| |
K.
| |
[Kaa. (Jan van der)]
KAA. (Jan van der) Als eene uitbreiding op Immerzeel, moet ik melden, dat deze steeds in talent ontwikkelende kunstenaar de eer heeft genoten, een ring met brillanten, van aanzienlijke waarde, van Z.M. den Keizer van Rusland ten geschenke te ontvangen, wegens eene, voor genoemden Vorst, vervaardigde schilderij.
| |
[Kaan (....)]
KAAN (....) wordt door Gerard Hoet, den Jonge, opgegeven, onder de door J. van Gool in zijn Werk, overgeslagen schilders te behooren; doch het is dezelfde persoon als f. caenen. - Zie aldaar bij Immerzeel.
| |
[Kabel. (Adrian van der) Zie bij Immerzeel en bij mij op Cabel. (Adriaen van der)]
KABEL. (Adrian van der) Zie bij Immerzeel en bij mij op CABEL. (Adriaen van der) Zijn Portret komt voor in D'Argensville en in Kilian.
| |
[Kaen, (W.)]
KAEN, (W.) een onvermeld kunstenaar, wiens voortreflijk werk bij mij de vraag deed ontstaan, of de naam op de schilderij, waarvan de beschrijving hier volgt, wel goed gelezen is, te meer, dewijl die tot den zeer ouden schrijfstijl behoort, en eene eeuw verleden met weinig oordeel en kennis, naar een-ieders beste meening, werd afgeschreven, en of zij niet veeleer voor werk van willem key, ook bekend onder den Latijnschen naam van guilielmo caio, moet gehouden worden; want, kunst van die waarde, kan, dunkt mij, den maker niet zoo geheel, en vooral in onzen tijd, onbekend doen blijven. - In de beroemde Kunstverzameling van Van der March, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, komt, onder Nr. 498 van den Catalogus voor: ‘w. kaen, Een Geestelyke Ordinantie, op paneel, h. 51, br. 39½ dm. Rhijnl. Op den voorgrond vertoont zig eene doode leggende Christus
| |
| |
rustende tegen de schoot van twee knielende vrouwen, die den Heiland weenende aanzien; ter regterzyde eene knielende vrouw, met de handen voor de borst; en ter linkerzyde, een staande weenende Johannes, benevens eene biddende vrouw en een oudvader; nevens haar nog drie mannen, waarvan een derzelve, een Doornekroon in de hand hebbende, die hy aan een andere vrouw toereikt; wat verder ziet men den Berg, met de drie kruissen, waarvoor twee krygsknegten te paard, en eene stad in 't verschiet, n.b. Dit capitale schildery is by uitnemendheid fraai van teekening, alsmede van verbeelding der hertstogten, zeer uitvoerig en helder van coloriet, en iets zeldzaams van zo een oud Meester.’ Door De Winter gekocht voor ƒ800. Deze prijs is, in vergelijking met dien van ƒ515, aldaar betaald voor de schoone schilderij van a. van dyck, (de staande Maria met het kind Jezus en Johannes, met de baanderrol in de hand, waarop staat Ecce homo, en vandaar in de Galerij te Dusseldorp overgegaan, en thans in de Pinacotheek, te Munchen, berustende) aanzienlijk te noemen, en men mag er uit afleiden, dat de schilderij tot de uitmuntende oude schilderschool behoort. - Dit stuk van key is, meer dan waarschijnlijk, hetzelfde, als dat, hetwelk ik op willem key - Zie aldaar. - heb beschreven. Het verschil van den daarvoor besteden prijs is groot, doch het verschil van tijd, om voordeelig te verkoopen, was zulks evenzeer.
| |
[Kaiser (Johan Wilhelm)]
KAISER (Johan Wilhelm) is, met regt, door Immerzeel vermeld, als de jeugdige kunstgraveur, die, ‘bij welverdiende aanmoediging, de Hollandsche graveerkunst mede zal helpen opbeuren uit haar vroeger verval.’ - Van zijne ijverige pogingen, om aan de algemeene verwachting, die van hem werd gekoesterd, te voldoen, getuigen zijne verdere werken, en zijn meer en meer ontwikkelend talent. Die pogingen zagen wij, eindelijk, volkomen bekroonen door het Kon. Nederl. Instituut, dat, als uitgeloofden eereprijs, in het vak der Graveerkunst, in 1850, aan hem de Gouden Medalje heeft toegewezen en uitgereikt. Zijn kunstwerk bestond in eene gravure naar de schilderij van n. pieneman, voorstellende de dood van De Ruyter, terwijl tevens eene hoogst loflijke vermelding aan eene gravure van hem, naar de schilderij de Schutters-maaltijd, door van der helst, werd toegekend. - Het een en ander strekte ten spoorslag, om hem te benoemen tot Lid der IV. klasse van het gemelde Instituut, welke onderscheiding door Z.M. Koning Willem III., den 22. April, 1850, werd bekrachtigd. Zijne Majesteit-zelve, heeft hem, in 1852, de Gouden Medalje van verdienste geschonken. - In 1854 zag het licht eene groote plaat, voorstellende den Moordaanslag op Prins Willem I., den 18. Maart, 1582, te Antwerpen, naar eene schilderij van n. pieneman. Deze gravure heeft groote verdienste, wat opvatting en bewerking betreft, en geeft duidelijk blijken van het talent des graveurs, vooral in de krachtige uitdrukking van kleur, waarin dit werk zeer uitmunt. Die gravure is door de Vereeniging ter bevordering van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, bestemd tot premie of niet-prijs, en voor de aandeelhouders der genoemde Vereeniging vervaardigd. - Met genoegen zagen wij zijne verdiensten openlijk beloonen, toen het Z.M. den Koning behaagde, hem, in Augustus, 1855, te benoemen tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw. - Op de Wereld-tentoonstelling, te Parijs, heeft hij door zijn talent den roem der Hollandsche Graveerschool aldaar helpen schragen, en, dien tengevolge, door de Internationale Jury, bij het uitreiken der prijzen, eene eervolle melding verworven. - Den 28. November, 1855, las men in de openbare Nieuwsbladen, het volgende berigt: ‘Wij vernemen, dat gisteren onzen verdienstelijken stadgenoot, den Heer kaiser, graveur, bij gelegenheid van zijne benoeming tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, door de Maatschappij
| |
| |
Arti et Amicitiae een feestmaal is aangeboden.’ - In 1856, werd er eene aankondiging door de Heeren Frans Buffa en Zonen, te Amsterdam, gedaan, dat bij hen was verschenen: De Schutters-maaltijd; Schilderij van van der helst, Gravure van j.w. kaiser, waarbij eene afbeelding in luchtigen etsdruk, en door eene Beschrijving van de dichterlijke kunstpen des Heeren W.F. Hofdyk vergezeld. Het is deze gravure, welke ik, om het officiële karakter, door de graveer-faam daaraan gegeven, tot toelichting der geschiedenis van dit wereldberoemd kunststuk, nog meer algemeen wenschte te doen bewonderen. Op bl.17, zegt de Heer Hofdijk; ‘De Schutters-maaltijd. Van dit meesterstuk, intusschen, bestond geene voldoende afbeelding, wel integendeel eene zelfs slechte, nog daarboven veranderd van formaat. De verdienstelijke graveur couwenberg besloot om zijn grooten landgenoot recht te doen wedervaren en den Schutters-maaltijd,’ in koper te brengen. Daartoe had hij reeds eene teekening in O.I. inkt op ⅛ der ware grootte vervaardigd, met al de liefde, die een waarachtig kunstenaar den arbeid des anderen toedraagt, met al de innige warmte, al de geestdrift, die er zijn boezem voor ontvlamt; en deze navolging was zoo juist, zoo zuiver, zoo uitvoerig, zoo volmaakt schoon, als er misschien ergens ter wereld eene dergelijke gevonden wordt. Had de oude Meester haas aanschouwd, hij zou hebben gezegd: ‘wanneer ik niet die schilderij had vervaardigd, zou ik gewenscht hebben, de teekenaar dezer kopij te zijn.’ - couwenberg mogt zijn geheel voornemen niet ten uitvoer brengen: de dood, weder als willende toonen, aartsvijand te zijn van de kunst, die tot onsterflijkheid leidt - de dood nam hem weg, en wie de kunst lief had, droeg rouwe. - Daarmede was de hoop der kunstminnaars, om het uitstekende meesterwerk, door het werk eens uitstekenden meesters weder afgespiegeld, te bezitten, den bodem ingeslagen; - want wie zou dat thands durven ondernemen?.... Er was een hart, dat er warm voor gloeide, maar er onrustig bij sloeg. Niet om winstbejag - dat kon langs veel minder gevaarlijke, langs veel gemakkelijker wegen worden bereikt: - niet uit eerzucht - daarvoor woonde in datzelfde hart te veel zedigheid, maar - uit een hoog besef van roeping, een heilig gevoel van plicht, rustende op den Nederlandschen Graveur, om zich vóór alles te wijden aan de handhaving van de eer zijner school, om haar de plaats te doen hernemen, die al te lang was verwaarloosd, en daarbij een van de echte meesterstukken der waereld, dier waereld algemeen onder de oogen te brengen. - De begeestering voor - het besef der zwaarte van die reusachtige taak.... gevoelt ge, wat strijd hier gestreden moet zijn? Gevoelt ge, hoeveel krachts er noodig was, om die schokken en slingeringen door te staan? Hoeveel sterkte, om niet terug te deinzen? Hoeveel moeds, om te volharden en door te zetten? Gevoelt ge dat?.... brengt dan uwe hulde aan jan willem kaiser, den kunstenaar, die, worstelende in dien boezemstrijd, deze bezwaren en zijne eigene nederigheid daarenboven heeft overwonnen, en, door de belanglooze welwillendheid des Heeren J. Moyet (den bezitter van couwenbergs voortreflijke teekening) daartoe in staat gesteld, zeven jaren lang, zijne beschikbare uren gebezigd heeft, om, den dood ten trots, de afgesneden taak wederom op te vatten en ten einde toe af te werken. Merk-waardig genoeg, overigends, de overeenstemming: 1648 vierde het Blauwe Vendel van Hopman Witsen den vrede met Spanje, dat jaar te Munster geteekend, en vereeuwigde van der helst dat op zijn doek; - 1848 ving de graveur kaiser aan, die schilderij door zijn stift te vermenigvuldigen, en den Nederlanders in het geheugen te roepen, wat hunne vaderen hadden gewrocht, na tachtig jaren lijden en strijden, om hen te vormen tot wat zij geworden zijn. Het is of de Genius der Kunst, één met den Genius van Nederland, na tweehonderd jaren,
| |
| |
wederom krachtvol de wieken klapte, om het nakroost te herinneren, wat zij behooren te zijn, willen zij zich waardig toonen aan het bloed, waaruit zij ontsproten. En nu met betrekking tot het technische van kaisers arbeid zelf, - niet ik, maar veel bevoegder beoordeelaars, waaronder de beroemde taurel, hebben reeds een oordeel over den aanvang, die zelfs den stoutsten graveur zoude hebben doen verbleken, uitgebracht; dat oordeel kan, na voleinding, niet dan nog krachtiger zijn: kaisers kunstwerk is dat van van der helst waardig. De Koning, hulde brengende aan des kunstenaars waarachtige verdienste, versierde hem de borst met het Ridderkruis van den Nederlandschen Leeuw; en de onbevoegde beschouwer, de voortreflijke gravure genietende, stemt volgaarne in met de woorden van een onzer edelste en gevoelvolste Dichters. ‘Beider arbeid voor oogen, voegen wij de namen der beide kunstenaars naast elkander, en houden ons innig overtuigd, dat de onbevooroordeelde tijdgenoot, ze met ons in éénen adem noemen, en de nakomelingschap ze met ons op eene lijn plaatsen zal.’ - Amsterdam, Maart 1856, W.J. Hofdijk. - Ik heb mij, om de belangrijkheid dezer zaak, deze - hier vreemdsoortige uitweiding - veroorloofd, en voeg daarbij, dat men het door Hofdijk aangevoerde, alsof er van de bedoelde schilderij geene ‘voldoende afbeelding, maar wel, integendeel, zelfs eene slechte bestond,’ vergelijke met mijn artikel b. van der helst, waarna men wel zal willen bekennen, dat het beter ware, voor de woorden niet bestaan, hier niet voorhanden te schrijven: want de teekening van h. pothoven is stellig vrij goed geweest; ik heb haar niet gezien, maar wel die van f. tozelli, ten huize van wijle den bekwamen kunstliefhebber en teekenaar gerardus johannes verburgh, te Rotterdam, die de schoonzoon was van den bezitter van dat stuk, - den kunstverzamelaar gerrit van der pals, - menigmaal, en altijd met bewondering, beschouwd. - Ten slotte, sta ik hier nog een oogenblik stil bij de Noot, welke Hofdijk, op bl. 19, geeft, ter verklaring, waarom hij, zonder eenigen titel over onzen graveur, zoo maar gemeenzaam weg, spreekt. ‘Ik zoude - zegt hij - wel geschreven hebben den Heer j.w. kaiser, wanneer mij de anekdote van Turenne onbekend ware geweest.’ - Het komt mij voor, dat deze Noot hier wel eenige opheldering noodig heeft, en zij is deze: Een page aan het Fransche hof vroeg eens aan zijn vriend: ‘eet gij heden ook bij Turenne?’ Toen deze dit hoorde, zeide hij: ‘mijne Heeren, men geve mij hier den titel van Mijnheer.’ De slimme page, zijn misslag bemerkende, redde zich, en wel zeer snedig, door te antwoorden: ‘on ne dit pas monsieur de César.’ - Men make nu de toepassing op onzen kunstenaar zelf, en leze vooral de oordeelkundige beschouwing, bij de verschijning dezer gravure, daarover in den Konst- en Letterbode gegeven door den Heer T. van Westhreene Wz. - Er bestaat een onuitgegeven portret naar en door hemzelven, in aqua-tinta gegraveerd; borstbeeld links, van een jongman met knevels, in moderne kleeding, met openhangenden jas, in afgeknot vierkant, zonder rand of eenigen naam, in gr. fo. Zie Catalogus van Portretten van F. Muller, Nr. 2824.
| |
[Kaldenbagh. (J.A.)]
KALDENBAGH. (J.A.) Het gezegde bij Immerzeel, aangaande a. kaldenbagh, die, als Lector aan de Latijnsche school te Zutphen was verbonden, en voor een-en-denzelfden persoon als j.a. kaldenbagh wordt gehouden, moet ik hier weder-leggen, want het zijn wel deugdelijk twee personen, en de hier aan het hoofd gestelde kan wel de vader, of ook wel een broeder zijn geweest. Onderscheiden zaken heb ik aangetroffen, waarop de naam van j.a. kaldenbagh voorkomt, als: op eene teekening, Gezigt van eene hoogte na bij Renkum, door j.a. kaldenbach; aldus door hem-zelven beteekend. - Verder op eene Boekprent in 8o., een
| |
| |
Waterval voorstellende enz., door n.v.d. meer sculp. - Op een Portret van den beroemden geneeskundige David de Gorter, door hem naar het leven geteekend, en door j. houbraken sculp., en, eindelijk, vond ik in den Catalogus der Kunstverkooping van J. Stinstra, Amsterdam, 1823, bl. 21, Nr. 5, Teekeningen: Een mansportret, naar p.p. rubens, door j.a. kaldenbagh. - Men zal echter op eenige gravuren aantreffen, dat zijn naam somtijds verkeerdelijk koldenbach is geschreven; dit is ontwijfelbaar eene fout, dewijl ik een zeldzaam Boek, De Ambachten van J. Luiken, in 4o. bezit, met den naam van a. kaldenbagh, als van den vroegeren bezitter, op den titel geschreven, en van dezen kunstenaar afkomstig is.
| |
[Kalf. (Willem]
KALF. (Willem) Het portret bij Immerzeel is genomen naar dat bij Houbraken en Descamps voorkomt.
| |
[Kalf. (Gaspar van)]
KALF. (Gaspar van) In de meeste beschrijvingen van Italië, en voornamelijk in die van Napels, vindt men den naam van den vader des beroemden Nederlandschen Bouwmeesters louis van vitelli, caspar van vitelli genoemd. Dewijl nu deze geslachtsnaam van wittel is, - Zie op caspar en lodewyk, bij Immerzeel en bij mij. - zoo was de bekende Duitscher Volkmann, in zijn Reisboek door Italië, de oorzaak van dit misverstand; want, dewijl hij aldaar had vernomen, dat de vader van den Bouwmeester een schilder uit Holland was, en hij alleen een kunstenaar met den naam van kalf kende, zoo heeft hij daaruit afgeleid, dat de naam van vitelli oorspronklijk kalf moet zijn. - Het is evenwel zonneklaar, dat de naam van wittel, aldaar, in dien van vitteli is overgegaan, zoo als dit alles, door den kleinzoon des bouwmeesters, in een Werk in het Italiaansch naauwkeurig is beschreven, en waarvan eene Fransche vertaling, La vie de l'Architecte louis van vitelli, door Jonkvrouw A.C.W.J.J. Nahuys, te Utrecht, bij N. van der Monde, 1839, in 8o. verschenen, en later in het Hollandsch in de Bouwkundige Bijdragen opgenomen is. - Zie verder mijn Antwoord over dat onderwerp, in De Navorscher, VI., bl. 272, waarvan dit de slotsom is: ‘Daar nu deze caspar, ontegenspreeklijk, de vader van lodewyk was, en Volkmann den doopnaam van zijn kalf niet kende, zoo is het tastbaar, dat men dat Kalf, als in de kunstgeschiedenis onbekend, gerust kan slagten.’
| |
[Kall. (Jacques van)]
KALL. (Jacques van) Aldus wordt die naam gevonden in den Catalogus der nagelaten Teekeningen van wijle den Baron Verstolk van Soelen, verkocht 22. Maart, 1847, te Amsterdam, onder Nr. 656: Een Panorama der stad Amsterdam, in drie bladen, teekeningen door ludolf bakhuyzen en jacques van kall, Ao. 1702, en dat de kapitale som van ƒ2206 heeft opgebragt; het is door den makelaar Brondgeest aangekocht. - De omschrijving van dit zeldzaam kunstgewrocht is, kortelijk, deze: de beroemde burgemeester Witsen, die in bijzondere achting stond bij Czaar Peter, tijdens diens verblijf in Holland, deed, uit erkentlijkheid, deze teekeningen onder zijn oog vervaardigen, door, voor de wateren en schepen, backhuysen, en voor het bouwkundige, (om alles wat deze beroemde handelstad omgaf, naauwkeurig en naar waarheid af te beelden) van kall te gebruiken, en voegde daarbij het Stadsjagt, waarop Peter de Groote met zijn aanzienlijk gevolg is voorgesteld. Ook wordt van kall aldaar genoemd: ‘de beroemde Stads-Bouwmeester,’ die mij echter, tot nog toe, niet als zoodanig is voorgekomen. Zie de volkomen beschrijving dezer teekeningen op l. backhuysen. - Deze teekeningen waren weleer in de beroemde Kunstverzameling van C. Ploos van Amstel aanwezig. Zie Nr. 23. van den Catalogus der Teekeningen. - Bryan-Stanley vermeldt de genoemde teekeningen in het leven van jan van call, er bijvoegende, dat de schrijvers van den Catalogus hem jaques van kall noemen, wat hij voor
| |
| |
een valschen naam houdt. - Dat door verkeerden schrijfstijl call in kall is veranderd, kan wel het geval zijn, en het zou mij volstrekt niet verwonderen dat hij tot het geslacht der bekende van call's heeft behoord.
| |
[Kalraat (Abraham van)]
KALRAAT (Abraham van) is bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er nog bij, dat Bryan-Stanley zijn overlijden, in den jare 1699, opgeeft.
| |
[Kalraat. (Barend van)]
KALRAAT. (Barend van) Bryan stelt zijn dood op het jaar 1721, en Stanley voegt er bij, dat Balkema zeer nadruklijk zegt, dat hij in het jaar 1757 is overleden, waardoor hij hem een onderdom van 107 jaren toekent, in overeenstemming met zyn eigen opgave der geboorte van dien kunstenaar; ook bij Immerzeel staat daarvoor het jaar 1650 gemeld. - Als eene bijzonderheid moet ik hier aanteekenen, dat hij ook portretten, in landschappen aangebragt, heeft geschilderd, zoo als dat van Jan en Maria Jacquevel, broeder en zuster, uit een aanzienlijk Engelsch geslacht, af te leiden naar het wapenschild, dat aan een boom hangt. Het meisje, in het gras gezeten, met een Spaanschen jagthond op haren schoot, schijnt den aanschouwer guirlandes van bloemen te vertoonen. De jongen is gereed, om ter jagt te gaan. Hij is staande voorgesteld, met in de eene hand een jagtgeweer, en in de andere de ketting van den hond. Op den halsband staat b.v. kalr. De achtergrond vertoont een fraai park; h. 51, br. 42 dm. Ned. Deze schilderij is gegraveerd door schmits. Zie Nr. 513 van den Catalogue du Comte Despinoy etc., Versailles, 1850.
| |
[Kamp (.... van)]
KAMP (.... van) vond ik vermeld in den Catalogus van Joannes de Bosch, Amsterdam, 1785, onder Nr. 238: ‘Een Dorpsgezicht aan een Rivier, verbeeldende een woelend water met verscheiden scheepen, natuurlyk met Oost-Ind. inkt, door van kamp.’ - Meer is mij, tot nog toe, niet van hem voorgekomen.
| |
[Kampen. (Cornelis van)]
KAMPEN. (Cornelis van) Deze naam wordt vermeld in den Catalogus der nagelaten kunst van C. Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, op bl. 7, Schilderijen: ‘Nr. 28. Een landschap met twee levensgroote beelden, zijnde Venus, die Adonis liefkoost; voor haar een gedekte tafel, met verscheiden fruiten enz. Alles meesterlyk en grootsch van uitvoering en krachtig geschilderd op doek, door cornelis van kampen, h. 53, br. 43 dm.’ - Dit stuk werd met ƒ35 betaald. - Zou het geen werk van cornelis van campen - Zie aldaar. - kunnen zijn?
| |
[Kampen. (Jacob van) Zie bij Immerzeel en bij mij op Campen. (Jacob van)]
KAMPEN. (Jacob van) Zie bij Immerzeel en bij mij op CAMPEN. (Jacob van)
| |
[Kampen of Campen. (Diederik en jan staets van) Zie op Staets van Campen. (Dierick en Jan)]
KAMPEN of CAMPEN. (Diederik en jan staets van) Zie op STAETS VAN CAMPEN. (Dierick en Jan)
| |
[Kamphuizen (Gerrit)]
KAMPHUIZEN (Gerrit) wordt bij Pieter Terwesten, Ms., vermeld, als op het jaar 1762 te zijn ingeschreven in de Confrerie, te 's Gravenhage. - Hij was geboortig van Groningen, en schilderde portretten, landschappen en gezigten in miniatuur. - Na zich eenigen tijd te 's Hage te hebben opgehouden, is hij weder naar zijne geboorteplaats teruggekeerd.
| |
[Kamphuysen (Jan)]
KAMPHUYSEN (Jan) staat bij Immerzeel reeds vermeld; ik voeg daarbij, dat zijn portret voorkomt in het bekende prentwerk van j.e. marcus, door h.w. caspari del., waarvan ook afdrukken vóór alle letter bestaan, in mijn bezit.
| |
[Kannemans (Christiaan Cornelis)]
KANNEMANS (Christiaan Cornelis) werd geboren te Breda, 13. Julij, 1812, en was een zoon van Willem, Kannemans en Charlotta Kleiss. Al vroeg open-baarde zich bij den jongeling de neiging tot de kunst, en hij genoot, reeds op zijn tiende jaar, onderrigt in het teekenen bij den kunstschilder j.b. frederiks. Hij mogt dit echter slechts twee jaren genieten, dewijl de dood zijn meester wegnam, en toen scheen voor hem ook de kunst overleden, dewijl zijn vader niet bij magte was, hem door verder onderwijs voor het penseel te laten opleiden. Hij werd toen, door de zorg van zijnen oom, die een huisschilder was, voor dat vak
| |
| |
gekweekt, hetwelk hij, op 19jarigen leeftijd, bij zijn huwelijk met Mejufvrouw Delphina van Dooremaal, voor eigen rekening begon uit te oefenen. Hij bestudeerde echter, ofschoon zonder behoorlijk onderrigt, nog altijd de kunst. In 1837 zijne huisvrouw, moeder van drie kinderen, verloren hebbende, huwde hij het volgende jaar met Mejufvrouw J.C. van Dashorst. Bij al de bedrijvigheid zijner zaak, had hij het echter zoo ver gebragt, een paar schilderstukjes te vervaardigen, die in zijne werkplaats hingen, en de aandacht trokken van een kunstenaar, wiens tevredenheid hij daarover mogt ondervinden, en die hem ƒ25 voor het stuk bood en toetelde. - Het was in 1840, dat de verwerswinkel in een schilders-atelier herschapen werd, waartoe dan ook veel bijdroeg de wijze en welmeenende raad van den beroemden j. bosboom, hem bij een bezoek gegeven, en, het reeds in den beginne plaatsen van eenige zijner schilderstukken. Alles werkte mede, om zijn talent bevorderlijk te zijn: zoo mogt hij de bijzondere medewerking en ondersteuning van den onvermoeiden bevorderaar van kunsten en wetenschappen, den voorzitter van den Raad van Koophandel en Lid van de gemeenteraad te Breda, den heer J.A. van der Burgh, onafgebroken, ondervinden. Aldus aangemoedigd, zond hij zijne Zeetafereelen naar de Tentoonstellingen te Zwol en Antwerpen, in 1843. Op de eerste vonden zij reeds een kooper, op de laatste eene loflijke vermelding. Op die te Breda, in 1845, ten voordeele der armen gehouden, mogt hij eene gelijke vermelding evenzeer inoogsten. - In dit jaar heeft hij ook geschilderd de Redding van een gedeelte der bemanning van het Ned. Koopvaardijschip Jan Hendrik, kapt. Eickelenberg, door de sloep der Engelsche brik The Change, kapt. Boxby. - Zie De Kunstspiegel. - Het mogt hem werder gelukken, om een beschermer te vinden in den beminnaar der kunst en edelen menschenvriend, wijle den Generaal Baron Nahuys van Burgst, die hem, na den afloop der Tentoonstelling te Breda verscheiden groote schilderstukken bestelde, en voor wiens klein kabinet hij steeds jaarlijks een stuk geschilderd heeft. Deze beschermer verschafte hem ook de gelegenheid, om eene kunstreis naar Engeland te doen, en wist hem den toegang tot verscheiden kabinetten en tevens de plaatsing van eenige zijner werken aan des Generaals familie en vrienden te bezorgen. Ook hier te lande, bij de vrienden van den Generaal, zoo als bij den begunstiger der kunst, den Heer Paul van Vlissingen, mogt hij meer dan één stuk plaatsen, en zelfs Z.M. wijle Koning Willem II. had hem Eene stille en Eene woelende zee ter vervaardiging opgedragen, doch door het onverwacht overlijden van dien Vorst, is de aflevering nimmer geschied. Evenwel, reeds vroeger had hij, door bevriende tusschenkomst, de welwillendheid van dien grootmoedigen Vorst genoten, die hem, namelijk, in staat stelde, eene kunstreis langs de Hollandsche en Fransche kusten te doen. - In België, zoowel als in Duitschland, vonden kannemans zeestukken, over het algemeen, grooten bijval, en te Duinkerken verwierf hij, in 1853, de groote keizerlijke Zilveren Medalje. Deze hooge vereering was zijnen stadgenooten zóó aangenaam, dat, in den avond van den 25. October, ‘de verschillende harmoniën eene serenade bij fakkellicht aan hunnen zoo hoogge-achten stadgenoot hebben gebragt, en waarbij eene groote volksmenigte tegenwoordig was.’ - Zie Handelsblad, 27. October, 1853. - In 1855 werd hem eene koninklijke Medalje door de Jury te Iperen toegekend, en, in datzelfde jaar, zond hij eene kapitale schilderij aan het Kunstverein, te Weenen, welk stuk door een kunstliefhebber aldaar is aangekocht. ‘Met een waar genoegen vermelden wij het bovenstaande, als een doorslaand bewijs, hoe nog steeds de Nederlandsche Schilderkunst in den vreemde, naar waarde gehuldigd wordt.’ - Zie Handelsblad, 5. October, 1855. - Naar mate onze schilder meer algemeen bekend werd, vond
| |
| |
hij steeds meer vrienden en begunstigers, en daaronder - waarop hij trotsch mogt zijn - ook wijle den verdienstlijken Vice-admiraal J.C. Ryck, die hem niet alleen met de vervaardiging van twee schilderstukken begunstigde, maar ook bovendien een gouden cigaarkoker, met zijn naam er op, als een blijk van goedkeuring vereerde. In December, 1852, werd hij uitgenoodigd, om te Brouwershaven het Verongelukken van het Oostenrijksche brikschip Pegno d'Amicizia, en de redding der schipbreukelingen op de steile punt van den Ooster, op het doek te brengen, waartoe hij zich bereid verklaarde, onder aanmerking echter, dat men die taak aan meer begaafde zeeschilders zou kunnen opdragen. Doch hij slaagde daarin volkomen, en wel ‘met het doel, om de schilderijen, ten voordeele der nagelaten weduwen en weezen, te laten verloten, en bovendien eene lithographie dezer voorstellingen aan elken inteekenaar uit te reiken.’ Zie Nederl. Atheneum, 1853, bl. 2. Verder is mij nog medegedeeld ‘dat het Z.M. den Keizer van Oostenrijk, zoowel als onzen geëerbiedigden Koning der Nederlanden wel heeft gelieven te behagen, om de te Brouwershaven geschilderde zeestukken, als eene hulde van den schilder, aan te nemen.’ - Deze hoogst-verdienstlijke kunstenaar beoefent ijverig zijn verheven vak, met het doel, om daarin steeds hooger te streven, en de vruchten er van versieren onafgebroken onze Tentoonstellingen, zoo als ik nu nog onlangs weder op die te Amsterdam, in 1858, Een schipbreuk op de Fransche kust, - Een idem op de Noordsche kust, en, Eene woelende zee, met genoegen, heb beschouwd. - Onder de leerlingen, welke de Heer kannemans heeft gevormd, mag men noemen w. klein, p. balmakeks, en w.j. karremans, die op verschillende Tentoonstellingen reeds goede hoop van vooruitgang hebben gegeven. - In de Kunstkronijk van 1848, vindt, men, op bl. 54, eene keurige Lithographie door c.c.a. last, Een woelend water, naar eene fraaije teekening van onzen zeeschilder genomen.
| |
[Kapelle. (Jan van der) Zie bij Immerzeel, en bij mij op Cappelle. (Jan van der)]
KAPELLE. (Jan van der) Zie bij Immerzeel, en bij mij op CAPPELLE. (Jan van der)
| |
[Kappen. (Francis van der)]
KAPPEN. (Francis van der) Houbraken, II., bl. 354, noemt hem onder de Roomsche Bentbroeders, met den bijnaam Studie, en zegt, dat hij Historieschilder van Antwerpen was, en welke Bentnaam naderhand aan hendrik van lint - Zie bij Immerzeel. - aldaar, werd gegeven. - In den eersten druk van Houbraken's Werk, van 1719, staat van der kuppen, en, dewijl in die uitgave dit niet onder de errata's voorkomt, zoo zou ik van meening zijn, dat dit in den tweeden druk, waarop geen errata's zijn gegeven, eene drukfout kon zijn, waardoor hij bij Nagler en andere auteurs, die alleen dezen druk gebruikt hebben, onder den naam van van der kappen voorkomt.
| |
[Kapuyns (N.)]
KAPUYNS (N.) was geboortig van Brussel, en een bloemschilder, wiens werk men vroeger op een der Altaren van O.L. Vrouwe-kerk, aldaar, zag, namelijk eene Madona, omringd door eene guirlande van bloemen. Deze kunstenaar zou, volgens een berigt van F. Bogaerts, op het einde der XVII. eeuw hebben gebloeid.
| |
[Karolus. (...)]
KAROLUS. (...) Deze graveur is veelmalen in de Nederlandsche school en zelfs door Nagler gerangschikt; ook in den Catalogus der Teekeningen en Prenten van Van Hulthem, Gent, 1846, wordt hij als zoodanig opgevoerd. - Later is echter gebleken, dat dien naam, en ook de letters k.r.s., dooreengetrokken, op prenten voorkomen, en tot het werk behooren van carolus rex utriusque siciliae, later koning van Spanje, die voor uitspanning de kunst beoefend heeft. - Dit tot teregtwijzing.
| |
[Kasteelen. (P. van)]
KASTEELEN. (P. van) In den Catalogus van Pieter Locquet, Amsterdam, 1783, komen voor, onder Nr. 174: ‘Twee schilderyen, verbeeldende ieder een Tuinpot
| |
| |
versiert met velerley soort van bloemen, los en geestig om dezelve geslingerd en wel geschakeerd; zynde op een stoute wyze uitvoerig geschilderd. H. 33, br. 26 duim.’ - Deze is, waarschijnlijk, dezelfde, bij Weyerman, p. kasteels genoemd, en als een Antwerpsch bloemschilder, en neef of broeder van n. kasteels vermeld, die, door bemiddeling van een kunstvriend, gelegenheid vond, om een tijd lang al zijne tafereelen naar Spanje te verzenden, waardoor hij grof geld won, doch dit weder even grof verteerde, zoodat hij, toen die bron ophield, in zijn vorigen behoeftigen staat terugviel, en zich later te Amsterdam ophield, alwaar hij geen opgang maakte, zoodat hij weêr naar Antwerpen trok, en aldaar is overleden.
| |
[Kasteels, (N., of P.)]
