, et tient de la main droite un mouchoir. La tête est couverte d'un bonnet blanc uni, robe noir, à épaules larges. Fond vert; h. 92, larg. 69 cent. Genoux.’ Op de schilderij staat: ‘Aetatis suae 22, anno 1570. - Maria Joast d'Dedel - Getrouwt met - isaeck claes van swaenenburgh.’
| |
| |
| |
[Swanenburg, (Klaas Isaaksz.)]
SWANENBURG, (Klaas Isaaksz.) de tweede der drie zonen van isaak klaassen swanenburg, Burgemeester van Leyden. - Zie aldaar. - Hij heeft de kunst bij zijnen vader geleerd, doch schijnt niet, zooals zijn broeder jacob, uitlandig geweest te zijn, om zijne studiën te voltooijen. Hij vestigde zich te 's Gravenhage, waar hij de kunst met veel lof beoefend heeft. - Hij huwde, den 20. April, 1607, met Janneke van Leeuwen, Jacobsdr., van 's Gravenhage, en leefde nog in 1641.
| |
[Swanenburg, (Jacob Isaaksz.)]
SWANENBURG, (Jacob Isaaksz.) de oudste der drie zonen van den Leydschen Burgemeester, isaak klaassen swanenburg, - Zie aldaar. - was een zeer bekwaam schilder, heeft langen tijd, tot voortzetting zijner studiën, te Rome vertoefd, te Napels gewoond, en zich daar in den echt begeven met Margareta Cordona, bij wie hij vier kinderen heeft verwekt. Zij is, in 1639, te Leyden, overleden. Ten jare 1617, keerde hij naar zijne geboorteplaats, Leyden, met zijne huisvrouw, terug, waar hij, alsmede ook in andere plaatsen, de kunst tot genoegen der liefhebbers, uitoefende. Hij is, in 1639, te Utrecht overleden, en daar begraven. - Bij welke gelegenheid hij te Utrecht is komen wonen, bleef mij onbekend, zegt De Jongh, in eene Noot, op bl. 184, II. deel van Van Mander, op een hem medegedeeld berigt. - Ik heb de Dood- en Begraafnisboeken, te Utrecht, van af 1620-1660, nagezien, en geen jacob swanenburg gevonden; op mijn verzoek, is dit te Leyden ook onderzocht, en werd mij berigt, dat op ‘den 17. October, 1638, in de Pieterskerk, is begraven Meester jacob (van) swanenburg, op de Bredestraet,’ zijnde ongetwijfeld onze jacob. - Orlers moet zich in zijne Beschryving van Leyden zeer vergist hebben, toen hij het bovengenoemde en daardoor algemeen aangenomen doodberigt heeft verspreid.
| |
[Swanenburg, (Willem Isaaksz.)]
SWANENBURG, (Willem Isaaksz.) de jongste der drie zonen van den Leydschen Burgemeester, isaak klaassen swanenburg - Zie aldaar. - is ook reeds door Immerzeel, doch niet als de zoon van den Burgemeester, maar alleen als willem swanenburg vermeld. Hij heeft, met goed gevolg, de graveerkunst beoefend, en veel fraaije werken worden nog heden bij de liefhebbers van papierenkunst bewaard. - Heller (L.) zegt bepaaldelijk, dat hij te Leyden, in 1581, werd geboren, en te Delft woonde, waar hij in 1641 nog werkzaam was. - Hoe komt die auteur daaraan? immers, het is toch overbekend, dat hij, in den bloei zijner jaren, te Leyden, in 31 jarigen ouderdom, is overleden, welk treurig geval Orlers, in zijne Beschryving van Leyden enz., 3. druk, Ibid., 1781, I., bl. 394, zoo nadruklijk vermeld heeft, en er bij voegt: ‘Een van zyne buuren heeft zynen waardigen vriend en buurman, ter goede gedachtenis, dit navolgende Grafschrift in plaats van traanen gestelt;’ waarop men een wijdloopend en zeer vereerend vers nopens de groote verdiensten van dezen jeugdigen kunstenaar kan lezen, en die buurman was Petrus Schriverius, die het als ex tempore heeft vervaardigd; en dat het voor den genoemden swanenburg is, blijkt uit zijne Gedichten, bl. 120, te Amsterdam, in 1738, in 4o. uitgegeven; zoodat Heller verkeerd onderrigt werd, en men lezen moet: overleden te Leyden, 15 Augustus, 1612, en daar ook begraven. - Immerzeel, die hem op isaak nicolai vermeldt, en anderen vóór hem, zeggen, dat hij te Delft woonde, en Hopman van de Schutterij is geweest; doch ik geloof wel, dat hij daar voor het beoefenen der graveerkunst heeft vertoefd, maar niet, dat hij, als een Leydenaar, te Delft, en nog zoo jong, tot dien rang kon geraken: immers, ik vind hem op de lijsten der Hoplieden aldaar niet vermeld, terwijl uit het genoemde Grafschrift blijkt, dat zulks te Leyden wel het geval is geweest. ‘Zyn vader heeft weleer bestuyrt de Stad van Leyden, - Hy zelfs de schuttery konst wyselick beleyden, - Van jaren zynde jongh, maer oude van verstant, - Beradich, wys en kloeck, in 't geen hy nam by hant.’ - Onder
| |
| |