KASTEELS, (N., of P.) volgens Weyerman, een neef of broeder van p. kasteels van Antwerpen. Hij schilderde bloemen en vruchten, die zeer werden geprezen, en die van zijn neef verre overtroffen. Hij heeft zich in Engeland gevestigd, waar hij hem verder geluk toewenscht. - Zie op KASTEELEN. (P. van)
| |
[Kat (Herman de)]
KAT (Herman de) van Oost - en West-Barendrecht, te Dordrecht. Ook hier wederom geldt, wat ik reeds menigmaal in dit mijn Werk betoogde, dat, als Vorsten de kunsten bevorderlijk zijn, om de eer van hun land, in den wedstrijd met andere rijken, te handhaven, tevens de Verzamelaar, die hetzelfde doel uit liefde voor zijne landgenooten beoogt, ruimschoots in dien roem mag deelen. - Het is in de vermaarde Merwestad, dat de Heer herman de kat, den 8. Mei, 1784, werd geboren, en, te midden van zijn bedrijvig leven, zulk een werklijk deel aan de bescherming der beeldende kunsten nam, dat hij een schat van de eerste voortbrengselen der oude en nieuwe school heeft bijeengebragt, die voor geen der bijzondere Kabinetten in ons vaderland behoeft achter te staan, en den ouden roem van het kunstrijk Dordrecht, in zijn tijd, mede heeft helpen schragen. Het is hier de plaats, om enkele dezer kunstjuweelen te noemen, zoo als die in onderscheiden zalen, daartoe ingerigt, in zijn huis gevonden worden. Onder de levensgroote portretten bevinden er zich van ferdinand bol, rembrandt - van wien hier ook aanwezig is het portret van Docter Heinsius, in den besten en laatsten stijl door dezen meester, 1643, geschilderd; - van philip de koningh, - van barth. van der helst, - dat een Remonstrantsch-gezind predikant te Laag-Blokland in de Laage Waard zou voorstellen: hij zit voor een lezenaar, waarop een Bijbel ligt; - van janson van keulen (cornelis janssen van ceulen); - van nicolaas maas, dat den Baron van Reede, graaf van Athlone, voorstelt. - Een g. flinck, welk deftig mansportret uitnemend van koloriet is, gelijk aan rembrandt's eersten stijl. - Wat vooral tot de bijzonderheden in dat vak behoort, is een paar portretten, een krijgsman en zijne vrouw, levensgroot, uitmuntend geschilderd door jacob geeritse cuyp, en die den vader van albert cuyp als een hoogst talentvol meester doen kennen. Dergelijken zijn er welligt niet meer te vinden. - Eene schilderij van aart de gelder, Mordechai maakt aan Esther den aanslag op het leven van Ahasveros bekend. - Voorts tafereelen van jan steen, als het Driekoningenfeest, en zijne Zingende boeren en boerinnen in eene herberg, die hooglijk worden geroemd. - Van g. metzu vindt men er ook iets zeldzaams, te weten, eene bijbelsche geschiedenis; - van eglon van der neer, eene Dame op de guitare spelende voor een klavier, waarnaast een deftig heer zit, uitnemend schoon, zoodat er misschien geen tweede, van die schoonheid, in een onzer Verzamelingen valt aan te wijzen; - van willem van mieris, een man, met een rijnwijnroemer in de hand; - verder van a. van ostade, - g. schalken, - g. dou en a. cuyp; - van n. maas, een zingend Meisje, dat met een handwerk bezig is, waarnaar een schooljongen aan een raam staat te luisteren enz.; dit doek behoort tot de werken, die bij de stukken van rembrandt kunnen worden geplaatst, en ook werklijk aldaar, tot
| |
| |
eer van dien meester verstrekt. - Van c. dusart, een Boeren-binnenhuis, met eene pannekoekbakster en verscheiden andere beelden; - van q. brekelenkamp, een Kantwerkstertje, als met leven bezield, zoo als er van dien meester zelden iets voorkomt; - van j. uchterveld enz. - Niet minder kostbaar zijn de landschappen, hier vertegenwoordigd, als: van jacob ruysdael, een gezigt op Amsterdam met eene fraai bewolkte lucht, en de zon, die de stad in het verschiet belicht, (in de Kunstkronijk, 1857, verkeerdelijk als van salomon ruysdael, even als een Winter van f.h. mans, voor werk van f. maas opgegeven.) - Van a. pynacker, een prachtig Italiaansch Landschap bij ondergaande zon; bekend als een meesterstuk, afkomstig uit de Galerij van den Kardinaal Fesch. - Onder de n. berchem's, hier te vinden, is een overheerlijk stuk: Rustende reizigers voor eene herberg, afkomstig uit de Galerij van Lord Wellesley, graaf van Mornington. - Een groot boomrijk landschap van den grooten hobbema. - Van albert cuyp's kunstjuweelen vindt men hier een heerlijk geschilderd Riviergezigt; - een Landschap, waarin een jongen een schimmel vasthoudt; hoewel klein, echter uit den besten tijd van dezen meester, en afkomstig uit de Galerij van den Baron de Varange; - alsmede een blaauwe porceleinen schaal, waarop perziken liggen, van zijnen derden stijl, prachtig van kleur. - Van salomon ruysdael, een Riviergezigt met een pont, waarin reizigers en rundvee, uit de Verzameling van den Ridder De Koninck van Merckem. - Verder van jan wynands; - van j. hackert, met figuren van lingelbach; - van w. de heus; - jan victor; - philip en pieter wouwerman; - a. en w. van der velde; - een Zeeslag tusschen Engelsche en Nederlandsche schepen, door alexander beerstraten; - ludolf backhuysen enz.; - en verder uitmuntend werk van m. de hondekoeter; - j.b. weenix en isaac van ostade. - Onder de afbeeldingen van kerken munten uit die van h. van vliet, de groote kerk, te Haarlem, in 1666 geschilderd; - van emanuel de witt, de nieuwe kerk, te Amsterdam, van binnen te zien, krachtig van toon en effect; - van a. de lorme, eene kerk van binnen, bij avond, en verder, wat slechts in eene rijke verzameling wordt aangetroffen, uitmuntende Bloem- en Fruitstukken van de heem enz. - Het is niet bij zooveel schoons, uit die rijke kunsteeuw verzameld, gebleven; neen, de Heer de kat heeft ook een schat van kunstvoortbrengselen zijner tijd-, land- en stadgenooten, als ter aansluiting aan die der vroegere eeuwen, in zijne woning vereenigd, en vooral een overwigt gegeven aan die voortbrengselen, waarvan de geniën zich, als het ware, om hem heen ontwikkeld hebben. De reeks van nieuwere kunst opent zich reeds door drie Landschappen van den zoo zeer gelukkig geslaagden navolger van a. cuyp, jacob van stry, die ook reeds bij de vreemden hoog staat aangeschreven; - van zijn broeder a. van stry; - m. schouman; - j.c. en p.j. schotel; - w. de klerck; - g. smak gregoor; - j. van der kaa schilderde voor den Heer de kat, den Ingang in de Doelen, te Dordrecht; (de vergaderplaats der bekende Synode.) - en j. rutten, des kunstbezitters woonhuis in de Wijnstraat, aldaar; - van a. schelfhout een kapitaal Vergezigt op Haarlem, uit de Verzameling van den Ridder de Koninck van Merckem afkomstig; - een idem Strandgezigt van louis meyer, door j.j. moerenhout gestoffeerd; - een Waterval van h. van der sande en bakhuizen; - en p.m. molyn; - b.c. koekkoek; - a. waldorp; - p.s. van os; - f. breuhaus de groot; - r. van eysden; - van c. springer een kapitaal stuk, de Markt en Hoofdwacht te Zwol; - van j. verheyen, enz., - terwijl verder eenige historiële onderwerpen deze zalen versieren, als: De verkooping van rembrandts inboedel, zoo voortreflijk door h. van hove geschilderd; - a.j. lamme, de Overrompeling der Spaansche wacht, door de Nederlanders, te Oudenaerde; - de Watergeuzen, te Dordrecht, op den 25. Junij, 1572; Prins Willem als
| |
| |
Stadhouder uitgeroepen; en ook het tafereel Maximiliaan van Egmond, schoonvader van Willem I., in het laatste oogenblik zijns levens, afscheid van de zijnen nemende, dat onder de fraaije werken mag gerangschikt worden. - Uit den vreemde, prijken ook hier de werken van oswald achenbach; - a. calame; - j. marilhot; - bloemen en druiven van den Lyonschen st. jean; - van a.g. decamp, het geniale stuk, de Aap en de Kat; - e. jabey; - b.p. ommeganck; - e.j. verboeckhoven; - l.m. robbe, - en een winkelhuis van buiten te zien, van den beroemden h. leys. - Van horace vernet, Jozef door zijne broeders verkocht; eene kapitale uitmuntende schilderij, in 1853, in Afrika geschilderd, bekend door de fraaije mezzo-tintoprent. - Daar ik slechts een gedeelte van de aanwezige kunststukken kan opgeven, en ik mijn. bestek, door nog vele anderen, die de vermelding overwaardig zijn, verre zou overschrijden, zoo noem ik, ten slotte, nog de werken van den Hollandsch-Franschen fenix zijner eeuw, ary scheffer, wiens genie zich dan ook hier, op zijn geboortegrond, door zijnen kunstvriend den Heer de kat, schitterend vertoont. Er berusten van hem de volgende tafereelen, als: De biddende Christus, 1849. - Maria Magdalena, den Heer, bij zijne verdwijning, nastarende, 1854. - Eene verkleinde voorstelling van Christus, door den Satan verzocht; als eene blijk van hoogachting aan zijnen stadgenoot en vriend de kat vereerd. - De koning van Thule, naar het gedicht van Göthe. - De schoone tafereelen uit Schiller's Graf Eberhard der Greiner ontleend. Het stelt den oogenblik voor, dat zijn zoon Ulrich, op wien, als overwonneling, hij vertoornd was, nog aan den maaltijd wilde deelnemen, en de vergramde vader het Tafellaken door midden snijdt, ten teeken, dat hij hem onwaardig keurt, met hem aan denzelfden disch te zitten, 1851; - en, het Lijk van Ulrich wordt, na den door hem gestreden overwinnaarsstrijd, door zijn vader bitter beweend, 1851. Zoo immer het penseel de meening van den dichter heeft uitgedrukt, dan is het dat van scheffer, die haar in deze tafereelen zoo aanschouwlijk heeft gemaakt, dat men, bij den aanblik er van, met den grijzen vader moet weenen. - Ook is er aanwezig de afbeelding, naar de natuur genomen, van de groote en kleine schilderkamer, waar scheffer zijne wereldberoemde kunstgewrochten schiep, benevens zijn portret, door den Heer a.j. lamme geschilderd. - Behalve deze uitmuntende penseelkunst, bezit de Heer de kat eene uitgebreide Verzameling voortreflijke teekeningen, van al de bovengenoemde kunstenaars, zoowel der oude als nieuwe school, te veel om hier te noemen, en welke hij, sedert 25 jaren, met onvermoeide vlijt, van wijd en zijd, uit de beroemdste collecties heeft bijeen vergaêrd, als, onder anderen, de schoone teekeningen van berchem en rembrandt, uit de Verzameling van den Ridder Closin; - Een man en paard op het havenhoofd van ph. wouwerman, bekend door de Facsimilé van Ploos van Amstel; - Het stille water van w. van de velde uit die van Jolles; - en nog laatstelijk uit die van H. van Cranenburgh, met meerdere, het uitmuntend landschap van rembrandt enz. - Onder de tijdgenooten noem ik alleen zulke, die niet algemeen voorkomen, als van louis gallait, - calame, en, van nicaise de keyser een zijner kapitaalste aquarellen: Van Dyck, die van Rubens afscheid neemt. - Ik sluit deze opgave weder met het werk van ary scheffer, en wel met misschien zijne schoonste en kapitaalste teekeningen, waaronder Eleonore; - Les femmes Suliotes; - Christus, door den Satan verzocht, tweemaal, met verandering; - De drie Maria's; - Margareta aan het Spinnewiel; - Christus in den Olijfhof; - De vier leeftijden; - Een Ecce Homo; - De klagten der Aarde, die in den Hemel troost vinden enz. - De verzameling geëtste prenten is, waarschijnlijk, de uitgebreidste, die bij eenig verzamelaar in Nederland gevonden wordt, en waaronder kostbare, zeldzame
| |
| |
drukken van rembrandt, van a. van ostade en bijna van al onze bekende meesters voorkomen; ook hoogst zeldzame werken van a. durer en van lucas van leyden; en, eindelijk, eene rijke collectie prenten van graveurs uit alle scholen, van af de XVII. eeuw tot heden, waaronder men zeldzame stukken en staten aantreft. - De Heer de kat is, in den ruimsten zin, een beschermer der kunst, niet alleen, omdat hij de talenten, op hun hoogste standpunt gekomen, vorstlijk kan aanmoedigen, maar, wat meer is, - en zoo als maar weinig hier of elders geschiedt, - ook de aankomende kunstenaars aanmoedigt. De door den Heer de kat zoo wèl begrepen grondstelling, dat zonder aanmoediging geen bloei der kunst, ja, geene schilderschool bestaan kan, moge ook anderen tot voorbeeld verstrekken. - Bij de Algemeene Vergadering der leden van het Dordrechtsch Museum, den 11. November, 1846, werd, in plaats van den overleden Directeur, Jonkhr. De Court van Valkenswaard, de Heer de kat tot mede-directeur benoemd, en hij heeft sedert die benoeming, door zijne ijverige bemoeijingen en milde bijdragen, bijna uitsluitend, het nog kort opgerigt Museum tot zijne tegenwoordige hoogte gebragt; het was ook ten gevolge dier bemoeijingen, dat de historie-schilder ary scheffer en zijne dochter, Mevrouw Cornelia Marjolin Scheffer, belangrijke geschenken aan het Museum vermaakt, gegeven en toegezegd hebben. - De stad Dordrecht heeft, op het gebied der Beeldende kunsten, groote verpligtingen aan den Heer de kat, terwijl de kunstenaars in hem een edelmoedigen voorstander vinden, hetgeen ook elders erkend werd, als zijnde hij den 8. Februarij 1854, tot Lid der Kon. Akademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam benoemd. - Het ligt in den aard der zaak, dat vele vreemdelingen de beroemde Verzameling van den Heer de kat bezoeken, zoo als het Album, tot dat einde aangelegd, getuigt. Ook behaagde het Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin, den 31. Mei, 1855, hem met een bezoek te vereeren, welke Vorstin hem een afdruk van haar portret, met Hoogstderzelver naam beteekend, ter herinnering aan dat bezoek, heeft toegezonden. - Ik eindig hier weder met den gevierden ary scheffer, wiens naam ook in het Album voorkomt, en die zijne geboortestad den 27. Junij, 1854, bezocht; het was op dien dag, dat de Heer de kat een feestmaal te zijner eere gaf, waarbij het Dordtsche Muzijkgezelschap Euterpe den grooten kunstenaar eene serenade bragt; hij was zeer gevoelig voor die bewijzen van achting, en heeft, uit erkentlijkheid, het Genootschap daarvoor een voortreflijk op porselein geschilderd Hoofd van de Muse Euterpe doen toekomen, dat sedert, bij feestlijke gelegenheden, als Standaard werd vereerd.
| |
[Kate. (Herman Frederik Carel Ten)]
KATE. (Herman Frederik Carel Ten) Deze ijverige kunstenaar, bij Immerzeel beschreven, heeft van zijn talent en toenemende bekwaamheden, op de meeste Tentoonstellingen, doen blijken, en zelfs op de Wereldtentoonstelling, te Parijs, in 1855, door zijne geleverde werken, den roem der Nederlandsche Kunstschool helpen schragen; zoodat hij, door de Internationale Jury, eene eervolle vermelding verworven heeft. - In 1856, is hij tot Lid van verdienste der Akademie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam benoemd.
| |
[Kawenberg, (Christiaen)]
KAWENBERG, (Christiaen) en niet van kouwenbergh, zoo als hij bij Immerzeel, in navolging van Houbraken, wordt genoemd. - De bewijzen daarvoor heb ik op eene aanneemlijke wijze gevonden bij den naauwkeurigen Merlo, Kunst und Künstler in Köln u.s.w., alwaar hij op dat artikel den zoon van onzen christiaan, aegidius kawenberg beschrijft, die een leerling en navolger was in zijns vaders kunstvak, doch, het niet tot die hoogte heeft gebragt. - In het jaar 1667, na den dood zijns vaders, is hij in het Schilders-gild als meester aangenomen, en was in 1691 aldaar nog werkzaam. - In 1670 is hij in het huwelijk
| |
| |
getreden, hetwelk Merlo, in eene oorkonde heeft gevonden, luidende als volgt: ‘aegidius kawenberg Pictor et Margaretha Pick conjuges.’
| |
[Kayser (C.)]
KAYSER (C.) is, voor zoo ver ik 't heb kunnen nagaan, een Zeeuw geweest, die zich met teekenen van stads-, dorp- en andere gezigten, tot versiering en toelichting van Boekwerken enz., in den geest en stijl van rademaker en pronk, onledig heeft gehouden. - Een gezigt van het Stadhuys te Middelburg van de Markt te zien, en de Nieuwe zyvleugel van 't Stadhuys in de Noordstraat te zien, zijn door hem geteekend, en door izaak de wit jansz. gegraveerd, in 8o., beiden in mijn bezit.
| |
[Kayser. (J.)]
KAYSER. (J.) Deze Belgische kunstenaar was, omstreeks 1830, steeds reizende, teneinde, van plaats tot plaats, portretten in crayon, doch meest met potlood en krijt, te vervaardigen, die veelal bevielen en naar de mode van dien tijd voldeden. Doch alles heeft zijn grens, en zoo ging het ook met zijn persoon en talent. Na eenigen tijd afwezig te zijn geweest, kwam hij weder opdagen, en wel met een nieuwe kunstgreep, die niet onaardig was uitgedacht, als op de ijdelheid van den mensch berekend zijnde, te weten, er werd in de Nieuwspapieren het volgende aangekondigd: ‘Een Belgisch kunstenaar, die zich in het vervaardigen van gelijkende portretten veel naam heeft verworven, bevindt zich thans te 's Hage; naar men verneemt, heeft zijne reis ten doel, om portretten van beroemde personen van den tegenwoordigen tijd te verzamelen, ten behoeve van een Werk, 'twelk hij uitgeeft, en waarin reeds de afbeeldingen voorkomen van vele personen, die zich in de staatkunde, kunsten en wetenschappen onderscheiden hebben. Voornemens zijnde, desgelijkende portretten in alle landen van Europa te vervaardigen, kan hij hier slechts korten tijd verblijven.’ Zie Haarlemsche Courant, 1847, Nr. 212, als ook De Spectator; Utrecht, 1847, bl. 170, waarin men, op bl. 217, niet, minder of meer dan het volgende leest: ‘Op kaysers Portraiten-Galerij. Kayser weet in vijftien talen - Van de wondren op te halen, - Die zijn kunstpen heeft gedaan: - Kayser kan in vijftien spraken - Glossen op de dwaasheid maken, - Die door andren zijn begaan. - Doch het quantum geeft dier anderen, - Zoo van dommen als van schranderen, - En zijn kunstenaars waardij, - Spreken met nog stouter zetten, - Uit de sprekende portretten - Dezer groote Mannenrij.’ - Hij verscheen ook te Utrecht, en spoedig kregen eenige ingezetenen, tot den aanzienlijken en geleerden stand behoorende, hoogst fatsoenlijke Circulairen, om van zijne vereerende uitnoodiging gebruik te maken. Ik was, helaas, de eenige kunstenaar, die tot de uitverkorenen, naar zijne schatting, behoorde. Het weigeren had intusschen grootere bezwaren, dan aan zijn verzoek te voldoen. Allen zijn verschenen, en hebben de noodige zittingen gehad; eenige zijn weggeloopen, om zijne groote vrijheid van spreken, en het bespotten van personen; ik heb het mij getroost, maar merkte spoedig, wat fijn gesponnen garen hij zou weven, namelijk, goud voor zijne beurs: want men kon voor de helft van de gewone kosten (dus ƒ100) het portret reeds krijgen. Eenigen tijd later werden wij uit Dusseldorp onderrigt, dat de onderneming niet zou doorgaan, en hij dus aan de portretjes niets had, weshalve hij ze al lager en lager in prijs aanbood. Velen hebben die genomen, om uit zijne handen te komen; doch ik was gerust, want niemand zou mij herkennen. - Ik geloof, dat hij in 1853 reeds is overleden, naar ik gis, 40 jaren oud, ofschoon wel 80 grijs!
| |
[Keer. (Pieter van den) Zie Keere. (Pieter van den of Pierre du)]
KEER. (Pieter van den) Zie KEERE. (Pieter van den of Pierre du)
| |
[Keere, (Pieter van den, of pierre du)]
KEERE, (Pieter van den, of pierre du) een teekenaar, graveur en boekhandelaar, die, op het einde der XVI. en het begin der XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeide. Zijne prenten zijn mij alleen voorgekomen in het volgende Werk: Description de tous
| |
| |
les Pays-Bas. Par Messire Loys Guicciardin etc. Avec toutes les Cartes Géographiques desdits Pays et plusieurs pourtraicts de Villes, nouvellement tirez en belle perspective par-M. pierre du kerre etc. Arnhemi, apud Joannem Janssonium et petrum kaerium, Amsterodamum. 1613. Deze, en de tweede Titel zijn van crispyn van de pas, den Oude. Dezelfde prenten komen ook, met de Fransche titels, voor in den Hollandschen druk, Arnhem, 1617, bij Joannem Janssoni, doch kaerium weggeveegd, zoodat die toen, waarschijnlijk, overleden zal zijn geweest, of het kopijregt verkocht had, beide in 4o.-oblong. Ook zijn ze gebruikt in het Werk van J.F. le Petit, Nederlandsche Republieke enz., bij denzelfden uitgever, in idem formaat. Of ze in al de andere uitgaven van Guicciardyn voorkomen, kan ik niet zeggen, dewijl ik alleen de genoemde bezit. - Nog heb ik een Stedeboek van dezelfde grootte, waarin insgelijks dezelfde prenten voorkomen, en verder nog Duitschland, Zwitserland, Sweden enz., eerste drukken, van achter wit of onbedrukt, daar vóór een fraaije Titel, met het volle Wapen van zijne Roomsch Keyzerl. Maj. van Oostenryk, en daarnevens de wapens van al zijne Hertogdommen, Graafschappen enz., met de spreuk Da victoriam Populo tuo Deus. Klaarblijklijk zijn het alle afbeeldingen der Steden, die middelijk of onmiddelijk onder het beheer van gemelde Kroon hebben gestaan, zoodat dit Stedeboek van vroeger dagteekening zal zijn dan het Werk van Guicciardyn, waarvoor vele van die afbeeldingen zijn genomen. Het is zonder adres, niet beteekend, doch, waarschijnlijk, door onzen van den keere vervaardigd, en hoogst zeldzaam. - Omstreeks dien zelfden tijd verscheen het volgende Werk, waarvoor hij de goedkeuring en eene aanzienlijke belooning der hooge Regering mogt ontvangen: ‘Is petrus kaerius, plaetsnyder ende drucker tot Amstelredam, toegeleyt hondert ende vyftich guldens eens, voor dat hy hare Ho. Mo. gedediceert ende gepresenteert heeft, seecker bouck, geintituleert: petri bertii Germania inferior, id est XVII. provinciarum novae et exactae tabulae geographicae cum luculentis singularium descriptionibus additis à Petro Montano. Amstelodami, impensis petri kerii, 1617, welck bouck hare Ho. Mo. hebben geaccepteert. - Resolutie der Staten-Generaal 24. Januarij, 1618, bij Dodt, Archief, VII. deel. - Dit Werk verscheen andermaal in 1622, in fo., en tevens bestaat er eene Fransche overzetting van hetzelfde jaar. - Le Blanc noemt hem pieter van den keere, Nagler peter kerius van Amsterdam, en zegt, dat hij omstreeks 1590-1620 gearbeid heeft, en dat de volgende prenten vermeld worden: 1. Oplocht der gewapende Monniken van alle Orden. Parys, 1593. Dit zal wel dezelfde voorstelling zijn, die met den Franschen titel: Procession ridicule de moines, pendant le siège de Paris, en 1593, bekend is. - 2. Le duc de Guise, épouse, par procuration du Roi d'Espagne, Elisabeth de France, 1615. - 3. Gezigt op de stad Neurenberg, 1619.
| |
[Keerinckx (Alexander)]
KEERINCKX (Alexander) is door Immerzeel jacob kierings genoemd, en deze verwerpt den voornaam alexander, op gezag van Descamps en anderen, die dezen Auteur weder hebben nageschreven. Ik keer tot de bron terug, namelijk, tot het Gildeboek van St. Lucas van Antwerpen, en daar lees ik: ‘alexander keerinckx wierd meester schilder, in 1619.’ - Hoe Prof. De Laet, schrijver van den Catalogue du Musée d'Anvers, (1851) op bl. 230, nog in bedenkingen heeft kunnen uitweiden over een stuk dat door a. genoels en keerings - zoo schrijft hij den naam - zou geschilderd zijn, komt mij onbegrijplijk voor, dewijl toch de bedoelde figuren in dat stuk, van den bekenden kerricx, of kerckx, ook wel kercks geschreven - Zie aldaar. - zijn, en zulk werk nimmer op het Landschap kan worden toegepast, want dat was het vak van genoels-zelven; keerinckx deed zijne landschappen wel door poelenburg en anderen stofferen, en derhalve is
| |
| |
het in den Catalogue eene overbodige teregtwijzing aangaande den leeftijd dezer twee bij hem bedoelde kunstenaars, en kan, zoo als deze daar voorkomt, geene toelichting genoemd worden. - Walpole, Anecdote of Paintings etc. zegt, dat hij een landschap met beeldjes van poelenburg van hem gezien heeft, waarop stonden de initialen j en c aaneengehecht, vóór den naam keerincx, en op eene teekening, voorstellende een Gezigt op het Parlementshuis, aan de rivierzijde genomen, het jaarmerk 1625; dat men hem gemeenlijk, in Engeland, carings noemt, en dat hij 't met d'Argensville eens is, dat zijn ware doopnaam alexander was. - Bryan-Stanley noemt hem james (jacob) kierings, of cierincx, en zegt, dat men meent, dat hij het onderwijs had genoten van jan miel, die negen jaren jonger was dan hij; doch er is geen de minste overeenkomst in de manier van hun schilderwerk. - Le Blanc noemt hem alexander kierings, en vermeldt eene ets van hem, Een Landschap, waarin een brug, in ruïne, afgebeeld is; beteekend al. kierings del. et sc. - In den Catalogus van Teekeningen, van Braamcamp, Amsterdam, 1771, waren onder Nr. 6, 7 en 8, Boschgezigten met Jagtpartijen enz., waarvan één met het jaartal 1634, en verder alle a. keerings - zoo als het dáár staat zeker niet - beteekend.
| |
[Keerings. (....) Zie Keerinckx. (Alexander)]
KEERINGS. (....) Zie KEERINCKX. (Alexander)
| |
[Keetelhoet (Willem)]
KEETELHOET (Willem) werd, te Amsterdam, in het jaar 1746, geboren, en was een leerling van george van der myn, aldaar. - Hij vervaardigde moderne stukjes en boeren-stalletjes, alsmede portretten, zoowel in olieverf als gecrayonneerd, gelijk Pieter Terwesten, Ms. vermeldt, en dat hij ook het portret van Prins Willem V., in het klein, zeer uitvoerig in miniatuur heeft gemaakt. Verder zegt Terwesten, dat hij destijds, 1778, toen hij als lid van de Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, was ingeschreven, zich meer en meer, zoo naar het leven, als naar uitmuntende voorwerpen in de kunst, oefende.
| |
[Kegel, of Keghel, (... de)]
KEGEL, of KEGHEL, (... de) een miniatuurschilder, die, in 1828, te Gent werkzaam was. Latere berigten, hem betreffende, zegt Nagler, zijn ons onbekend. - In het Gentsche Tijdschrift, De Eendragt, Nr. 25, 1857, vond ik bij de Tentoonstelling der Prijskampstukken van de Schilder-academie, te Antwerpen, vermeld: ‘de jonge, talentvolle Heer julius de keghel, van Gent, heeft eene der eerste plaatsen van uitmuntendheid bekomen.’ Deze kan dus wel zijn zoon, of aan hem verwant zijn.
| |
[Keizer. (.....)]
KEIZER. (.....) Sanderus, in zijn Verheerlykt Vlaanderen enz., dl. I., bl, 5, van de voortreflijke kunstenaars sprekende, die eertijds tot luister der stad Gent hebben verstrekt, noemt eenen justus horimbout (horebout) en keizer. - Deze zal, waarschijnlijk, de vader van clara de keyzer geweest zijn.
| |
[Kelder (C.)]
KELDER (C.) is mij, als kunstenaar, alleen voorgekomen met een groot portret, in zwarte kunst, zeer middelmatig bewerkt door t. boonen, voorstellende den Leeraar arnold moonen, die, te Deventer, op het laatst der XVII. eeuw, bloeide, en door c. kelder geschilderd is.
| |
[Keldermans. (Antoon)]
KELDERMANS. (Antoon) In de geschiedkundige aanteekeningen over de hoofdkerk van St. Sulpicius, te Diest, vond ik antoon keldermans, als bouwmeester, vermeld. Zie Messager des Sciences, etc. Gand, 1856, welk artikel is medegedeeld door den Heer F.J. Raymackers Pz. - Dit zal alzoo kunnen dienen, om den naam van antonie kelderman, bij Immerzeel vermeld, te verbeteren. - Waarschijnlijk, is hij een zoon geweest van andré. - Zie op KELDERMANS. (Jean)
| |
[Keldermans (François)]
KELDERMANS (François) vond ik alleen vermeld in den Catalogus van Borluut de Noortdonck, Gent, 1858, III. dl., bl. 163, als een kunstgraveur, die, omstreeks 1650, werd geboren. - Onder Nr. 1134, komt eene gravure van hem
| |
| |
voor Mausolée de Fréderic de Marselaer, baron de Parck, pl. in de hoogte. - Dewijl hij onder de Vlaamsche en Hollandsche school, in genoemden Catalogus, is gerangschikt, heb ik hem opgenomen, doch ik wil niet instaan voor de echtheid der gemelde bron. - Of hij verwant is geweest aan de bekende bouwmeesters antoon, en rombout kelderman, hoewel de naam niet juist eensluidend is, (doch waarop ook, in dien tijd, niet zoo naauwkeurig gelet werd), daar die beide bouwmeesters mij wel eens als keldermans zijn voorgekomen, kan ik niet beslissen.
| |
[Keldermans, (Jean)]
KELDERMANS, (Jean) een Belgisch bouwmeester, die, in de eerste helft der XV. eeuw, bloeide. Men vindt in de Archiven van Leuven aangeteekend, dat hij, in zijne betrekking als meester der stads-metselwerken - destijds aldus genoemd - door matheus de layens, bouwmeester van het stadhuis, aldaar, in het jaar 1439, werd opgevolgd. - Waarschijnlijk, was hij een voorvader van den reeds bij Immerzeel genoemden antonie. - andré kelderman, die, in 1481, met matheus de layens en herman waghemaker, belast werd, om den toren van St. Pieter, te Leuven, te onderzoeken, of hij de vereischte hechtheid bezat, om er eene nieuwe klok in te plaatsen, kan alzoo wel de vader van den genoemden antonie, en de zoon van dezen jan zijn geweest. - Zie le Comte De Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Introduction, p. CXV, Paris, 1849, in 8o.
| |
[Keldermans, (Rombout)]
KELDERMANS, (Rombout) of van mansdale, was een bouwmeester, die, in de eerste helft der XVI. eeuw, te Brussel, bloeide. Zie Messager des Sciences historiques etc., Gand, 1858, bl. 338.
| |
[Kellen, (David van der)]
KELLEN, (David van der) zoon van david, is naar waarde reeds bij Immerzeel vermeld, doch het is hier mijne taak, het leven en de werken van dezen in dat kunstvak, waarin zoo schaars bekwame mannen voorkomen, en hetgeen door hem tot eene aanzienlijke hoogte is opgevoerd, te vervolgen. - Al de medaljes, door den Heer van der kellen sedert vervaardigd, hier te vermelden, zou overbodig wezen; ik zal alleen dezulken noemen, die blijvende bijdragen voor de geschiedenis zijn, namelijk, de zes volgende, alle voor Z.M. Koning Willem III.-zelven, tot bijzondere doeleinden, vervaardigd, als: 1. Portret, met het omschrift: Wilhelmus III. Nederlandiae Rex. Luxemb. M. Dux.; keerzijde: eene Lier, waaraan een lauwerkrans hangt, met een baanderol doorslingerd, waarop, Arti et Ingenio; van boven eene ster, en Bene merentibus; het geheel is gevat in een cirkelvormige slang; gr. 68 str. middellijn. - 2. Dezelfde hoofdstempel, met eene andere keerzijde, voor Nederlands Zeevaart en Scheepsbouw. Een Matroos, met zijn hoed wuivende, staat met de Nederlandsche vlag in de linkerhand, te midden van al de voorwerpen, die tot de zee-wetenschap behooren. - 3. Een idem portret; keerzijde: Een ontrold perkament, in een lauwerkrans gevat, waarboven eene kroon. Deze medalje is bestemd, om, bij de academische faculteiten, aan bijzondere verdiensten uit te reiken; 50 str. idem. - 4. Een idem portret; keerzijde: Aan de Nederlandsche Scherpschutterij. Een staande Schutter in oud kostuum, met een buks in de linkerhand, als de overwinning behaald hebbende; in de regter een lauwerkrans waarmede hij wuift. Ovaal, gr. middellijn 58 str. - 5. Een idem portret; keerzijde: Aan Neêrlands Handboogschutterij, met een idem figuur, als boven vermeld, een ontspannen boog en eene pijl in de hand; idem, idem, idem. - 6. Een idem portret; keerzijde: Een attribuut, waarop Voor Handboog-nijverheid; 42 str. idem. - Verder nog de volgende: Het opschrift, Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging, omvat een anker, waarop eene koningskroon; op de voorzijde Neptunus, als heerscher, bij s' Lands zeewerf, te midden van eigenaardige attributen, gezeten, 68 str. idem. - De afbeelding van het Academie-gebouw te
| |
| |
Groningen; opschrift: Splendeat usu; van onder: Academiae Groninganae templum; keerzijde: een lauwerkrans, waarboven eene zon. D.F. ab. Urbe et Regione Groningana die I. Maii. MDCCCXLVI. Herm. de Ranitz. suasore inchoatum civibus plaudentibus die XXV. Sept. MDCCCL. inauguratum; 42 str. idem. - Portret van Reinwardt, borststuk, waarboven: Respondent ultima primis; van onder, Aet. LXXVIII; keerzijde: C.G.C. Reinwardtio naturae investigatori et interpreti per L. annos professori amici et discipuli d. X. Junii MDCCCLI. - Portret van J.D.C.C. Bar. d'Ablaing van Giessenburg; borststuk, in kolonelsuniform enz.; keerzijde: een krijgswapen-trophee, waarop, als hoofdzaak, het metalen kruis is geplaatst; randschrift: De Officieren van de afd. Mob. Utrechtsche Schutterij aan hunnen Kolonel. 1830-1834; 48 str. idem. - Het Portret van Petrus de Raadt, Rotterodamensis conditor scholae Noortheyanae ciɔiɔcccxx; keerzijde: in een eikenkrans, Magistro carrissimo vitae tabernaculo per septem lustra in erudienda et formanda iuventute collocato discipuli grati et memores ciɔiɔccclv. - Het Portret, borststuk, van vóór te zien, van Maria Duyst van Voorhout, Douair. van Reede van Renswoude, geb. 22 Januarij, 1662; overl. 26 April, 1754; keerzijde: een gecartoucheerde ovale Epitaafsteen, met een lauwerkrans versierd, bevattende dit opschrift: Op het eerste Eeuwfeest der Fundatiën van Renswoude gevierd te Utrecht 23 Mei 1856; daarbij zijn drie kinderen, de Jeugd van Utrecht, Delft en 's Gravenhage, voorgesteld, die deze Wapenschilden vertoonen; 68 str. idem. - Portret van Willem Nicolaas Alexander Frederik Karel Hendrik, Prins van Oranje; keerzijde: in een krans van Oranjetakken, 4 September 1858, tijdstip der vorstlijke meerderjarigheid; 68 str. idem. - Ziedaar eene reeks van fraaije Medaljes vermeld, die aan den naam van van der kellen dezelfde duurzaamheid als aan het metaal zullen geven. Die onder Nr. 1 vermeld is, mag voortreflijk worden genoemd; het hoofd daarop is zeer schilderachtig uitgevoerd. Even zoo gelukkig is dat van d'Ablaing, en tevens van volkomen gelijkenis. De kapitale penning van Maria Duyst, vlak van voor te zien, en van wie geene andere afbeelding bekend is, dan waarnaar zij kon genomen worden, is uitmuntend bewerkt; zij heeft eene keerzijde, waaraan de kunstenaar zijn scheppend genie heeft kunnen botvieren, door de schoone kinderfiguurtjes, met al hunne attributen, schilderachtig en bevallig te groeperen, hetgeen een waar Monument, zoo wel voor hem, als voor de Fundatiën-zelve, al de volgende eeuwen blijven zal. - De Heer van der kellen beteekent zijne werken d.v. kellen F., v. kellen, v.d.k. F. en v.d.k. - Te midden van een zeer bedrijvig leven, aan 's Rijks-munt, strekt hem de beoefening der Kunst altijd tot uitspanning: én als goed teekenaar, én als schilder, weet de Heer van der kellen alle schilderachtig, en met het beste gevolg, op metaal over te brengen, waardoor er onderscheiden geestig fraaije geëtste prenten van zijne hand, hoewel niet in den handel, voorkomen, welke ik hier voor de toekomst, met de noodige aanwijzing, wil opgeven, als: Een zittend Meisje, dijstuk, van voor te zien, steunende met den regterarm op eene tafel, de hand bij haar hals, rust zij met de linker op de leuning van een stoel. Zij houdt eene soort van platte toque op, heeft lang afhangend hoofdhaar, dat op de schouders rust, en ziet links. Eerste staat, alles schetsachtig in licht en bruin aangezet; niet beteekend; h. 147, br. 145 str. Ned., met de marge; de 3. staat is meer afgewerkt. - Hetzelfde onderwerp, verkleind, alles meer uitvoerig aangelegd enz.; h. 123, br. 97 str. idem, afgewerkt; de breede marge van oncler, 18 str., er afgenomen, beteekend: d.v.d.k. f. - Een boeren-visscher in een landschap, van voor te zien, dragende op den regter-schouder een stok, waaraan een vischschakel; in de linkerhand
| |
| |
een vischkanes, een pijp in den mond, en een muts op; h. 98, br. 70 str. zonder de marge; is niet beteekend. Eerste staat, zonder kerktoren in het verschiet, en minder bewerkt dan de meer krachtig afgewerkte 2. staat. - Een oude arme man, met een kiel aan, staat met zijn hoed in de hand aan den hoek van een kerkgebouw; voor hem zit een meisje, met een mand bij zich enz., h. 114, br. 96 str. idem; niet beteekend. - Een gebaard oud man, in kleeding van Vondels tijd, zit aan eene tafel (waarop een globe, boeken enz.) te schrijven, zich regts omwendende, teneinde ergens heen te zien. Achter hem eene boekenkas enz., h. 130, br. 103 str. idem; niet beteekend. - Een oude man en vrouw, in eene eenvoudige woning, zitten aan eene tafel, waarop spijs en drank staat, te bidden; nevens den man een hond, die naar de spijzen ruikt; achter de vrouw een houten beschot, waar het licht op valt enz., h. 96, br. 120 str. idem; niet beteekend. - Een monnik zit in een boek te lezen, dat op eene tafel ligt, waarop een menschenschedel en een inktkoker; hij rust met het hoofd op zijne linkerhand; h. 80, br. 70 str., idem; niet beteekend. - Een Heremiet in eene grot, zittende in een boek te lezen; verder een crucifix, boeken enz. bij den ingang, waaruit de bedaging komt, te zien; h. 97, br. 68 str., idem. - De afbeelding van een kunstenaar, met portefeuille onder den arm, van ter zijde te zien, in een landschap; hij heeft een hoed op, een bouffante om, en handschoenen in de linkerhand; h. 121, br. 96 str., idem; beteekend v.d.k. f. 1. staat. - Tweede staat meer afgewerkt, en in het verschiet de stad Utrecht. Dit is de goed gelijkende afbeelding van den Heer h.j.h. rykelykhuysen, die verdienstlijk landschappen schildert, de etskunst beoefent, en daarbij handel in oude prenten drijft. - Op eene bank zit een man, met zijn eene been onder het ander gestoken, als in gedachten. Hij heeft eene kruik in de regter en een glas in de linkerhand, die op een vensterraam rust enz.; h. 120, br. 96 str. idem; niet beteekend. Dit schetsachtig prentje is, als eene proef, geheel met de drooge naald bewerkt. - Een man, voor eene tafel gezeien, met een pijp in den mond en een slaapmuts op, heeft in de regterhand eene Courant, en houdt de andere op de tafel, h. 90, br. 79 str. idem; niet beteekend. De schets in aanleg als boven bewerkt, en daarna alleen den kop, op de gewone wijze, begonnen met op te etsen. - Een heuvelachtig landschap, in het midden een weg, met drie figuren, en die op den voorgrond uitloopt; links, een veld met korenschoven, waarbij een boerenwoning met drie boomen enz.; h. 86, br. 112 str., met de marge; niet beteekend. - Een landschap met eene boerenstelling, bij het water gelegen, de voorgrond heuvelachtig, met twee boomen, waarbij een jager met een hond, h. 92, br. 81 str., zonder marge; niet beteekend. - Eene schets, studieblad, waarop een hengelaar, bij een waterkant; eene mans- en vrouwefiguur, en een groote kop met baard, en een hoed op, in profiel; verder daaronder een landschap, links een boerenhuis bij een water met liesgewas, dat op den voorgrond doorgaat, een vlonder bij een heuvel met boomen, een figuur enz.; dit laatste is door zijn tweeden zoon, johan philip, als eene eerste proef, daarbij gemaakt; h. 150, br. 117 str., idem; niet beteekend. - Nu nog een enkel woord over dezen algemeen geachten kunstenaar-zelven, den eersten Stempelsnijder aan 's Rijks Munt, te Utrecht, die door Z.M. Koning Willem III., in 1849, tot Ridder van de Orde der Eikenkroon, en, in 1857, tot Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap benoemd werd. - Uit zijn huwelijk, dat, in 1826, te Utrecht, is voltrokken - niet in 1836, zoo als, bij vergissing, door Immerzeel is geboekt - heeft hij vijf zonen en twee dochters. - De oudste, zijn naamgenoot, volgt hier na. - Zijn hier bovengenoemde zoon, de Heer johan philip van der kellen, werd den 9. Julij, 1831, te Utrecht, geboren. Hij volgt het voetspoor zijns vaders, en
| |
| |
bekleedt reeds de betrekking van hulp-stempelsnijder aan 's Rijks Munt, te Utrecht. Tot proeve zijner ijverige studie kan de fraaije medalje strekken, met het borstbeeld van J. Dekker Zimmerman, Predikant bij de Evang. Luthersche-Gemeente te Utrecht, beteekend j.p.v.d.k.; keerzijde: Vijftigjarige Ambtsbediening. 1808-1858; 47 str. middelijn. - Hij heeft reeds van zijne jeugd af eene onbegrensde liefde voor de prenten van jan luiken - Zie aldaar. - gekoesterd, en later de kennis der oude prentkunst door grondige studie tot eene ongemeene hoogte gebragt. Hij bezit eene zeldzame en onbeschreven verzameling etsen en gravuren, door hem heinde en ver opgespoord; daarbij vele andere voorwerpen, de kunst betreffende, als medaljes enz., te zamen een zeldzaam geheel uitmakende. - Het ligt in den aard der zaak, dat in het ouderlijk huis, hetgeen men een kweekschool van kunstontwikkeling mag noemen, de kennis daarvan reeds vroegtijdig gevoed wordt, waartoe eene echtgenoot als Mevrouw van der kellen, met voorbeeldelooze moederlijke zorg, het hare ook ruimschoots bijdraagt. Ontwijfelbaar zal dit alles gedurig nieuwe vruchten opleveren, en, zoo ik hoop, den Heer david van der kellen nog vele jaren het leven veraangenamen.
| |
[Kellen, (David van der)]
KELLEN, (David van der) Junior, zoon van david van der kellen, Davidszoon, werd den 2. Januarij, 1827, - niet in 1837, zoo als, bij vergissing, het huwelijk van zijne ouders door Immerzeel op het jaar 1836 geboekt is - geboren. Hij heeft het eerste onderwijs in de kunst genoten van den Heer bruno van straaten, en daarna bij den Heer w.p. hoevenaar en zijnen vader, die hem voor zijn opvolger in de medaljeerkunst wenschte op te leiden; doch zijne neiging helde, bij voorkeur, tot de schilderkunst over. - In 1843, werd hij te Amsterdam, onder de leiding van den Heer j.a. kruseman Jz. gebragt, en behaalde op de Academie, aldaar, twee Medaljes. - In 1845, begaf hij zich naar Dusseldorp, waar hij het academisch onderwijs volgde, terwijl hij tevens privaat lessen van mücke bekwam. - Daarna heeft hij eenigen tijd zijne werkzaamheden te Utrecht voortgezet, en zich, in 1850, te Amsterdam gevestigd. - Zijn schildertrant is veelal in den malschen en schoonen stijl van den ouden mieris, waarvan wij op de meeste Tentoonstellingen fraaije werken hebben gezien, die de algemeene goedkeuring van bevoegde kenners mogten verwerven. In dat genre heeft hij kaarslichten geschilderd, die grooten bijval vonden, zoo als nog onlangs te Antwerpen, van een dergelijk tafereel, in de Revue des beaux Arts, een bij uitstek loflijk verslag gegeven is. - Zijne schilderijen vindt men in onderscheiden Verzamelingen, zoowel in ons land, als, voornamelijk, in Duitschland, geplaatst. - Hij heeft een groot tafereel uit de waterramp van 1854 geschilderd, voorstellende De ongelukkigen uit het overstroomde land van Veenendaal, in de Geertekerk te Utrecht, menschlievend verpleegd, - hetgeen de algemeene goedkeuring mogt wegdragen, en welligt eene blijvende bestemming erlangen zal. - De Heer van der kellen voert op eene hoogst-verdienstlijke wijze de etsnaald, doch dewijl die bladen niet in den handel en meestal niet beteekend zijn, zoo geef ik er hier eene korte beschrijving van, als: Een portaal in eene gevangenis, waar de cipier met den sleutel eene deur zal openen; hij heeft een brood onder den arm en een kan in de hand; op een bank staat een lantaarn enz., h. 156, br. 120 str. Ned., met de marge; niet beteekend. - Voor een Advocaat, in een studeervertrek, bij eene tafel, gezeten, staat een Jood, die raad komt vragen over een ham en worst, die een jongetje bij zich heeft: het advies schijnt te zijn: hebt gij geld? In alles als boven. - Een zittende krijgsman, die zijn gewond linkerbeen verbindt; nevens hem ligt zijn rappier; op den tweeden grond een gevecht, eenige dooden, enz.; idem als boven. - Een
| |
| |
zittende en een staande monnik, in het portaal van een klooster, waar de dag, achter door een bovenraam invalt; boven eene doorgang naar een trap, eene groote schilderij enz. idem, als boven. - Een geleerde uit de XVII. eeuw, staande in zijn studeervertrek, geeft les op een menschenschedel, daar hij met de linkerhand op drukt; rondom de tafel zijn vier personen in volle aandacht gezeten, waarvan er een het gesprokene opschrijft enz.; h. 157, br. 270 str., zonder de marge, niet beteekend. - In een vertrek van een oud vervallen gebouw, zit een meisje met een grooten hond bij zich, die door haar broêrtje schijnt te worden geplaagd; door een doorgang heen ziet men in een tweede vertrek; links een raam, met invallend licht enz., h. 100, br. 113 str. met de marge; niet beteekend. - Pl. Nr. 7, voorkomende in het Werk De Waterramp van 1854, voorstellende: Het inwendige van de St. Geerte-kerk te Utrecht, waar de hulpbehoevenden uit het dorp Veenendaal verpleegd worden, beteekend d.v.d. kel.; h. 190 br. 225 str. Van al deze prenten bestaan onderscheiden staten. - De Tentoonstellingen van Vaderlandsche Oudheden, zoo te Amsterdam, als te Utrecht gehouden, hebben aanleiding gegeven, om de zeldzaamste en voor het algemeen geschiktste voorwerpen in afbeelding terug te geven, en het was onze kunstenaar, die op het gelukkig denkbeeld kwam, zulks te verwezenlijken, door die voorwerpen, in eigendomlijk karakter, zelf met de etsnaald op het koper over te brengen, zoodat alles met een kundig oog en door eene bekwame hand zou worden uitgevoerd. Dit plan vond bijval, en spoedig verscheen van de Heeren Frans Buffa en Zonen, te Amsterdam, een Prospectus, waarvan het hoofd dus luidt: Nederlandsche Oudheden, Verzameling van Afbeeldingen der voor Wetenschap, Kunst en Nijverheid meest belangrijke voorwerpen uit vroegere tijden, op Raadhuizen, in Kerken, Gestichten, openbare en bijzondere Kabinetten enz., naar de natuur geteekend en geëtst door d. van der van der kellen Jr., Twee Seriën, elk à 20 afleveringen; elke afl. 5 platen en text, à ƒ2. Een aantal inteekenaars bevestigden de goedkeuring van het algemeen, en aan het doel der uitgave wordt volkomen beantwoord. Een overzigt te geven van dit geheele Werk, laat mijn bestek niet toe, maar ik kan toch niet nalaten, het oog te vestigen op pl. XLII. een Zilveren schotel, waaruit men over de voortreflijke etsnaald, die dit Werk vervaardigt, oordeelen kan. De Kunstkronijk, De Gids en Dietsche Warande, hebben dan ook met veel lof er over uitgeweid. - Uit het eene is het andere voortgesproten: de Heer v.d. kellen, die, in 1857, Secretaris der Tentoonstelling van Oudheden enz., te Amsterdam, was, heeft zich met drie leden dier Commissie verbonden, om te beproeven, een Museum van Vaderlandsche Oudheden aldaar op te rigten. Eene circulaire desaangaande, door Jonkh. P.J. Six, L.M. Beels, en D. van der Kellen Jr. geteekend, werd verspreid. Het gevolg was, dat een Oudheidkundig Genootschap werd opgerigt, waarbij Z.M. de Koning en HH. KK. HH. de Prinsen volgaarne toetraden, Zijne M.-zelve daarvan Beschermheer werd, en aan den Heer van der kellen den titel van Secretaris van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap verleende. - Hij is tevens Bibliothecaris van Arti et Amicitiae, en werd, in 1859, benoemd tot Lid der Koninklijke Akademie te Amsterdam. - De Heer v.d. kellen is aldaar, in 1850, in den echt getreden met zijne nicht, Mejufvrouw Anna Wilhelmina van der Kellen, geboren 1829, uit welk huwelijk drie kinderen geboren zijn.
| |
[Keller (Johan Hendrik)]
KELLER (Johan Hendrik) is bij Immerzeel vermeld. - Zijn portret komt in Van Gool en bij Füssli voor.
| |
[Keminckx (Philippus)]
KEMINCKX (Philippus) was een kunstgraveur van Antwerpen, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw bloeide, en aldaar eene leerschool had, waaruit verscheiden
| |
| |
bekwame graveurs zijn voortgekomen, onder anderen andreas bernardus de quertenmont en ignatius van den berghe. - Zie aldaar.
| |
[Kemnitz, (....)]
KEMNITZ, (....) een onvermeld kunstenaar, die boekprenten heeft vervaardigd, en in het begin der XVIII. eeuw, in België, bloeide. - In het Werk Les Délices des Pays-Bas etc. (par J.B. Christyn), Brux. chez François Foppens, 1711, in kl. 8o. komt, onder andere prenten, van hem voor de afbeelding van La cour de Bruxelles, met veel eigenaardige stoffagie; beteekend kemnitz fecit. Dit werk behoort tot de middelmatige kunst. - De naam klinkt mij vreemd, doch ik heb gemeend, hem hier te moeten opnemen, totdat andere bescheiden dit zullen weêrleggen of nader bevestigen.
| |
[Kemp (Nicolaes de)]
KEMP (Nicolaes de) wordt vermeld als een zeeschilder, in den smaak van hendrik corneliszen vroom, van Haarlem, bij wien hij de eerste regelen der kunst heeft geleerd, en later bij karel van mander. Hij was een geboren Haarlemmer, en, naar den tijd van zijn genoten onderwijs te rekenen, moet hij een hoogen ouderdom hebben bereikt, dewijl hij in 1653 nog in leven was, zoo als dit nadruklijk staat beschreven in het Nabericht, door de jongh, in de 8o.-uitgave van Van Mander, achter het II. deel. - De werken van dezen meester, en een aantal dergelijke, hebben ons land, als het ware, overstroomd, en zijn zelfs tot in de geringe woningen afgedaald, doch door de muurkalk verteerd, uiteengevallen en ten vuure gedoemd, waardoor het thans hoogst zeldzaam is, iets daarvan aan te treffen, en, mogt dit al het geval zijn, dan behooren zij veelal nog tot de onbekende kunst.
| |
[Kerckhove (.... van den)]
KERCKHOVE (.... van den) heeft zeer verdienstlijk op steen geteekend, onder anderen, het portret van den vermaarden kunstschilder g.a. schmidt, te Dordrecht, voorkomende in de Galerie des Portraits des Peintres Flamands et Hollandais etc. Bruxelles et Rotterdam, 1826, in fo. met tekst. - Of hij nu een ander is, dan de bij Immerzeel, ook zonder voornaam, vermelde Antwerpsche beeldhouwer van dienzelfden naam, en die in 1857, nog het borstbeeld van den Brusselschen staatsman en poëet J.B. Houwaert vervaardigde, dat op een gedenkteeken te St. Joost-ten Noode zal worden geplaatst, en in de Eendragt van Gent, Nr. 4, 1858, genoemd wordt l. van den kerckhoven, van Brussel, ‘die te Duinkerken (Frankrijk) den uitgeloofden eerepenning, in den wedstrijd voor de oprigting eener Monumentale Fontein, op de plaats Jean Bart, behaald heeft’ kan ik niet beslissen.
| |
[Kerchove (Joseph van den)]
KERCHOVE (Joseph van den) staat bij Immerzeel vermeld, doch zonder geboortejaar. - Bryan-Stanley zegt, dat Balkema dit op 1664 stelt; doch dat betere autoriteiten met hem verschillen, en het op 1669 of 1670 bepalen.
| |
[Kercks. (W.J.) Zie bij Immerzeel en bij mij op Kerricx. (Willem Ignatius)]
KERCKS. (W.J.) Zie bij Immerzeel en bij mij op KERRICX. (Willem Ignatius)
| |
[Kerius. (Peter) Zie Keere. (Pierre van den, of Pierre du)]
KERIUS. (Peter) Zie KEERE. (Pierre van den, of Pierre du)
| |
[Kerken, (Willem)]
KERKEN, (Willem) beeldhouwer te Antwerpen, van wien men in de kerken aldaar, basreliefs en epitaphen vindt, die een bekwaam kunstenaar aanduiden. - Hij bloeide in den aanvang der XVIII. eeuw. - Nagler noemt zijn zoon, van dienzelfden naam, die schilder en beeldhouwer was, en omstreeks 1736 bloeide. Hij schilderde historiestukken, meestal in de manier van gaspar de crayer, zoo als die in de kerken te Antwerpen worden gevonden.
| |
[Kerkhoff (D.)]
KERKHOFF (D.) is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat zijn portret in het bekende prentwerk van j.e. marcus voorkomt, met een hoed en een bril, h.w. caspari del. - Ik bezit een afdruk vóór de letter, en met bijwerk.
| |
[Kerkhove. (Johannes van den)]
KERKHOVE. (Johannes van den) Van dezen schilder zijn geene levens- | |
| |
bijzonderheden bekend. Hij komt reeds in 1575, en nog in 1580, als lid der Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, voor. Zie Nagler.
| |
[Kerkom. (Jan van)]
KERKOM. (Jan van) In de Thesauriers-rekeningen der stad Haarlem, bl. 66, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1451, jan van kerkom, die goudsmit, maakt het groot zegel voor de stad.’ - Zie over de Goudsmeden van dien tijd op HEYNRICZOEN, (Pieter) alwaar tevens de bron, waaruit dit geput is, wordt aangewezen.
| |
[Kerpenter. (P.)]
KERPENTER. (P.) Nagler zegt, dat hij landschappen, in de manier van p. molyn, schilderde. - Er worden werken gevonden die met p.k. beteekend zijn, en aan kerpenter worden toegekend. - Een Vlaamsch teekenaar p.k. leefde omtreeks 1650.
| |
[Kerreman (Baltazar)]
KERREMAN (Baltazar) was een schilder te Antwerpen, die in het hiervolgende stuk, gedagteekend Maart, 1563, (N.S.) voorkomt: ‘baltazar kerreman, painctre de son stil, et a présent prisonnier en la ville d'Anvers, chargé de s'estre trouvé en conventicles et secrètes assemblés d'aucuns sectaires calvinistes, et d'avoir souffert par iceulx baptiser deux de ses enffans, l'ung en septembre, et l'aultre en febvr er es années (XVe) LIX et LX, dont il est très-repentant; sur sa treshumble requeste, pour grace et miséricorde, sa Majesté a demandé les advis des marcgraves d'Anvers, inquisiteurs de la foy à Louvain et de ceulx du conseil de Brabant; et d'aultant qu'il appert de la vraye répentance dudict suppliant, et qu'il ait suivy la doctrine des dicts calvinistes, et esté en conventicles plus par povreté et misère que autrement, et qu'il a denuncé aucuns principaulx sectaires, il leur a semblé que sadicte Majesté luy pourroit bien donner sa grace, en faisant deue abjuration et avec pénitence salutaire, auquel advis se conforment ceulx du privé conseil, moienant intérinement par-devant ledict conseil en Brabant.’ - Medegedeeld door den Heer Alex. Pinchart, in den Messager des Sciences hist. etc. Gand, 1858, in 8o., pag. 169.
| |
[Kerricx, (Willem, of Guillaume)]
KERRICX, (Willem, of Guillaume) bij Immerzeel vermeld, is gehuwd geweest met B. Ogier, blijkens een Eerevers, door den befaamden dichter Willem van Swaanenburg, op haar overlijden, gemaakt; hij noemt haar daarin eene beroemde dichteresse, weduwe van den gewezen beeldhouwer binnen Antwerpen. Zie zijn Parnas enz., Amsterdam, 1724, in 4o., bl. 150. - Ik vind dit nader bevestigd in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, alwaar zij bij haar huwelijk met onzen willem 10 December, 1680, Barbe Ogier wordt genoemd. Echter staat in alle autentieke stukken guillaume kerricx, en zelfs op de schoone graftombe, in de Hoofdkerk, te Antwerpen, in 1697, opgerigt, heeft j. de witte zijn naam aldus gebeiteld.
| |
[Kerricx (Willem Ignatius)]
KERRICX (Willem Ignatius) is, als zoon van willem kerricx, zonder geboorte of sterftijd, bij Immerzeel vermeld. - Hij werd den 22. April, 1682, te Antwerpen geboren, en overleed, aldaar, in Januarij, 1745. - Zijne moeder was Barbe Ogier. Zie Catalogue du Museê d'Anvers, 1857. - Nagler zegt, dat het basrelief van het hoofdaltaar der O.L.V. kerk te Antwerpen, door hem, met van geel, te zamen is vervaardigd, hetwelk Immerzeel aan hem-alleen toekent, en die hem niet als schilder noemt. - In den gemelden Catalogue vind ik wel bepaaldelijk drie schilderijen van zijne hand vermeld, als: een St. Lucas, met Maria en het kind Jezus enz., welk stuk door hem, in 1718, aan het St. Lucas-gild werd vereerd. - Het Paaschfeest in Egypte enz. - en de Aanbidding van het Lam Gods. - De beide laatste zijn afkomstig uit de abdij van Tongerloo. - In De Leidsman der Stad Antwerpen had ik de beide laatste schilderijen reeds vroeger gevonden, en daarbij aangeteekend, dat die daarin op den naam van w.j. kercks beschreven staan, doch nu blijkbaar dezelfde zijn.
| |
| |
| |
[Kerrighs, (P.J.)]
KERRIGHS, (P.J.) welligt kerricx; doch ik geef den naam, zoo als ik dien vond, als van den vervaardiger van eenige schilderijen, die bij de geschiedenis van het Miraculeuse Sacrament, in de St. Gudule kerk, te Brussel, voorkomen. Zie Histoire du S. Sacrement etc. Brux. 1720, in 12o. - harrewyn heeft ze in plaat gebragt.
| |
[Kessel, (Bertel van)]
KESSEL, (Bertel van) van Leuven. ‘Deze man was bekend onder den bynaam van Bertel de Koster, omdat hy de kostery van St. Pieter bediende, een ambt 'twelck zyne bloedverwanten en hy samen meer dan eene eeuw hebben waargenomen. - Hy was schilder, toen hy in 1495 tot koster werd benoemd. 's Mans voortbrengselen, naer men uit de woorden van Molanus mag opmaken, getuigen meer van zyne godvrucht, dan van zyn talent. Hy beoefende, naer 't schynt, mede de modeleerkunst, en goot op doode ligchamen standbeelden, welke hy voor beelden van Christus in 't graf dienen deed, gelyk er, in Molanus tyd, in de kapel des Bergs Calvarie, buiten de Brusselsche poort, en in verschillende andere kerken der stad, aenwezig waren. Wanneer hy op levende personen goot, had hij de voorzigtigheid ze iets in den mond te stellen tot adem halen. bertel was in 1535 nog in bediening. Wy kennen van 's mans kunstarbeid binnen onze stad niets meer. Hy liet in St. Pieter een dagboek, in 't welk hy een en ander omtrent de geschiedenis der kerk had aengeteekend, en 't welk Molanus, onder de benaming van Diarium Bartholomae custodis, op verschillende plaetsen aenhaelt. Ten jare 1522 bestuerde bertel van kessel, te gelyk met den overste der O.L.V. Broeders, den omgang, welke, ter gelegenheid van de Leuvensche kermis, plaets had, en welke uit eene reeks van wagens, versierd met levende personaedjen bestond. Het stedelyk Bestuer schonk hem, in vergelding dezer bemoeying 18 stuivers. Wy lezen in de Rekeningen: ‘berthelmeus van kessele, coster van St. Peeters, te leene voor syn paert ende arbeyt van dat hy heeft hulpen diregeren die personagien voornoempt, 18 stuyvers. 1522,’ fo. 312vso. - Voor de geschiedenis neem ik nog het hierop volgende over: ‘Molanus leert ons, dat er, in zynen tyd in de Sacristy van het H. Sacrement, in St. Pieterskerk - te Leuven - een tafereel bestond, vertoonende Antoon van. Langrode, overleden in 1434, met zyne 8 zonen en zyne 6 dochters. Dit gewrocht, twelk tot een onzer schilders uit de XV. eeuw. moest behooren, en by gevolg veel belang moest opleveren voor de geschiedenis der kunst, komt in gemelde plaets niet meer voor. Doch dit zegt niet, dat het vernield zy. Welligt prykt het thans in eene of andere byzondere verzameling.’ Zie Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegevene Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus † 1585, door Edward van Even.
| |
[Kessel, (Ferdinand van)]
KESSEL, (Ferdinand van) bij Immerzeel, op gezag van Descamps, vermeld, als de zoon van johannes, den Oude, te Breda, in 1660 geboren. Dit is een misslag. Nagler geeft hetzelfde jaar, en Antwerpen als zijne geboorteplaats op. - Zie bij mij op KESSEL, (Johannes van) den Oude. - ferdinand, die tevens leonard heette, was diens oudste zoon, gedoopt te Antwerpen, 7 April, 1648, en had tot peter ferdinand van abtshoven, tot meter Anna Breughel, vrouw van david teniers, den Jonge. - Ik vind alleen bij Immerzeel, dat hij, in 1696, te Breda, is overleden. Dit kan wel zijn, dewijl Nagler meldt dat hem door Willem III. het schilderen van eenige zolderstukken in het kasteel te Breda werd opgedragen, welke hij volvoerd heeft, en laat er op volgen: ‘De dood overviel hem, in 1696.’ - Hij schijnt ongehuwd, of weduwnaar te zijn geweest; immers bij Nagler lees ik, dat nicolaas van kessel, in 1696, to Breda, in het bezit trad van de erfenis zijns ooms ferdinand, wiens leerling hij was geweest, en dat hij toen onbezorgd
| |
| |
had kunnen leven; doch spoedig waren die middelen verslonden, waartoe zijne huisvrouw het hare bijdroeg, zoodat hij in het begin der XVIII. eeuw, in ellende, is gestorven.
| |
[Kessel (Johannes van)]
KESSEL (Johannes van) is bij Immerzeel vermeld, doch dien ik den Oude, - dewijl hij een zoon van dienzelfden naam heeft gehad, dien ik den Jonge, - Zie aldaar. - moet noemen. Hij werd te Antwerpen, in 1626, geboren. Zijn vader was de schilder hironimus van kessel, - Zie aldaar. - die er in het Register van St. Lucas, als leerling van cornelis floris, den Jonge, in 1594, is ingeschreven. Zijne moeder heette Paschasie Breughel, dochter van Jan Breughel, den Fluweele; Isabelle de Jode was zijne eerste vrouw. Hij is den 11. Junij, 1647, in het huwelijk getreden met Maria van Abtshoven, en heeft bij haar vijf kinderen verwekt, alle te Antwerpen, en de vierde, jan, den 23 November, 1654, geboren. - Zie Catalogue du Museé d'Anvers, 1857. - De tijd van zijn overlijden schijnt niet bekend, doch hij leefde nog in 1661, volgens De Bie, bij wien zijn portret, door e. quellinus pinx. en alex. voet Junior sculpsit., voorkomt. - De Bie meldt ook niet, dat hij hofschilder te Madrid is geweest, zoo als Immerzeel, bij vergissing, geboekt heeft: dit moet op zijn zoon doelen. - Nu volgt eene vraag, namelijk: Is hij op zijn negende jaar als leerling bij simon de vos, en reeds als meester in 1645 in het St. Lucas-gild te Antwerpen ingeschreven? - Het is mogelijk, dat hij al vroeg, als bij zijn vader veel geleerd hebbende, kon worden aangenomen; maar het is ook mogelijk, dat hier eene fout is ingeslopen, even als bij Fiorillo, Nagler en anderen, die het jaar 1644 voor de geboorte van zijn zoon jan opgeven; ook zou hij dan reeds op zijn 18. jaar vader zijn geweest, terwijl hij in 1647 huwde, en jan eerst in 1654 werd geboren. - Het spreekt van-zelf, dat jan van kessel, die bij Houbraken en anderen wordt vermeld, als van Amsterdam te zijn, en in 1648 geboren, niet tot dit geslacht schijnt te behooren; deze zou de vader van Theodorus kunnen wezen. - Hij heeft ook geëtst.
| |
[Kessel, (Johannes van)]
KESSEL, (Johannes van) de Jonge, zoon van johannes, den Oude. - Volgens Fiorillo, Geschichte der Mahlerei in Spanien u.s.w., werd hij geboren te Antwerpen, in 1644; zijn vader zou toen dan slechts den ouderdom van 18 jaren hebben gehad. Zie daarover de teregtwijzingen hierboven op KESSEL, (Johannes van) den Oude. - Deze johannes heeft de kunst bij zijn vader geleerd, is met hem naar Madrid gegaan, en heeft aldaar met het beeldenschilderen een bijzonderen naam gemaakt. Onder anderen, schilderde hij het Portret van de Koningin Donna Maria Louisa d'Orleans zóó fraai, dat de koning hem, in 1686, den titel van hofschilder schonk. Het portret van Philips V. wilde hem niet gelukken, en dit deed veel nadeel aan zijn krediet. Men vindt van hem, ook hier en daar, landschappen, historiële onderwerpen, bloem- en fruitstukken, die echter te veel zijn gelikt. Hij is in dienst van het gemelde Hof, in 1708, overleden. - In het Museo Real de Pintura, te Madrid, zijn twee schilderijen, Nr. 1250, een bloemguirlande, en Nr. 1715, het portret van Koning Philips IV. - Of deze nu van den Oude of den Jonge zijn, is, naar mijn inzien, onzeker, dewijl er slechts één johannes van kessel in den Catalogus van 1850 voorkomt, en, naar het daarin aangegeven geboortejaar, zou het de Oude wezen; echter beslist dit nog niets, daar er immers vele stukken van den Jonge in Madrid aanwezig zullen zijn.
| |
[Kessel, (Hieronymus van)]
KESSEL, (Hieronymus van) een Nederlandsch kunstschilder, die zich in verscheiden Duitsche Staten opgehouden en veel schilderstukken vervaardigd heeft. Omstreeks 1606, vertrok hij van Francfort a.d.M. naar Augsburg, zoo als Von
| |
| |
Stetten, (Kunst-Gesch. der Stadt Augsburg, I. 281.) en Hüsgen (Art. Mag. 135) vermelden; in 1609, vertoefde hij te Straatsburg, alwaar hij den Bisschop, Aartshertog Leopold, schilderde. Op den 4. October, 1615, werd hij bij het schildersgild der stad Keulen, als meester, ingeschreven, en was daar in 1620 nog steeds werkzaam. - Merlo, aan wien wij dit berigt ontleenen, zegt verder: in mijne verzameling bevindt zich eene levensgroote afbeelding, tot aan de knieën, van een voornaam gekleed man, met zwaren baard, op paneel, beteekend Ano. 1620. (aetat. 54.) h.a. kessel. f. - Een vrouweportret, met halskraag, in een leuningstoel zittende, in 1848, in bezit van den kunsthandelaar C.A. Frank, is van hetzelfde jaar; Ano. 1620. (aeta. suae, 62) hieros. a. kessel Fecit. - Er zijn eenige van zijne portretten in koper gebragt, als: De Aartshertog Leopold, Bisschop van Straatsburg, 1609, door raphael sadeler. (Volgens Füssli, Künstl. Lex. 341.) Leopold van Oostenrijk, Bisschop van Salzburg en Passau, door raphael sadeler. in 4o. (volgens Huber, Man. V. 161.) - Hippolytus Guarinonius. Frdi. Art. et Med. Doctor. Aetat. An. XXXVII. Adjutor eorum et protector etc. hironimus a kessel. ad vivum pinxit. raphael sadeler Junior sculpsit, 1609. fol. - Uit dit alles blijkt, dat hieronymus van kessel de oudste van al de reeds beschreven van kessels is, en het is meer dan waarschijnlijk, dat hij de grootvader van jan van kessel, den Oude, - Zie aldaar. - geweest is, van wien zich een zoon in Holland heeft gevestigd, waaruit de aldaar bekende landschapschilder jan, de graveurs theodorus en nicolaes van kessel, - dien Immerzeel dan ook, te regt, een neef van ferdinand noemt, - maar, in 1684, te Antwerpen, geboren, en in 1741 aldaar overleden, dat, volgens Nagler, 1696, zou moeten zijn, - zijn voortgesproten.
| |
[Kessel. (Nicolaas van) Zie over hem aan het slot van het artikel: Kessel. (Ferdinand en Hieronymus van)]
KESSEL. (Nicolaas van) Zie over hem aan het slot van het artikel: KESSEL. (Ferdinand en Hieronymus van)
| |
[Kessel. (Theodorus van)]
KESSEL. (Theodorus van) Bij dit artikel, door Immerzeel vermeld, voeg ik nog, dat het meer dan waarschijnlijk is, dat hij tot het Antwerpsche geslacht van dien naam behoort. Zie aan het slot van het artikel KESSEL. (Hieronymus van) - Bij Nagler vindt men 64 stuks zijner graveerwerken beschreven, waaronder er ook voorkomen, die geëtst zijn, als: Een mansbuste en een manshoofd, beide naar a. van dyck, kl. bladen, Nr. 57. - De Nimph met den Riviergod, is, met de originele, zeer fraaije teekening van rubens in mijn bezit, waaruit blijkt, dat er in de prent nog veel te wenschen overblijft, alvorens het geestrijke en eenvoudige karakter der teekening daarin is teruggegeven. - Le Blanc noemt ook het portret van adam van viane, naar johannes smith, Christiaan van Viane excudit, als door hem gegraveerd.
| |
[Kessels. (Mattheus)]
KESSELS. (Mattheus) Deze voortreflijke Belgische beeldhouwer staat reeds bij Immerzeel vermeld. Ik zal, in het belang der geschiedenis, evenwel eenige verbeteringen en aanvullingen op genoemd levensberigt hier laten volgen. m. kessels was de zoon van Joachim Kessels, schrijnwerker, te Maastricht, en van Marguerita Caniels, en de jongste zijner vier broeders; de eerste guillaume, is een voornaam architect geworden; de tweede broeder, conrad, die zich zeer onderscheidde in het beeldsnijden, is jong gestorven; de derde, Henri, leerling van Breguet, bekleedt eene bijzondere betrekking bij de haute horologerie astronomique et marine. - Immerzeel meldt, dat mattheus, in 1819, bjj afwezigheid van zijn meester thorvaldsen, in een wedstrijd den prijs behaalde, met het onderwerp van een kolossaal standbeeld van Mars. - In latere berigten, door den Heer A. Schaepkens gegeven over mathieu kessels Statuaire etc. (Extrait des Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique; Anvers, J.E. Busmann,
| |
| |
1854,) vond ik, dat het onderwerp van dien wedstrijd was: Een St. Sebastiaan met pijlen doorschoten, en dat hij door de Academie van St. Lucas, te Rome, bekroond werd, als zijnde zijn werk boven alle andere, wegens de vrije en schoone uitvoering, de bekrooning waardig; terwijl de Academie ten behoeve eener kerk, op het oude Forum, over dit standbeeld beschikte. Het is in steendruk gebragt, en mede, in omtrek, te vinden, in een Werk, in 1824, te Gent, verschenen, getiteld: Verzameling van de merkwaardigste voortbrengselen der hedendaagsche Ned. Kunstschool, in 8o. pl. 39 en bl. 41. Het was bij deze gelegenheid, dat hij van den Raad van Bestuur der stad Maastricht, zijne geboorteplaats, een zeer vleijenden brief ontving, vergezeld van een Gouden doos, met dit opschrift: Trajectum ad Mosam m. kessels, sculptori ovanti Romae anno 1819. Hierop antwoordde de warme kunstenaar, in dankbare bewoordingen, welke ik hier, voor de geschiedenis, wil bewaren: ‘WelEdele Gestrenge Heeren. Met de innigste gevoelens van hoogachting en erkentenis, heb ik den brief gelezen, waarmede het UwE. Gestr. beliefde den 13. Maart dezes jaars mij te vereeren, en die mij onlangs door Z.E. den Heer Ridder van Reinhold, bevolmagtigden Nederlandschen Minister bij den H. Stoel, op het aangenaamste ter hand gesteld is geworden, verwachtende met den eersten K. kabinets-kourier, die na Roomen komen zal, het geschenk, dat mij zoo hartelijk en gloorrijk aangekondigd werd. Heeft Roomen UEd. G. Heeren mij met eenen Lauwerkrans versierd, Maastricht heeft denzelven met een Burgerkroone, die eeuwen lang groen zal blijven, bedekt; ik heb ze met heete traanen van dankzegging aangenomen, ik leg op haar de hoogste waarde, en zij voed in mij de hoop, dat ik wel eens het geluk erlangen zal een mijner kunstwerken in mijne geliefde vaderstad te konnen plaatsen, in het vast betrouwen, dat Uw E.G. de goedheid hebben zullen den inhoud dezes aan mijne waarde medeburgers en grootmoedige begunstigers bekent te maken bidde ik om den oorlof mij te durven onderteekenen, WelEd. Gestr. Heeren, Uw Ed. Gestr. gehoorzame Dienaar en dankbare medeburger m. kessels. Roomen, den 30. September, 1820.’ - In dat jaar huwde hij de 18jarige dochter van een oud-directeur der administratie van het Italiaansche leger. - Van toen af rees zijne kunstzon, die hare stralen wijd en zijd verspreidde. - Voor den Hertog van Alba vervaardigde hij een kleinen slapenden schijfwerper; - nog een dergelijke, maar levensgroot, en in meer verheven stijl uitgevoerd, werd algemeen bewonderd, en voor den Heer Labouchère, te Londen, gebeiteld; - vervolgens voor het Nederlandsche gouvernement, een Mars in rust, een kolossaal beeld in marmer, dat te Laken werd geplaatst en waarvoor hij de Orde van den Nederlandschen Leeuw heeft bekomen. Het is eene dwaling, zegt Schaepkens, welke Immerzeel heeft begaan, door te schrijven, dat dit beeld in een wedstrijd werd bekroond, en dat hij daarvoor van Z.M. den Koning der Nederlanden, eene jaarwedde van ƒ1200 verwierf, om zijne studiën in Italië voort te zetten. - Voor den Hertog van Devonshire, vervaardigde hij een staanden, meer dan levensgrooten schijfwerper; - voor den Baron de Vinck van Wystwezel, eene weenende vrouw bij eene urn, en Christus aan de kolom, een beeld vol edele uitdrukking. - De Heer Jenisch, senator van Hamburg, bezit een treurenden genius, vol waarheid en bevalligheid, van zijne hand. - Een Amor, die zijne pijl wet, is in bezit van Jonkhr. Munter, te Amsterdam, en eene Venus bij den Hertog van Pembroke, voor wien hij tevens een kleinen, zeer schoonen schijfwerper vervaardigde; - voor den graaf Potoski, twee busten van kolossale grootte, voorstellende Christus en Maria, die zeer werden geroemd, zoo als ook een basrelief, met het hoofd van Christus, onder zijne beste werken wordt geteld. - Onder de gebakken boet- | |
| |
seersels, die vooral de aandacht verdienen, behooren de vier Evangelisten; - de doode Christus, waar Maria zich op werpt, terwijl een Engel de hand van den godlijken Martelaar, met teederheid, vat. - Maar het kapitaalste, en, helaas! laatste werk van kessels is, een tafereel uit den zondvloed, voor den grooten kunstminnaar, den Heer Jones, in marmer vervaardigd, zijnde een groep van drie figuren op de punt eener rots, man, vrouw en kind, aan elkander geklemd, die zich van den naderenden dood trachten te redden. Hiervan bestaat een model in pleister, als ook van den staanden schijfwerper, in het Museum, te Brussel, en eene afbeelding in de gemelde Biographie van den Heer Schaepkens, waarbij tevens gevoegd is die van het gewezen huis, waarin kessels, te Maastricht, werd geboren; en voorts, als souvenir, een klein portret, in profiel. - De overdrukken van genoemde Biographie hebben een afzonderlijken titel bekomen, waarop echter eene grove fout voorkomt, te weten, dat het jaar 1774 in plaats van 1784, voor dat van zijn geboorte is gesteld. - Hij was algemeen geacht en bemind, zoozeer zelfs, dat de Akademie van St. Lucas te Rome hem, in 1829, tot president benoemde, en hem achtereenvolgens het lidmaatschap van het Koninklijk Nederl. Instituut, en der Koninklijke Akademie van Beeldende kunsten te Antwerpen, Amsterdam enz., werd opgedragen. - Het laatste werk, door hem geboetseerd, te weten, de Aartsengel Michaël, die met zijn voet de hydra verplet, liet hij op zijn ziekbed voor zich plaatsen, en beschouwde het bij tusschenpozen. Op zekeren dag, te midden zijner overpeizingen, zeide hij, in verheven gevoel, en met krachtige stem aan zijne vrouw: ‘Ach! Fenny, als ik nog mogt blijven leven! hoe gevoel ik dat ik den Aartsengel zal beter maken! De Zondvloed en al het andere zijn niets. Ik gevoel, dat ik mij daarin meer hooger zal verheffen!’ Hij ontsliep op dit bed van eer, zoodat het model, bestemd, om voor de kerk van St. Gudule te Brussel, in marmer te worden gebeiteld, niet is verwezenlijkt. - Zijn overlijden, op den 3. Maart, 1836, te Rome, voorgevallen, is reeds door Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat, bij zijne ter aardebestelling, al de kunstenaars van Rome den lijkstoet vergezelden naar de Belgische kerk van St. Juliaan, waar hij, nabij het Mausoleum van de Gravin De Celles, hetwelk hij in 1828 had vervaardigd, werd begraven. - De vermaarde beeldhouwer j.a. van der ven, in wiens armen onze kunstenaar den laatsten snik heeft gegeven, belastte zich met een monument, dat zijn graf versiert. - Het schijnt dus waar te zijn, wat thorvaldsen van kessels getuigde, ‘dat er geen kunstenaar in geheel die stad (Rome) voor eene-enkele figuur, met hem gelijk stond,’ als men de kracht der woorden van den stervenden kunstenaar, over zijn Michaël, juist gevoelt. - Het Belgische gouvernement, dat kessels, kort vóór zijnen dood, tot Professor in de beeldhouwkunde aan de Akademie te Brussel had benoemd, kocht al de kunstvoorwerpen, zoo boetseersels, als beitelwerk, ten getale van 73 stuks, die van hem nog in zijn atelier aanwezig waren, door middel van een jaargeld van 3500 francs aan de weduwe, en bij ontstentenis van haar, op hare kinderen overgaande, totdat het jongste den ouderdom van 25 jaren zou hebben bereikt, en eene som van 2000 francs, voor de terugreis der familie kessels naar België. Deze welwillendheid stelt de weduwe in staat hare kinderen eene opvoeding te geven, de naam van hunnen vader, die zich zoo beroemd gemaakt heeft, waardig. - Zijne nagelaten kinderen zijn: Marguerite Anne Fulgarde, geb. 7. October, 1821; Sophie Aloise Anne, geb. 28 Februarij, 1825; Marie Jeanne, geb. 1 Maart, 1827; Julie Marie, geb. 2 Maart, 1828; Antoine Hubert, geb. 20 April, 1831; Charles Marcel, geb. 15 Januarij, 1834. - M. Achille C. Albites heeft, in 1837, te Brussel een kort levensberigt en een Catalogus van al de werken van kessels uitgegeven. - Zie ook de Biographie
| |
| |
Limbourgeoise, par A. Perreau, in het Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, Tongres, 1854 et 1855. Tom II., p. 259.