het aantal prenten, door hem vervaardigd, en bij Nagler tot 32 stuks beschreven, vind ik niet De Groote Zeilwagen, van Prins Maurits, uitgevonden door Simon Stevin, zeer raar. Deze, bestaande uit drie bladen, is bij Verstolk van Soelen, in 1847, onder Nr. 607 van den Catalogus, te Amsterdam, voor ƒ45 verkocht. - De letter g., welke men ook bij zijn naam, onder gravuren, vindt vermeld, beteekent guillaume, of willem, en doelt dus op denzelfden persoon. - Ik moet doen opmerken, wat Brulliot zegt, namelijk, dat er een Duitsch graveur, wilhelm schwan is geweest, van wien slechte portretten bestaan, beteekend w. schwan; men verwarre dezen arbeid niet met het werk van onzen willem, wiens prent, De Aanbidding der Herders, met wilh. schwan beteekend is, wat er, waarschijnlijk, door een Duitscher is opgesneden, terwijl daardoor deze prent, ten onregte, voor werk van wilh. schwan zou kunnen gehouden worden. - Ik heb ontdekt, dat hij ook met olieverw heeft geschilderd, wat, zeker, tot de zeldzaamheden behoort; want het toeval heeft gewild, dat ik, bij het in orde brengen van eene meenigte portretten, op het kasteel Zuilen, te Zuylen, een portret heb gevonden, levensgroot, met handen, voorstellende een Baron Van Tuyll van Serooskerken, in het harnas, met oranje sjerp om den arm, en het costuum van zijn tijd aanduidende, door swanenburg geschilderd, daar er met groote letters op staat: willem swanenburg pinx. Het stuk is niet fraai van penseelsbehandeling, en blijkt, duidelijk, door iemand vervaardigd te zijn, die zulks materieel gedaan heeft. Desniettegen-staande, zijn er veel schilders als portretmakers geboekt, die het niet veel verder hebben gebragt, dan onze handhaver der Graveerschool van dien tijd.
| |
[Swanenburg (Cornelis van)]
SWANENBURG (Cornelis van) komt, als kunstenaar, te Utrecht, voor in de Registers van de Momberkamer, aldaar: ‘cornelis van swanenborch constschilder, Dirck Both, Hendrick Blommaert.’ 23 Januarij, 1665, en, 10 Julij, 1670.
| |
[Swanevelt, (Herman)]
SWANEVELT, (Herman) en niet swaneveld, zooals Immerzeel schrijft: zijne beteekende etsen bewijzen die fout. Zijn schilderwerk komt hier te lande weinig voor; op de Kunstverkooping van J. van der Linden van Slingelandt, te Dordrecht gehouden, in 1785, staat in den Catalogus, onder Nr. 420, eene schilderij, zijnde een Landschap, h. 11, br. 17 dm., door h. swaanevelt en van woerden. Dit vind ik zeer vreemd, dewijl van woerden niet als schilder bekend is. Het landschap kan van deze niet zijn, en evenmin de stoffaadje, hetgeen anders wel meer het geval is, daar swanevelt voor zijn Italiaanschen meester, claude lorrain, diens stukken gestoffeerd heeft. Waarschijnlijk, zal op het stuk staan swanevelt van Woerden, dat zijn geboorteplaats is, terwijl hij, in een vreemd land zijnde, somtijds, welligt, zijne schilderijen aldus heeft beteekend, in tegenoverstelling van de gewoonte der Italianen, die hem ermano d'italia noemen. Hij verkreeg te Rome den Bentnaam van Heremiet. - In de meeste buitenlandsche Museums worden van zijne schilderijen bewaard, die echter bij ons uiterst zeldzaam voorkomen. - Bij Nagler vindt men 116 stuks zijner schoone etswerken vermeld, en 18 twijfelachtige, of die ten onregte aan hem worden toegekend.
| |
[Swart. (....)]
SWART. (....) In het zeldzame Boekwerk, in 4o. Uitheemsen Oorlog, ofte Roomse Min-triomfen, van M. v(an) M.(erweede) Hr.(eer) van Cl.(ootwyk), voorgevallen en beschreven in 't jaar 1647, 48, 49 en 50. In 's Graven-Hage, gedrucht by Isaac Burghoorn, in de Wage-straet, 1651, lees ik, op bl. 184: ‘Op myn Schilderij van hans henrik schoonveld, Hoogduyts Edelman: ende schilder, die syn linkerhand en syn rechteroog alleen tot syn wil had, gemaekt in 't lest van Octob. 1648; naedat ik driemael in Holland, ende eens te Romen van swart heel slecht was getroffen.’ - Het komt mij voor, dat deze swart, waarschijnlijk, een Hollander was, dien hij te Rome ontmoette, en door wien hij zich toen heeft doen schilderen, welk
| |
| |
portret, hoe goed bewerkt, - want Van Merweede was een vermogend man en had tevens kennis van de kunst - wat de gelijkenis betreft, mislukt schijnt te wezen. - Hij is, waarschijnlijk, dezelfde, dien ik onder cavallier swart - Zie aldaar. - heb geboekt, en die, welligt, tot het geslacht van den Groningschen jan swart - Zie aldaar. - behoorde.
| |
[Swart, (Albert Gerrits)]
SWART, (Albert Gerrits) geboren te Buitenpost, in Friesland, was eerst leerling van w.p. ruwersma, - Zie het Aanhangsel - en daarna van w.b. van der kooi. Hij schilderde levensgroote Portretten, waarvan er een te Leeuwarden, bij den Raadsheer W.W. Buma, aanwezig is. Hij is te Leeuwarden, in 1833, in den bloei van zijn leven, overleden.
| |
[Swart, of Swartz. (Cavallier)]
SWART, of SWARTZ. (Cavallier) De volgende onderwerpen vond ik in den Catalogus van Hoet, I, bl. 76, Nr. 7: ‘Beelden in een kamer, van den cavalier swartz, en, in 1705, met ƒ60 betaald, daar een du jardin, both en van de velde dien prys niet hebben opgebragt. - In 1719, Ibid., bl. 231, Nr. 96, Een Persiaan. - In 1731, Ibid., bl. 361, Nr. 8, Een Vrouwtje, dat een meisje kamt, overheerlyk van kunst ƒ44, terwyl toen een a. van ostade, en een Portret door rembrandt, puyk goed, om de genoemde som zyn verkocht.’ - Later vond ik nog in den Catalogus van Pieter Locquet, Amsterdam, 1783, onder Nr. 357: In een binnenkamer, bij het vuur, zitten drie jongelingen; twee rooken een pijp tabak, en de andere drinkt uit een tinnen bierkannetje, terwijl de jonge hospes zijn muts schijnt af te nemen; ter linkerzijde wandelt een heer voor de deur; dit stuk is zeer natuurlijk en uitvoerig geschilderd; h. 39, br. 37 dm., ƒ111. - Hij is, waarschijnlijk, dezelfde, dien ik op swart (....) heb vermeld, want hij heeft ook het Portret van j. lingelbach geschilderd, door bernard vaillant in zwarte kunst gegraveerd, en verschenen te Rotterdam. De schilder noemt zich daarop swartz Eques Pinx. - Nagler gelooft, dat johannes hendrik schwarz, de cavallier swartz is, die hem toeschijnt, een Hollander te zijn, en van wien eene schoone schilderij, in 1690 geschilderd, in de St. Jacobs-kerk, te Lubeck, aanwezig is. - Welligt, is deze een kleinzoon van den Groninger kunstschilder, jan swart.
| |
[Swart, (Jan)]
SWART, (Jan) in de wandeling genoemd swart jan, zegt Van Mander, die, als eenige tijdsbepaling opgeeft, dat hij, in 1522 of 1523, te Gouda woonde, namelijk, ten tijde toen johan schoorl uit Italië kwam, en dat hij te Autun, in Frankrijk, is overleden. - A.G. Weigel, te Leipzig, bezat oene teekening, met biester uitgevoerd, en met wit gehoogd, voorstellende het Bezoek van Maria aan Elisabeth, waarop, van achter, in zeer oud schrift, te lezen staat, dat jan swart is geboren in 1469, en in 1535 gestorven, dewijl hij, naar gewone gissing, omstreeks 1480 geboren, en in 1541 overleden zou zijn. - Wanneer nu de eerste opgave juist is, dan was hij reeds een man van jaren, toen hij zich bij schoorl aansloot, om van hem te leeren, terwijl hij later voor zijne verdere studie naar Italië trok. - Zie ook Nagler, die, bij vergissing Breda voor Gouda heeft geschreven. - Zijne schilderijen komen weinig voor; sommigen van andere meesters worden aan hem toegekend, of omgekeerd, zooals, onder meerderen, in de Verzameling op Corshamhouse, in Engeland, de Aanbidding der Koningen, op naam van a. durer geboekt, een stuk van middelmatige waarde, in den stijl van jan swart, van Groningen, is geschilderd, zegt Dr. Waagen, in zijn Kunstwerken und Künstler in Engeland; Berlin, 1838; II, bl. 303, en volgens zijn zelfde Werk, in Deutschland, I, 178, staat in de Galerij van St. Morizkapelle, te Nurnberg, op zijnen naam, eene idem schilderij die van een beteren meester is en meer aan het werk van bernard van orley aansluit. - De volgende houtsneden worden aan hem toegekend, als: Turken te paard, met bogen en pijkokers. -
| |
| |
De prediking van Joannes, - en, Christus, predikende aan het strand. - Brulliot zegt, dat deze laatste werklijk te schoon is, om aan te nemen, dat ze van een kunstenaar zou zijn, die zich niet bij voortduring in dat vak bewogen heeft. - Bartsch heeft die prent onder de naamloozen beschreven. - Zijn Portret komt in de 8o.-uitgave van Van Mander voor.