| |
[Kessels, (Willem)]
KESSELS, (Willem) oudste broeder van den beroemden beelhouwer mattheus kessels, geboren te Maastricht, den 3. Januarij, 1777, wordt een bekwaam bouwmeester genoemd; die, in 1813, te Hamburg was gevestigd, waar destijds mattheus eenigen tijd bij hem heeft vertoefd. - Zie de aangehaalde bron van den Heer A. Schaepkens, op KESSELS. (Mattheus)
| |
[Ketel. (Cornelis)]
KETEL. (Cornelis) Bij de bekende berigten, ook door Immerzeel, over dezen hoogst-bekwamen portretschilder gegeven, voeg ik nog, dat hij, volgens Bryan, in 1602, is overleden, hoewel uit het volgende zal blijken, dat hij in 1609 nog in leven was. - Van de portretten, door hem geschilderd, zijn er onderscheiden door houbraken gegraveerd, die de Vaderl. Historie van Wagenaar versieren, als, onder anderen, Pieter Janszoon Kies, Jacob Cornelisz van Neck, beiden burgemeesters van Amsterdam enz. - In het belang der kunstgeschiedenis, is het noodig, aan te wijzen, waar de werken der Meesters nog aanwezig zijn, en ik laat hier dus de beschrijving volgen van eenige kapitale stukken, zoo als die door J. van Dyk, in zijne Beschryving van het Stadhuis - thans het Paleis - te Amsterdam, enz. Ibid., 1790, in 8o. worden vermeld: ‘Nr. 10. Een stuk met twee-en-dertig mannen- en een vrouwenbeeld, 't is geschildert van dien cornelis ketel, waarvan wy, verder komende, iets meer zullen melden. Het is gemerkt 15 A 80. Dit is het eerste stuk waarin een Vaandrig met de Vaan op de schouders, ook de eerste snaphaan, te zien is; deze zyn niet meer in uniforme kleedinge, maar van een geheel andere dracht, zwemende naar de oude spaansche mode; hiervan ziet men er een afgebeeld met een rol papier in zyn hand, daarop geschreven staat: God heeft den wyn - Tot medecyn, - Uw nu geschonken; - Maar brengt ook pyn, - Scaetlyk fenyn, - Te veel gedronken. - Eccl. 31. - Zonder twyfel is dit een van de Redenrykers geweest, die zich met dit vaarsje zal hebben laten schilderen, want het te dier tyd wel een fraai vaars moet geweest zyn.’ - In de Krijgsraadkamer, ‘hangt een stuk met vyf-en-twintig schutters; het is gemerkt 15 A 88, en geschilderd door cornelis ketel, hierin zyn geen uniforme kleedinge, want van het jaar 1506 tot 1556, en noch korten tyd daarna, vonden wy de schutters in zulke kleedinge, maar na het jaar 1578, zyn geen uniforme kleederen meer te zien, tot een bewys, dat zyn Hoogheid Prins Willem den eersten, bygenaamt den Zwyger, de hand- en voetboogschutters toen reeds heeft afgeschaft en de rotten of compagniën van de burgery met hunnen Capitein, Luitenant en Vaandrig, zyn ingesteld geworden; 'twelk ons in een schildery van 't jaar 1588 zal bewaarheid worden. - Hoewel ook de liefhebbery van het Boogschieten, 1653, noch eenigzints in 't gebruyk geweest zy, dat in 't vervolg door de schildery van bartholomeus van der helst nader zal blyken.’ En ten slotte een zijner kapitaalste werken, hetwelk onder Nr. 15 aldus wordt beschreven: ‘Dit groote stuk hangt in den hoek tegenover de glazen, naast de zitplaats van de Heeren Collonellen, zynde geschilderd door dien aardigen cornelis ketel, die somtyds met vingers en toonen schilderde, waarvoor de penseelmakers van zyn tyd hem, volgens het zeggen van Carel van Mander op ieder een lykdoorn wenschte. Om van dit stuk een volkome onderrichting te bekomen, keeren wy ons weder tot dien schryver, die hetzelve aldus heeft aangeteekend, in zijn Leven der Schilders, bladzijde 191 (uitgave in 4o. van 1618): “In het jaar 1581 vertrok hy (namelijk cornelis ketel) uit Engeland na Amsterdam, daar hem ook veel voorkwam om te conterfeyten, na 't leven, in 't jaar 1589, leverde hy noch een corperaalschap op de Handsboog-Doelen, daar capitein of was
| |
| |
Dirk Rozenkrans, also groot als 't leven, alle over einde staande, zeer heerlyk geschildert en zierlyk om aan te zien.” - In dit stuk, als het oudste naar 't jaar 1578, vinden wy de eerste ordentelyke schutters compagnie, waarin de Capitein, Lieutenant en Vaandrig, alle wel kennelyk zyn, maar in de veertien vorige niet; 't is iets byzonders, dat in deeze schilderyen niet alleen drie personen, met een alleroudste soort van snaphanen, maar ook zes Zwaartdragers zyn, van ouds klopvechters genaamt, waarvan de eene een schild, en de anderen een rondas aan den arm heeft, deze of diergelyke zwaartdragers vond men niet in de vorigen, dan alleen in Nr. 10, en geheel gene in de volgende. De kleding en wapenrusting dezer schutters verschilt zeer veel van de vorige, en ten deele van de volgende, en vooral de schoenen, dezelve zyn zonder linten of veters, want van gespen schynt men toen nog niets geweeten te hebben, zynde alle zeer zeldzaam, komende veel met onze kantoormuilen overeen, daar achter vierkanten aan zyn, en bovendien van veelerlei verwen, zoo blaauwe, witte, roode, als anderen, alle met gaten gepiqueert; deze beelden staan allen in een vertrek in volle wapenen, maar zonder hoeden op 't hoofd; als men deze schildery by die omtrent de zestig jaren jonger zyn, als van b. van der helst, govaart flink en andere beziet, zoo kan men zien hoe veel de schilderkonst in die weinige jaren gerezen is, zoo in rykheid van ordinantie, coloriet, houding, perspectief, schoonheid van penseel, navolging der natuur in zyne daging, schaduwing en weerkaatsing der byzondere kleuren tegens malkanderen; hadde carel van mander deze laatste stukken mogen zien, zoude hy wel woorden genoeg hebben kunnen vinden om den behoorlyken lof, aan dezelve te geven, daar hy van dit stuk zegt: “dat het heerlyk geschildert en cierlyk om aan zien is.” - Wy kunnen niet ongemerkt voorbygaan, dat deze en alle volgende mannen, die wy tot op den jaar 1648 afgebeeld zien, lieden zyn uit onze stad, die niet alleen het zwaart hebben aangegort, maar van welken ook veele zyn uitgetrokken, en zich niet ontzien hebben, om het Spaansche juk van hunne schouderen te werpen en tachentig jaren zich dapper verweerende, eene standvastige vreede ende vryheid bevogten hebben, zoodat men dezelve zonder achting niet behooren aan te zien.’ - Zijn portret gaat in prent uit, door h. hondius gesneden in kl. fo., met een Latijnsch vers van Lampsonius, dat vertaald, aldus luidt: De Goudsche Meester door wien Holland werd vermaard, - Sint men naar 't duister graf zag luik (lucas) van leiden dalen, - Toont elk, hoe schilderkunst met dichtkunst gaat gepaard: - 'T geen hy als dichter vond, kon hy als schilder maalen.’ - Dat in de 8o.-uitgave van Van Mander voorkomt, schijnt mij toe, naar het genoemde te zijn genomen, doch is zeer wanstaltig en ongunstig uitgevallen. - Een idem, se ipse p. h. bary sc. 1659, in fo. - Er is weinig naar zijn werk gegraveerd; eene Allegorie, de Dank- en Ondankbaarheid, door saenredam; - eene Madona, door c. boel; - Mucius Scaevola, door j. zetler en eene H. Allegorie, door j. sadeler. - Papillon, zegt Nagler, telt hem onder de houtgraveurs.
| |
[Keterlaer of Ketelaer. (Johannes)]
KETERLAER of KETELAER. (Johannes) Bryan noemt hem een kunstgraveur, van wien Le Comte eene prent beschrijft, voorstellende een Wereldbol met verscheiden gedierten, die door het figuur des Doods in de lucht wordt gedragen, wiens hoofd er boven uitsteekt, en aan wiens vleugelen, twee bazuinen zijn vereenigd. - Ik heb nimmer van zijn werk gezien, doch dewijl de vreemde Biographen hem een Nederlander noemen, heb ik hem hier eene plaats gegeven, te meer, daar het mij niet zou verwonderen, als hij behoorde tot het geslacht van den beroemden Utreehtschen drukker Nicolaes Ketelaer, die in 1473 bloeide.
| |
| |
| |
[Kett. (W.)]
KETT. (W.) Van dezen teekenaar bezit ik een Riviergezigt, met zeer woelend water, en dorpen in het verschiet; op den voorgrond een paar visschers, die een zege ophalen, eene boerenwoning en verdere stoffagie; gemerkt w. kett del. 1786. De beeldjes zijn verreweg het beste, en het geheel behoort tot het middelmatige; voorts blijkt duidelijk, dat de ordonnantie naar dergelijke onderwerpen van den Franschen zeeschilder vernet is gevolgd.
| |
[Kettenschop, (C. van)]
KETTENSCHOP, (C. van) een teekenaar en plaat-etser, die een leerling nit rembrandt's school schijnt geweest te zijn, zegt Nagler, doch van wien geene levensberigten bekend zijn. Dat hij, inderdaad, bestaan heeft, daarvoor pleiten de bladen, die, in rembrandt's manier, met een monogram, of met den vollen naam beteekend zijn.
| |
[Keulen (Johannes van)]
KEULEN (Johannes van) was een voornaam bouwmeester, die, op het midden der XIV. eeuw, in Nederland bloeide, want als zoodanig vond ik hem vermeld in het Werk van Van Heussen en Van Rhyn, Oudh. en Gestichten van het Bisdom van Deventer enz.; Leiden, 1726, in fo., bl. 584, en in 8o. Ibid. 1725, II., bl. 14. Nadat hij de eerste kerk te Kampen, aan St. Nicolaas gewijd, beschreven heeft, zegt hij: ‘de tweede kerk, die O.L. Vrouwe toegewyd was, is even oud, als die van den H. Nicolaus; want de bouwmeester johan van keulen heeft op eenen en denzelven dag, in 't jaar 1369 den eersten steen van beide de kerken geleyt; gelyk hy ook den lesten steen aan beide de kerken op éénen en denzelven dag geleyt heeft. Zy heeft een zeer hoogen en mooyen toren, zegt de voornoemde Caspar van Ens, vanwaar men zyn gezigt over de Zuiderzee tot Enkhuizen toe kan laten gaan. In dezelve kerke, op het hoofdoutaar, is een fraay en wel uitgevoerd schilderstuk te zien, waarover de aanschouwers verwonderd moeten staan, vertoonende de Voorouders van O.L. Vrouw, en van eene zeer aanzienlyke Maagd, met eigen handen geschilderd. Zoodanig een schildery, die ook zeer fraay en kunstig is, is ook in het Minnebroeders-klooster te zien.’ - Daar ik dezen bouwmeester bij den naauwkeurigen J.J. Merlo, Kunst und Künstler in Köln, u.s.w., Köln, 1850, in 8o., die zoo ijverig voor zijne stad alle kunstenaars en zelfs Nederlanders, die er slechts tijdelijk hebben vertoefd, verzameld heeft, niet vond, zoo heb ik hem, om der geschiedenis wil, hier opgenomen, zonder hem evenwel stellig een Nederlander te durven noemen. - Het ware te wenschen, dat de naam der kunstenares, die hierboven alleen als eene Maagd voorkomt, en de vervaardigster van zulk fraai werk was, voor de geschiedenis mogt zijn bewaard gebleven.
| |
[Keulen. (Johannes van)]
KEULEN. (Johannes van) Van Hattum, Geschiedenis der stad Zwolle, over de stichting van het zoogenaamde rijke Fraterhuis handelende, zegt, op bl. 107: ‘Terzelfder tyd’ - omstreeks 1400 - bevond zich aldaar een zeer godvruchtig jongeling, johannes van keulen genaamd, die in zynen leeftyd een uitstekend schilder en goudsmit was.’ - Ik acht het noodig, dit hier te vermelden, dewijl hij in Nederland woonde en werkte, hoewel het onzeker blijft, of hij er wel is geboren, en of niet aan Keulen die eer zou toekomen; want hij moet een zeer beroemd man zijn geweest, zoowel wegens zijne geleerdheid als deugd. - Ik dien echter te betwijfelen of hij wel te Keulen te huis behoort, want bij den kundigen en ijverigen navorscher Joh. Jac. Merlo, in zijn Nachrichten von dem Leben und den Werken Kölnischer Künstler, u.s.w., Köln, 1850, in 8o. komt er niets over hem voor, terwijl die schrijver anders toch alles, wat er maar eenigzins door kan, en in zijne stad te huis behoort, gretig heeft opgenomen. - Ik vond ook aangeteekend, dat hij, in het genoemde huis zijnde, ‘gelyk aldaar de jeugdige Thomas van Kempen in geleerdheid en deugd toenam, door het onderhoud - door een venster - met zyn neven-kameraad Arnold van Schoon- | |
| |
hoven, Johannes Wessel (Gansfort), door johan van keulen tot een gelijke roem is geleid.’ - Zie over dit Fraterhuis, ook op ancker van zwoll, (j.) die vermoedelijk een medebroeder was.
| |
[Keulen. (Thomas van)]
KEULEN. (Thomas van) Deze kunstenaar bloeide in de tweede helft der XVI. eeuw, en wordt door Van Mander opgegeven onder de bekwame schilders te behooren, en dat hij een leerling van frans floris is geweest.
| |
[Keun (Hendrik)]
KEUN (Hendrik) staat bij Immerzeel alleen als schilder van stadsgezigten, in den trant van berkheyden, vermeld; ik moet er echter bijvoegen, dat hij ook als graveur bekend is, en vrij goed met de burin en etsnaald heeft gewerkt. - Onder meerdere bij mij bekende prenten zal ik alleen die vermelden, welke ik voor mij heb liggen, zijnde de Afbeelding van de Muyderpoort, te Amsterdam, zoo als die zich vertoonde, nadat dezelve den 29 en 30 January 1769 by de 16 voeten in de grond gezakt was, en de weêrga, zooals die ingezakt zynde, van buiten af te zien, zig vertoond, in fo. in de breedte; beteekend h. keun fecit, door hem in het licht gegeven bij F.W. Greebe. - philips heeft twee platen, naar teekeningen van hem, gesneden, zijnde Gezigten op de Oude en Nieuwe Vischmarkt, te Haarlem, 1789, die wel de kapitaalste, naar zijn werk, zijn.
| |
[Keur (Wilhelm)]
KEUR (Wilhelm) heeft, in de eerste helft der XVI. eeuw, gebloeid, en wordt door Guicciardyn, Beschryving der Nederlanden, Arnhem, 1617, bl. 128, genoemd; ‘wilhelm keur van Gouda in Holland, een groot bouwmeester en een zeer uitnemende uytsteker.’ - Ik heb gevonden, dat velen dit woord Uytsteker voor graveur hebben opgevat, maar dit is onjuist; want Guicciardin zegt zelf in de Fransche uitgave, Ibid. 1613, van het genoemde Werk, ‘Tailleur excellent d'Images. Dit is nu niets anders, dan hetgeen destijds, letterlijk, onder den naam van Beeldsnijder verstaan werd. Ook wordt hij daar guillaume coeur genoemd, zoodat de vertaler, gelijk ook vele anderen, dien naam naar willekeur hebben geschreven, dewijl dit immers letterlijk Willem Hart zou beduiden. - Ik betwijfel, of de naam werklljk zoo wezen moet, dewijl de schrijver de eigennamen wel eens verminkt, doch nimmer vertaald heeft; alleen is dit met doopnamen het geval. - Al zulke misbruiken hebben mij ongelooflijk veel moeite van opheldering gekost. - Walvis, in zijne Beschryving van Gouda, (1713) I, bl. 338, noemt hem alleen op gezag van Guicciardyn.
| |
[Key (Adriaen thomasz.)]
KEY (Adriaen thomasz.) staat bij Immerzeel ter loops vermeld. Het baart verwondering, dat dit talent zoo weinig is bekend geweest, daar toch zijn werk dat van zijn oom, willem key, verre overtreft, en in veel fijner schilderstijl is behandeld, zoodat het door velen als werk van antonis moro beschouwd werd. Het eenig bekende werk van hem, dat tevens zijn monogram voert, berust in het Museum van Antwerpen, en wordt in den Catalogus, (1851) door Prof. De Laet, onder Nr. 190 en 191, aldus beschreven: ‘Portraits de Famille. Dans un riche vestibule, deux femmes vêtues de noir, ayant les mains jointes, sont agenouilleés à un prie-dieu, recouvert d'une sombre étoffe sur laquelle se détachent les armes de la famille. Fig. de gr. nat. Porte la date de 1575 et le monogramme du maître; h. 1 el 83 dm., br. 1 el 18 dm. - Portraits de Famille. Cinq hommes vètus de noir et portant la fraise, une femme et deux enfants sont agenouillés à un prie-dieu. Le reste comme au Nr. 183.’ (190). - Prof. De Laet heeft zijn geboorte- en sterftijd opgemaakt, naar het Gildeboek of Liggere van Antwerpen, en stelt daar voor 1544? en 1590? dewijl hij in 1568 als meesterschilder ontvangen, en in 1588 nog een leerling ingeschreven werd, zijnde adam van puttens bij adriaen key, schilder. - Na dien tijd komt zijn naam in geen authentiek Register meer voor. - Het verwondert mij zeer, dat De Laet
| |
| |
niet heeft vermeld, welke familie dit stuk voorstelt, te meer, dewijl er bij de vreemde schrijvers, en in navolging daarvan bij Immerzeel, die van franco-y-feo-de-briez voor geboekt staat; ook heeft Bryan-Stanley de genoemde familie opgegeven, en de schilderij zou het Laatste Avondmaal voorstellen, en dus al te maal uit portretten bestaan; - sprekende slechts van één stuk - en hij voegt er duidelijk bij, dat het is beteekend adrianus thomae keii fecit, 1575, en alzoo blijkbaar hetzelfde werk, als de genoemde twee stukken. - Verder vond ik, dat in het Werk, Splendeur de l'Art en Belgique, bl. 296, wordt uitgemaakt, dat het niet de genoemde familie, maar die van Smidt is. - Hierom had ik gaarne gezien, dat De Laet zulks in den Catalogus, om der geschiedenis wille, beslist had. - Later zag ik in den nieuwen Catalogue du Museé d'Anvers deze zaak geheel opgehelderd, zijnde de gemelde Nommers hier 218 en 219, en de voorstellingen les Portraits de Gilles de Smidt et de ses enfants, en Portraits de Marie de Deckere, seconde femme de Gilles de Smidt, le père, et d'une de leurs filles, en als vervolg daarvan vermeldt de keerzijde van Nr. 218 en 219, La Cène, en het is dit stuk, dat Bryan-Stanley noemt, doch de portretten staan op de binnenzijde der deuren, en die hebben vroeger behoord tot de hoofdschilderij, Christus aan het kruis tusschen de twee Moordenaars, die in de kerk der Recoletten, te Antwerpen, aanwezig was. - In het Koninklijk Museum, te Berlijn, zag ik twee vleugeldeuren, waaraan ook de hoofdschilderij ontbrak. Op de regter deur Een knielende Ridder, met een wapenrok over zijn harnas, en een andere man in zwarte kleeding, met een witte kraag; naast hem, in een korf, een slapende jongeling, waarbij als schutspatroon Johannes de Dooper. Op den linker vleugel, Eene oude vrouw in zwarte kleeding, met wit borststuk; achter eene non, twee andere vrouwen en een klein meisje; daarbij de H. Anna, die Maria lezen leert, elk h. 3 vt. 3 dm., br. 1 vt. 8 dm. Rhijnl.
| |
[Key, of Keyen (Willem)]
KEY, of KEYEN (Willem) is reeds door Immerzeel vermeld, doch bij wien alleen de werken genoemd worden, die verloren zijn. - Schilderstukken van dien tijd worden als kunstrelieken bewaard, en daarom moet men, zooveel mogelijk, de plaatsen aanwijzen, waar zij zich bevonden hebben, of nog aanwezig zijn; ik noem dus de Keizerlijke Galerij, te Weenen, waarin Een Portret van een aanzienlijk persoon, in den avond van zijn leven, met grijzen baard en grijze haren. Hij is gekleed in een donker bruine pels, houdende een gevouwen papier in de regterhand, en zijne handschoenen in de linker. Levensgroot, dijstuk. - In 1797, was op de Kunstverkooping van P.C. Hasselaar, te Amsterdam, onder Nr. 27 van den Catalogus: ‘willem key. Deeze ryke ordonnantie van 10 beelden, vertoont op den voorgrond den gestorven Heiland, afgenomen van het kruis, liggende op een linnen kleed en rustende in de armen van verscheide godvruchtige vrouwen; daar nevens staan eenige discipelen, die met droefheid daarby toeschouwen; verder ziet men den kruisberg en krygslieden te paard; in 't verschiet de stad Jerusalem. De treffende gemoedsbewegingen zyn natuurlyk uitgedrukt en van eene uitvoerige penseelsbehandeling, circa Ao. 1560 geschilderd; de stukken van dezen meester zyn zeldzaam;’ h. 52, br. 40 dm. Amst. maat, en met ƒ61 betaald. - Zie nog op KAEN. (W.) - Bij Jonkh. J.P. Six, te Amsterdam, berust eene Begrafenis van Christus, door keyen geschilderd, in 1568, welke schilderij op de Tentoonstelling van voorwerpen uit vroegeren tijd, aldaar, in 1858, te zien was, en onder Nr. 1836 van den Catalogus staat vermeld. - Als dit jaartal juist is, dan zou het genoemde tafereel van zijn laatste werk zijn, dewijl hij in Junij, 1568, zoo gemeend wordt, door ontroering over den dood van Egmond en Hoorn, overleden is. - Bryan zegt, dat hij in 1520, te Breda, werd
| |
| |
geboren. Dit is mogelijk, en zal omstreeks dien tijd wel hebben plaats gehad, doch waar is de bron van dat berigt? Noch bij Van Mander, noch bij Van Goor, Beschr. van Breda, 's Hage, 1744, in fo., bl. 306, wordt er een woord van gerept. - Van Goor zegt wel, dat hij ‘een boezemvriend van den geleerden Arias Montanus was.’ Deze beroemde geleerde, een geboren Spanjaard, van gelijken ouderdom als key, werd door Philips II. belast met eene nieuwe uitgave van den Bijbel te bezorgen, waarvoor hij naar de Nederlanden kwam. Tijdens het bewind van den Hertog van Alva, werd hij, een der eersten aanbevolen, om een Index expurgatorius op te stellen. (in 1569, te Antwerpen, bij Plantin verschenen.) Dit moet dus bij de komst van Alva, in 1566, hebben plaats gehad, als wanneer onze vermogende kunstenaar, die onder de aanzienlijken te Antwerpen verkeerde, van nabij kon gadeslaan, hoe zijn vaderland, lang alle wegen, op eene wreede wijze werd verdrukt, terwijl hij tevens de doodstraf aan Egmond en Hoorn zag voltrekken: het laat zich alzoo ligt beseffen, dat zijn gemoed zoodanig geschokt werd, dat 't hem den dood veroorzaakte, en waardoor het berigt van Van Mander allen schijn van waarheid verkrijgt. - Zijn portret, door hem-zelven geschilderd, met palet en penseel in de hand, h. 7½, br. 5½ dm. Rhijnl. maat, was, onder Nr. 244 van den Catalogus der Verkooping van S. Tierens, te 's Hage, in 1743, aanwezig, en werd met ƒ13-10 betaald. - Dit is, waarschijnlijk, hetzelfde, zooals het in prent voorkomt in kl. fo., j.h. w(ierix) sc., met het vers van Lampsonius, waaronder guilielmo caio, Bredano, Pictori. In den grond: Obijt Antverpiae anno 1568. - Bij dit portret bezit ik nog twee verschillende kopijen, anders-om, doch het palet in de linkerhand behouden; op de eene is de grond effen, en op de andere het portret van Alva, als door hem geschilderd, en wiens daden zijn dood veroorzaakt hebben, daarbij gevoegd. Dat in de 8o.-uitgave van Van Mander, op plaat V, Nr. 1, voorkomt, is naar het eerstgemelde genomen, doch de baard veel zwaarder, dan in de beide kopijen.
| |
[Key, of Keyn. (Wouter)]
KEY, of KEYN. (Wouter) Nagler noemt hem een schilder van Breda, en vader van willem key, die nog in 1542, als medelid der Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, voorkomt, doch van wien verder geene levensberigten bekend zijn.
| |
[Keyekt (R.)]
KEYEKT (R.) is een verdienstlijk schilder en teekenaar geweest, die, in het midden der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, in Friesland, bloeide. - Ik vond, dat hij een portret heeft geteekend naar de originele schilderij, te weten, van Hendrik Casimir, Graaf van Nassau, Stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, en die destijds op het Hof te Leeuwarden berustte; als ook dat van Menno, Baron van Coehoorn, Generaal der Artillerie in dienst van de Vereenigde Nederlanden enz., naar de schilderij van netscher, toen berustende bij de Douairière van Coehoorn, die destijds in Friesland woonde; naar beide deze teekeningen heeft j. houbraken de gravuren vervaardigd, in Wagenaar's Vaderl. Historie voorkomende. - Ongetwijfeld, zullen er wel meer werken van dezen bekwamen kunstenaar in Friesland aanwezig zijn, die, met zoovele anderen, in de vergetelheid kwamen. - Later zag ik, dat het portret van den schilder en dichter johannes buma - Zie bij mij het Aanhangsel. - door hem is geschilderd, en door r. jelgerhuis sculp. 1767, in 8o. - Verder wordt mij door den veelgemelden Jonkh. Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, te Leeuwarden, nog berigt, dat bij wijle Jonkh. Mr. H.B. van Sminia, burgemeester van Tietjerksteradeel, te Bergam, onder een aantal familie-portretten, eene zeer groote schilderij aanwezig is, voorstellende diens grootvador Hobbe Baerdt van Sminia, en zijne twee
| |
| |
broeders, in hunne kindsche jaren; beteekend r. keyert P. 1742. - Ook vond ik, dat in de, 1760, nieuw gebouwde Raadzaal, te Leeuwarden, in de betimmerde vakken, de levensgroote afbeeldsels van al de Friesche stadhouders, alsmede onderscheiden zinnebeeldige voorstellingen, door de schilders accama, keyert en jelgerhuis werden geschilderd. In 1795 zijn die der Nassausche vorsten uit de zaal weggenomen. Zie Eekhoff, Geschiedk. Beschr. van Leeuwarden, I. bl. 346. - Deze bijdragen pleiten zeer, dat hij in Friesland te huis behoort.
| |
[Keyn, (Adriaen van)]
KEYN, (Adriaen van) kunstschilder, was een Nederlander van geboorte, die echter in Venetië, in de manier van palma, den Jonge, zijne kunst heeft uitgeoefend. Hij schilderde figuren, en ook andere onderwerpen, doch er wordt geene tijdsbepaling van hem gevonden. - Zie Nagler.
| |
[Keyser, (Jacobus)]
KEYSER, (Jacobus) was een plaatsnijder die in de eerste helft der XVIII. eeuw in Holland bloeide. Volgens het ingesneden opschrift, heeft hij de Nieuwe kaarte, vertoonende den geheelen Alblasserwaardt met de vyf Heeren Landen, samen groot 33110 Mergen, door Abel de Vries, landtmeter te Dordrecht, waar in de Inundatien sedert het Jaar 1500 tot 1726, mitsgaders de toegedamde killen en andere nieuwe werken, omtrent en by de Rivier de Merwede in den jaere 1738 gemaakt, naauwkeurig worden aangeweezen. - Fred. Outman excudit. - in het koper gebragt.
| |
[Keyser (Clara de)]
KEYSER (Clara de) staat reeds bij Immerzeel vermeld. - Ik kan er mij nog niet mede vereenigen, dat zij omstreeks 1560, zoo als genoemde auteur opgeeft, zou geboren zijn, en zulks om de eenvoudige reden, dat wij aan Guicciardyn, Beschr. der Nederlanden, de kennis aan haar verschuldigd zijn, en daar staat letterlijk: ‘clara keysers, oock van Gent geboren, groote schilderesse ende verlichtersse, dewelcke tachtentich jaren lanck, eerlycke maecht heeft geleeft.’ Bl. 125, uitgave van Arnhem, 1617. - Dewijl nu de gemelde Italiaan, in 1589, is overleden, en hij in 1567 te Antwerpen, de bovengenoemde Geschiedenis, in zijne landtaal uitgaf, hoe kon hij dan het aangehaalde nopens clara keyser vermelden, namelijk, dat zij 80 jaren zou hebben geleefd; hieruit blijkt immers zonneklaar, dat haar geboortejaar op 1500, en welligt nog veel vroeger moet worden gesteld, daar Guicciardyn zich reeds in 1566 in deze landen had gevestigd, en de geschiedenis daarvan geboekt heeft, die het eerst in 1567 verschenen, en hoogst zeldzaam is. - De vertalingen van zijn Werk, in het Fransch, te Arnhem, 1613, en eene idem, in onze taal, Ibid. 1617, heb ik nagezien, om mij te overtuigen, of de Commentators ook mededeelingen over clara de keyser hadden gegeven; doch ik heb niets er van gevonden, en zij behoort dus alleen bij den oorspronklijken tekst. - Het is zeer te bejammeren, dat mannen van wetenschap zoo ligt over zulke geschiedkundige punten heenstappen, en niet wakker worden bij dergelijke sterk sprekende anachronismen, zoo als er hier werklijk eene heeft plaats gehad.
| |
[Keyser (Hendrick de)]
KEYSER (Hendrick de) is bij Immerzeel reeds beschreven, doch ik zal, in het belang der geschiedenis van dit kunstgenie, de volgende aanteekeningen er bijvoegen. - Algemeen vindt men vermeld, dat hij, den 15. Mei, 1565, te Utrecht, is geboren. In de Huwelyks-aanteekeningen te Amsterdam, lees ik: Ao. 1591, 6 April: ‘hendrick de keyser van Utrecht, beeldsnyder, oud 25 jaer, woont in het St. Catalina (sic) clooster ten eenre, en Rayke van Wildert, van Antwerpen, out 22 jaer, woont op de hoek van den Ysel aen de Burghwal, geatsisteert met Pieter van Wildert, haer vader, ten andere zyde.’ - Zie De Navorscher, VI, bl. 196. Zoo nu deze opgave juist is, dan zou hij niet den 15. Mei, 1565, maar in 1566 geboren zijn. - Hij heeft vier zonen en twee dochters nagelaten, als
| |
| |
pieter, thomas en willem, die als kunstenaars zijn opgetreden, doch theodorus zoo als gemeend wordt, die alsdan de vierde zou zijn, was een zoon van zijn broeder Jacob. - Zie op KEYSER. (Theodorus de) Zijn voorgeslacht behoorde in Utrecht tot den gegoeden stand, want ik vond, in 1428, Ghisebrecht Keyser, 1429, Gheryt de Keyser, en in 1433 Geryt de Keyser, alle oudermannen bij de Regering aldaar. Zie Burman, Utrechtsche Jaarboeken, I. bl. 351, 396 en 439. - Jonkhr. F.A. Ridder van Rappard, te 's Hage, is in het bezit van het Album Amicorum Jani Caesaris, hoc est Jan de Keyser, geboren te Rhenen. Daarin komen voor henricus caesar, 1609. - Eguert de Keyser, 1601. - Johannes Caesar, 1636. - Weyen Keysers, 1601. - Of deze nu in betrekking stonden tot onzen kunstenaar, die er welligt óók in voorkomt, is onzeker, doch niet onwaarschijnlijk, dewijl Rhenen in het Sticht van Utrecht ligt. - hendrick de keyser is voor Holland geweest, wat leon baptista alberti voor Italië, pierre lescot voor Frankrijk en inigo jones voor Engeland waren, als hebbende eene verbeterde bouwkunst, naar de proportiën der Antieken, zoover hun bekend was, ingevoerd, en naar vitruvius, door sebastiaan serlio geleerd, bewerkt, en de toen in gebruik zijnde verbasterde Gothische manier van bouwen verbannen. - Als beeldhouwer staat hij, voor zijn tijd, hoog aangeschreven. - In eene vergelijking door Gerard de Lairesse in zijn Schilderboek, II. bl. 238, gegeven, zegt hij, handelende over de keuze van navolging in de beeldhouwkunst, dat, ‘wanneer aan sommigen voorgesteld wierd een Praxiteles of Phidias te zyn, of de vrye keur van hen en den Hollandschen keyser of roomschen bernin te mogen hebben, zy zich aan den laatsten houden zouden.’ Hij geeft daarvoor als reden, den destijds heerschenden stijl, om alle beelden in overdreven houding voor te stellen, ‘hetwelk in pronkbeelden heel oneigen is, gelyk wy gezegd hebben, zal ik zulks ter believinge van bernin laaten, en meen noch keyser, noch quellinus na te volgen; doch als ik iemand die eer zou willen aandoen, zou het francesco quesnoy weezen.’ - Wie zal den man, voor wat hij toen schreef, zijn wijs oordeel betwisten? - Bij de komst van Elisabeth, dochter van Jacobus II. van Engeland, gemalin van Frederick, Paltsgraaf van den Rijn, in Mei, 1613, werd zij, van Prins Maurits vergezeld, door vele steden van Holland en de andere provinciën geleid, en kwam eindelijk te Amsterdam. Het was daar, dat er een ongekende luister werd aan den dag gelegd, en de Eerpoorten, vooral die op de Dam-sluis trokken de aandacht der vorstlijke personen, zoodat de vorstin hare hooge tevredenheid betuigde, omdat die zoo bijzonder op haar huwelijk doelde. Ze was ‘geteekend van den vermaarde en voortreffelyke beeldhouwer, Mr. hendrick de keyser, met-een bouwmeester dezer stede en geschilderd van n. de vries, ervaren en welbekend metselery-schilder.’ - Zie bl. 9 der Blyde Inkomste, rechten van Zeege-bogen enz. op de Welkomste van Haare Maj. van Groot Britt. Vrankryk en Ierland, tot Amst. 20 May, 1642. Ibid. by N. Ravesteyn, voor pieter nolpe, 1642, in fo., met schoone platen door p. nolpe. Hoogst-zeldzaam exemplaar, in mijn bezit. - Aangaande het Praalgraf voor Prins Willem I., in de Nieuwe kerk, te Delft, opgerigt, door hendrick de keyser in 1616 begonnen, en in 1621 voltooid, moet ik eenige woorden in het midden brengen, omdat vele bezoekers van dat prachtig kunststuk niet kunnen begrijpen, ‘waarom de bouwmeester, in éénen adem, dood en leven heeft willen vereenigen?’ zegt Niemeyer, Beobachtungen, S. 181, ‘want, hoe schoon en wèl uitgevoerd het bronzen standbeeld van den held ook moge wezen, het voegde beter in den Tempel des Roems, daar het genoeg was, hem hier liggende af te beelden, alsof hij rustte van zijnen moeijelijken levensweg.’ Hoe oordeelkundig en leerzaam de
| |
| |
Werken van Niemeyer ook zijn, zoo kan ik die aamnerking toch niet zoo gereedelijk aannemen, zonder de zaak in haren oorsprong te overwegen, want, het is juist het oogmerk van den kunstenaar geweest, en zeker met overleg van de heeren Staten geschied, om het werk zóó in te rigten, dat het, èn als gedenkteeken van zijnen roem, èn als praalgraf voor den Held van den Staat moest worden voorgesteld, gelijk het ook in het hieronder genoemde Werk - plaat 39 en 40 - tweeledig in prent is afgebeeld. - Hierop ziet nien den Prins, als krijgsheld, in den Tempel der Eer, tusschen de Vrijheid en de Geregtigheid gezeten terwijl zijn roem door de Faam alom wordt verbreid. Verlaat men nu dit standpunt, uit het schip der kerk, en begeeft men zich naar eene der zijden van het koor, zonder het overhoeks te beschouwen, dan zal men, verrast, onder een Catafalk, den Prins als staatsman, na zijn moeilijke loopbaan, zien rusten, en wel met de bedoeling, om zich, in Gods tempel, ten eeuwigen dage, op het bed van eer, den volkeren te vertoonen. Indien de geleider het publiek, en vooral den vreemdelingen, zoodanige inlichtingen gaf, zou de zaak door velen eerst regt worden begrepen. Hieruit ziet men, dat de keyser alles wèl doordacht en wijs ontworpen heeft, en het zou niet veel moeite kosten, de geopperde kritiek, op een aantal voorbeelden in andere landen toe te passen, die de gegeven wederlegging niet zouden toelaten. Ik eindig dus met wat P. Laugier C.J., in zijn Essai sur l'Architecture etc., Paris, 1755, in 8o. pag. 6 zegt: ‘La connaissance des regles n'est interdite à personne, quoique l'exécution ne soit donnée qu'à quelques-uns. Qu'ils ne m'opposent point des autorités respectables sans être infaillibles.’ - de keyser heeft ook de Carton-teekening gemaakt voor het 27. kerkglas, in de St. Janskerk te Gouda, door de stad Amsterdam, in 1591, geschonken. Zie daarover De Goudsche glazen enz. door C. Kramm, Gouda, 1853, in 8o. - Het schijnt, dat hij ook de schilderkunst beoefend heeft; ten minste, het is mij zoo voorgekomen door eene schilderij, Een man met een luyt van h. keyser f. 17. Zie Catalogus van Hoet, I. bl. 29, en in dien van Neufville Brants, 1829, te Amsterdam, Een zittende vrouw, bezig zijnde met kant te werken; voor haar ligt eenig gereedschap; fraai van licht en bruin, en van behandeling, door h. de keyser. - Ook zijn er volgens den Catalogus van 's Rijks Museum te Amsterdam, van 1858, portretten van Rombout Hogerbeets niet zijn echtgenoot en kinderen, wandelende in een landschap voorgesteld; dat stuk is met een monogram, zijnde eene d, waarin eene k ligt opgesloten, beteekend, doch hier wordt de h, teneinde hem van anderen te kunnen onderscheiden, gemist, om het bepaald op naam van hendrick de keyser te mogen stellen; want het Portret van Hooft, den Drost van Muiden, werd vroeger mede voor werk van h. de keyser opgegeven, en is thans, in gemelden Catalogus op naam van bramer gebragt. Het genoemde monogram wordt ook op de werken van karel dujardyn gevonden. Zie Brulliot, I, Nr. 1605 en 1622; doch, wanneer het rombout moet zijn, dan kan karel niet naar het leven geschilderd, maar de schilderij wel vervaardigd of gekopieërd hebben. - Tot de zeldzaamheden behoort, zeker, het volgende: ‘Een groep van twee beelden, zynde Mercurius, die eene vrouw wegvoert. Denkelyk heeft de kunstenaar hierdoor willen verbeelden de verlieving op de Godin Herze; deze groep is geplaatst op een uitvoerig bewerkten voet van wit marmer.’ Door Hope gekocht, voor ƒ150. - Zie Catalogus (der Curiositeiten) van Pieter Locquet, Amsterdam, 1783, Nr. 57. - Zijn portret komt voor in De Bie, en hetgeen genomen is naar dat door thomas de keyser, delineavit, j. suyderhoff (sic) f., waaronder, op eene afzonderlijke plaat, is bijgevoegd het vers von J. van Vondel: ‘Hier leeft, die leven gaf aen marmer, aen
| |
| |
metaal - Yvoor, albast en klay, dies laet zich Utrecht hooren: - Is Roome op Kaysers prat en Keyserlycke prael, - de kayser van de kunst is uyt myn schoot gebooren. - Het is opmerklijk, dat, bij zijn naam in het randschrift alleen vermeld staat: Beeldt - en Steenhouwer der Stadt Amsterdam, dewijl hij voor die stad toch meer als een beroemd bouwmeester bekend was, want al zijne werken, met de Afbeeldingen in plaat gebragt, door salomon de bray beschreven, komen voor in een zeldzaam Boek, in mijn bezit, getiteld: Architectura moderna, ofte Bouwinge van onsen tyt. Bestaande in verscheyde soorten van Gebouwen, zoo gemene als byzondere, als Kerken, Toorens, Raedthuysen, Poorten, Huysen, Graven, en dergelijke Gestichten, staende soo binnen dese stat Amsterdam, als elders, alle gedaen by den zeer-vermderden en vernufte Mr. hendrick de keyser, Beeldhouwer en Bouwmeester der stat Amsterdam, en in weesen gebrocht by den zeer eervaren cornelis dankerts, Mr. Metselaar en Bouwmeester der voors. stadt, enz. Tot Amsterdam, by Cornelis Dankertsz. van Seevenhoven, wonende in de Kalckton, by de Reguliers tooren, 1631, in gr. fo. - Hij is op zijn geboortedag, 15 Mei, 1621, te Amsterdam, overleden. Bij Jan Vos vindt men, in diens Gedichten, Amsterdam, 1726, II, bl. 380, een Grafdicht. hendrick de kayser die 't Prinsegraf gemaakt heeft. ‘Mit dat de Doodt bevondt dat kayser door zyn handt: - Zyn beelden leeven deedt, wurp hij hem hier in 't zandt; - Maar hy is te vergeefs aan 't Y in 't graf gedreven. - Door 't Prinsegraf te Delft zal kayser endloos leeven.’ - Ook de Ridder Hooft nam zijne pen op en schreef: Gestorven op zijn geboortedag. ‘Den kunstenaar, alhier gekuylt, - Daar de Beeldthouwery om huylt, - Is sterf-geboortedagh geweest. - Één steen zyn lichaem ons ontschuylt; - Maer duizendt toonen ons zijn' geest.’ - Zie zijne Gedichten, enz., Amsterdam, 1636, in 4o., bl. 282. - Zie verder over hendrick de keyser, Tijdschrift voor Geschiedenis Oudheden enz. van Utrecht, Utrecht, N. van der Monde, 1836, bl. 305, door C. Kramm, en Idem, 1837, bl. 200; nog eene bijdrage bl. 207, door J.H. van Bolhuis, die vermaagschapt was aan h. de keyser, en verscheiden wapens mededeelt, waaronder Nr. I. dat van onzen hendrick is, zijnde van het schild Partie I. Sabel, met een Cotice, of band van Zilver, beladen met drie Jagthoornen van Sabel. 2. Zilver, met face van Sabel; in den bovenhoek, links, een steenhouwers-hamer van Sabel. Het helmteeken, een Wildeman met knods. Dit wapen is van vaders zijde De Keyser, en van moeders zijde Van Nykercken.