| |
[Swart (P. de)]
SWART (P. de) staat reeds bij Immerzeel geboekt. Nog moet ik er bijvoegen, dat p. de swart Architect des Princen van Oranje is geweest, zooals mij bleek uit eene zeer groote plaat, Opgedragen aan W.C.H. Friso, Prins van Oranje enz., voorstellende: ‘Het Theater op de getroffen Vrede van den jare 1748, in de Hofvyver van 's Hage opgerigt, en afgestoken den 15. Juny, 1749, dus vertoont enz. door D. Langeweg excudit. Deze prent is door jan besoet ad vivum del. et sculp., en het onderwerp door den genoemden de swart inven. - Ook is de afbeelding van het Rouw-praalbed van Willem C.H. Friso, 's Hage, 1752, door hem vervaardigd en geteekend voor de gravuren van jan punt, 1752, waaruit blijkt, en wel door de vierde prent (waarop alles in perspectief is gebragt en met kloeke beelden gestoffeerd), dat hij een goed teekenaar is geweest. - In Van Goor, Beschryving van Breda, 's Hage, 1744, in fo., zijn al de daarin voorkomende platen, af beeldingen van gebouwen voorstellende, naar zijne teekeningen door b.f. immink gegraveerd. De plaat, Breda, zooals die Stad zich vertoonde omtrent het jaar 1500, is reeds in 1739 door hem geteekend. Bij mij is daardoor de vraag ontstaan, hoe toont onze de swart in zijne eerst-bekende werken zoo geheel te Breda te huis te zijn? Van Goor heeft alles aldaar voor zijn Werk laten afteekenen; zou hij dan welligt ook een stadgenoot en inboorling van Breda geweest zijn, niettegenstaande Immerzeel zegt, dat hij een Rotterdammer was? Genoemde auteur noemt alleen de Delftsche Poort, aldaar, van zijn bouwwerk, 1769, maar toen was hij reeds te 's Hage, als een Architect van naam, gevestigd, en kon dus gemaklijk geroepen worden, om voor Rotterdam een ontwerp van gemelde Poort te maken. - Dat hij met den Stadhouder in kennis kwam, laat zich ligtelijk begrijpen, aangezien deze Heer van Breda was, terwijl het Kasteel, aldaar, zijn bijzonder eigendom, door de swart, die er woonde, zal zijn beheerd, en hij door zijne buitengewone bekwaamheden naar 's Hage zal zijn ontboden, om den Vorst te dienen. Dit is slechts eene bedenking, die, vooralsnog, het gestelde bij Immerzeel niet verdringt, maar tot verdere nasporingen aanleiding geven kan.
| |
[Sweers. (....)]
SWEERS. (....) janus secundus ontmoette, op zijne reizen, te St. Denis, in Frankrijk, sommige zijner landgenooten, onder anderen, den beeldhouwer sweers, waarover hij zeer verheugd was, gelijk hij dit zoo treflijk beschreven heeft. Zie Collot d'Escury, Hollands roem enz., IV. deel, I. Stuk, bl. 136. - sweers schijnt dus tot het begin der XVI. eeuw te behooren, doch meer is mij nopens dezen kunstenaar niet voorgekomen of bekend.
| |
[Sweerts, (Cornel.)]
SWEERTS, (Cornel.) graveur, kunstkooper en tijdgenoot van p. van gunst - zegt Nagler, - wiens adres onder een Portret van Dr. (?) H. Sweerts, naar b. vaillant, door van gunst sc., voorkomt. - Als graveur is cornel. sweerts bij mij niet bekend.
| |
[Sweerts, of Sweertius, (Emanuel)]
SWEERTS, of SWEERTIUS, (Emanuel) een teekenaar en kunstgraveur, te Amsterdam, die aldaar in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. - Hij is, waarschijnlijk, dezelfde em. swersio, - zegt Nagler - dien Gandellino vermeldt, en wien hij een Bloemenboek in 110 bladen toeschrijft. Een zoodanig Werk heeft sweertius, onder den volgenden titel, uitgegeven: Florilegium amplissimum et selectissimum, quo florum genera imo et Indicarum plantarum formae offeruntur. Amst., 1641, fo. - Ik moet hier bijvoegen, dat, tien jaren vroeger, dit zelfde Werk, aldaar,
| |
| |
verscheen, en reeds in 1612, te Frankfort, het licht zag: emm. sweerth Florilegium de variis floribus et aliis Indicis plantis ad vivum delineatum; Francof., a.M., 1612, in fo., cum 110 Tab. Deze druk is bij Nagler niet bekend, anders zou hij Amsterdam niet voor de plaats van zijn bedrijf hebben aangewezen. - Bij het berigt van den laatstgemelden druk, noemt Florentyn le Comte, II., bl. 534, hem echter bepaald een Nederlander.
| |
[Sweerts (Hiëronimus)]
SWEERTS (Hiëronimus) wordt door Nagler, volgens Füssly, als een graveur genoemd, omstreeks 1650, te Amsterdam, bedrijvig, en van wiens werk hem alleen het Portret van Johan de Labadie, zonder naam van schilder, bekend is. - Onder dit portret staat enkel het adres van den uitgever Hier. Sweerts, vooraan in de Kalverstraat, in de Dankbaarheid, en dit is dus geen bewijs, dat hij het heeft gegraveerd.
| |
[Sweerts, (Michael)]
SWEERTS, (Michael) wiens levensbijzonderheden onbekend zijn, is met eenige regels door Immerzeel vermeld. Basan zegt bepaald, dat hij in 1649 werd geboren, en, in het Cabinet Paignon-Dyonval, dat sweerts omstreeks 1705 bloeide. Dit heeft even weinig grond als het eerste berigt, zegt Nagler, doch het is zeker, dat hij in de tweede helft der XVII. eeuw werkzaam was, terwijl nog zal moeten gevonden worden, hoe ver dit zich tot in de XVIII. heeft uitgestrekt. - Hij heeft ook gewijde stukken geschilderd, daar j. troyen het Beeld van het Kind Jezus, onder den Titel van Jesus admirabilis, naar hem heeft gegraveerd. - Van dezen meester zijn mij nog bekend Negen Busten van mannen en vrouwen, ook bij Nagler vermeld, die tevens den Titel beschrijft van het Werk, waarin die prenten oorspronklijk zijn verschenen, doch wat hij niet heeft gezien, evenmin als Bartsch. Ze zijn: 1.) Een oude Man, met een grooten baard, drie-vierde regts gewend, ongedekt en in een wijden mantel gehuld. - 2.) Een Jongman, van voren, een weinig naar de linkerzijde gewend; hij draagt een met bont bezette muts, en een rok, met knoopen op de borst. - 3.) Een lagchende Jongman, van voren, een weinig regts gewend, een muts op, en in een mantel met knoopen gehuld. - 4.) Een Man, drie-vierde links gewend, met eene soort van tulband op het hoofd, en in een wijden mantel; dit blad is alleen links belicht, al de overige regts. - 5.) Eene Jonge Vrouw, van voren, met een witten doek om het hoofd. - 6.) Eene jonge Vrouw, drie-vierde regts gewend, met eene soort van tulband op het hoofd, en gekleed in een rijk geplooid gewaad. - 7.) Eene lagchende oude Vrouw, van voren, met een grooten hoed op haar muts. - 8.) Eene bejaarde Vrouw, van voren, met treurig gelaat en ongedekt hoofd. - 9.) Een Jongeling, van voren, in een rok met knoopen gekleed. - Bij deze negen stuks behooren er nog vier, waardoor het oorspronklijke Boekje, met den Titel, compleet is. Nagler zegt ook, dat dit reeds werd vermoed, want in den Catalogus der Verzameling van M. Woodhouse, II., 126, komen ze, even als in die van den Hertog van Ursel, voor. Ook heeft Füssly, Jun. zulk een Boekje gekend; zijnde het complete Werkje dezer Busten uiterst zeldzaam, zelfs zóó, dat in Rigal's Verzameling slechts één dier bladen aanwezig was. - Het is hier de plaats, dit Vervolg, hetwelk ik voor mij heb liggen, te beschrijven. - 10.) Een Man, met korten baard en ongedekt hoofd, van voren, links, in rok, met winksen op de mouwen, en op de borst, alsof er een lap was ingezet; beteekend met zijn gewoon monogram m., en met eene s. midden op de m. - 11.) Een Man, drie-vierde opziende, met een bonten muts op, waarvan de eene punt afhangt, schijnende een bef om te hebben; de figuur ter zijde, regts; idem. - 12.) Een Kindje, drie-vierde regts, met een kapje op en een morsdoek voor; idem. - 13.) De Titel: op ruim de helft dezer prent is de Titel op een paneel geschreven, dat op een schilders-ezel staat; in de overige ruimte er achter, in de schaduw, de helft eener Buste, die met den vinger naar
| |
| |
den Titel wijst, zoodat de hand even in het licht komt; deze Buste is stellig het Portret van sweerts, een nog jeugdig man, zonder baard, en met lang haar, op het voorhoofd gescheiden. Het opschrift is Diversae facies in usum juvenum et aliorum. Delineatae per michaelem sweerts, Equit. Pict. etc. Bruxella, Anno 1656; allen hoog 90, br. 80 str. Ned. - Deze vier stuks prenten zijn afkomstig uit de Verkooping van Verstolk van Soelen; zie Nr. 345, bl. 26, van den Catalogus. - Eenige der eerste nommers zijn in mijn bezit. - Verder vermeldt Nagler nog het Portret van Willem van der Borght, halve figuur, links gewend, met een papier in de hand, waarop vier regels, die echter niet te lezen zijn; h. 7 dm., br. 5 dm. 8 str. Par. Onder staat G.v. Borght. - Bartsch kent dit portret met dien naam, doch zegt, dat er in Rigal's Verzameling een afdruk was, waarop, in den rand, de volgende naam geschreven stond: Andreas van Trier, J.V.L. Greffier du Grand-Conseil de Malines; 1731; doch ik kan nimmer dat jaartal voor zijn werk aannemen, en het bijschrift is eene grove vergissing. - Nog een Mansportret, als pendant van het eerstgenoemde, in mijn bezit. - Eene jonge Vrouw, halve figuur, die het kind aanschouwt, hetwelk zij in den arm heeft; h. 3 dm. 6 str., br. 2 dm. 3 str. Par. - Onder de door hem geëtste Portretten, worden ook, behalve dat van zich-zelven, met palet en penceelen in de hand, hetgeen door Bartsch voor dat van g. terburg wordt gehouden (?), nog de Afbeeldingen van jan van bronkhorst en hermanus saftleven opgegeven; Bartsch noemt de twee laatstgemelde niet op zijne lijst van 16 stuks zijner etsen; doch Brulliot zegt, dat, volgens Rigal en Fussly, er nog meer moeten bestaan, maar dat hij die niet gezien heeft. - Ook heeft hij andere onderwerpen naar zijne eigen ordonnantie geëtst, als: Een doode Christus, door Maria en Johannes ondersteund; beteekend; h. 10 dm., br. 12 dm. 9 str. Par. - Een rokende Man, op een stoel gezeten, waarbij een jongeling staat. Dit en zijn Portret is het voornaamste blad zijner etswerken; h. 9 dm. 3 str., br. 8 dm. 3 str. - Een Jongman, bij een brandende kaars, halve figuur, met een muts met vederen op; in den stijl van g. honthorst gedacht; zonder naam; h. 7 dm. 1 str., br. 5 dm. 4 str. - Eene zittende oude Vrouw, met de regterhand op een boek, het hoofd van voren, een weinig regts gewend; met kraag en halsdoek; links, boven in den grond j.v. campen pinx. zonder naam van graveur. In Rigal's Catalogus wordt deze prent aan sweerts toegekend; doch Weigel wil haar liever aan van campen toeschrijven. - Al deze prenten zijn hoogst zeldzaam, en bij kunstliefhebbers zeer gezocht. - Later vond ik nog in Weigel's Kunst-Catalog, Nr. 26, bl. 78, Nr. 20389, de volgende beschrijving eener ets, welke hij zegt, dat zeker geheel onbekend is, voorstellende Eene naakte staande figuur, op den rug te zien, oogenschijnlijk, een Indiaan, die een pijl van den boog schiet enz.; beteekend michael sweerts, Eq. inv. et fec.; h. 12 dm., de onderrand 3 str., br. 8 dm. Dit meesterlijk blad, zegt hij, is vol werking, en schijnt naar een door lamplicht beschenen model genomen te zijn.