| |
[Keyser. (Huybert de)]
KEYSER. (Huybert de) Een van hendrick de keysers broeders, Gerrit de Keyser, heeft het vaderlijk bedrijf van kistemaker of schrijnwerker voortgezet. Zijn zoon, huybert, was beeldsnijder, blijkens de volgende acte: ‘Burgemeesters van Amsterdam is gebleecken, dat huybert de keyser, beeldsnyder, zoon van Gerrit de Keyser, in zyn leven kistemaker en Poorter alhier, is een ingebooren Poorter deser stede, belastende derhalven eenen yegelycken, hem daervoor te erkennen, ende laten genieten 't recht ende privilegien, de burgeren alhier competerende. Actum Amsterdam, den 18. Januarij, Ao. 1661.’ - Zie Nog iets over h. de keyser en zijn Geslacht, door J.H. van Bolhuis, die een aanverwant van hem was, in het Tijdschrift voor Geschiedenis Oudheden enz. van Utrecht, Ibid. N. van der Monde, 1837, bl. 207.
| |
[Keyser. (Nicaise de)]
KEYSER. (Nicaise de) Had Immerzeel het genoegen deze keurstar der Belgische kunstschool in haar opkomen te vermelden, het is mij eene niet minder aangename taak, hier verder te berigten, hoe zij het verheven standpunt, waar zij thans als eene van de eerste grootte schittert, heeft bereikt. - Is er nu reeds verschil ontstaan over de plaats zijner geboorte, - zoo als met groote mannen nog al dikwijls het geval is, en bepaaldelijk, als de bewijzen ver te zoeken zijn,
| |
| |
waardoor het nog al moeilijk wordt, dit te beslissen, - zoo moet ik hier de buitenlandsche bron opgeven, waarmeê zulks heeft plaats gehad, te weten de Illustrirte Zeitung. Men vindt daar, namelijk, een levensberigt van nicaise de keyser, waarvan de eerste regels eene vrij zonderlinge dwaling behelzen. De schrijver plaatst het dorp Santvliet in de nabijheid van Amsterdam, en verhaalt verder, dat de Amsterdamsche Teeken-akademie getuige was van des kunstenaars eerste ontwikkeling en optreden in het openbaar; alsmede dat hij uit het geslacht der Hollandsche kunstenaars hendrik, pieter en theodorus de keyser is voortgesproten. Het lijdt geen twijfel, zegt de Gentsche Eendragt, van 27 April, 1856, dat ‘Antwerpen zich zoo gemaklijk zijne regten op de keyser niet zou laten ontnemen, als de Duitsche levensbeschrijver schijnt aantenemen’. - Om dan aan zulke, en welligt meer andere dwalingen, die reeds verspreid zijn en nog verder over de keyser kunnen verspreid worden, voor goed een einde te maken, zoo is het hier de plaats, om de verklaring van den Heer de keyser, mij op mijne vraag desaangaande schriftlijk gegeven, mede te deelen, te weten, dat de door Immerzeel gegeven biographie nagenoeg goed is. - Bij gevolg werd bij den 26. Augustus, 1813, te Santvliet, eenige uren van Antwerpen gelegen, geboren; de naam zijner echtgenoot is Mevrouw M.A. Isabelle de Keyser, geb. Telghuys (niet Bella Telghuis, zoo als Immerzeel opgeeft), bij wie hij thans (1858) drie zonen en twee dochters heeft. - De geschiedenis zijner beroemdste kunstwerken, ten vervolge op Immerzeel, - die een Gouden Medalje, door onzen kunstenaar te Parijs behaald, in zijn levensberigt niet heeft opgenomen, - laat ik hier verder volgen. De beroemde kolossale schilderij, De Slag bij Kortrijk in 1302, gewoonlijk genaamd La Bataille des épérons, die in 1837 de bewondering van alle kunstkenners heeft gaande gemaakt, en waarover een uitvoerig verslag voorkomt in den Messager des Sciences et des Arts, Gand, 1837, I. Part, door den Heer A. Voisin, te Gent, werd in 1839 ook te 's Hage ten toon gesteld, en waarmeê de kunstminnende Vorst, nu wijle Z.M. Koning Willem II, dermate was ingenomen, dat Hoogstdezelve hem een gelijk tafereel, den Slag bij Nieuwpoort voorstellende, ter vervaardiging opdroeg. Op zulk eene vereerende wijze aangemoedigd, heeft hij, met ijver en inspanning, ook dat groote feit van Hollands krijgsroem, volgens zijn eigenaardig genie, gemaald, en den Koning in 1844 aangeboden, hetgeen Hoogstdenzelven zoodanig voldeed, dat Z.M. de Orde van den Nederlandshen Leeuw aan de lijst der schilderij hechtte, en hem, in de meest vleijende bewoordingen, zeide: ‘draag dit teeken als een sprekend bewijs mijner hooge goedkeuring,’ er bijvoegende: ‘ik houd er van, om op het slagveld te decoreren.’ Verder mogt hij den Vorst in zijn lof hooren uitweiden wegens de edele uitdrukking van Frederik Hendriks jeugd, dáár, op het veld van eer, slechts zestien jaren tellende. In hoeverre deze zeldzame wijze van koninklijke vereering, hem te beurt gevallen, allen welgevallig en zijner waardig was, blijkt hieruit, dat alle kunstbroeders, te 's Gravenhage, bij deze gelegenheid, hem ter eere, een luisterrijk feest hebben gegeven, waarvan een uitvoerig verslag voorkomt in het Nederl. Kunstblad, 's Hage, S.J. de Groot, 1844, in 4o., Nr. 23, 40 en 42. Deze schilderij berust thans bij Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden, te 's Gravenhage. - Zie La Bataille de Nieuport, Tableau de M. n. de keyser, (zonder naam van den Schrijver, Felix Bogaerts) Anvers, J.E. Buschman, 1844; en De Nederl. Kunstspiegel, 1845, bl. 106. - Dadelijk hierop werd hem door genoemden Monarch een ander tafereel, dat den Slag bij Senef moest voorstellen, tot een pendant van gemelden Slag bij Nieuwpoort, opgedragen. Dit hoogst voortreflijk kunststuk werd wel voltooid, doch door den vorstlijken
| |
| |
kunstbeschermer niet gezien, dewijl de dood hem, den 17. Maart, 1849, van zijn bemind volk, in de kracht zijns levens, wegrukte, en waarover de beeldende kunsten nog steeds verkeeren in rouw. Deze schilderij berust thans insgelijks bij gemelden Prins. - In 1845, zag men van de keyser Peter van Amiëns, gezegd de Kluizenaar, met het kruis in de linker- en de regterhand ten hemel geheven, predikende den togt naar het heilige land (1093), een voortreflijk kunstgewrocht, vol uitdrukking, dat op de Tentoonstelling, te 's Hage, in 1845, met regt bewonderd werd. Het is thans in de Koninklijke Galerij te Berlijn. - In 1847, vervaardigde hij voor Z.M. den Koning van Pruisen, rubens bezig zijnde met het schilderen van het beroemde Stroohoedje. Door dit stuk heeft de kunstenaar groote eer, zoowel aan het hof van Pruissen, als bij alle kunstenaars van Berlijn, verworven, en het versiert een der vertrekken van H.M. de Koningin aldaar. - Ook bij Z.K.H. den Prins van Pruissen bevindt zich van hem een uitmuntend tafereel, voorstellende het bezoek van Margareta van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, bij den schilder hans hemling, in het gasthuis te Brugge. - De opwekking der dochter van Jaïrus, is in bezit van H.K.H. de Kroonprinces van Wurtemberg. - Elisabeth van Hongarije, aalmoesen uitdeelende, wordt bij Z.M. den Koning der Belgen gevonden, en bij Z.M. den Koning van Wurtemberg berust de schilderij, die, zoo poëtisch, het Oosten en Westen voorstelt. - Verder vindt men in het Paleis van Z.K.H. den Hertog van Brabant de volgende voorstellingen, als: De Giaour van Lord Byron; - Marino Falieri, Doge van Venetië ; - Millon, zijne dochter het Verloren Paradijs dicterende; - Dante, zich naar de kloosterpoort begevende, waar hem een monnik noodigt, om binnen te treden en vrede te smaken; - en De laatste oogenblikken van den beroemden Toonkunstenaar Karel Maria von Weber; welke drie laatste meesterstukken op de Tentoonstelling, te Antwerpen, in 1858 gehouden, onverdeelden bijval vonden, en tot de meest roerende en schoonste opvattingen behooren, waarover het algemeen gevoelen dus luidde: ‘met deze drie stukken schittert de Heer de keyser, op nieuw, als eene star van de eerste grootte in de Belgische school, wel het meest door waarheid en eenvoud, en heeft hij zich eene onvergankelijke eerekroon verworven’ - Het ligt in den aard der zaak, dat, behalve de genoemde vorstlijke bezitters zijner kunstjuweelen, ook tallooze kunstliefhebbers en aanzienlijke personen er zich als eigenaars in verheugen. Om er slechts eenigen te noemen, zij het genoeg hier aan te stippen de Consul Wagner, te Berlijn, bij wien berust de dood van Maria de Medicis, te Keulen; - bij den Heer fodor, te Amsterdam, het bezoek van Frans I. in het atelier van Benvenuto Cellini; - bij den Baron Van Heeckeren van Twikkel, te 's Hage, Albert en Isabella, die in de Universiteit, te Leuven, eene les van Justus Lipsius bijwonen; - op het Museum, te Gent, de Bethlehemsche Kindermoord enz. - Voorts vraagt de geschiedenis nog naar de Afbeeldingen van historische personen uit het tijdperk, waartoe onze kunstenaar behoort. - Ik laat hier alleen de afbeeldingen der vorstlijke personen volgen, die door zijn penseel, in zoover de tijd de Kunst zal sparen, voor het nageslacht, als het ware, vereeuwigd, en zoodoende steeds dankbaar gehuldigd zullen worden. Zij zijn: H.M. de Koningin der Nederlanden. - Z.M. Koning Willem II. - H.M. de Koningin-Moeder. - H.K.H. Princes Sophie, Groot-Hertogin van Saxen-Weimar. - Z.M. de Koning van Wurtemberg. - H.K.H. de Groot-Hertogin Olga, Kroonprinces van Wurtemberg. - H.K.H. Princes Louisa, en haar gemaal Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden, alsmede de beide vorstlijke personen, H.K.H. Wilhelmina, Princes der Nederlanden, dochter van gemelden
| |
| |
Prins Frederik en Z.K.H. de Kroonprins Karel Lodewijk Eugenius, Hertog van Skandinavië, Kroonprins van Zweden en Noorwegen, bij gelegenheid van hun huwelijk, te 's Gravenhage, in April, 1850, voltrokken, vervaardigd. - Eindelijk van de regerende dynastie van zijn vaderland: Z.M. Leopold, Koning der Belgen en diens gemalin, H.M. de Koningin der Belgen; en van hunne beminde kinderen, Z.K.H. den Hertog van Brabant, en zijne gemalin H.K.H. de Hertogin van Brabant, die hem door H.M. de Koningin van Engeland waren opgedragen; welke beide afbeeldingen de Heer de keyser, in Junij, 1854, H.M. te Londen heeft aangeboden. Reeds in 1853, had hij een portret der Bruid van gemelden Hertog van Brabant, voor de stad Antwerpen, aan het hof te Weenen vervaardigd; en H.K.H. de kunstminnende Princes Charlotte van België. Hiermede sluit ik de rij der vorstlijke portretten, tot heden, 1858, door dezelfde hand geschilderd, die ook des Meesters brave ouderpaar, in al hunne eenvoudigheid, heeft voorgesteld, om voor Santvoort en Antwerpen ter eeuwige gedachtenis te strekken. - Reeds op zijn zes-en-twintigste jaar, was zijn talent zóó ontwikkeld, dat het de aandacht van zijnen Vorst trok, die hem, in 1839, tot Ridder der Leopolds-orde benoemde. In 1851 vereerde Z.M. de Koning van Beijeren hem met de Orde van Burgerlijke verdienste van den H. Michaël, terwijl in 1855, toen Z.M. Koning Leopold de Tentoonstelling te Antwerpen bezocht, Hoogstdezelve over het geniale werk van de keyser zoodanig voldaan was, dat hij hem tot Officier der Leopolds-orde verhief. - Voorts ligt het in den aard der zaak, dat een genie, gelijk de keyser, die zich, als een echt kunstenaar, geheel en al aan de beoefening en verspreiding der beeldende kunsten wijdt, bij allen als een echt staatsburger staat aangeteekend en wordt erkend, zoodat ook meerdere Vorsten hem hunne hulde hebben betoond. Dus ontving hij (gelijk wij reeds zeiden) uit de hand van Z.M. Koning Willem II, in 1844, de Orde van den Nederlandschen Leeuw, terwijl hij voorts, in 1857, door Koning Willem III. tot Kommandeur der Orde van de Eikenkroon werd benoemd. De Orde van de Poolster van Zweden, en die van de Kroon van Wurtemberg, hem door hunne respective Majesteiten vereerd, versierden reeds vroeger zijne borst. - De Heer de keyser is een sieraad der oude kunststad Antwerpen, en werd, in 1855, aan het hoofd gesteld der zoo beroemde Vlaamsche Schilderschool, als zijnde hij toen tot Directeur der Koninklijke Akademie van schoone Kunsten, aldaar, benoemd. De Heer de keyser is ook niet alleen de man, geschikt, om dien ouden roem te handhaven, maar wordt tevens als een vader door zijne leerlingen geacht; hierdoor geniet hij de algemeene hoogschatting van stad- en landgenooten, gelijk ook niet minder van het buitenland, en staat hij wegens zijne belangstellende leiding, grondige lessen en aanmoedigenden vriendschapsraad, aan zóóveel honderden van leerlingen, als een der uitmuntendste en nuttigste menschen in de maatschappij te boek. - Bij het aanzienlijk getal met roem bekende kunstenaars uit zijne school voortgekomen, en door Immerzeel opgegeven, kan ik nog voegen de Heeren g. guffens, j. swerts, e. hamman en j. bellemans. - Dr. Wap heeft, in het Album, te 's Gravenhage, bij den kunsthandelaar Weimar uitgekomen, eene levensschets van zijnen vriend nicaise de keyser gegeven, loopende tot het jaar 1847, en welke Biographie, door des Schrijvers zorg, te Berlijn, in het Feuilleton van een der groote Dagbladen, vertaald, opgenomen werd.
| |
[Keyser, (Pieter de)]
KEYSER, (Pieter de) oudste zoon van hendrick de keyser, is reeds bij Immerzeel vermeld. Het Grafmonument, dat voor Graaf Willem Lodewijk van Nassau, in de groote kerk, te Leeuwarden, werd opgerigt, en niet meer aanwezig is, kan men in afbeelding zien op plaat XLI van het Werk Architectura moderna etc., bij hendrick de keyser opgegeven. Men vindt aldaar tevens het berigt,
| |
| |
dat ‘het eerst ontworpen was by diens oudsten zoon, pieter de keyser, en daarna, door een ander, zynen gewesen discipel, in wesen gebracht.’ - pieter was ook als beeldhouwer buiten 's lands beroemd. - ‘Hij vervaardigde het Praalgraf van den Zweedschen krijgsheld Erik Stoop, die onder den beroemden koning Gustaaf-Adolf diende. Het werd geplaatst in de Domkerk te Skara, in West-Gothland. Deze graftombe, die als een heerlijk stuk werk bekend staat, prijkt met de levensgroote beelden van den Held en zijner Gemalin, en voorts met geschiedkundige voorstellingen, in half verheven beeldwerk, alles van marmer. - Zie Aanhangsel op Van Eynden en Van der Willigen.’ - De beroemde Engelsche beeldhouwer nicholas stone, en de Vlaamsche bouwmeester bernard janssen - Zie aldaar. - hebben - zoo gemeld wordt - in Holland, bij zijn vader, doch eerder bij hem, gewerkt, en hunne studie voortgezet. stone huwde met de dochter van pieter de keyser, en vertrok weder naar Engeland.
| |
[Keyser (Theodorus of Dirck de)]
KEYSER (Theodorus of Dirck de) wordt algemeen voor een zoon van hendrick de keyser gehouden, doch de latere berigten schijnen mij aanneemlijker te zijn, namelijk, J.H. van Bolhuis, die tot dat geslacht behoorde, zegt: ‘welligt is deze theodorus dezelfde als dirck de keyser, die een zoon was van jacob de keyser, den broeder van hendrick.’ Zie de aangehaalde bron op KEYSER. (Huybert de) - Dewijl nu Van Bolhuis geen theodorus of dirck onder de kinderen van hendrick kent, is, mijns inziens, hendrick de oom van theodorus geweest. - De werken van dezen voornamen kunstenaar zijn hoogst zeldzaam, en daarom voeg ik hier, als vervolg op Immerzeel, er nog bij: Een portret, door hem geschilderd, dat, in 1840, in het kabinet van wijlen den Baron Jean Baptiste Puthon, te Weenen, aanwezig was, en in den beredeneerden Catalogus aldus staat beschreven: ‘Een mansportret ten voeten uit, op paneel, h. 27 dm. 5 str., br. 19 dm. 11 str. Zoo dit niet het portret van den kunstenaar-zelven is, dan moet men gelooven, volgens Fuesslin, dat men hier den broeder van den kunstenaar ziet, die een beeldhouwer was; het kleine marmeren beeldje, dat op eene tafel is geplaatst, als ook teekeningen en muziek houden den man bezig, die aldaar in studie is gezeten. Het hoofd is zeer schoon, de handen, als ook de figuur, zijn zeer goed geteekend, de stoffen zijn brillant van kleur, en al het bijwerk uiterst uitvoerig geschilderd enz. Afkomstig uit het kabinet van Marescalchi’. - Deze afbeelding kan wel van hendrick de keyser zijn, dewijl theodorus van 1595 tot 1660 heeft geleefd, en hendrick in 1621 overleden is; doch dan moet het portret een man van hoogstens 50 of 55 jaren voorstellen, en van zijn vroegste werk zijn, al hetgeen immers zou blijken, dewijl zijne afbeelding, door de prent van suyderhoef, naar theodorus de keyser, zoo fraai gesneden is. - Ook zag ik, 1851, in het Museum, te Berlijn, een uitmuntend stuk van hem, onder Nr. 750 van den Catalogus, beschreven als volgt: ‘Een Familiestuk. De vader, een man van 48 jaren, aan eene tafel gezeten, wijst op een boek, vermoedelijk eene familie-kronyk. Achter hem staat zijn oudste zoon van 22 jaren. Aan de andere zijde zit zijne 40jarige echtgenoot, op haar gemak in een leuningstoel. Naast haar zit de jongste zoon van 8 jaren; achter den stoel staat de oudste dochter van 19 jaren, die hem met de regterhand een appel toereikt. Achter de tafel staan nog twee andere meisjes van 14 en 10 jaren, die uit een op de tafel staanden mand druiven hebben genomen. Ze zijn alle in het zwart gekleed, met witte halskragen. Het achterwerk is eene kamer. Paneel, h. 3 vt. 5/4 dm., br. 4 vt. 5/4 dm.’ Het is te bejammeren, dat de familie niet bekend en de schilderij voor Nederland verloren is. - Nog is er in de Pinakotheek, te Munchen, een stuk, onder Nr. 418: ‘Eene oude vrouw, in een leuning- | |
| |
stoel voor eene tafel gezeten; tegen over haar zit een man, die eene rekening met haar schijnt afgedaan te hebben. Beteekend 1650; op koper, h. 1 vt. 11 dm., br. 2 vt. 4 dm.’ - Van de door Immerzeel sleehts genoemde twee stukken, die op het Paleis, te Amsterdam, berusten, geeft Van Dyk, Beschryving van het Stadhuis te Amsterdam enz. Ibid., 1790, in 8o., op bl. 34, de volgende omschrijving: ‘Een schutterstuk, waarin 16 personen, van het hoofd tot de voeten, iets kleiner dan leven, door theodorus de keyser, in 1633, geschilderd. De agterbeelden in het verschiet zyn veel kleinder dan de voorste, dog de houding mogt wel beter wezen; op twee briefjes 't eene als met lak opgeplakt, 't ander op de grond leggende, staan deze volgende namen, Allard Kloek, capitein. - Lucas Rotgans, lieutenant. - Claes Kloek Rammeneis, vaandrich. - Jan Vogelezang. - Gerrit Pietersz. Schagen. - Michiel Soleyn. - Jan Wolschaart. - Jan Kuisten. - Adolf Fortenbeek. - Arent Hendrik Haaluyt. - Hendrik Schuilein. - Barent Bademan van Laar. - Dirk Pieters Pers (is dien beroemde overzetter en drukker van de Cesaripa (Cesar Ripa, Iconologia etc.) - Frederik Schuileburg. - Thomas Jacobs Honing - en Julius van den Bergen.’ - Het volgende, dat een Allegorie wordt genoemd en, volgens Van Dyk, door hem in 1657 is geschilderd, schijnt voor te stellen ‘Eene Maagd in het wit gekleed, met een kroontje op haar hoofd, aan den oever van de zee, met eenige maagden, die goederen op een wagen open afladen; voor haar knielt een man met wyngaardtbladen omwonden, wyzende op een tafel met fruit, aan den oever geplaatst; ik voor my kan hier geen andere zin in vinden, als daar Thezeus, Ariadne, te Naxis, aan land gezet en verlaten hebbende, door Bacchus werd opgenomen, waardoor den desolaten stand van Ariadne door Bacchus hersteld wierd.’ - Op de kunstverkooping van Mevr. Hogguer, gehouden te Amsterdam, in Augustus, 1817, was, onder Nr. 37 van den Catalogus: ‘Een geleerde, in zijn studeervertrek, aan eene tafel zittende, die met een tapijt-kleed gedekt is, waarop twee globes en schrijfgereedschap, schijnende hij een' brief van een Heer aan te nemen; verder een tapijten behangsel. Dit stuk is van eene meesterlijke behandeling; h. 36, br. 27 dm. Amst.,’ en werd door Cocler voor ƒ275 gekocht. Ik herinner mij, dat, bij het bezigtigen dezer verzameling, die schilderij zeer mijne aandacht trok, en in den stijl eener dergelijke, in het Kon. kabinet, Mauritshuis, te 's Hage aanwezig, behandeld is. - Het vermelde op KEYZER (F. de) zal, waarschijnlijk, op theodorus moeten doelen. - Het fraaije portret van Jan Adriaensz. Leeghwater is door hem delineavit, s. savry sculp. in 4o. zooals dit in den 5. druk, Amsterdam, 1654, voorkomt.
| |
[Keyser (Thomas de)]
KEYSER (Thomas de) was de tweede zoon van hendrick de keyser, die door salomon de bray, in 1631, als een bouwkundige wordt vermeld. Hij noemt ‘een Zeegh-Booghjen, 'twelck in zyn geheel al van Dorischen wercke is, van goeder verdeeling en seer bevallig.... sulckx dat wy dit met reden soo vele soude mogen prysen, als eenige der voorgaende poortjes in desen Boeck, waaruyt wy moghen verstaen wat hope datter van desen bloeyenden konstenaer soude zyn, by aldien hy sich tot de Bouw-konst in 't geheel wilde overgeven.’ Zie het Werk Architectura moderna etc. op hendrick de keyser vermeld, bl. 24, en alwaar eene afbeelding, plaat XLIIII, van genoemden Zegeboog te zien is. Hij had dus gaarne gezien, dat thomas de schilderkunst had vaarwel gezegd, want hij was ook schilder, hetgeen niet algemeen bekend is, en waardoor de letter t. die op zijne werken voorkomt, meestal voor die van theodorus wordt gehouden. - In het gemelde Werk wordt, op bl. 7, in het Levensberigt van Mr. hendrick de keyser duidelijk gezegd: ‘den andere soon thomas de keyser, dewelcke al-hoe-wel
| |
| |
mede der Bouwkonste onderwesen, en heel kundigh, volghens 't ghene van hem te sien, heeft sich t' eenemaal tot de Schilderkonst begeven, in den welcken hy niet min dan zyn ouder broeder, sich een soon van sodanigen wackeren vader bewyst te zyn.’ - Zijne schilderwerken zijn fraai, zoo als ik op de Tentoonstelling van voorwerpen uit vroegeren tijd in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, in 1858 gehouden, gezien heb, namelijk Het Portret van Mr. Lourens Reael, Ridder, Admiraal, Landvoogd van de Bezittingen der O.I. Comp. Ambassadeur van wegen H.H.M. bij het Hof van Denemarken enz., en dat van Susanna de Moor, eerst weduwe van Hendrick Pieter, later gehuwd met genoemden L. Reael, door th. de keyser, in 1629 geschilderd, zijnde het eigendom van den Heer Mr. F. de Wildt. Het lijdt geen twijfel, of ieder verkeerde, even als ik, in het denkbeeld, dat de th. hier werk van theodorus aanwees; doch Vondel, die met het geheele geslacht der de keysers van nabij bekend was, en volgens de gewoonte van dien tijd den persoon, meer met den doopnaam, dan met dien van het geslacht aanduidde, kon, mijns inziens, niet dwalen, toen hij, het pas geschilderde portret gezien hebbende, naar zijne gewoonte, er een eerevers, meer tot roem van den maker, dan voor den afgebeelde op maakte, en zoo bepaaldelijk zegt: ‘Op Laurens Reael, Ridder, Oud-Generael van Oost-Indien, geschilderd door thomas de keyser: Zoo maelde een keysers hant den wackeren Reael enz.’ Wagenaar, in zijne Beschr. van Amsterdam, III., bl. 258, haalt dezelfde bron op thomas den schilder, zoon van hendrick de keyser aan. - Het portret van den laatstgenoemde, zoo fraai door j. suyderhoef sculp. in fo. naar t.d.k. - dooreen gevlochten - delineavit 1621, is niet door theodorus, maar door thomas geschilderd, zoo als J.H. van Bolhuis, die van dat geslacht afstamde uitdruklijk heeft vermeld. Zie de aangehaalde bron op KEYSER. (Huybert de)
| |
[Keyser (Willem de)]
KEYSER (Willem de) wordt bij Immerzeel, in navolging van Weyerman, genoemd, doch hij moet van een Antwerpschen schilder van dien naam wel onderscheiden worden. - Deze willem was een zoon van hendrick de keyser, werd geboren te Amsterdam, in 1603, en overleed omstreeks 1670. Hij hield zich doorgaans in Engeland op, huwde aldaar, en ligt te Londen begraven. Zie J.H. van Bolhuis - die van dat geslacht afstamde - in de aangewezen bron op KEYSER. (Huybert de)
| |
[Keyser, of Keysar (Willem de)]
KEYSER, of KEYSAR (Willem de) is een andere persoon, dan die met denzelfden naam bij Immerzeel staat vermeld. Hij werd, omstreeks 1647, te Antwerpen geboren, en opgeleid tot juwelier, waardoor hij zich zeer vermaard maakte. Dewijl hij bij eene goede opvoeding de teekenkunst geleerd, en eene sterke neiging tot het schilderen had, besteedde hij al zijn tusschentijd tot het vervaardigen van miniaturen, email- en olieverf schilderwerk, zoo in het groot als klein. Nadat hij eenige Altaarstukken te Antwerpen vervaardigd had, riepen hem zijne zaken naar Duinkerken, waar hij een stuk schilderde voor de kapel der Engelsche nonnen, die dermate daarmeê waren ingenomen, dat zij de keyser overhaalden, om naar Engeland te gaan, en hem brieven van aanbeveling bezorgden aan Lord Melfort, destijds een gunsteling van Jacobus II. Hij kon deze uitlokkende gelegenheid niet voorbij laten gaan, en stak naar Engeland over waar hij den Koning werd voorgesteld, die beloofde, hem bevordelyk te zullen zijn. Onderscheiden voorname personen, die hem te Antwerpen reeds hadden leeren kennen, boden hem mede op zijn nieuwe loopbaan gunstig de hand. Beneveld door dit geluk, zond hij om zijne vrouw, en beval haar, het werkvolk te bedanken, en alles te gelde te maken. Binnen een half jaar barstte de waterbel; de revolutie brak uit, zijne vrienden konden niet langer zijne bescher- | |
| |
mers blijven, zijne werkzaamheden verliepen, en de toevlugt, welke hij tot den steen der wijzen genomen had, om in zijn wanhopigen toestand te voorzien, voltooide zijn verderen ondergang. Hij overleed, in den ouderdom van 45 jaren, vier of vijf jaren na de vlugt van Jacobus II. 1688 (dus in 1692). Hij heeft eene dochter nagelaten, welke hij tot eene aanzienlijke hoogte in de kunst had opgeleid, en die kleine, zeer gewilde, portretten heeft geschilderd. Zie Bryan.
| |
[Keyzer. (F. de)]
KEYZER. (F. de) Het doodeed van Willem den Eerste, door f. de keyzer, wordt aldus vermeld in den Catalogus van Gerrit Muller, verkocht te Amsterdam, in April, 1827, onder Nr. 26, Kunstboek C, Teekeningen van oude meesters. Nimmer is mij de voorletter f bij dezen naam voorgekomen, en ik ben van oordeel, dat het welligt eene t en bij gevolg theodorus of thomas de keyser moet zijn; doch daar de bedoelde Catalogus door deskundigen is opgemaakt, durf ik hierin niet stout beslissen.
| |
[Keyzer (G.J., of G.S. de)]
KEYZER (G.J., of G.S. de) is nog een onvermeld teekenaar, van wien ik werken aangeduid vond in den Catalogus van J.C. Husly, Amsterdam, 1798, bl. 18, Nr. 8. ‘Twee stuks groote land- en watergezigten, gestoffeerd met Boerenwoningen, Lusthuizen, geboomte en divers bywerk; helder en bevallig met sapverwen behandelt, door g.j. de keyzer; en Nr. 9. Twee stuks dito, aangename Landen Riviergezigten, met lusthuizen en andere woningen, staand en rustend vee, schuiten en verscheide lieden; met dito door denzelve.’
| |
[Kick. (Cornelis, of Cornelis van) Zie bij Immerzeel op Kik. (Cornelis)]
KICK. (Cornelis, of Cornelis van) Zie bij Immerzeel op KIK. (Cornelis)
| |
[Kieboom. (G. van den)]
KIEBOOM. (G. van den) Ik bezit een groot 8o.-prentje, waarop is afgebeeld een Centaurus, met eenige naakte mannen worstelende, als statuair werk voorgesteld, op een voetstuk, waarop twee kindertjes, een feston, die een grafsteen versiert, vasthoudende, zijn afgebeeld, en daaronder staat f. van ussel et g. van den kieboom inv. et f. Het is goed geteekend en gegraveerd. Dewijl ik geen dezer namen onder de kunstenaars vermeld vind, en het mij voorkomt, dat beiden in België kunnen te huis behooren, zoo heb ik hun hier eene plaats ingeruimd, totdat latere bescheiden dit nader zullen ophelderen.
| |
[Kieft (P.)]