| |
[Swegman. (Hendrik)]
SWEGMAN. (Hendrik) Aldus heeft deze zijn naam geëtst onder een portretje van Profr. J.D. Michaëlis, in 8o. - Zie verder over hem op schwegman. (Hendrik)
| |
[Swelinck (Jan)]
SWELINCK (Jan) wordt bij Immerzeel als teekenaar en graveur vermeld, doch hij noemt alleen een Boekwerk met Zinnebeelden, in 4o., in 1624, te Amsterdam, uitgegeven, als door hem vervaardigd, hetwelk Nagler overgenomen heeft. Maar waarom den titel niet beschreven? Het zijn de Sinne- en minnebeelden van J. Cats, welke hij, naar de teekeningen van a. van de venne, heeft gegraveerd. Ik bezit van J. de Brune, Emblemata enz., Amsterdam, 1624, in 4o., waarin hij eenige prentjes in 12o., naar de teekeningen van a. van de venne, vervaardigd heeft, benevens Emblemata, en Emblemata moralia enz., door Zacharias Heyns, beiden
| |
| |
tot Rotterdam, by P. van Waesberge, 1625, in 4o., uitgegeven, waarin de prenten door j. swelinck fecit. Voorts de Vertaling van W. van Saluste, De Schepping der Wereld, door Z. Heyns; tot Swol, bij denzelfden, 1616, in 8o., waarvan de prenten, De Zeven dagen, mijns inziens, door swelinck vervaardigd zijn. Deze zijn zonderling bewerkt, want alles is met de burin gesneden, doch de voorstelling van God den Schepper is alleen zeer ligt gepointilleerd, waardoor hij gemeend heeft, de stoflijke van de onstoflijke wezens te kunnen onderscheiden. - Verder is van hem de Herstelling van Karel II., Koning van Engeland, met een Vers van Bara; Amsterdam, by Van Beusekom, 1660, in gr. fo. - Portret van den geneesheer J. de Grave, in 4o. - Nagler noemt nog Maria met het Kind, naar parmigiano, in ovaal. - Voorvallen uit het Leven van Maria, in versierde ovalen gevat, naar p.b. (p.v. borcht); h. 1 dm. 11½ str., br. 1 dm. 5 str. Par. - Deze zijn uit een Latijnsch Boekwerk. - De H. Maria van Montferrat enz., in gr. fo., zeldzaam. - Zijn Monogram is ook j.s. Deze letters en sculp. staan onder het fraaije Portretje, van F. Heermans, naar j. r.(avesteyn) in 8o., met het vers van P. Winsemius, hetgeen niet door mij voor dat van hem gehouden, en bovendien als werk van j. suyderhoef wordt beschouwd. Mijns inziens, kan het ook wel van onzen j.(an) s.(welinck) wezen.
| |
[Swertner (Georg Peter)]
SWERTNER (Georg Peter) was, volgens Nagler, een kunstschilder, en, omstreeks 1743, Predikant der Mennoniten, te Haarlem. Later voegde hij zich bij de Hernhutters. - johannes swertner kan zijn zoon zijn geweest. Dit is zelfs meer dan waarschijnlijk, uit de gelijkheid van handel en wandel af te leiden.
| |
[Swertner. (Johannes)]
SWERTNER. (Johannes) Bij het berigt van Immerzeel moet ik nog voegen, dat hij een leerling is geweest van tako hajo jelgersma; dat hij, in Engeland zijnde, tot de Hernhutters overging, en President en Bisschop der Broedergemeente, te Fulnec, in Engeland, werd, waar hij zeer geacht was, en, in het laatst van het eerste vierde gedeelte dezer eeuw, is overleden. Zie Konst- en Letterbode, 1836, Nr. 38, onder letter s. - Hij was, waarschijnlijk, een zoon van georg peter swertner. - Zie aldaar. - Het verdient opmerking, dat de door hem geteekende en gegraveerde Gezigten om Haarlem, in kl. fo.-oblong, op zijn vijftiende jaar zijn volvoerd, dewijl die van De Zijlweg het jaarmerk 1763 heeft, zijnde hij toen 16 jaren oud. - Zoo zag ik ook eene groote plaat, in oblong, voorstellende: Het afmaken van de Cagelotuis, den 20. February, anno 1762, tusschen Wyk op Zee en Zandvoort, op 't strand gedreven, naar 't leven geteekend en in 't koper gebragt door johannes swertner, oud 15 jaar, met de uitlegging er van, er onder geëtst. Deze voorstelling is vrij goed, en strekt den jeugdigen maker tot eer. - Nog een Gezigt op de Citys of London and Westminster etc., door hem del. et sculp., in fo. - Zijn Portret is door hem-zelven geteekend en geëtst, in 1764, zijnde hij toen, zooals men er onder leest, 16 jaren oud. - Bij Nagler staat, geboren 1738, en hij geeft zijn portret op, als in 1764 vervaardigd. Hij heeft dus daarop niet gezien nog bemerkt, dat hij in 1748 geboren werd.
| |
[Swerts. (....)]