KIEFT (P.) wordt vermeld in den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, onder Nr. 254: ‘Een landzigt aan een stil watertje, waarin een schuit door een bruggetje vaart; nevens dezelve ziet men verscheide landlieden, verder een dorpgezicht, met roet geteekend door p. kieft.’ - Welligt is hij een voorzaat van den bij Immerzeel beschreven jan kieft.
| |
[Kien (Johannes)]
KIEN (Johannes) wordt als batalje-schilder, die omstreeks 1770 geboren is, door Nagler, zonder eenige verdere aanwijzing, vermeld. Dewijl deze naam in de Nederlanden zeer bekend is, heb ik hem hier opgenomen, totdat latere bescheiden dit nader zullen toelichten.
| |
[Kierings. (Jacob) Zie bij Immerzeel en bij mij op Keerinckx. (Alexander)]
KIERINGS. (Jacob) Zie bij Immerzeel en bij mij op KEERINCKX. (Alexander)
| |
[Kiers. (Mevrouw Elisabeth Alida) Zie bij Immerzeel en bij mij op Haanen. (Elisabeth Alida)]
KIERS. (Mevrouw Elisabeth Alida) Zie bij Immerzeel en bij mij op HAANEN. (Elisabeth Alida)
| |
[Kiers. (Petrus)]
KIERS. (Petrus) Deze verdienstlijke kunstenaar is reeds naar waarde door Immerzeel vermeld, en vervolgt steeds, met ijver, den door hem ingeslagen weg. Hoc zijne werken de voldoening der kunstliefhebbers mogten wegdragen, en hoe hem dit tot aanmoediging moest verstrekken, werd doorslaande bewezen op de Wereldtentoonstelling te New-York, waar een kaarslicht, en op die te Parijs, waar drie stuks lamp- en kaarslichten, van hem aanwezig waren, die allen verkocht werden, hetgeen ten gevolge had, dat hij eene belangrijke bestelling uit Ierland erlangde, welke stukken hij, in 1857, aan den Heer Joseph White, te Clonmel,
| |
| |
heeft geleverd en daarvoor de meeste goedkeuring mogt verwerven. - De Heer kiers heeft ook geëtst, waarvan hij eene fraaije proeve, als bijdrage in het Werk: De Waterramp van 1854, door de Maatschappij Arti et Amicitiae uitgegeven, heeft geleverd, te weten: Een gezigt op die overstrooming, beteekend p.k. Nr. 2. - In 1856 werd hij tot Lid der Kon. Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd. - In het jaar 1845 verloor hij de gezellin van zijn huislijk geluk en kunstbedrijf, elisabeth alida haanen, - Zie aldaar. - die met roem ten grave daalde, hem vier kinderen nalatende, waarvan de oudste zoon, george laurens kiers, geboren den 26. Januarij, 1838, bijzonder veel aanleg voor het zeeschilderen aan den dag legt. Hij is leerling van den Heer louis meyer, en heeft reeds op Tentoonstellingen, zooals te Bremen, een strand te Scheveningen, te Rotterdam, en Arti et Amicitiae, te Amsterdam, in 1858, Hollandsche visschers-vaartuigen enz. geleverd, die verdienstlijk mogen genoemd worden. - In 1850 is de Heer kiers, te Amsterdam, hertrouwd met Mejufvrouw Antonia Brigitta Johanna Altius, uit welk tweede huwelijk geene kinderen gesproten zijn.
| |
[Kikkert (Pieter)]
KIKKERT (Pieter) beoefende in 1798, te Leyden, de kunst. In dat jaar, namelijk, verscheen, te Amsterdam, bij W. van Vliet, een Werkje in 8o., onder den titel: Proeve van etskundige Uitspanningen, of Verzameling van plaatjes, door de etsnaald in 't koper gebracht, met bygevoegde verhandeling, de Teekenen Etskunde betreffende, door p. kikkert, leermeester in de teekenkunde. Vermeerderd met Gedichtjes op elk der plaatjes, door liefhebberen der Nederduitsche Dichtkunde. Het bevat 18 stuks prentjes, meest door hem naar de natuur geteekend, zijnde typen van bekende mannen en vrouwen, uit de lagere volksklasse, in hun bedrijf afgebeeld, en verder naar c. chalon, b.h. thier, j.h. prins en j.c. janson bewerkt. Er zijn er bij, die vrij wel behandeld zijn, en alle beteekend p. kikkert ad viv. fecet of fecit, of delin. et ft. en p.k. f. Een is er uit spot bijgevoegd, zijnde een echt karrikatuur, zeer slecht geteekend, door jan zwanenburg fecit. - In later tijd woonde hij te Schiedam, en was verder een man, die zich in de Geschiedenis en Letteren zeer geoefend, en zelfs eene Verhandeling geschreven heeft, ter beantwoording der vraag van Teylers tweede Genootschap: ‘Wat is de reden, dat de Nederlandsche school, zoowel voorheen, ten tijde van haren grootsten bloei, als hedendaags, zoo weinig Meesters in het Historisch vak heeft opgeleverd’ enz. Hij behaalde daarmede den uitgeloofden Gouden Eerepenning, terwijl aan A. van der Willigen, te Haarlem, het eerste, en aan J. van Manen Adriaansz., te Rhenen, het tweede accessit werd toegekend, alle door het genoemde Genootschap, in 1810, in 4o. uitgegeven; de eerste Verhandeling is groot 246, de tweede 84 en de derde 132 bladz, een Werk, dat, met een scherp en juist oordeel geschreven, een ware kunstlitteratuur voor de geschiedenis der beeldende kunsten kan genoemd worden, en een leiddraad tot vorming van den smaak voor jonge kunstenaars bevat, dien men te vergeefs elders zal zoeken, en die, naar ik geloof, te weinig algemeen is bekend. - Ik heb het voor de geschiedenis noodig geoordeeld, zijne werken hier wat breedvoeriger te vermelden, dan bij Immerzeel is geschied.
| |
[Kilian, (Jacob)]
KILIAN, (Jacob) een Duitscher van geboorte, en uit de dienst der Staten gepensionneerd, heeft steeds portretten geschilderd, alsmede in crayon, teneinde zijn bestaan te verbeteren, zoo als Pieter Terwesten, Ms., vermeldt, die hem te 's Gravenhage, in het jaar 1762, opvoert. Verder zegt hij, dat kilian vandaar naar Voorburg vertrokken, en later tot plaatsmajoor der stad Schoonhoven aangesteld is, waar hij in 1776 nog werkzaam was. - Waarschijnlijk, behoort hij tot het uitgebreide Augsburgsche kunstenaars-geslacht van dien naam.
| |
| |
| |
[Kimppert (....)]
KIMPPERT (....) vind ik onder de Belgische schilders vermeld, ‘wiens stijl eenige overeenkomst heeft met dien van van orley, terwijl zijne jagtstukken aan mattheus bril herinneren,’ zegt T. Thoré, de steller van den Catalogue de Dessins etc. du Cabinet de M. Villenave etc. Paris, 1842, bl. 40, en voegt er bij ‘dat, alhoewel er geene berigten over hem gevonden worden, hij evenwel bij hem, Thoré, bekend is.’ Hij noemt drie teekeningen, waarvan er twee hertejagten, met veel gevolg, en de derde eene Koningin, aan den voet van een standbeeld ingeslapen, voorstellen. - ik zou den naam van dezen nieuw gevonden Belgischen schilder maar onder de verminkte namen hebben laten rusten, indien genoemde auteur niet den wetenschaplijken titel voerde van un des Directeurs de l'alliance des Arts, en daardoor een zeker gezag meent te hebben; doch, dewijl hij in dien zelfden Catalogue - op bl. 41 en 51 - frans aspenck voor aspruck, en cornelis wischer voor visscher schrijft, zal hij ook wel kimppert voor knipert of knibberch hebben kunnen lezen, en ik maak geene zwarigheid, een der beide laatsten voor den schijnbaar wèl- en echter onbekende aan te nemen, te meer, daar hij den voornaam niet weet, zoo als Immerzeel dien ook niet van zijnen knibergen - lees knibberch - heeft opgegeven. - Het is overbekend, dat zijne wijze van schilderen die van mattheus bril zeer nabij komt. Zie op KNIBBERCH. (François)
| |
[Kindermann. (....)]
KINDERMANN. (....) Bij Nagler vind ik dezen als een geboren Nederlander, die in het midden der XVIII. eeuw gebloeid heeft, en als bloemschilder vermeld staat. Hij heeft te Rome den bentnaam van Ridder Tulipan verkregen. - Ik vond hem als lid der Confreriekamer van Pictura, te 's Hage, op het jaar 1722 ingeschreven.
| |
[Kindt. (Mej. Adèle en L.)]
KINDT. (Mej. Adèle en L.) Deze Brusselsche Dames zijn, waarschijnlijk, zusters van Mevrouw isabella van asschen, geb. kindt, die bij Immerzeel geboekt is. - adèle heeft zich onder de leiding van den Heer navez gevormd, en schildert huislijke onderwerpen, zoo als ik op de Tentoonstelling te Amsterdam, in 1826, Eene oude vrouw, bezig met vertellen, van haar zag. In dat jaar behaalde zij bij de Akademie, te Brussel, den tweeden prijs. - Nog vind ik bij Nagler, die haar t' kindt noemt, aangeteekend, dat zij portretten, historiën, landschappen en bloemstukken schildert. - Van Mej. l. kindt zag ik op eene Idem, te Ibid., in 1828, een Landschap met een watermolen. - Verder vind ik bij Nagler laurens t' kindt als landschapschilder, te Brussel, in onzen tijd, vermeld. Deze is bij mij niet bekend, en of nu van de letter l. somtijds laurens is gemaakt, waar veel voor pleit, en het de genoemde Jufvrouw l. kindt moet zijn, kan ik, voor als nog, niet beslissen.
| |
[Kindt, (Willem t')]
KINDT, (Willem t') een kunstschilder, van wien geene levensberigten bekend zijn, staat alleen omstreeks 1538, als lid der Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, vermeld. - Zie Nagler.
| |
[Kinson (Franciscus Josephus)]
KINSON (Franciscus Josephus) is bij Immerzeel alleen franciscus genoemd, doch in het Aanhangsel van Van Eynden en Van der Willigen verbeterd, waar de doopnaam, zoo als die hier aan het hoofd geplaatst is, wordt opgegeven.
| |
[Kint (Dirk)]
KINT (Dirk) is, te 's Gravenhage, in 1676, geboren. Hij was eerst een discipel van daniel haaring, en daarna van constantyn netscher, en werd, in 1706, lid der Kamer van Pictura zijnde, als portretschilder ingeschreven. Hij is, aldaar, in 1761 overleden, volgens P. Terwesten, Ms. - Ik heb gemeend, dit te moeten vermelden, dewijl óók Van Gool zegt, geboren 6. December, 1676; doch Van Eynden en Van der Willigen meenen, dit te moeten betwijfelen, op grond van een door taco jelgersma geteekend portretje van dirk kint, waarop ge- | |
| |
schreven stond geb. 6 Dec. 1678, overl. 1 Sept. 1756, en dit is door Immerzeel gevolgd. Daar taco zoowel tijdgenoot van kint was, als Van Gool en Terwesten, waren de beide laatste tevens stadgenooten, en voerden voor de geschiedenis de pen.
| |
[Kip. (Jan)]
KIP. (Jan) Bij het reeds door Immerzeel medegedeelde, voeg ik om der geschiedenis wil ook nog, dat hij een zeer kapitaal werk, verdienstlijk, heeft gesneden, zijnde een Gezigt op de stad Amsterdam, groot zes bladen druks, opgedragen in 1685, aan de Burgemeesters dier stad, Geelvink, Van Beuningen, Hudde en Huydekoper. - Verder is mij gebleken, dat hij ook geteekend en prenten voor boekwerken, hier te lande uitgegeven, vervaardigd heeft, zoo als ik voor mij heb liggen de Afbeelding van het beleg van Groningen, in 1672, in kl. 4o., beteekend j. kip f. In de lucht staat Nr. 377, en dus in een Boekwerk t'huis behoorende; zij is geheel in de manier van decker bewerkt. Tevens blijkt hier uit, dat hij omstreeks dien tijd werkzaam was, en het is dus na dien tijd, dat hij zich in Engeland heeft gevestigd, waar hij een aantal gezigten der vorstlijke paleizen en andere voorname gebouwen heeft gegraveerd. - Zijn overlijden, in 1722 vermeld; wijst zijn ouderdom niet aan; echter zegt Bryan, dat hij toen 70 jaren oud was.
| |
[Kitsen. (G.)]
KITSEN. (G.) Eene gravure, voorstellende een Nachtgezigt op de rivier bij Lillo en Liefkenshoek, met sckepen enz., naar de teekening van e. hoogerheyden, zijnde eene afbeelding van het veroveren der Fransche brik la St. Lucie enz. 21 Maart, 1793, leerde mij hem kennen. Het is eene gelegenheidsprent, zonder eenige kunstverdienste, die echter nog met eene sierlijke en wijdluftige opdragt, aan den Heer Baron van Lynden van Blitterswijk is toegerust. - Hij heeft, waarschijnlijk, te Rotterdam gewoond, af te leiden naar den titel van een Boekwerk, Gods grootheid uit de werken der natuur betoogd, in eene Redevoering, uitgesproken in het Genootschap Verscheidenheid en Overeenstemming, te Rotterdam, enz. door Ns. van der Hulst, Ibid., 1805, waarop van genoemden schrijver een portretje, door hem gesneden, geplaatst is en voorts dewijl mij nog is voorgekomen eene zeer groote plaat, zijnde een R.K. Monument, met veel allegoriën enz., zeer wel geteekend door den Rotterdamschen g.j. van den berg, en door hem in de pointeer-manier, in het koper gebragt. Verder heb ik nog gevonden een portret van den Neger-Generaal Toussaint Louverture, door hem sculp. naar barneville del. in ovaal, met witten grond, in 8o., en een portret van G. Bonnet, Prof. Theol., te Utrecht, door hem sculp. in fo. Of het laatste na den dood van Bonnet, die in 1809 voorviel, in het licht is verschenen, weet ik niet; in ieder geval geeft het genoegzaam zijn bloeitijd te kennen. - Later las ik een antwoord in den Navorscher, geteekend j.l.a.j., op eene vraag, aangaande dezen graveur gedaan, en dus luidende: ‘Indien ik mij wel herinner, heeft wijle de Dordrechtsche graveur j.c. bendorp, mij mondeling berigt, dat g. kitsen een Rotterdamsch graveur en leerling is geweest van dirk langendyk en m. de sallieth.’ Zie V. Jaarg. 1855, bl. 336.
| |
[Kittenstein. (Cornelis)]
KITTENSTEIN. (Cornelis) Op het berigt van Immerzeel over hem laat ik nog volgen, dat ik een zeldzaam Boekwerk bezit, in 4o., getiteld: Tooneel der Ambachten, of den winkel der Handwerken en Konsten enz., door Johan van Neyenborgh, 2 Deelen. Tot Groningen, by Jacob Sipkes, 1659 en 1660, waarin eenige prentjes, door hem vervaardigd, voorkomen, doch die, mijns inziens, reeds voor een ander, vroeger uitgegeven Boekwerk, hebben gediend. - De enkele werken, door Immerzeel genoemd, vereischen meerdere aanduiding, welke ik hier, met nog meer andere, laat volgen: De vijf zinnen, naar dirk hals, 5 stuks, kl. fo. in de breedte, zeer raar. - Klederdragten van onderscheidene volken, naar denzelven,
| |
| |
6 bladen, met vier Hollandsche verzen, in 8o. - Mannen en vrouwen, aan een wel bereiden disch gezeten, met acht Hollandsche en acht Latijnsche verzen, naar denzelven, gr. fo. - De zegeryke Intogt van Prins Willem van Oranje en Nassau, naar w. buytenweg, 1622, 5 groote platen, om aan elkander te hechten. De eerste afdrukken zijn vóór het adres van N.J. Visscher, en met het adres, in 1626, verschenen. - Eene vrouw, die een man op den grond werpt, in fo. oblong. - De gestrande Walvisch, met eene menigte figuren, naar p. molyn, 1629, gr. fo. - Daar onder, de Visch van achteren. - Nagler schrijft, denklijk bij vergissing, de vis von Asteren, dat door Le Blanc gevolgd is.
| |
[Klaaszen. (Allard)]
KLAASZEN. (Allard) Van Mander vermeldt dezen kunstenaar, als den meester van pieter aartsen, anders lange pier, die destijds ‘een der beste schilders was te Amsterdam.’ - Bij ons wordt weinig melding van hem gemaakt, echter geeft De Jongh, in eene Noot op Van Mander, uitg. in 8o., bl. 236, I. deel, nog het volgende: ‘Deze allard klaaszen heeft in 't koper gesneden in een Gothische smaak, doch heel net; van hem is nog voorhanden eene prent, daar de Moorman door Philippus gedoopt wordt, in 1524, mitsgaders eenige prentjes, Doodendans enz. Hy merkte zyne prenten met eene Gothische A, met de kleine c tusschen dezelve. Zijn portret is te zien in plaat V. Nr. 1.’ - Hoewel klaaszen, tijdens Van Mander de bovengemelde geschiedenis schreef, te Amsterdam was gevestigd, heeft hij tevens toch ook in Utrecht gewoond, dewijl er op eene gravure voorkomt: ‘Utrich, de vermoedelijke woonplaats van dezen kunstenaar,’ zegt Rathgeber, bl. 161, in fo., en die tevens op bl. 277-280 een aantal gravuren vermeldt, die in onderscheiden kabinetten worden bewaard.
| |
[Klaaszen van Wieringen. (Cornelis)]
KLAASZEN VAN WIERINGEN. (Cornelis) Deze, en cornelis van wieringen, zijn twee namen, doch betreffende één-en-denzelfden persoon, en werden, bij vergissing, alzoo beiden door Immerzeel geboekt.
| |
[Klaaszoon. (Aert)]
KLAASZOON. (Aert) Bij dit artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat zijn portret voorkomt in Van Mander, in 8o., plaat L. Nr. 3.
| |
[Klapmuts, (S.)]
KLAPMUTS, (S.) een onvermeld kunstenaar, van wien ik onder de Nederlandsche etskunst vond beschreven, Nr. 100. Veertien stuks landschapjes, gezigtjes, borststukjes etc., door s. klapmuts. Zie Catalogus van Teekeningen en Prenten, van Mr. J. van Buren, Bailliuw van Noordwykerhout, Lisse en Voorhout enz. 1808. - Deze beschermer der kunst was het, die, van al de werken zijner tijden landgenooten, welligt de volledigste verzameling proef- en andere drukken bezat.
| |
[Klauzing (...)]
KLAUZING (...) was een Medailieur, van wien het bekend is, dat hij een stempel voor de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen heeft gesneden, naar dien van martinus holtzhey. Waarschijnlijk, zijn er wel meer werken van dezen verdienstlijken knnstenaar bekend.
| |
[Klerck. (Hendrik de)]
KLERCK. (Hendrik de) Zijne naamteekening is eigenlijk hendrik de clerck. - Zie bij mij aldaar. - en hij staat reeds ter loops bij Immerzeel op KLERCK (Hendrik de) vermeld. - Het is voor de geschiedenis der kunst noodig, zooveel mogelijk, de werken der XVI. eeuw, die nog zijn overgebleven, te vermelden, en de plaats op te geven, waar ze zich bevinden en bewaard worden. Zoo heeft men te Brussel, in de kerk la Chapelle, in de St. Anna-kapel, de Marteling van St. Crispin en Ste. Crispine. - In de Lieve-Vrouwe-kerk, aldaar, eene Heilige familie, goed van ordonnantie en schoon van effect; en in het klooster van St. Elisabeth, eene Altaarschilderij, voorstellende den Marteldood van St. Andreas, welk stuk voor het beste van dezen in zijn tijd grooten kunstenaar wordt gehouden. - In het Koninklyk Museum, te Brussel, is, onder Nr. 52 van den Catalogus, van hem, Laat de kinderen tot mij komen; Christus ontvangt, zittende, twee kinderen,
| |
| |
die hem door de moeders worden aangeboden; op den voorgrond, links van de schilderij, ziet men een groep jonge vrouwen met hare kinderen; een er van krijgt een tros druiven van een der meisjes; drie discipelen en andere vrouwen volmaken deze ordonnantie; beteekend matthaei XIX. Cap. Ao. 1592. h. de clerck, en een Tripticon, zijnde Eene H. familie; op de deuren Salomo's eerste regt, en St. Yves, omringd van advokaten wier aanbieding hij, door het verwerpen eener beurs die hem door een derzelve wordt aangeboden, met verachting afwijst. - Naar zijne schilderijen zijn gravuren vervaardigd, als: De Afneming van het kruis, door m. grenther. - De vier Elementen, door b. lens, zwarte kunst, en een genrestuk, genaamd de Nederlandsche School, door j. beckett.
| |
[Kleynhens, (Jz.)]
KLEYNHENS, (Jz.) wordt door Immerzeel genoemd. - De eenige zekere bron, die hem heeft bekend gemaakt, is eene teekening naar zijn portret, door hem-zelven geschilderd, waaronder staat, dat hij bloem- en fruitschilder was, te Haarlem, geboren 1634, en overleden in 1701. Zie Van Eynden en Van der Willigen, I, bl. 81. Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij verwant was aan B. Cleynhens, te Haarlem, de bekende uitgever van de Wapenkaarten der Raden en Vroedschappen enz. dier stad.
| |
[Klinkhamer (Hendrik Abraham)]
KLINKHAMER (Hendrik Abraham) is reeds bij Immerzeel vermeld. Ik moet er verder bijvoegen, dat hij geene andere opleiding in de kunst heeft genoten, dan enkel eenig onderrigt, aan de, in der tijd bij de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen verbonden teekenschool. De verdere beoefening werd door hem als liefhebber, voor zoover zijne beroepsbezigheden, als Makelaar in tabak, dit toelieten, met ijver voortgezet. Het schilderen in olieverw heeft hij opgegeven en zich meer bij teekenen in waterverw bepaald. Het is dan ook dit vak, waarin de Heer klinkhamer bij uitnemendheid slaagt, en zijne meest bekende teekeningen zijn kopijen naar voorname schilderijen, uit de Oud-Hollandsche school, die door kenners als de beste kopijen in waterverw genoemd worden, en waarvoor hem belangrijke aanbiedingen zijn gedaan; doch hij heeft ze nog niet afgestaan, en zal dit ook ongaarne doen, dewijl ze hem gedeeltelijk het genoegen schenken, dat hem door de oorspronklijke schilderijen wordt verschaft. - Verder bezit deze kunstliefhebber eene niet onaanzienlijke Verzameling teekeningen van Nederlandsche meesters, en tevens eene kleine, doch goede Verzameling schilderijen. - Hij heeft ook de etskunst beproefd, en, voor zoo ver mij bekend is, twee stuks vervaardigd, waarvan het eerste geestig is behandeld, voorstellende: Een bevallig meisje staat een glas in te schenken voor een man, die bij eene tafel, onder een boom, zijn pijp zit aan te steken; verder een landschap, met boerenwoning enz., beteekend h.a.k. f. 1841; h. 197, br. 168 str. Ned. met de marge. - Een gezadeld paard, van ter zijde te zien, waarbij een zittende hond; in omtrek, de grond wit, idem h.a.k. 1841; h. 142, br. 200 str., heeft geen marge. - Na het overlijden van den eersten opzigter van 's Rijks Museum, mijn vriend den Heer gerrit lamberts, in 1850, werd de Heer klinkhamer, die reeds sedert 1836 de betrekking van tweeden opzigter had waargenomen, tot diens opvolger benoemd. In hetzelfde jaar is hij met Mejufvrouw Theresia Smaale in het huwelijk getreden.
| |
[Kloeck (Izaak Klaasz.)]
KLOECK (Izaak Klaasz.) wordt door Van Mander opgegeven als een verdienstlijk schilder en teekenaar van Leyden, die de kunst bij frans floris heeft geleerd.
| |
[Kloeting, (S.)]
KLOETING, (S.) een graveur en kunsthandelaar, die in de XVII. eeuw, te Delft, bloeide, doch van wien geene levensberigten zijn bekend. Zijn naam, of monogram, met bijvoeging van exc. vindt men op verschillende prenten van Vlaamsche meesters. Brulliot betwijfelt of kloeting wel heeft gegraveerd; doch Nagler
| |
| |
meldt dat dit door de prent naar n. pousin, Twee kinderen, waarvan het eene druiven eet, en het andere uit eene vaas drinkt, beteekend kloeting, sc. et exc. wordt bevestigd.
| |
[Klomp (Aelbert)]
KLOMP (Aelbert) staat bij Immerzeel geboekt. Ik moet hier doen opmerken, dat vele vreemde auteurs, en zelfs Nagler, melden, dat klomp welligt een leerling van paulus potter is geweest; doch zijne werken voeren de jaarmerken van 1602 tot 1632, zoodat hij de schilderijen van potter-zelven niet heeft kunnen navolgen, dewijl deze eerst in 1625 geboren werd. - Van Eynden en Van der Willigen, - Aanhangsel. - bl. 110, geven bepaaldelijk de jaartallen op van 1602 en 1603, voorkomende op twee fraaije schilderijen van klomp, die in het bezit van den laatstgemelde waren, en welke mon voor de beste zijner werken hield. Hieruit zou men kunnen afleiden, dat onze aelbert omstreeks 1580 moet geboren zijn.
| |
[Klomp, (P. van)]
KLOMP, (P. van) een landschapschilder, van wien geene levensberigten bekend zijn, zegt Nagler, doch dat, in de 1801 verspreide Galerij Stenglin, een Landschap met beesten van zijne hand was. Zou dit stuk niet tot de werken van aelbert klomp behooren?
| |
[Klooker, of Kloeckner. (David)]
KLOOKER, of KLOECKNER. (David) De eerste naam komt voor onder de afbeelding, in prent, van Carolus, Koning van Zweden; de tweede is volgens Fiorillo. - Hoewel te Hamburg, in 1629, geboren, en Legatie-Secretaris der Zweedsche Ambassade bij den Munsterschen Vredebandel, heeft hij echter de kunst, te Amsterdam, in de school van georg jacobs, geleerd, door welke verkregen bekwaamheden en verdere diensten, hij, te Stokholm, in den Adelstand werd verheven, waar hij ook in 1699 overleden is. - Met bewondering worden vele van zijne kunstwerken in het Koninklijk paleis Drottningholm, beschouwd. - Het aandeel van Nederland in zijne verkregen kunstverdienste, doet mij hem hier ter herinnering boeken. - Zijn portret is in de Galerij te Florence, bij de aldaar afzonderlijk bestaande Verzameling van beroemde kunstenaars-portretten aanwezig.
| |
[Klopper (J.)]
KLOPPER (J.) is een plaatsnijder geweest, die, omstreeks 1700, bloeide. Als proeve van een zijner werken kan men bijbrengen het portret van Petiscus, lector te Utrecht, voorkomende in diens Werk: Lexicon Antiquitatum Romanarum.
| |
[Klotz. (Valentyn) Zie Clots. (Valentyn)]
KLOTZ. (Valentyn) Zie CLOTS. (Valentyn)
| |
[Knehes, (Pet.)]
KNEHES, (Pet.) is mij niet anders bekend, dan door een portret in 4o. van Christianus Godefridus Carisius, Med. Doct. etc., door hem, te Amsterdam, in 1704, in mezzo-tint bewerkt. - Ik geef hem hier eene plaats, dewijl ik hem nergens elders geboekt vind. - Zijn werk behoort tot het middelmatige in deze kunst.
| |
[Kneller. (Godfried)]
KNELLER. (Godfried) Hoewel deze portretschilder, die eerst het historisch vak beoefende, in 1648, te Lubeck, in Holslein, werd geboren, moet ik zijner hier toch met eenige woorden gedenken, omdat zijn talent zich in ons land ontwikkeld heeft. Houbraken heeft ook die meening gedeeld en hem als zoodanig in zijn Werk opgenomen. Hij mogt de kweekende en betooverende hand van rembrandt, en daarna ook nog die van zijn grooten leerling ferdinand bol, tot zijne leiding en vorming hebben. Zóó toegerust, heeft hij verder, ter beoefening van het groote historie-vak, eenigen tijd in Italië vertoefd, doch het was de tijd niet meer, om uitvoerige tafereelen zoo maar terstond met gemak te kunnen plaatsen, waardoor hij tot het portretteren overging, en nu naar het land trok, dat voor dit kunstvak een Peru was, te weten Engeland, waar velen, sedert eeuwen wegens hun Vlaamsch en Hollandsch talent, vorstlijk beloond werden, en zoo als van dyck en lely nog kort te voren hadden ondervonden. Hier werd hem, na het vertoonen van een Familie-tafereel, door den Hertog van Mommouth een
| |
| |
dergelijk besteld, dat de wagen is geworden, waarmeê hij het Paleis des Konings binnenreed. De fortuin begunstigde hem nu van alle kanten, en zelfs Koning Willem III., die hem tot Ridder sloeg, zond hem naar Holland, om de portretten der vreemde plenipotentiarissen op den Vredehandel te Rijswijk voor hem te schilderen. - Ik heb veel van zijne hand in Engeland gezien, en ben meermalen misleid geworden, meenende werk van van dyck te zien; - trouwens veel stukken van diens laatsten tijd, zijn zeer vlug afgemaakt, zoodat kneller portretten heeft vervaardigd, die werklijk tot de hoogte van van dycks kunst zijn gestegen. - Hij is den 18. November, 1723, te Londen, overleden. - Zijn portret berust in de Galerij te Florence. Voorts gaan er een aantal in prent van hem uit, waarvan, onder anderen, wel het voornaamste is, een zeer groot, door hemzelven geschilderd, en door j. beckett, in 1685, in zwarte kunst gegraveerd, in plano, oud zijnde 37 jaar, en dat een schoon man voorstelt. - Er zijn meer dan 300 stuks portretten naar zijne schilderijen gegraveerd, zegt Nagler. - Hieruit blijkt, dat zijn niet onaardig gezegde, door hem-zelven in toepassing werd gebragt, namelijk: ‘De Historie schilders maken de Dooden levendig, en zy zelfs leven eerst wanneer zij dood zijn: maar ik schilder de levenden, en bedien my van hun gunst.’ Zie Houbraken, III, 234.
| |
[Knibberch, (François de)]
KNIBBERCH, (François de) de Jonge, wordt verkeerdelijk bij Immerzeel en andere auteurs knibergen, en zonder doopnaam, genoemd. Uit de hieronder volgende autentieke acte, leeren wij zijn voornaam kennen, en mogen een blik werpen in het kunstenaars-leven van dien tijd, vooral bij het bezoeken van Italië, zoo als onze knibberch aldaar bij een Utrechtsch schilder, tot opleiding in de kunst, door zijne familie, - want hij schijnt toen een wees te zijn geweest - was besteld, doch door wien hij meer als huisknecht, dan als leerling in de kunst gebruikt werd. Dit schijnt ter ooren van zijne aanzienlijke familie te zijn gekomen, die hiervan eene openbare notariële acte hebben doen opmaken, luidende als volgt: ‘Op huyden den eersten dach van April Ao. XVIc vyfthien, olden style, compareerde voor my Claes Verduyn, notaris publyck by den hove van Utrecht geadmitteert, ende voor ondergenomineerde getuygen, d' eersame personen thyman van galen, oudt omtrent XXIIII jaren, ende heinrick ter brugghen, out omtrent XXV jaren, beyde schilders, woonende binnen der stadt Utrecht, daertoe vermaent zynde, omme der waerheyt getuychenis te geven, ten versoucke ende instantie van Lodewijck de Knibberch, notaris publyck, residerende in 's Gravenhage, als oom ende voocht van fransgen de knibberch, filius Franchois, ende verclaren syl. comparanten, by haerl. mannen waerheyt ende ziel ende zalicheyt, warachtich te wesen, dat zyl. ettelicke jaren in Italien heurlieder conste geexerceert hebben, dan verleden somer Ao. XVIc veerthien bynnen der stadt Milanen in Lombardien geweest ende aldaer gevonden hebben michiel van den zande, oick schilder, die aldaer voer eenen jongen by hem hadde, den voergen. fransgen knibberch, ende dat hy met den selven aldaer qualycken handelde, hem zeer qualicken liet gecleet gaen; verclarende vorders, dat zy den voorn. fransgen nooyt by den voorn. michiel hebben zien werken, dan wel om hem te dienen, mede dat denselven jongen gewrocht heeft op zyn zelven om de coste by eenen hoochduytschen schilder sr. pauly aldaar tot Milanen, die eene Italiaense vrouwe hadde; daerby den voorn. thyman van galen noch verclaerde, dat hy wel weet denselven jongen hem, michiel noch gedient te hebben, doen hy by den heere grave, Don Francisco Doro wrochte, ende met denselven jongen zeer qualicken handelde, zulks dat den voorsz. jongen hem deposant diewyls geclaecht heeft van dat hy, michiel, hem qualicken onder- | |
| |
houden wilde, jae zulcx, dat hy, jongen, genootsaeckt is geweest van hem te scheyden ende afscheyt te nemen, daerna hy comparant de acte van afscheyt mede geteyckent heeft, berustende onder den voorn. michiel, ende dit terwylen den voorn. fransgen by den voorn. hoochduytschen meester over jaer ende dach gewrocht heeft op zyn zelven. Vorder verclaren zy comparanten gelyckelycken, mede wel verstaen te hebben, dat denselven jongen by eenen zekeren edelman gearbeyt hebbende, zoe veel verdient hadde, dat hy een mantel daermede cofte, welcken mantel hy daerna geleent heeft aen eenen Nicolaes de Dubbelde, van Amsterdam, die een reys naer Venetien heeft gedaen, ende dat den voorn. jongen als noch denselven mantel niet weder en heeft, verclarende vorders, dat zyl. in den nazomer 1614 naer dese Nederlanden reysende, ende in haerl. geselschap hebbende den voorn. michiel van den zande, die met hemluyden versouck den voers. fransgen beweecht hebbende, om mede off te comen, 'twelck geschiedende, bevonden hebben denzelven frans zeer qualicken gecleet te zyn, als toen zonder mantel, veeltyts die maele van den voersz. michiel dragende, ende zoe te voet hemluyden volchde, willende hy michiel den voorn. jongen nauwelyck de cost geven, 'twelck heml. comparanten verdroot, ende syn alsoe tsamen gecomen tot in Zwitserlandt, in 't geberchte van Gottert, alwaer sy luyden deur sekere questie, die sy met den voorn. michiel vercregen, van den anderen gescheyden ende omtrent voor Bamisse lestleden thuys gecomen zyn. Anders en wisten sy lieden comparanten van dese zaecken nyet meer te deposeren, presenterende al 't gunt voersz. is, met solemneelen eede te stercken, des versocht synde, ende consenteerende hier van gemaeckt te worden acte in forma. Aldus gepasseert binnen de stadt Uytrecht, ten huyse, etc., ende ter presentie van Gillis Paewaert ende Cornelis de Beer, als geloofwaerdige getuygen hiertoe versocht, die dese mette comparanten hebben onderteyckent op daghe ende jaere voersz. Zie Berigten van het Hist. Gezelschap te Utrecht, I. deel, 1846, bl. 133, waarbij Dodt tevens in eene Noot zegt, dat de genoemde lodewyk de knibberch zwager was van 's Lands agent in Duitschland, Fieter Cornelisz. van Brederode, en Adriaen de Knibberch, secretaris van 's Lands Ambassadeur in Engeland. - Zijne werken komen zelden voor, en schijnen op de plaats-zelve, waarvoor zij geschilderd zijn, alleen nog te bestaan. - In den Catalogus van Hoet, I, bl. 252, vind ik een Landschap, op bl. 402 een Waterval, door knibbergen, vermeld, en op bl. 306 een fraai Landschap door knibber, dat wel van denzelfde zijn zal. Ik heb eene schilderij, zeker, van zijn kapitaalste en beste werk, schoon gemaakt, die stout en meesterlijk behandeld, en fraai met beelden gestoffeerd was. Zij berust op het kasteel Zuilen, te Zuilen, bij Utrecht.
| |
[Knibbergen. (Catharina)]
KNIBBERGEN. (Catharina) Pieter Terwesten meldt, in zijn Ms., betreklijk deze kunstenares het volgende: ‘Zoo het schynt heeft deze zich bezig gehouden met het schilderen van Landschapjes, terwyl Ao. 1660, een door haar geschilderd landschapje ter Confrerie-kamer te 's Hage bekend is geweest.’ Zij is, waarschijnlijk, verwant aan françois knibberch, den vermaarden landschapschilder, en zou eene dochter van hem kunnen geweest zijn, al is er eenig verschil in den naam. - In 1656 vind ik haar, als landschapschilderesse, in de Confrerie-kamer van Pictura, te 's Hage, ingeschreven.
| |
[Knibergen. (....) Zie bij Immerzeel en bij mij op Knibberch, (François de)]
KNIBERGEN. (....) Zie bij Immerzeel en bij mij op KNIBBERCH, (François de) de Jonge.
| |
[Knipper, (Hans)]
KNIPPER, (Hans) schilder van Antwerpen, kwam in 1578 naar Koppenhagen, waar hij, op last van koning. Frederik II., afbeeldingen en cartons schilderde, die den tapijtwerkers, te Arras, tot voorbeeld moesten dienen. De daarnaar ver- | |
| |
vaardigde tapijten werden in de groote zalen van Kroonenburg opgehangen, en stellen drie Deensche koningen voor. Genoemde vorst verschafte onzen kunstenaar op onderscheiden wijze werk; ook de kamertapijten, op het slot Frederiksburg, zijn vervaardigd naar zijne cartons. Hij maakte teekeningen voor ornamenten en schilderde voor Tycho Brahe, in 1586, landschappen. - Deze geleerde noemt hem Pictor regius Coronaeburgensis. Zie Nagler.
| |
[Knip, (Hendrik Johannes)]
KNIP, (Hendrik Johannes) zoon en leerling van den bij Immerzeel vermelden marten derk knip, werd den 20. April, 1819, te 's Hertogenbosch geboren en reeds vroegtijdig, door zijn vader, voor de kunst opgeleid. Even als deze heeft hij zich uitsluitend toegelegd op het schilderen in dekverwen, waarvan hij eene hem geheel eigenaardige behandeling heeft weten te vormen, en waardoor zich zijne voortbrengselen zóó geheel en zóó voordeelig van alle andere produkten van dien aard onderscheiden hebben, welke men somtijds van andere meesters aantreft. Naar de vele werken te oordeelen, welke wij aan zijn vruchtbaar penseel te danken hebben, schijnt hij van Italië en Zwitserland, doch voornaamlijk van het laatste, eene bijzondere studie te hebben gemaakt, en weet hij de trotsche berg- en sneeuwgezigten dezer streken zoodanig terug te geven, dat daarvoor dikwijls de olieverf moet wijken. Voegt men daarbij de losheid van compositie, de juistheid van teekening en bevallige stoffering, waardoor zich zijn werk onderscheidt, dan kan het ook geen verwondering wekken, dat ze zoo algemeen gezocht zijn, en dat zooveel eigenaars van buitenplaatsen, sloten en kasteelen, zich van zijn penseel bediend hebben, om, vóórdat de tand des tijds die gebouwen sloopt, ze aan de vergetelheid te ontrukken. - Deze kunstenaar is thans - 1858 - tijdelijk, te Brussel gevestigd.
| |
[Knip. (Henriette) Zie bij Immerzeel en bij mij op Ronner. (Mevrouw Henriette)]
KNIP. (Henriette) Zie bij Immerzeel en bij mij op RONNER. (Mevrouw Henriette)
| |
[Knip (Josephus Augustus)]
KNIP (Josephus Augustus) is naar waarde door Immerzeel, tot aan zijn ongelukkigen staat van blindheid, vermeld. Allen, die den eenvoudigen, achtenswaardigen, ijverigen kunstenaar hebben gekend, deelden in eene smart, die ook voor de kunst zoo nadeelig was. Hij is te Berlicum, bij 's Hertogenbosch, den 1. October, 1847, overleden.
| |
[Knip. (Marten Derk)]
KNIP. (Marten Derk) Bij het artikel, door Immerzeel gegeven, moet ik alleen voegen, dat deze verdienstlijke kunstenaar, in het jaar 1845, te Vucht, bij 's Hertogenbosch, overleden is.
| |
[Knip, (Nicolaas Frederik)]
KNIP, (Nicolaas Frederik) jongste zoon van den vader van dien naam, door Immerzeel vermeld, heeft mede de schilderkunst beoefend, doch is in 1821 reeds overleden.
| |
[Knoll (François Cornelis)]
KNOLL (François Cornelis) was, zoo ik het wèl heb, een Rotterdammer, en is, op middelbaren leeftijd, in 1838, te Utrecht, overleden. De handel was zijn middel van bestaan, en hij beoefende de kunst als uitspanning, waarin hij het, met een onvermoeiden ijver en een zeldzaam geduld, tot eene buitengewone hoogte heeft gebragt. Al de voorwerpen, zoowel doode vogelen, als ander wild, welke hij in zijne schilderijen en teekeningen aanbragt, werden getrouw naar de natuur gevolgd, waarvan ik Stillevens heb gezien, die zeer natuurlijk, malsch en zuiver van kleur waren. - Hij was een ijverig werkzaam lid van het Teekengenootschap Kunstliefde, te Utrecht, welk lidmaatschap hij reeds sedert 1807 bekleedde. - Op de Tentoonstelling van 1824, had hij het volgende stukje geleverd: Het inwendige van eene schuur, met allerlei soort van eigenaardigheden, die als een rommel in zoodanige plaats aanwezig zijn, hetgeen zoo uitvoerig en malsch gepenseeld was, dat men zich verwonderde, een zoo deugdelijken ouden schilder- | |
| |
trant weder te zien herleven. Met veel moeite heeft een voornaam liefhebber, de Heer A. de Haas, het door mijne tusschenkomst, voor ƒ600 verkregen, uit wiens nalatenschap het overging in het kabinet van Jonkhr. Six van Hillegom. - Bij den Procureur-generaal van het Provinciaal-geregtshof, te Utrecht, den Heer Mr. B.C. Visscher, die met zijne eenige dochter gehuwd is, wordt een aantal zijner fraaije kunstwerken bewaard. - De nagelaten oude kunst en andere liefhebberijen, zijn, na zijn overlijden, den 23. October, 1840, te Utrecht, verkocht, en hebben de som van nagenoeg ƒ2000 opgebragt. - Ik bezit in mijne verzameling eenige geschilderde studiën van doode vogelen, bloemkoolen en andere groenten, als ook geteekende studiën van visschen, hondjes enz., welke men miniatuurwerk mag heeten, en die van zijn talent getuigen. - Daar hij weinig op Tentoonstellingen zond, schijnt hij aan Immerzeel ontsnapt te zijn.
| |
[Knoop (J.H.)]