SWERTS. (....) Het eenige, wat ik bij het Artikel van Immerzeel heb te voegen, is, dat hij, in 1860, tot Lid der Akademie, te Munchen, benoemd werd, en toen photographiën van zijne voornaamste kunstwerken den Koning van Beijeren heeft aangeboden, die, ingevolge den last van dezen Vorst, op de bestendige Tentoonstelling, aldaar, ter bezigtiging werden gesteld. Zie De Eendragt van Gent, 1860, Nr. 1.
| |
[Sweusz. (Hendrick)]
SWEUSZ. (Hendrick) Aldus komt deze naam voor in een authentiek stuk, op anthonie van blokland, gezegd van montfoort, - Zie aldaar. - medegedeeld, en was hij, volgens Van Mander, in het levensberigt van genoemden anthonie, diens oom, en hendrick assuerusz. genaamd, een gewoon meester, doch een goed
| |
| |
portretschilder, bij wien hij, te Delft, de eerste gronden der kunst heeft geleerd. Onze hendrick bewoonde daar een huis en erf, met zijn toebehooren, op den noorderhoek van de Doelestraat, zijnde door gemelden anthonie en diens huisvrouw, in 1572, van hem gekocht, en aan hun broeder, Jan van Blocklant, gehuwd met Cornelia, Dirk Moro, of Mor, van Dashorst's dochter, van Utrecht, ten geschenke gegeven, om het na den dood van hendrick sweusz. te aanvaarden.
| |
[Swidde (Willem)]
SWIDDE (Willem) staat reeds bij Immerzeel geboekt; ik laat er nog op volgen de Plaatwerken, door dezen verdienstlijken teekenaar en graveur, geheel, of gedeeltelijk, vervaardigd, als: Suecia antiqua et hodierna; Stockholm, 1693-1714; 3 vol. fo., 350 pl., te zamen met h. paddebrugge, - Zie aldaar. - Voornaamste Gebouwen van het tegenwoordige Rome; bij N. Visscher, in kl. fo. - Het Doolhof van Versailles; bij denzelfden, 1682, 39 pl. in 4o. - Joodsche Oudheden, door W. Goeree; Utrecht, bij A. Schouten, 1700, 2 vol. - Caroli Gustavi Suecorum Gothorum etc., Nurnberg, 1697. - Sieg und Entsetzung der Vestung Narva, durch König Carl XII. von Schweden, in fo. - Veue de Versailles, Amsterdam, bij Lespine, (1682) 92 pl., gr. fo. - Verscheyde Landschapjes, seer aertig geteekent door d. dalens, geëtst door w. swidde; bij N. Visscher, in fo.-oblong. - De Graftombes, in Bizot, Histoire métallique. - Een Zeehaven, gr. fo., wordt zeer geroemd. - Nagler noemt nog 12 bladen, Gezigten op Vriesche Steden, in fo.
| |
[Swieten (J. van)]
SWIETEN (J. van) vond ik onder de oude Nederlandsche School, in den Catalogus van J.B. Mettenbrinck, verkocht te Amsterdam, 1861, op bl. 7 vermeld: ‘Eene deftig gekleede jonge dame, op een klavier spelende, h. 42, br. 34 dm. Ned., door j. van swieten.’ - Hij is mij niet verder bekend.
| |
[Swiggers, (P.F.)]
SWIGGERS, (P.F.) beeldhouwer, te Brussel, van wien men, op de Tentoonstelling aldaar, in 1845, een Portret en een Standbeeld van den H. Johannes zag. Zie Nagler.
| |
[Swinderen, (B. van)]
SWINDEREN, (B. van) een kunstgraveur, die tevens met goed gevolg de etsnaald heeft gehanteerd, zooals men zien kan in het Boekwerk, Rouwklagten op den dood van Maria, Koninginne van Groot-Brittanje enz.; 's Hage, 1695, in 4o., en in eene idem uitgave te Amsterdam, in 1695, in 4o., (verzameld door Th. Schoon) waarin het Portret van gemelde Maria, Gemalin van Willem III., door hem vervaardigd is.
| |
[Swinderen, (C. van)]
SWINDEREN, (C. van) een kunstgraveur, zooals mij bleek uit een Vignet, dat vrijwel bewerkt is, voorstellende een geornamenteerd Wapenschild van Martin Copius, Directeur van 's Lands Loterijen, en voorkomende in Florentyn le Comte's Kunstkabinet; Utrecht, 1745, in 8o., aan wien het werk is opgedragen. - Hij kan wel een zoon van b. van swinderen geweest zijn, en ik zou durven gissen, dat hij de Medaljeur nicolaas van swinderen, bij Immerzeel vermeld, zou kunnen wezen, dewijl de c. ook wel claas beteekenen kan.
| |
[Swinderen (Philip van)]
SWINDEREN (Philip van) vond ik als een Utrechtsch kunstenaar in de volgende Rekening vermeld: ‘Item philip van swinderen, 87 gulden, voor 't vernieuwen van de Glasen in de Maillebaens-woninge, mitsgaders die te repareren ende Wapens daerin te leveren.’ Kameraarsrekening, 1645, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Swyndregt, of Swyndreght, (A. van)]
SWYNDREGT, of SWYNDREGHT, (A. van) bloeide in de XVII. eeuw, in Holland, zegt Nagler, en van wiens hand Landschappen en Zeestukken voorkomen.