KNOOP (J.H.) is bij Immerzeel vermeld. Nagler noemt, bij vergissing, als leermeesters van knoop, de beide van bree's; dit moet zijn barthlomeus en pieter barbiers, pz. - Zie Van Eynden en Van der Willigen, III. Deel.
| |
[Knupfer, (Nicolaes)]
KNUPFER, (Nicolaes) en niet knufter, zoo als Immerzeel heeft geboekt. Ik voeg er nog bij, dat hij, te Leipzig, in 1603, geboren, en in 1660 overleden is. Hij heeft lang te 's Hage gewoond, waar hij zeer veel aanmoediging genoot. Als een zijner voornaamste werken staat vermeld: ‘Eene offerhande aan de Fortuin, dewelke op bevel van de Goden door Merkurius naar den Hemel wordt getrokken. Dit is een zeer schoon stuk, deftig in zyn bywerk, gansch aardig den voorleden Actietydt met deszelfs uitkomst verbeeldende; zynde zeer opmerkelyk en vol gewoel, door knupfer; hoog 1 vt. 5 d., br. 1 vt. 9 d.’ Zie Catalogus der Verkooping van Jaques Meyer, Rotterdam, 1722, waar het, in dien flaauwen tijd, de som van ƒ556 opbragt, en welk stuk later het kabinet van wijlen den griffier Fagel, te 's Hage, versierd heeft. - Zijne afbeelding, door hem-zelven geschilderd, en door p. de jode gegraveerd, komt voor in het Gulden Cabinet van De Bie.
| |
[Knyf. (Jacob)]
KNYF. (Jacob) Houbraken meldt in het levensberigt van jan gotlief glauber, geboren 1656, dat hij nog maar 15 jaren oud was, toen hij met zijn broeder naar Parijs vertrok. ‘Hy werd van zyn broeder (die verder naar Lion vertrok) besteld by een konstschilder jacob knyf genaamt, een Haarlemmer van geboorte, die meest gezichten van gebouwen en zeehavens, met kleine beeldjes (heel aangenaam voor het gezicht) schilderde. Doch als deze jacob knyf gelegenheid kreeg, om voor een graaf buiten Parijs eenige maanden te schilderen, en de waart, door dit lang wegblyven bekommert was voor zyn betaling, wilde hy den jongeling niet langer de kost geven. Hierdoor vond hy zich genoodzaakt, zich naar zyn broeder te Lion te begeven enz.’ - Dit berigt is zeer aanneemlijk, dewijl Houbraken een tijdgenoot van glauber was, en alzoo, mijns inziens, de bedenking van Nagler (die zijn artikel over jacob knyf alleen uit Descamps heeft overgenomen, en zeker gelooft, dat jacob en wouter knyf, één-en-dezelfde persoon is) geen grond heeft.
| |
[Knyf. (Wouter)]
KNYF. (Wouter) Op de buitengewone Tentoonstelling (die, wegens de duurte van het veldgewas, in 1845, ten voordeele der armen van de stad Amsterdam werd gehouden, en geheel uit oude kunststukken van voorname meesters werd zaamgesteld, dewijl alle Regenten van Gods- en Gasthuizen en andere openbare Gestichten, de daar berustende schilderijen hadden verstrekt, en welke verzameling verder nog door eenige kapitale stukken uit beroemde kabinetten werd aangevuld) was er ook een van dezen meester, hetgeen wel tot de zeldzaamste behoorde, fiks geschilderd, voorstellende De poort en het slot van de stad IJsselstein. In
| |
| |
den Catalogus komen, tot aanduiding van den inzender, alleen de letters N.N. voor. - Het is te bejammeren, dat men den naam des bezitters er niet heeft bijgevoegd, want dit behoorde voor de geschiedenis van het Vaderland en in het belang der kunststukken-zelve te zijn geschied, als zijnde relieken, die ons den toestand dier steden herinneren, nu ontmanteld, en wier poorten en kasteelen zijn gesloopt. - Nog ééne schilderij van dezen meester is mij voorgekomen, in den Catalogus eener verkooping, gehouden te Amsterdam, 20 April, 1695, onder Nr. 87: De stad Antwerpen van wouter knyf. - Waarschijnlijk, heeft hij, in de tweede helft der XVII. eenw, de kunst uit liefhebberij beoefend. - Van Eynden en Van der Willigen melden, ‘dat hij een tijdgenoot van jac. de bray geweest moet zijn, dewijl deze zijn portret schilderde. Op de teekening naar dat portret vindt men, dat knyf een schilder van Haarlem was, en aldaar in het Gild kwam in 1641. Hij moet destijds nog jong geweest zijn, want in 1675 werd dit portret geschilderd, en hij scheen toen een man van 50 jaar.’ In een nader berigt, in het Aanhangsel op dit Werk, ‘was knyf in 1675, knecht van St. Lucas-gild, te Haarlem, en komt als zoodanig voor in een Gildestuk, waarop de portretten van de bray's en andere zijn geschilderd. Dit stuk is, inderdaad, fraai, en werd door den Heer w. hendriks bij de vernietiging van bovengenoemd Gild, gekocht; hij maakte daarnaar eene fraaije teekening, waar hij achter op de aanteekening schreef, die bij de schilderij behoorde. Haar weder verkocht hebbende, werd zij op 's Rijks Museum, te Amsterdam, geplaatst,’ waar zij op naam van de bray bekend staat.
| |
[Knyff (Gysbert)]
KNYFF (Gysbert) bloeide in het midden der XVI. eeuw, te Utrecht, en was een graveur in staal, dien men destijds een Messesteecker noemde en van zegelof stempelsnijder onderscheidde, want iedereen had toen zijn Knijf - zakmes - dat, tot bewijs van eigendom, met wapens, met devisen, of met den naam was versierd. In dien geest, heeft hij de volgende werkzaamheden verrigt: ‘Item gysbert knyff, messesteecker, betaelt 8 sc. 9 penn. wt sake hy in September op vyff deser stadt beckens in 't midden gesteecken heeft deser stadts wapens, ende daeronder 't woort Utrecht. Noch heeft hy op vyff speytsen desgelycx als voren gesteken die stadts wapens, ende daeronder Utrecht.’ Kameraars-rekening van Utrecht, 1551, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Kobell, Junior. (Hendrik)]
KOBELL, Junior. (Hendrik) Bij het artikel, door Immerzeel gegeven, voeg ik nog, dat hij, in 1774, gehuwd is met Mejufvr. Deter, dochter van een jeneverstoker te Delfshaven, bij wie hij twee zonen verwekte; een hunner, jan, werd de beroemde dierenschilder. Hij kwam, helaas! ongelukkig om in den bloei van zijn leven: door eene heete koorts aangegrepen en ijlhoofdig geworden, wist hij zijne oppassers te ontsnappen, sprong uit het venster eener bovenkamer, in de straat, waar hij te Rotterdam woonde, en overleed aan de gevolgen den 2. Augustus, 1782. - Zijne echtgenoot was eenigen tijd vóór hem overleden, en dus werden de beide kinderen weezen. Zie Van Eynden en Van der Willigen. - Verder is het ook zeer noodig, de beschrijving van zijne fraaije etswerken er bij te voegen, te meer, daar hij die bij tusschenpozen, voor uitspanning, heeft vervaardigd, en ze niet in den handel verschenen zijn. Zij bevinden zich meerendeels in mijn bezit, en zijn de volgende, als: Eene boerenstelling, met geboomte, aan eene rivier gelegen, waarop eenige schepen. Bij de rivier staan ettelijke figuren, en op den voorgrond kippen, een haan enz., in fo. oblong. Op mijn exemplaar is door hem, met pen en inkt, in de lucht geschreven: hendk kobell Junior. 1768. Nr. 1. De gewone drukken zijn alzoo beteekend. Deze plaat heeft hij tot Een maanlicht veranderd, en de kippen en haan weggeveegd; de beteekening is daardoor ver- | |
| |
dwenen. - Een zittende en een staande boer, op eene binnenplaats, tusschen overblijfsels van gebouwen, beteekend h. kobell Nr. 2. - Het binnenste van een legerkamp; op den voorgrond soldaten en twee gezadelde paarden, waarbij een heer, die zijn paard den voêrbak laat voorzetten, bij eene schuur, aan het zeestrand gelegen enz., beteekend langendyk et kobell f. 1777, Per experimentum, waaronder: Agitando citius quam vento contrario, in 12o. oblong, een zeer fraai prentje. - Gezigt op eene aan zee gelegen stad; links ziet men een havendam, die zich regts uitstrekt; h. kobell Junior sc. 1755. Dit jaar is stellig eene vergissing, zoo als ook Nagler, teregt, aanvoert dat zulks in het kabinet Paignon Dijonval, door Benard, op bl. 93, Nr. 2475, aldus beschreven staat. Ik heb dat prentje niet gezien. - Een Zeegezigt, beteekend: Plures piscabimur, zeer kl. prentje. - Een Zeestrand; links aan de kust een kerktoren, h. kobell Experim. f. 1777, in 12o. - Een Zeestrand; regts een bemande boot. Delige Laborem. 1774, in 12o. - Vischhandelaars aan het zeestrand; kobell f. 1777, zeer klein prentje, met E lucro damnum er onder, zegt Nagler, doch dit is eene vergissing; deze woorden staan onder een idem, wat grooter, doch door hem niet vermeld. - Eene scheepmakerij; op den voorgrond twee visschers en een hond, h. kobell Jr. Experiment. fraaije ets. - Een schip met hoog boord, en andere vaartuigen in een zeeboezem gelegen; in het midden, links, windmolens; in den rand staat: Hooft van de Krap, en 't Molle Gat. h. kobell, kl. fo. De eerste staat is vóór den naam van A. Walpot's adres. - Een zeeschip; op het voorboord een boer, met een zwaar beladen mand, waarbij eene vrouw; kobell f. 1778, kl. fo. oblong. - Eene stille zee, waarop een schip met vier matrozen; links eene visschersboot met vier personen, en op den achtergrond een klein dorp; regts, eenige kleine vaartuigen op zee; beteekend h.k. 1765, dat toch wel zijn werk zal aanduiden, zegt Nagler, kl. fo. oblong. - Dat hij en dirk langendyk - Zie aldaar. - te zamen eenige prenten hebben geëtst, mag ik betwijfelen.
| |
[Kobell, (Jan)]
KOBELL, (Jan) oom van den beroemden dierenschilder van dien naam, is bij Immerzeel vermeld. - Ik wil hier eenige van zijne werken opgeven, welke hij geheel heeft vervaardigd, als, met het volgende onderschrift: Het nemen der Engelsche paketboot van Kapt. Fleyn, van Hellevoetsluis na Harwich, door de Zirikzeese Kaper, de Goede Verwachting, Kapt. J.W. Sextroh, op den 28 Octob. Ao. 1782. Opgedragen aan de Edl. Heeren Reeders der voorn. Caper. Door hun Edl. D.W. Dienaar j. kobell; beteekend j. kobell del. et sculp. in kl. fo. in de breedte. - De Zeeslag door Zoutman en Kinsbergen, op den Engelschen Admiraal Parker behaald, waaronder een achtregelig hollandsch vers van J.L.F.v.B. in fo. enz. - Ook heeft hij portretten van eenige Vaderlandsche en andere mannen, uit het jaar 1787, in pointeer-manier gegraveerd, in ovalen gevat, als: Mr. M. van Toulon, naar smit. - Jacob Necker, naar j.f. duplesses, waarbij staat kobell, fecit Gouda, zoodat hij toen aldaar woonde. - Minder fraai is het portret van Mozes Mendelszoon, in ovaal, waaronder een vierregelig hollandsch vers van G. Brender à Brandis, in 8o., naar anton graff pinx. - Verder twee prenten naar oude schilderijen, voorstellingen uit het leven van Hertog Philips van Bourgondië enz., te vinden in de Nalezingen van Van Wyn op Wagenaar. - Zie op JANSZ. (Symon) - Om alle misverstand voor te komen, is het hier de plaats, te melden, dat Le Blanc het monogram van den beroemden beestenschilder j.k., zijnde dat van zijn oom van dien naam - Zie aldaar. - aan hem toekent. Op geen zijner werken heb ik deze letters zaamgehecht gevonden, en ze behooren alleen op de geëtste prenten van zijn oom te huis.
| |
[Kobell, Jr. (Jan)]
KOBELL, Jr. (Jan) Ik heb het noodig geoordeeld, bij het artikel op dezen naam,
| |
| |
door Immerzeel gegeven, te voegen, dat deze jan, een zoon is van jan kobell, den graveur, en een neef van den beroemden dierenschilder jan kobell, wiens vader was hendrik kobell, Junior.
| |
[Kobell. (Jan)]
KOBELL. (Jan) Zoo er eenig kunstenaar in Europa geweest is, die, in het begin dezer eeuw, het kwijnende kunstlicht weder helder heeft doen schijnen, dan was het, voorzeker, de alom bekende landschap- en dierenschilder jan kobell. Hij, die zich door zijn opmerkzamen geest, reeds in den aanvang zijner studiën, de natuur tot voorbeeld stelde voor wat hij wilde voorstellen, zooals hij wist, dat paulus potter gedaan had, ging dagelijks landwaarts, om alles, als het ware, in miniatuur af te teekenen, en was daarin onvermoeid, zoodat hij zijne tafereelen, om het zoo uit te drukken, op de plaats-zelve vervaardigde, en daardoor de technische leiding, welke hij van zijn meester in de kunst ontving, niet als grondslag voor zijne studiën aannam, te minder, omdat deze zijne werken steeds onder dak vervaardigde, als zijnde die een behangselschilder. - Er is al weêr verschil van meening wegens zijne geboorteplaats ontstaan. Van Eynden en Van der Willigen, zijne tijdgenooten, zeggen: geboren te Utrecht, in 1792, op grond, dat hij aldaar in het Oud R.K. Weeshuis is opgevoed; dit heeft dan ook eenigen grond. Doch Immerzeel antwoordt daarop: ‘te Rotterdam, en niet te Utrecht, zooals de Heeren Van Eynden en Van der Willigen meenen; doch hij werd op zijn twaalfde of dertiende jaar in het Janseniste kinder- of weeshuis in laatstgenoemde stad door zijne voogden besteed.’ - Hiervan is het gevolg geweest, dat men bij alle auteurs een dier beide steden voor zijne geboorteplaats vind opgegeven. - Nu mag ik wel vragen, wat heeft Immerzeel beslist? Niets! hij heeft alleen zijne meening geopperd, omdat zijn vader, zoo hij vooronderstelde, een Rotterdammer was, en de zoon dus natuurlijk daar geboren werd. - Zooals het dáár door genoemde auteurs geschreven staat, hebben zij beiden, tot hiertoe gelijk. Ik heb mij echter tot taak gesteld, om, zooveel mogelijk, door oorspronklijke bewijzen, het een of ander verschil op te helderen, en vond daartoe de meeste bereidwilligheid bij een der Regenten van gemeld gesticht, den Hoogleeraar S. Karsten, die mij, door authentieke bewijzen, in staat stelde, het pleit geheel anders te kunnen beslissen. In het Stamboek en de Notulen van het Oud R.K. Weeshuis, te Utrecht, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Den 2. September, 1790, is in het huis gekomen johannes kobell, geboortig van Delfshaven, oud elf jaar. Besteed bij w. van der wal, Mr. schilder, voor den tijd van 4 achtereenvolgende jaren, aanvang nemende den 5. Oetober, 1790, en zullende expireren den 4. October 1794.’ (Uit de rekening van 1795 blijkt, dat nog voor leergeld betaald is ƒ36). ‘Den 7. Januarij 1801 heeft zich gesisteerd de jongeling jan kobell, teneinde deszelfs ontslag uit het kinderhuis te obtineren, bedankende wijders voor alle genoten weldaden, bijzonder met relatie tot deszelfs opvoeding enz. Zoo is dan ook met de gewone vermaningen en zegenwenschen aan hem zijn ontslag uit het kinderhuis geaccordeerd.’ - Hieruit blijkt, dat jan kobell, in het jaar 1779, te Delfshaven is geboren; dus niet in 1782, zooals algemeen vermeld staat, en dat hij alzoo bij zijn overlijden, op den 23. September, 1814 den ouderdom van 35 jaren had bereikt. Verder is mij uit Delfshaven berigt, ‘dat in de archiven aldaar geen vroegere geschriften der Oud-R. Cath.-kerk, dan van 1792, gevonden worden; dat de naam van kobell bij bejaarde personen aldaar niet onbekend is, en dat, tijdens diens geboorte, de kinderen uit die kerk geboren in het naburig Rotterdam ten doop werden gebragt.’ - Dewijl het bekend is, dat zijn vader, hendrik kobell, Junior, - Zie aldaar. - met Mejufvrouw Deter, de dochter van een jeneverstoker, te Delfshaven, was gehuwd, zal deze in de eerste
| |
| |
jaren van zijn huwelijk aldaar gewoond, en zich later, om zijn kunstbedrijf voordeeliger uit te oefenen, te Rotterdam gevestigd hebben, waar hij ook overleden is. Bij gevolg heeft onze jan zijne eerste jeugd, tot aan zijn elfde jaar, onder de kunstleiding van en bij zijn vader doorgebragt. - Al verder is mij door zijn laatsten leerling, den Heer c. steffelaar, voornaam kunstschilder, woonachtig buiten Haarlem, berigt: ‘dat jan kobell, in 1813 (?), te Amsterdam, in kennis kwam met eene jonge jufvrouw, dochter van een koopvaardij-kapitein, met name Truitje Stoete, zuster van den tegenwoordigen tooneelspeler, den Heer Stoete, welke eene meisjesschool hield. Spoedig daarop werd het huwelijk aldaar voltrokken, hetwelk voor kobell een bron werd van huisselijke zorgen, die op zijn gemoedstoestand en talent nadeelig werkten. Kort daarop begaf hij zich met eenige schilderijen naar Londen, doch schrikte, door zijne hooge eischen, de koopers af. Overmatig gebruik van geestrijk vocht leidde hem tot alle dwaasheden, wier uitslag is geweest, dat hij eerst in het verbeterhuis bij de Weteringpoort en vandaar naar het Buitengasthuis vervoerd is geworden, alwaar hij den 23. September, 1814, overleden, en op den 28. dier maand, onder begeleiding van een groot aantal kunstenaars, in de Nieuwe kerk, te Amsterdam, begraven is.’ - In de Amsterdamsche Courant van den 24. September, 1814, leest men de volgende aankondiging; ‘Heden den 23. September overleed de heer johannes kobell, lid van het Hollandsch Instituut van Konsten en Wetenschappen en voornaam kunstschilder; hij volgde in zijne landschappen en beesten den vermaarden potter na, en verwierf zich door eene naauwkeurige teekening, natuurlijke voorstellingen en uitmuntende penseelbehandeling te regt den algemeenen roem van een voortreffelijk kunstenaar.’ - In later tijd heeft de gewezen Koning van Holland, Lodewyk Napoleon, met lof van jan kobell - dien Z.M., tijdens haar verblijf te Utrecht, had leeren kennen - gesproken, in een Roman, door dien Vorst geschreven, onder den titel van: Marie ou les peines de l'amour, Paris, 1800. Hiervan bestaat ook eene Nederduitsche vertaling. Dit werk is te Parijs, in 1814, nogmaals uitgegeven onder den titel van Marie, ou les Hollandaises, 3 vol. 12o. - Genoemde Vorst had hem tot lid van het Instituut benoemd, en hem belast met de vervaardiging van Twee schilderyen, die thans op het Paviljoen, te Haarlem, aanwezig zijn, en waarvoor hij eene som van ƒ3000 ontving. - Ziedaar eenige geschiedkundige bijdragen over een Nederlandsch kunstenaar, wiens naam, door zijne werken, als zoovele gedenkteekenen tot roem van zijn geboortegrond zal verstrekken. Op de plaats zijner opvoeding heeft hij vaste gedenkstukken nagelaten, namelijk, in de Regentenkamer van het gemelde Weeshuis de behangsels, geschilderd met landschappen en vee, en beteekend j. kobel, ook met kobell pinx. 1795. Dit is dus werk van een jongeling, en wel op een leeftijd van 16 jaren, tijdens hij nog in het Weeshuis werd verpleegd, en daardoor heeft hij op erkentlijke wijze, zijne dankbaarheid reeds aan Heeren Regenten betoond, die in de toekomst met welgevallen zullen staren op de gedenkstukken, die hen omringen, en zich herinneren, dat onder hunne vaderlijke zorgen, in hun gesticht, iemand is gevormd, die zich door zijn talent een Europeschen roem verworven heeft. - De man, dien men als hoofdbeschermer, bij de ontwikkeling van kobell's talent, beschouwen moet, was de hoogleeraar janus bleuland, - Zie aldaar. - en onder een aantal werken van kobell, in diens bezit, was ook de schilderij, voorstellende: ‘een landschap met grazend, staand en liggend rundvee, alsmede eene geit; verder een rustende boer, die door eene boerin wordt toegesproken; in het verschiet een aan de duinen gelegen boomrijk dorp, zonnig en uitvoerig geschilderd, zijnde
| |
| |
dit, het te Parijs bekroonde stuk, en een der schoonste van dezen meester;’ h. 48, br. 61 dm. Ned. en werd met ƒ2855 door den Heer A. Lamme, makelaar, te Rotterdam, betaald. Het is bij Immerzeel niet vermeld. - Tijdens zijn verblijf te Parijs, heeft hij eene kopij naar den Stier van potter, destijds aldaar uit het Museum van 's Gravenhage vervoerd, vervaardigd, zeker, de schoonste kopij, die daarvan bestaat, en door hem-zelven altijd hoog gewaardeerd werd. - Nog heeft hij aldaar eene voortreflijke kopij naar de beroemde schilderij van potter, bekend onder den naam van De ochtendstond gemaakt, waarop een man het dartelend vee, dat uit de schuur reeds op weg is, met een grooten stok voortdrijft; vóór de schuur, op een heuvelachtigen grond, zit de vrouw met haar kind enz. Dit stuk was zoo zuiver en zilverachtig van kleur, dat het door velen, bij den eersten opslag van het oog, voor een origineel van potter werd aangezien. In 1825 vertoonde ik het aan den ouden Heer Nieuwenhuys, van Brussel, die den eisch van ƒ600 voor dat stuk, dadelijk aannam. - Ook heeft hij eene fraaije kopij gemaakt van de bekende potter, bij Jonkh. Six van Hillegom, te Amsterdam. - Later, toen zijne ergerlijke houding en gedrag, het, als 't ware, onmogelijk maakte, met hem om te gaan, waren er toch nog mannen, die pogingen aanwendden, om zijn hoogmoed, door goud, te verzadigen. Zoo kocht de kunstlievende Heer Mr. P. de Smeth van Alphen, niet alleen eene schilderij voor de gevraagde hooge som, maar bestelde hem, daarenboven, eene tweede, met aanbieding van nog grooter som, doch zonder vrucht, zijnde hij reeds de speelbal zijner hartstogten geworden, zoodat hij voor de maatschappij verloren ging. - Het schoonste kunstgewrocht van zipie hand is wel eene Weide, waarin op den voorgrond een stier, die den hals eener koe lekt; op zijde eene liggende koe en drie schapen; daar achter eene heining met boomstammen; aan den horizont een Hollandsch landschap met andere beesten; h. 78, br. 112 dm. Dit stuk is in eene kunstverzameling te Brussel gekomen, en later in de Galerij van wijle Z.M. Koning Willem II., te 's Gravenhage, en daar, in 1850, door den Heer a. lamme voor ƒ3500 gekocht. - Verder moet ik nog onder meerdere, een zijner kapitaalste werken vermelden, namelijk, dat onder Nr. 14 van den Catalogus der Verkooping van schilderijen te Utrecht, op den 9. April, 1847, voorkomt, nagelaten door de Familie Koopman, bij wie kobell vriendschaplijk verkeerde, van welke hij veel bescherming genoot, en waarvan de beschrijving hier volgt: ‘Dit voortreffelijk kunstjuweel stelt eene weide voor, gedeeltelijk met hoog geboomte omgeven; op een heuvel ter regterzijde ziet men eene boerin, melk in eene koperen kan overgietende; daarnevens eene rosbonte en eene staande witte koe enz., een der beste van dezen meester.’ H. 45, br. 59 dm., welk stuk, door hem voor de genoemde Familie gemaakt zijnde, voor Utrecht behouden is gebleven, dewijl de ijverige kunstverzamelaar, de Heer Dr. Munnicks van Cleeff, Raad der stad Utrecht, het voor zijne verzameling heeft aangekocht, voor de som van ƒ2960. Nog waren er zes stuks van verschillend gehalte, die alle goede prijzen hebben opgebragt. Eene teekening in sapverw, een Herder drijft aan eene rivier, van zijn hond vergezeld, een vijftal ossen, eenige schapen en een bokje, in eene Hollandsch landschap, werd met ƒ360 betaald. Hij heeft ook vele zaken op porcelein geschilderd, doch meest uit liefhebberij. - Onder de curiositeiten heb ik gezien twee gewone gebakken tigchelsteenen, waarop in het verglaas koetjes enz. waren geschilderd, berustende bij wijle den kunstverzamelaar, den Heer Van Barneveld, te Utrecht, wiens verzameling door erfenis overging aan diens broeder, den Heer Van Geldermalsen en Meteren, op den huize Meteren aldaar. - De volgende etsen heb ik van zijn werk voor mij liggen.
| |
| |
Zijne eerste geëtste prent is Een liggend bokje, regts te zien, bij eene schuur en een hek; h. 80, br. 90 str. Ned., niet beteekend; zonder marge. Dit prentje heeft hij op zijn tiende of twaalfde jaar geëtst: immers, het blijkt duidelijk, dat het, ‘hoewel ongemeen verdienstelijk voor een kind van die jaren, echter van een onbedreven hand is,’ zeggen Van Eynden en Van der Willigen, II, bl. 480, in eene Noot. - Er moet nu van 13 of 15 jaren gelezen worden. - Eene koe, staande links in een waterplas, bij een boom te drinken enz. De lucht wit, uitmuntend fraai, h. 83, br. 140 str. idem, zonder de marge. - Een idem, idem, idem, omziende, links te zien; twee schapen bij distelplanten, en waarvan er een eet. De lucht wit, h. 81, br. 154 str. idem, - Eene liggende koe, links, en eene staande, regts. De lucht wit, op een hek beteekend j.k. f. h. 83, br. 146 str. idem. - Een oud paard, bij een hooiwagen, waarbij een liggende hond. De lucht wit, beteekend j. kobell f. h. 113, br. 154 str. idem. - Een staande os, regts, drie schapen, eene geit en een ram, alle liggende, zeer uitvoerig in omtrek. De lucht wit, alleen onderaan een sluitlijn; h. 126, br. 156 str. met de marge; niet beteekend. Hiervan bestaat eene goede kopij, andersom, beteekend j. kobell, p. roosing fec. - Een koekop, met een touw om de hoorns, links, en een idem met een riem en blok om den hals, regts, uitmuntend geëtst; de grond wit, de eerste beteekend j. kobell, onder in de plaat, en de andere op het blok, aan den hals; h. 147, br. 95 str. en h. 147, br. 107 str.; de plaat is zonder marge; uiterst zeldzaam. Hiervan is eene kopij op ééne plaat, andersom, door p. roosing fec. aq. f. - Voor zijn laatste werk wordt gehouden een klein prentje, zijnde Eene liggende koe, naar voren gewend, een idem schaap en geit enz. beteekend j.k. en j. kobell f. 1813, alzoo één jaar vóór zijn droevigen dood; h. 45, br. 99 str. zonder de marge. - Het meest-zeldzame prentje, in mijn bezit, is Eene liggende, herkaauwende, bonte koe, op zijde te zien, de kop naar den aanschouwer gewend, een der spenen van den uijer ligt over een der achterpooten achter de kroep; de grond beëtst, h. 165, br. 230 str.; niet beteekend. Het wordt betwijfeld of dit wel van zijn etswerk is. - Wat tot het minder bekende behoort, is, dat hij zijn eigen Portret heeft geëtst, borstbeeld regts, waarop staat Aet. 12, zeer zeldzaam. Zie Catalogus der Portretten van F. Muller, Nr. 2960. - Zijn algemeen bekend monogram j.k., zijnde trekletters, even aan elkander gehecht, heeft Le Blanc, bij vergissing, aan zijn oom den graveur toegekend, en zulks alleen op den naam af, uit Brulliot overgenomen. - Zijne afbeelding, die bij Immerzeel voorkomt, is zeer slecht in hout gesneden, en heeft geen zweem van gelijkenis naar 's mans wezen. Ik had, uit kunstliefde, voor het genoemde Werk een zeer gelijkend portret geteekend ter gravure, en dat nog in mijn bezit is, naar een idem, door pieter christoffel wonder, vriend van kobell, levensgroot geschilderd; het werd, in 1853, te Utrecht, voor de som van ƒ50 verkocht, en, zoo ik hoop, voor deze stad behouden, dewijl dit het eenigste, mij bekende, is in ons land, zijnde een idem, door louis morits geschilderd, dat vroeger het kabinet van janus bleuland versierde, door den kunsthandelaar Netscher, voor ƒ49 gekocht, en, zoo als mij berigt werd, naar Engeland vervoerd; mogelijk is het nog te Rotterdam gebleven. De Amsterdamsche kunstliefhebber en beoefenaar jean bernard heeft het Portret van jan kobell, ten voeten uit, links, in gewone kleeding, zittende in eene kamer te schilderen, zeer fraai geteekend in O.I. inkt, in fo. - Zie Catalogus van Portretten van Fred. Muller, Nr. 2961. - Het is te hopen, dat deze afbeelding in ons land moge bewaard blijven.
| |
[Koch. (Lucas Cornelii) Zie bij Immerzeel en bij mij op Kok. (Lucas Cornelisz. de)]
KOCH. (Lucas Cornelii) Zie bij Immerzeel en bij mij op KOK. (Lucas Cornelisz. de)
| |
| |
| |
[Kock (D.)]
KOCK (D.) vond ik als teekenaar vermeld van het Tafelsieraad, dat gediend heeft voor de Gouden bruiloft van Gerrit Hooft, gevierd te Amsterdam, in 1757, en door s. fokke is gegraveerd. Dit vorstlijk plateau was geinventeerd en gemaakt door adriaan kok; een pronkstuk, dat van den rijkdom dier dagen en van de hooge waarde der huislijke feesten getuigt.
| |
[Kock, (Jeronimus)]
KOCK, (Jeronimus) eigenlijk hyronimus cock, is door Immerzeel vermeld. - Ik voeg er nog het volgende bij. Bryan geeft zijn geboorte omstreeks 1498 op; doch Zani en Nagler zeggen, geboren 1510, en overleden 1570. - Heller (L.) meldt, dat hij langen tijd te Rome woonde, en daar, in 1570, is overleden; hij stelt den tijd zijner geboorte op 1520. (?) - Aan hem worden de gravuren der portretten in kl. fo. van de voornaamste kunstschilders van zijn tijd toegekend, waaronder Dominicus Lampsonius de Latijnsche verzen heeft gemaakt, - Zie aldaar. - die, na zijnen dood, in 1572 in het licht zijn gegeven. Van deze portretten zijn vele Afbeeldingen, met de genoemde Eereverzen, in de 8o.-uitgave van Van Mander, door J. de Jongh opgenomen en gebruikt; doch de meeste schrijvers dwalen zeer, door telkens te vermelden, dat de bedoelde portretten en verzen voor het Werk van Van Mander zelf zijn vervaardigd, - Zie aldaar. - daar hij immers zijn Werk in 4o. het eerst te Haarlem, in 1604, deed verschijnen. - Ik heb, met groote moeite het aantal portretten, in mijn bezit, getoetst aan de verschillende berigten, die desaangaande door vele schrijvers zijn gegeven, en mijne bevinding is nu deze: dat de eerste uitgave, door de cock, waarbij ook zijn portret, waarnaar dat in Van Mander in 8o. genomen is, een minder getal portretten bevat, dan in de tweede voorkomen; dat de eerste zonder de verzen van Lampsonius zijn verschenen, en de tweede, zeer vermeerderd, door zijne weduwe, 2 jaren na zijn dood, is in 't licht gegeven, met de verzen er onder, toen eerst daarvoor gemaakt. - Ik bezit er van met gewone en gesneden letters, onder den titel: Pictorum aliquot celebrium Germaniae inferioris Effigies.... una cum doctiss. Dom. Lampsonii hujus artis peritissimi elogiis. Antv. sub intersigno quatuor ventorum (1572), in kl. fo. Het portret van hubert van eyck is alleen in den tweeden druk, alsook dat van hyronimus cock, en verder is er ook bij dat van hironimus wierix. Al deze portretten hebben een effen achtergrond, zonder bijwerk, en in de derde uitgave, bij Joh. Jansonium, Amsterdam, 1618, door hendrik hondius - Zie aldaar. - gesneden, zijn ze allen andersom voorgesteld, en met toepaslijk bijwerk versierd. - Hij heeft verder een aantal portretten en historische onderwerpen gegraveerd voor de Nederlandsche geschiedenis, waarvan ik de volgende hier opgeef, als: De prachtige begrafenis van Keyser Carel den V. hieronimus cock invenit, 1559. - Twaalf platen, getiteld: Divi Caroli V. ex multis praecipue victoriarum imagines, hieronimus coccius Pictor Antw. 1556. - Ook heeft hij de gezamelijke werken van raphael uitgegeven, waardoor michiel coxie, die reeds zoovele stukken had geschilderd, en wiens vindingrijk vernuft men alom in de Nederlanden bewonderde, niet weinig werd beschaduwd, dewijl er zoovele van zijne figuren enz. in werden teruggevonden; dit laatste is een berigt van Fiorillo, op coxie.
| |
[Kock. (M.)]
KOCK. (M.) Deze kunstenaar was een geboren Hollander, zegt Bryan, die omstreeks 1695 bloeide. Onder andere prenten heeft hij eene groote prent gegraveerd, voorstellende De processie van Willem III, koning van Engeland, die den 5. Februarij, 1691, plaats had; dit zou dus in Holland zijn.
| |
[Kock (Matthys)]
KOCK (Matthys) is bij Immerzeel vermeld. - Ik voeg daarbij, dat zijn portret, door h. hondius, in kl. fo., met de verzen van Lampsonius uitgaat, waarvan ik ook een exemplaar bezit, zonder bijwerk, dat echter niet tot de eerste uitgave
| |
| |
behoort; hetgeen in de 8o.-uitgave van Van Mander voorkomt, Pl. S., Nr. 2, is daarnaar genomen.
| |
[Kock, of Cock, (M. de)]
KOCK, of COCK, (M. de) een onvermeld kunstenaar, van wiens werk ik drie gravuren bezit, als: Een landschap met hooge heuvels, bij den ingang eener stad, waarvoor eene drooge gracht, onder een steenen brug; verder met schapen, geiten en eenige figuren gestoffeerd; h. 87, br. 154 str., zonder de marge; beteekend m. de cock fe. 1620. - Een idem schijnt de andere zijde dier stad te zijn, waarbij eene linnendroogerij, onder een luifel enz.; h. 90, br. 156 str.; niet beteekend. - Een idem, zijnde een Dorp, aan eene breede rivier gelegen; op den voorgrond een groep figuren, bij een met manden beladen paard, enz.; h. 95, br. 165 str. idem. Zij zijn met zorg, ofschoon wat schools, gesneden.
| |
[Kock, (Paul de)]
KOCK, (Paul de) een schilder, te Antwerpen, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw werkzaam was. Levensberigten zijn er van hem niet bekend, zegt Nagler, doch wij weten, dat hij, omstreeks 1780, de betrekking van Directeur der Akademie bekleedde, en zijn broeder hubert de kock een teekenaar was.
| |
[Kock, (Servatius)]
KOCK, (Servatius) een kunstgraveur, van Leyden, die, omstreeks 1622, als universiteits-kunstgraveur, met eene jaarwedde van 100 Thl., te Koppenhagen bloeide. Zie Nagler.
| |
[Kock, of Kok (W.)]