| |
[Swyngaerder (Jan)]
SWYNGAERDER (Jan) vond ik, als schilder, te Brussel, in het midden der XV. eeuw, vermeld: ‘Beatris, wettich wyf jans swyngaerders, scilders nu, dat wylen willem van ottengys, beeldsnidere, te geven plach van sinen huysen gelegen boven de Coperbeke in de Potterie, tusschen de goeden der kercken van Opten-Savel in d' een zyde, ende goede wylen willems van ottengys.’ - Zie Archives des Arts etc., par A. Pinchart; Gand, 1860, I. pag. 116.
| |
| |
| |
[Swynen, (T., of F. van)]
SWYNEN, (T., of F. van) een plaatsnijder, van wien eenige vrij goed gegraveerde botanische voorwerpen voorkomen, als: Aloë Americana. Heeft gebloeid in de Universiteits-Kruyd-Hof, tot Leiden, Anno 1698, t. van swyne fec., plano-formaat.
| |
[Sydervelt. (....)]
SYDERVELT. (....) Op een portret, in gr. fo, door a. blooteling sculp., voorstellende Philippus Baldaeus, Delphensis V.D.M., etc., die - in 1671, - 38 jaren oud was, staat, onder in de marge, op de gewone plaats voor den naam des schilders vr. sydervelt j.v.d. - Deze kunstenaar is mij verder onbekend; misschien zullen er later nog wel nadere inlichtingen, hem betreffende, volgen.
| |
[Syl, (B. van)]
SYL, (B. van) een graveur van middelmatige verdienste, van wiens werk Titels voor dissertatiën der Leydsche Akademie voorkomen, onder anderen, voor die van Johannes Mol, Hag. Bat. ad diem 9 Junii, 1716 etc., in 4o.
| |
[Syll, (Jo. van)]
SYLL, (Jo. van) glasschrijver. Zie op BRONCKHORST. (Jan Gerritsz. van)
| |
[Syll, (Reyer van)]
SYLL, (Reyer van) een voornaam glasschilder, te Utrecht, wiens werk in de volgende Rekening staat vermeld: ‘Item ryer van syll, een groot Glas, met het Wapen van de stadt, daermede die stadt vereert heeft die van den Weeshuyse in de Regulierskerk, 110 £. Item denselven een ander groot schoon Glas, daerinne nyet alleen 't Stadts Wapen, maer oock alle de particuliere Wapenen van de geheele Magistraet gestelt syn, ende geschoncken in St. Jacobs kercke. 190 £.’ Kameraars-rekening, 1600. ‘Item reyer van syll, glaesmaecker, gestelt ende nye gemaect 2 nywe Glasen opten huyse van Drakenborch, mynheer van Suylen, van stadtswegen geschoncken. 14 £.’ Kameraars-rekening, 1597, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Sylvelt (Adam van)]
SYLVELT (Adam van) is bij Immerzeel geboekt. Zie bij mij op ZYLVELT. (Adam van)
| |
[Symen, (Peter)]
SYMEN, (Peter) schilder, van Brussel, zegt Nagler, wiens levensberigten onbekend zijn. Hij schijnt echter een bekwaam meester te zijn geweest, dewijl a. van dyck zijn Portret heeft geschilderd. Het is door lommelin gegraveerd. - siimen (sic) bloeide omstreeks 1620. - Of dit Artikel juist is, betwijfel ik zeer.
| |
[Symon Jansz. Zie Jansz. (Symon)]
SYMON JANSZ. Zie JANSZ. (Symon)
| |
[Sypenes (Peter Jansz. van)]
SYPENES (Peter Jansz. van) was het oudste lid van het St. Lucasgild, te Utrecht, dat met het Sadelersgild ééne broederschap uitmaakte; doch in 1611 besloten die van St. Lucas, om zich van de Zadelmakers af te scheiden, en een eigen Gilde te vormen. Daartoe had de deken paulus moreelse bij de Regering bewerkt, de bekrachtiging te zullen verkrijgen. Partijen werden door den Raad gehoord, ‘waervan die Saelmakers, gecompareerd zynde, niets anders en wisten by te brengen, dan dat die Schilders ende Beeldsnyders van ouds, ja, wel omtrent 100 jaren by haar geweest hadden, en dat die meeste profyten van die Schilders quamen, die sy noodsakelyk van doen hadden, om eens 's jaers daervoor te drinken.’ Het gevolg was, dat deze redenen ‘insuffisant waren, om die Schilders by haer te houden enz.’ Reeds den 13. September, 1611, werden zij gescheiden verklaard, en eene Ordonnantie door den Raad, bestaande uit 28 Artikelen, voor deze nieuwe Instelling bepaald, gemaakt. Tot Dekens werden benoemd martyn de goier en paulus moreelse, terwijl toen nog in leyen waren 16 schilders, 13 beeldhouwers en antycksnijders en 11 grofschilders, die het Gild uitmaakten. Een der Gildeboeken, bevattende alleen de leer- en proefgelden, aan het Gilde voldaan, tot op het laatst der voorgaande eeuw, berust bij den Heer j. rynbout, te Utrecht. Al de overige zijn of verloren, of onbekend, waar ze berusten.
| |
[Szoon, (Michael)]
SZOON, (Michael) een zeeschilder, die in de eerste helft der XVII. eeuw in Holland bloeide, en van wien, zegt Nagler, geen levensberigten zijn bekend. - p. van doort heeft Zeestukken naar hem gegraveerd.
|
|