KOCK, of KOK (W.) staat bij Immerzeel alleen als graveur van boekprentjes vermeld. - De kunstverzamelaars bewaren ook teekeningen van dezen graveur, want ik vond in den Catalogus van Pieter Hasselaar, Amsterdam, 1797, op bl. 19, Nr. 21 en 22: ‘Binnengezicht van de Raadkamer, op 't Stadhuis, te Amsterdam; fraai met de pen en O.I. inkt, door w. kok. - Een dito van de Scheepenskamer, in alles als de vorige, door denzelve;’ te zamen ƒ12.50. - Nog moet ik er bijvoegen, dat hij, behalve Boekprenten, ook zeer groote platen heeft vervaardigd, als, eene Allegorie op de christelyke Godsdienst in de Nederlanden, die door hem is ontworpen; verder heeft hij een Gedenkzuil geteekend, voor Jan Nieuwenhuizen, Stichter der Maatsch. Tot Nut van 't Algemeen, in 1806, die door w. van senus gegraveerd is, in 4o., dus in het jaar van zijn overlijden, dat te Amsterdam, plaats had.
| |
[Kockers (George)]
KOCKERS (George) heeft te Middelburg, op het laatst der XVIII. eeuw, de kunst beoefend. Hij teekende en graveerde verscheiden portretten van Godgeleerden, voor den Boekhandel, doch die zeer middelmatig zijn, blijkens eene met veel bijwerk vervaardigde Grafnaald, ter gedachtenis van Do. Jacobus de Roy enz. door hem del. et sculp. 1795. - Ook zag ik van hem een klein rond prentje, voorstellende een zittend kindje, dat waterbellen, bij eene graftombe, blaast, rustende met den linkerarm op een zandlooper; daarbij tot randschrift: Gedenkt te sterven, Menschenkindt, - 't Leven is gelijk de Wind. g. kockers fecit. Dit lief bewerkt prentje dient, om volgens de mode van dien tijd, in de buitenkas van een zak-horlogie geplaatst te worden. - Hij zou, zoo als mij berigt werd, ook juwelier geweest zijn.
| |
[Kodden, Kodde, Codde, of Codden (Lucas)]
KODDEN, KODDE, CODDE, of CODDEN (Lucas) was een bekwaam glasschilder, die in het midden der XV. eeuw bloeide. Onder een portret van Philippus den Goede, leest men luc. codde aet. XLII. pinxit, zegt de Baron de Reiffenberg, en verder nog, dat de geschilderde glazen, voor de St. Catharina-kerk, vroeger die der Premonstratensen, te Breda, door hem vervaardigd zijn. Hij vermeldt hem op het jaar 1455, in zijn Werk De la Peinture sur verre aux Pays-Bas etc. Brux. 1832, in 4o., pag. 46.
| |
[Koeberger, of Coeberger, (Wenceslaus)]
KOEBERGER, of COEBERGER, (Wenceslaus) is reeds bij Immerzeel, onder den eersten naam, beschreven. Ik voeg er bij het historietje, bij genoemden auteur,
| |
| |
en ook bij Houbraken vermeld, namelijk, dat van zijn beroemd stuk, De dood van St. Sebastiaan, voor de Antwerpsche confrerie van dien Heilige geschilderd, kort na de plaatsing, het hoofd diens martelaars werd uitgesneden. Volgens Descamps en anderen, zou het niet dit hoofd, maar dat van twee vrouwen zijn geweest, hetgeen echter door koeberger weder is hersteld, en waarover tevens een verhaal in omloop was, alsof er naijver tusschen hem en rubens over den opgang en voortreflijkheid van dit stuk bestond. Ziehier wat de Vlaamsche kunsthistoriekenner, de meergemelde Mr. Mols, in zijn Ms., daarvan zegt: ‘Dit is eene misslag: het waren twee vrouwenhoofden, die onder aan de linkerhand van het stuk staan. Dat wierd bedreven in 't begin van 1601, en daar wierd een premie van 100 guldens, van stadswegen beloofd aan dengene, die de daders of dader, daarvan ontdekte. Deze stukken zyn naderhand wedergebracht. Wegens die schildery loopt daar een praatje onder het algemeen, dat wy hier willen te boek stellen, om te doen zien wat soort van verdigtsels men al weet by een te brengen. De beul, die St. Sebastiaan de voeten bind, heeft een Plaester op zyn kroop - coeberger wilde daermeede beduiden (zeggende) elré zal dit aflacken, doelende op rubens daer hy jalours van was. Deze, niet minder vernuft dan koeberger, schilderde op zyne Afdoening van het kruis, St. Christoffel en den Heremiet, die hem legt onder de voeten van deze; op strand liggen eenige vissen, en onder anderen een Bot; boven het hoofd van den Heremiet in 't geboomte zit een Uyl. Dit wilde beduiden siet gy wel gy botten uyl, in antwoord op het raadsel van coeberger. - Men heeft gezien in het leven van rubens, dat hy in het jaar 1600, al naar Italien vertrokken was, en dat hy niet vóór 1609 is weder gekeerd. Den Sebastiaen van coeberger is zekerlyk vóór January, 1601, op zyn altaar gesteld geworden, volgens het tydstip van de bewuste diefstal. Nu dit zoo zynde, gelove niet, dat rubens vóór zyn vertrek zoo verre gevorderd in zyne kunst (ja wat eere en reputatie hy naderhand bekomen heeft) dat hy in 1600 of 1601 oorzaak tot deze jaloesie konde gegeven hebben.’ - Aangaande het geboorte- en sterfjaar zijn de berigten zeer verschillend: Fiorillo zegt geboren te Antwerpen, 1550; Pilkington, en Bryan te Antwerpen, 1554; Immerzeel te Brussel, in 1560, zonder eenige aanwijzing, waarom hij al deze berigten tegenspreekt. Ik stel voor vast, dat hij een Antwerpenaar was, te meer daar hij in het Gildeboek van St. Lucas staat vermeld: ‘wenceslaus coeberghen wierd ontfangen als leerling by martinus de vos an. 1573. - Meester, an. 1605. - stierf 16....’, en dat men het jaar 1554 voor zijne geboorte kan aannemen. Dezelfde auteurs zijn ook in verschil omtrent zijn sterftijd, daar hij den ouderdom van 80 jaren heeft bereikt, en zijn sterfjaar bewezen is, 1634 te zijn, volgens Gachard, die zegt, dat hij is overleden 23 November, 1634, in zijne Particularités et Documents inédites sur Rubens (Compte de la recette générale des Finances de 1635). Zie Trésor national, Brux., 1842, in 8o., I., p. 108. - De meer genoemde Mols zegt nog het volgende: ‘In 163.... passeerde hy een accoord met den Heer Deunefrères, rentmeester der Domeynen van Zyn K.M., tot Ryssel, wegens de bedyking der zoogenoemde Moeren by Duinkerken.’ - De geschiedenis vermeldt, dat hij zeer verliefde op de dochter van maerten de vos, en dat hij, om die minnedrift te verzetten, vroeg naar Italië ging, en te Napels met den kunstschilder jan francken in kennis kwam, wiens dochter hij huwde. - Of nu ‘cornelis couberghen ontfangen als meester schilder Ao. 1620,’ zoo als in het genoemde Gildeboek voorkomt, zijn zoon was, - dat wel waarschijnlijk is - durf ik niet beslissen. - Onder zijn portret, door a. van dyck geschilderd, en door lucas vorsterman gesneden, staat coeberger, en een Latijnsch onderschrift, dat
| |
| |
vertaald aldus luidt: Schilder van den Aartshertog Albertus, en algemeen Bewindsman van de Bergen der Barmhartigheid, - Lombarden - te Brussel. - Dat in Houbraken voorkomt, is daarnaar genomen. - Over de Lombarden heeft hij het volgende geschreven: w. coberger, Opregting van de Berghen van Bermherticheyt, Brussel, 1610 (?) en wenc. coberger, Bescherm-redenen van de Berghen van Bermherticheyt, Mechelen, H. Jaye, 1621, kl. 4o. Dit geschrift is nog verschenen onder den titel: wenceslaus coberger, Apologia ofte Bescherm-redenen tegen de hekelen van de onredelyke vyanden en tegen-raders van de Berghen van Bermhertigheit. In vermaeckelycke dicht gestelt door Amator Pietatis, Mechelen, 1621. - Nog vond ik vermeld: wenceslai coeberger, Tractatus de Pictura antiqua. Zie Bibliothèque de Peinture etc. par C.T. de Murr, Francfort, etc. 1770, in kl. 8o., deel I., bl. 151. Het schijnt zonder adres van drukker of jaartal te zijn verschenen. - Waarschijnlijk, heeft hij dit, in Italië zijnde, als zijne beschouwingen over de Antiken uitgegeven.
| |
[Koedyck. (D.)]
KOEDYCK. (D.) Bryan noemt hem een Nederlandsch graveur, in zwarte kunst, die omstreeks het jaar 1730 bloeide, van wien eenige prenten bestaan, naar gabriel metzu en andere meesters, alsmede een portret van den schilder michiel musscher. - Of die prenten nu werklijk van hem zijn, kan ik als nog niet beslissen, dewijl Immerzeel en anderen ze op naam van den schilder nicolaas koedyk vermelden, en de commentator Stanley een afzonderlijk artikel over nicolaas koedyck, doch alleen als schilder, en blijkbaar op gezag van Immerzeel, in Bryan's Werk geleverd heeft. - Later zag ik duidelijk, dat Bryan regt heeft, de d van nicolaas koedyck - Zie bij mij aldaar. - te onderscheiden. - Ik heb van zijn graveerwerk, in zwarte kunst, voor mij liggen: Een man, die eene vrouw omhelst, en op haar linkerwang kust; kniestuk, in een landschap, h. 140, br. 95 str. Ned.; beteekend j.m. molenaar pinx. d. koedyck fecit, 1731. - Eene vrouw, die eene haring vertoont, met verder bijwerk, in een nis, naar g. metzu, door d. koedyck fec. - Een boerenpaard, staande bij een wilgenboom; onder aan, tegen een heuvel, ligt eene vrouw te rusten; beteekend ph. w(ouwerman) pinx. d. koedyck fecit. 1730, h. 125, br. 167 str. Deze prent noemt Le Blanc alleen als het werk van nicolaas; dus eene vergissing. - Hier is het, immers, eene d. hetgeen nimmer nicolaas kan wezen. Een zingende jongeling, met een hoed met pluimen op, spelende op eene viool, dijstuk, van voren te zien. Het heeft alleen eene marge van onder; daarin beteekend h.b. (hans holbein) aaneengehecht, pinx. d. koedyck fecit 1730; h. 168, br. 124 str., zeer zeldzaam, en niet beschreven. Van dit prentje zijn nog drie idem gravuren, doch van andere grootte: 1. door jan van der bruggen; 2. door j. verkolje fec. en 3. door een als nog onbekend, alleen beteekend h.b. pinx.; alle in het bezit van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht. - Basan, in zijne Dictionnaire des Graveurs, zegt duidelijk, zooals Van Eynden en Van der Willigen reeds aanvoerden, dat d. koedyck een Hollandsch graveur is geweest, die, in 1681, te Saardam, geboren werd, en verscheiden prenten naar metzu en andere meesters heeft gegraveerd, hetwelk Immerzeel op nicolaas aanhaalt, er bijvoegende, dat Bartsch hem niet noemt; deze had gelijk, niets zonder zekerheid meê te deelen, want door dit misverstand is Heller (L.), die Immerzeel geraadpleegd heeft, waarschijnlijk, misleid, dewijl hij de genoemde prent naar wouwerman, op den naam van nicolaas koedyck, beschrijft, en het verwondert mij zeer, dit bij dien naauwkeurigen en kundigen prentbeschrijver te vinden. - Nagler noemt alleen d. koedyck als schilder en graveur, met het gewone berigt, doch voegt er bij, dat hij in 1681, te Seerdam (sic) geboren werd. Hij heeft ook maar alleen de bovengenoemde prent, naar wouwerman, gezien.
| |
| |
| |
[Koedyck. (Nicolaas)]
KOEDYCK. (Nicolaas) Zie bij Immerzeel, die hem, even als Le Blanc, verkeerdelijk ook als graveur in mezzo-tinto vermeld, dewijl dit tot het werk van d. koedyck - Zie aldaar. - behoort. De laatstgenoemde was bij Immerzeel òf niet bekend, òf hij heeft gemeend, dat er maar één persoon van dien naam bestond, zoodat hij zijne geboorte, te Zaandam, in 1681, op nicolaas heeft gesteld. Dit is eene verwarring, die bij hem niet mogt bestaan, want hij heeft dat nergens vermeld gevonden, en zoo hij zijn berigt uit Van Eynden en Van der Willigen, die zulks op gezag van Basan mededeelen, geput heeft, waarom dan niet, even als Nagler, - die alleen d. koedyck, als geboren 1681, en als schilder en graveur opgeeft, - de reden en de bron van zijne zoogenaamde teregtwijzing bijgebragt? Nog heden ziet men, dat vreemde auteurs over die dwalingen struikelen, en met grond hooren wij hen vragen, dewijl de leermeester van nicolaas niet bekend is, of uit den aard zijner werken niet mag afgeleid worden, dat dit pieter de hooge, - naar wien zijn werk dan ook veel zweemt, - kan geweest zijn? Doch, zegt de Heer W. Burger, in zijn Musées de la Hollande, Paris, 1858, bl. 101, te regt, ‘dan is het geboortejaar 1681 een weinig te laat; het is echter waar, dat men niet weet, wanneer de hooge overleden is.’ - Deze is overleden tusschen 1676 en 1679, en vermoedelijk omstreeks 1615 geboren. - Zie bij mij op HOOGE. (Pieter de) - Hieruit volgt, dat, zoo hij diens onderwijs, inderdaad, heeft genoten, hij veel vroeger dan in 1681 geboren werd, welk jaar ik eerder, om de bovengenoemde reden, als het geboortejaar van d. koedyck (die welligt een zoon van nicolaas was) zou beschouwen. En waar moet het nu heen met het portret van Piet Hein, aanwezig op het Trippenhuis, te Amsterdam? Zoo dit van koedyck ware, dan is het eene kopij, want die Zeeheld sneuvelde in 1629. - Het is Van Gool, die het eerst van zijne schoone werken spreekt, en Houbraken laakt, omdat hij van zulk een talent, dat te gelijk met gerard dou gebloeid heeft, niets zegt. Dewijl nu Van Gool in 1685 geboren werd, zoo had hij dus niets kunnen zeggen, maar zou dit wel zijn pligt geweest zijn, indien nicolaas in 1681 ware geboren. Hij haalt aan, dat in het kabinet van den kunstlievenden Heer agent Willem Lormier, te 's Hage, een kapitaal stuk van koedyck was, zijnde Een barbierswinkel, waar een boer zijn knie laat verbinden, met veel bijwerk; en Een jongen, die amandelen wil snoepen, en over zijn schouder ziet, of hij niet bespied wordt. Als men nu nagaat, dat Lormier, wiens kunstnalatenschap in 1763 werd verkocht, en ƒ137,213 heeft opgebragt, een tijdgenoot van koedyck, geboren 1681, zou zijn geweest, hoe kan dan de genoemde Barbierswinkel, onder Nr. 278 van den Catalogus, op naam van david teniers, van wien er vijftien stukken waren, voorkomen? Dus is het geplaatst als een teniers, die hooger markt had dan de toen nog onbekende koedyck, en welligt zal het daarmede gegaan zijn, als met een menigte van zijne andere werken, die, even als van matton, in g. dou zijn herdoopt, en waarvan bijgevolg de namen zijn weggenomen. Het tweede genoemde stuk komt in den Catalogus evenmin op den naam van koedyck voor; misschien heeft Lormier daarvan de valsche beteekening ontdekt en dus weggenomen. - In de beroemde verzameling van Gerret Braamcamp, te Amsterdam, waren twee stukken op den naam van coedyk: het eene bekend onder de benaming van de Wenteltrap - zoo ik het wel heb in prent gebragt - waar een man voorzigtig afkomt, om, zoo het schijnt, zijn knecht en meid te verrassen, die in den kelder met elkander stoeijen, en verdere figuren enz. Deze schilderij is, zooals de Catalogus, Nr. 44, vermeldt: ‘verwonderlijk uitvoerig behandeld, van een teeder penseel en schoon van koloriet, h. 29, br. 23 dm. Amst.’ Zij werd aldaar, in 1771, aangekocht voor
| |
| |
ƒ4300, en Nr. 45, Eene galerij, waaronder een man en eene vrouw voor eene tafel zitten; de vrouw leest den man een papier voor, waaruit hij aanteekeningen in een boekje maakt, met verder bijwerk enz. ‘De bouwkunst is zeer ryk, en vertoont, door de wonderlyke uitwerking der wyking van dit stuk, eene onbegrypelijke diepte. Voorts niet minder dan het voorgaande. De schilderyen van dezen meester zijn schaars en weinig bekend;’ h. en br. als boven. Deze werd met ƒ1700 betaald, en beiden voor Russische rekening, door A. van den Bogaarde aangekocht, zijn toen met een aantal andere kunststukken, bij het vervoer naar St. Petersburg, volgens de overlevering, op zee vergaan. - Zie daarover op DOU. (Gerard) - In 1813, was op de verkooping van H. Muilman, te Amsterdam, een stuk van hem, voorstellende eenige personen in oud-hollandsche kleeding, in een deftig gemeubileerd vertrek enz., dat in den Catalogus ‘een zeldzaam bevallig tafereel’ wordt genoemd. - In 1822, bevond zich op de verkooping van Brentano, te Amsterdam, een stuk: In een binnenvertrek zit eene bejaarde vrouw in een armstoel voor eene tafel, bezig zijnde, een pot schoon te maken, en verder bijwerk. Natuurlijk en krachtig geschilderd; h. 43, br. 58 dm. Ned. en heeft ƒ105 opgebragt. - Op eene idem, te ibid. van J. Moyet, April, 1859: ‘In een vertrek zitten twee aardrijkskundigen, zich met eene aardglobe onledig houdende. Eene uitmuntende schilderij, h. 79, br. 65 dm. Ned. NB. Naar alle vermoeden, verbeeldt een dezer personen den Burgemeester N. Witsen.’ - In het Museum Van der Hoop, te Amsterdam, is een zeer fraai stuk, eene dame op het klavier spelende enz. - Zoowel in dezen Catalogus, als in dien van het Trippenhuis, staat nog vermeld nicolaas koedyck, geboren 1681.
| |
[Koek, (Pieter)]
KOEK, (Pieter) van Aelst. Dus is zijn naam door de taalbeschavers veranderd van coucke in koek, en staat zoo ook bij Immerzeel vermeld. - Wij mogen, als Nederlanders, wel aannemen, dat die verdienstlijke kunstenaar het eerste licht aangaande de Romeinsche bouworde, hier te lande, heeft ontstoken, en, uit dit geschiedkundig oogpunt beschouwd, wil ik hier de Werken noemen, die van hem in mijn bezit zijn, als: Generale Regelen der Architecture op de vyve manieren van edificien, te weten, Tuscana, Dorica, Jonica, Corinthia ende Composita, met den Exemplen der Antiquiteiten, die in 't meestendeel concordeeren, met de leeringhe van vitruvie. Met privilegie anno MDXXXIX. In de voorrede van het 3. boek leest men, dat die vertaald zijn naar sebastiaen serlio, door pieter coucke van Aelst. Dit is de eerste uitgave. - De tweede is van 1546; de derde van 1553, en bij de vierde geef ik den vollen titel: Van de Architectura sebastiani serlio (de vyf boeken elk met eene afzonderlyke tytel, wat stoffe het behelst), overgeset uit d' Italiaensche in Nederduitsche sprake, door pieter coucke van Aelst, doen ter tyd schilder der K. Majesteits (Karel V.) t' Amsterdam by Hendrick Laurentz, Boekverkoper, op het Water, in 't Schryfboek, anno 1626, gr. fo. - Als bijdrage voor de geschiedenis vermeld ik nog, wat hoogst zeldzaam voorkomt, namelijk, dat hij, te Konstantinopel zijnde, voor de tapijtfabrikanten te Brussel, de aldaar in zwang zijnde volksgebruiken afgeteekend, en in zeven - Le Blanc noemt er tien - lange houtsneêplaten gegraveerd heeft, die, aan elkander gehecht zijnde, een Fries gelijken. Zij stellen voor: De Optogt van den Grooten Heer met zijn Janitsaren. - Het Gevolg van den Grooten Heer op zijne wandeling. - Een Turksch Huwelijk met de daarbij gebruiklijke dansen. - Plegtigheden bij het begraven van een doode. - Eene Feestviering bij de Nieuwe maan. - Gebruiken bij maaltijden. - Wijze van reizen en oorlogen. Het geheel vormt een curieus werk, bevattende een groot aantal figuren, in eigenaardige kleederdragt, en zeer wel uitgevoerd; op een tabletje is, op de eerste
| |
| |
prent, het volgende opschrift, in slecht Oud-Fransch, gesneden: ‘Les moeurs et fachon de faire des Turcz avecq les Regions y appartenantes, ont esté au vif contrefaictz par pierre couck d'alost, lui estant en Turque; an de Jesu Christ MDXXXIII, le quel aussy de sa main propre a pourtraict ses figures duysantes à l'impression d'y celles,’ en op de laatste prent: Maria van Hulst, vefue du dict pierre d'alost trespasse en l'an MDL a faict imprimer les dicts figures, soubz grace et privilege de l'Imperiale Majesté en l'an MCCCCCLIII.’ - Op het laatste blad heeft de kunstenaar zich-zelven, met pijl en boog in de hand, voorgesteld. - Hieruit blijkt, dat coucke in 1550 is overleden. - Nog bestaat van hem het volgende zeldzame Werk: De seer wonderlyke, schoone, triumphelycke Incompste van den Hooghmogenden Prince Philips, Prince van Spaignen, Caroli des vyfden Keysers Sone, in de stadt van Antwerpen, Anno 1549. Door Cornelium Grapheum derselver secretaris waerachtelyk ende leventlyk in 't Latyn beschreven enz., en aan het einde; Geprint tAntwerpen, voor peeter coecke van aelst, gesworen printer, by Gilles van Diest, 1550. In de Voorrede leest men in: ‘sekere dingen voeral hier noodsakelyck te merckene.... ten derden, dat alle figuren hier gesteld zyn doer toedoen peeters van aelst der K.M. schilder, recht op heur symmetrie matelyck ghestelt’, dat is, alle eerpoorten, triumfbogen, theaters en verdere zaken, die voor dit feest hebben gediend, met de platte gronden enz. benevens de schalen voor dit werk, zijn in fraaije houtsneden vervaardigd. Het Werk schijnt juist gereed te zijn geweest, toen hij is overleden. Aan het einde is eene lijst geplaatst ‘van alle kunstenaeren ende werckluyden, die aen de voors. Triumphelycke stukken gewrocht hebben,’ waarbij verder vermeld staat: De schilders in al (te zamen) CCXXXIIJ en dit waren alle van binnen de stadt;’ zoodat hieruit blijkt, hooevelen er de kost, te Antwerpen, konden vinden. Ik lees daar nog van 114 beeldsnijders en draaijers enz., die ook voor dit feest hebben gearbeid; het geheele getal bedroeg 1726 personen. Hieruit kan men zich een denkbeeld maken van de gewoonten dier tijden, om door dergelijke sieraden de feesten te verhoogen, en alles (om het eens zoo uit te drukken) te veruitwendigen. - Nog kan ik hier als eene bijzonderheid opgeven, dat bij het groote feest in België, in Augustus, 1856, ter gelegenheid der vijf-en-twintig-jarige regering van Koning Leopold, gevierd, de groote omgang te Antwerpen mede is uitgegaan, waarbij de Reus en Reuzin, waarvan de eerste het hoofd bewoog, zooals destijds berigt werd, in 1534 door petrus vas aelst was vervaardigd. Ik heb, in vroeger jaren, dien reus wel in zijne rustplaats gezien, doch niet vernomen, dat die door coucke gemaakt was. - Ten slotte, moet ik hier nog eene teregtwijzing bijvoegen, op eene grove dwaling, door Houbraken, over eene uitweiding op letterkundig gebied, in het I. deel, bl. 227, van zijn Werk begaan. Hij zegt, namelijk, aldaar, dat hij, Sandrart doorbladerende, in het III. Boek, bl. 69 van diens Teutsche Academie vermeld vindt zekeren van aelst, dezelfde, die bij Van Mander pieter koek van aelst genoemd wordt; dat de boeken Sicilia et Magna Graecia enz. door hem geschreven zijn. In mijn Sandrart staat op de genoemde bladzijde hubert goltzius - Zie bij mij aldaar. - terwijl er die werken, als de vruchten zijner groote geleerdheid vermeld staan, en van aelst alleen genoemd wordt, omdat goltzius hem bij het vervaardigen der eerepoorten, bij de komst van Philips II, te Antwerpen, (boven vermeld) behulpzaam was, en door zijn talent wel zoodanig in achting bij van aelst kwam, dat hij hem zijne dochter ten huwelijk schonk. Bovendien rept Sandrart geen woord van die boekwerken, in het afzonderlijk levensberigt van peter koek, III. Boek, Cap. VI, bl. 244. Waarom de zaken niet gelezen, al ware het dan ook het Register maar? zoo
| |
| |
zou de misgreep niet geschied wezen. - Zijn portret, door wierix sc., en de kopij door h. hondius sc. in kl. fo., met de verzen van Lampsonius, heeft gediend voor dat in Van Mander in 8o., pl. W., Nr. 1.
| |
[Koekkoek, (Barend Cornelis)]
KOEKKOEK, (Barend Cornelis) de roem onzer tegenwoordige landschapschilders, houdt zich steeds te Kleef gevestigd, zooals Immerzeel, in zijn levensberigt, reeds heeft vermeld; ik voeg er bij, dat hij aldaar eene sierlijke woning, geheel naar zijn kunstzin, heeft doen bouwen. Steeds streeft hij met ijver, om zijn zoo zeldzaam talent te vermeerderen, terwijl Zijne Maj. de Koning van Pruissen het dermate waardeerde, dat dit Genie zich op de grenzen van zijn rijk vestigde, dat Hoogstdezelve hem, in 1844, tot Ridder der Orde van den Rooden Adelaar, 4. klasse, heeft benoemd. - In de Kunstkronijk, 1846, bl. 76, leest men het volgende: ‘Tijdens het verblijf van Z.M. den Koning der Nederlanden, in het Groot-Hertogdom Luxemburg, in 1846, bevond zich ook aldaar de Heer b.c. koekkoek, die den Hofstoet bij herhaalde pleiziertogten naar buiten verzelde. Thans verneemt men, dat het Z.M. behaagd heeft, den beroemden landschapschilder een negental schilderijen ter vervaardiging op te dragen, alle tafereelen uit het Luxemburgsche en speciaal uit H.D. particuliere domeinen.’ - Werklijk is aan deze vorstlijke bestelling gevolg gegeven, want bij den verkoop der schilderijen van wijle Z.M. Koning Willem II., in Augustus, 1850, te 's Hage gehouden, waren de Negen Bergachtige Landschappen in het Groot-hertogdom Luxemburg, onder Nr. 55-63, van den Catalogus aanwezig. De acht eerste, h. 87, br. 111 dm., Nr. 63, h. 59, br. 74 dm. Ned., waarvan de eerste twee nommers door den Heer Baranowski, van St. Petersburg, voor ƒ2300 en ƒ2470, de volgende door de HH. A.J. Lamme, van Rotterdam, voor ƒ900; - Roos, te Amsterdam, voor ƒ2270; - Weimar, te 's Hage, voor ƒ1700; - De Vries, te Amsterdam, voor ƒ1260, en Nieuwenhuys, te Londen, voor ƒ1000 zijn aangekocht. - Bovendien waren er nog twee schilderijen van dezen grooten meester, die de Galerij versierden, als: Een landschap, met een voetpad, dat naar het binnenste van een bosch leidt; op dien weg eenige ongeregeld door elkander staande en liggende koeijen en schapen; een jongen, die een met koopwaren beladen ezel leidt enz., h. 174, br. 160 str., met bijvoeging, dat de meester in dit stuk zich-zelven had overtroffen, door gemelden Heer Lamme met ƒ3500 betaald. - Het ligt in den aard der zaak, dat de menigvuldige, zoo met regt gewilde, stukken van dat vruchtbaar penseel in bijna alle Europesche kunstverzamelingen en in die van voorname particulieren eene eervolle plaats bekleeden; zij zijn te veelvuldig om ze hier afzonderlijk te vermelden. - In het Album van Hollandsche en Belgische Kunstschilders enz. 's Gravenhage, bij A.A. Weimar, 1844-1852, vindt men belangrijke berigten over den Heer b.c. koekkoek gegeven. - Gaarne had ik hier nog het antwoord op eene door mij gedane vraag aan den Heer koekkoek, vóór het afdrukken van dit artikel, willen bijvoegen, doch eenige dagen daarna, den 19. November, 1858, vond ik in de Dagbladen het treurig berigt vermeld, dat ‘hij, ten gevolge eener beroerte, gevaarlijk ziek ligt,’ waardoor ik dus wel vooreerst van antwoord zal blijven verstoken.
| |
[Koekkoek. (Johannes Hermanus)]
KOEKKOEK. (Johannes Hermanus) De naam van dezen verdienstlijken zeeschilder, door Immerzeel reeds vermeld, zal, bij het nageslacht, wegens den kunstroem zijner zonen, steeds in hooge achting blijven gesteld. - Hij is te Amsterdam, den 12. Januarij, 1851, in den ouderdom van 72 jaren, overleden.
| |
[Koelman. (Johan Daniel)]
KOELMAN. (Johan Daniel) Over dezen jeugdigen kunstenaar had ik reeds eenige aanteekeningen, met betrekking tot zijne verdienstlijke penseelvoort-brengselen, gemaakt, welke ik op eenige Tentoonstellingen, als te 's Gravenhage,
| |
| |
in 1849, voor het eerst, een Landschap met vee, en op die te Amsterdam, in 1856, Het vervoer van marmer, aan den oever van de Middellandsche zee, in de nabijheid van Carrara, met genoegen gezien heb. De laatstgenoemde schilderij genoot een onverdeelden bijval, en werd door den Heer Ackerman, kunsthandelaar, te Londen, aangekocht. - Spoedig daarop volgde reeds de rouwmare van het einde zijns levens. Dat berigt bragt ons het Dagblad van 's Gravenhage, van 20 Maart, 1857: ‘Heden morgen werd, op de begraafplaats te Eik en Duinen, het stoflijk overschot ter aarde besteld van den jeugdigen, en toch reeds met veel roem bekenden vee- en landschapschilder johan daniel koelman. Hoe hoog hij in de kunstenaarswereld, als vriend en als kunstenaar, stond aangeschreven, getuige de breede rei van beoefenaars en vrienden der schoone kunsten, die den eenvoudigen lijkstoet volgde. En wèl was die belangstelling, die treurige hulde verdiend: de vaderlandsche kunst toch verloor in koelman een van hare sieraden; slechts vijf-en-twintig levensjaren werden hem geschonken, maar deze zijn rijk aan de schitterendste bewijzen van eenen hoogst gelukkigen aanleg, van zeldzame heerschappij over de hulpmiddelen der kunst, van ernstige, onvermoeide studie.’ - Hij werd den 30. December, 1831, te 's Gravenhage geboren, en is aldaar den 16. Maart, 1857, overleden. Hij was een broeder van den reeds bij Immerzeel vermelden johan hendrik, en johan philip koelman. Hij had al vroeg het onderwijs van den bekenden landschapschilder j.b. tom, gedurende vier jaren, genoten, en vervolgens zijne studiën buiten 's lands, als in Duitschland, Frankrijk en Italië, voortgezet. - De fraaije schilderij, Landbouwers uit den omtrek van Chateau-Chinon, naar den akker rijdende, in bezit van den Heer N.D. Goldsmid, te 's Gravenhage, kan men als een gelukkig penseelwerk van zijne, in 1853, in Frankrijk, gedane studie, beschouwen. - In de Kunstkronijk van 1857, bl. 32, heeft de Heer T. van Westhreene Wz., eene met warmte gestelde, korte levensschets van hem gegeven, en tevens eene aangename verrassing er bijgevoegd, door, namelijk, zijne afbeelding, luchtig, door stam sc. weder te geven, waaronder zijne handteekening is geplaatst. Op bl. 34 zien wij eene zijner fraaiste teekeningen, op zijne reis in Frankrijk vervaardigd, voorstellende Landlieden, die op een geladen wagen, met ossen bespannen, door eene beek rijden enz., uitmuntend door den Heer f.h. weissenbruch gelithographieerd, en welke wij, als een waar geschenk ter herinnering aan dat genie, mogten ontvangen; de teekening is in het bezit van den kunstminnenden Jonkhr. Mr. W.M.C. de Jonge van Ellemeet, te Middelburg, die haar tot bedoeld einde verstrekt heeft. - In Julij, 1857, is zijne kunstnalatenschap, te 's Hage, verkocht.
| |
[Koelman. (Johan Hendrik)]
KOELMAN. (Johan Hendrik) Bij Immerzeel wordt in zijn levensberigt gewag gemaakt van den door hem in 1839 behaalden prijs, bij den wedstrijd der Koninklijke Akademie, te Amsterdam; hij heeft zich daardoor het genot eener vierjarige buitenlandsche reis, tot beoefening der kunst, verzekerd. - Ik zal de geschiedenis, die den wedstrijd voorafging, hier opteekenen, waaruit men zal kunnen afleiden, hoe noodig het is, eene Prijsvraag vooral juist en duidelijk uit te drukken. De vraag voor den gemelden prijskamp was eerst bepaaldelijk opgegeven: hoe Ulysses door zijne voedster wordt ontdekt; doch, aangezien deze vraag, het juiste oogenblik voorstellende, zonder eenige geleidende voorlichting werd gedaan, zoo was het gevolg, dat bij alle mededingers eene ver uiteenloopende opvatting van het onderwerp ontstond, waardoor de één de voorstelling bij daglicht, de ander weder bij lamplicht uitdrukte; doch, dewijl de geschiedenis duidelijk zegt, dat zulks bij lamplicht heeft plaats gehad, zoo besloot het Bestuur der genoemde Akademie, teneinde uit deze misvatting te geraken, de
| |
| |
vraag in te trekken, en haar door eene juistere te doen vervangen. - De eerste schets, met potlood, door hem voor den Ulysses vervaardigd, is in mijn bezit.
| |
[Koenig. (Willem)]
KOENIG. (Willem) Nagler vermeldt hem als een beeldhouwer van Nijmegen, die de kunst bij j.r. hofmann, te Trier, leerde. In 1602, vervaardigde hij, te Munchen, zijn proefstuk, zoo als in het Gildeboek aldaar staat aangeteekend. - koenig zou er in 1610 zijn overleden.
| |
[Koenraad. (....)]
KOENRAAD. (....) albrecht durer, in zijn Dagverhaal der Nederlandsche reizen, in 1520 en 1521 gedaan, meldt, toen hij te Antwerpen was, het volgende: ‘Ik had in de Pinksterfeestdagen meester koenraad, beeldhouwer van Mechelen te gast;’ - en verder, toen hij te Mechelen vertoefde: ‘my heeft meester hans popenreuter te gast genoot. Ik heb meester koenraad tweemaal, en zyn wyf eenmaal te gast gehad, en negen en twintig stuivers vervaren. Ook heb ik Steephan Kemmerling en meester koenraad, den figuursnyder, gekonterfeit, en ben op Zaturdag weder van Mechelen te Antwerpen gekomen.’ - Wie is nu deze beeldsnijder koenraad van Mechelen, van wien durer zooveel werk maakte, en die altijd zijn gast schijnt te zijn geweest?
| |
[Koenraad. (Abraham) Zie bij mij op Conrad, of Conradus. (Abraham)]
KOENRAAD. (Abraham) Zie bij mij op CONRAD, of CONRADUS. (Abraham)
| |
[Koerten, (Joanna)]
KOERTEN, (Joanna) huisvrouw van adriaan blok, bij Immerzeel vermeld, die een Boekdeel met verzen noemt, te harer eere, op hare kunstwerken gemaakt. Ziehier den titel: Het stamboek op de papiere snykunst van Mejufvrouw joanna koerten, huisvrouw van den Heere Adriaan Blok; bestaande in Latynsche en Nederduitsche Gedichten der voornaamste Dichters. Te Amsterdam, voor Rekening van de Compagnie, 1725, in 8o., 231 bladz., met haar portret, zijnde dezelfde voorstelling, die in Houbraken voorkomt. - In mijn exemplaar is als zeer merkwaardig te beschouwen de daarachter ingebonden Catalogus van hare kunstnalatenschap, met den titel: Catalogus van een overheerlyk Kunstkabinet Papiere snykunst, door wylen Mejufvrouw johanna koerten enz. Met de schaar in Papier gesneden. Benevens de relative Stamboeken, waarin zyn extra fraaye Teekeningen, Portretten, Miniaturen en Prenten; alle door voorname Meesters. Overheerlyke geschreven Geschriften door de voornaamste Keizers, Koningen, Prinsen en Vorsten enz., waarvan geen weerga bekend is; bevattende 216 Nommers. Achter den titel staat: ‘Dit heerlyk Kabinet is berustende bij den Heer Pieter Testas, de Jonge, tot Amsterdam, en word de liefhebbers der konsten aangeboden, om uit de hand te verkoopen.’ enz. - Dit is niet geschied, dewijl er afzonderlijke prijzen bij eenige der voornaamste Artikels in den Catalogus zijn aangeteekend, waarvan ik, tot eene proeve, afschrijf Nr. 3: ‘Het portret van Dom. Becker, in zyn japon, ten voeten uit, zittende in zyn studeerkamer aan een tafel; achter hem een kast met boeken, en op den voorgrond twee globes, boeken en verdere ornamenten, tot de kamer behoorende, in een zwarte lyst, tusschen twee spiegelglazen, op een zwarte grond.’ ƒ260; door den makelaar Hendrik de Leth gekocht.
| |
[Koets (P.)]
KOETS (P.) is, waarschijnlijk, een zoon van roelofs koets. Een portret, voorstellende J.S.H. Oem, R.K. Priester, te Amsterdam enz., door hem geschilderd, en door j. houbraken gesneden, in 1771, plano-formaat, - zijnde dit het jaartal van het overlijden van genoemden geestelijke, die op middelbaren leeftijd is afgebeeld, - kan onmooglijk door roelofs koets zijn vervaardigd. Naar de gravure te oordeelen, moet het schilderwerk vrij wel hebben voldaan; trouwens, de stift van dit uitmuntend talent zal het werk eer vermeerderd dan verminderd hebben.
| |
[Koets. (Roelofs)]
KOETS. (Roelofs) Naar portretten van dezen verdienstlijken kunstenaar, zijn er in het koper gebragt, als dat van Fredericus van Leenhof, Predikant te
| |
| |
Swolle, Aetatis 59. r. koets pinxit, p. gunst sculp., in ovaal, met zinnebeeldig randwerk. - Bijvoegsel op Immerzeel.
| |
[Kok. (Jan Matthias) Zie aldaar bij Immerzeel, en bij mij op Cok. (Jan Matthias)]
KOK. (Jan Matthias) Zie aldaar bij Immerzeel, en bij mij op COK. (Jan Matthias)
| |
[Kok (Johannes Claudius de)]
KOK (Johannes Claudius de) was, tijdens den befaamden dichter Willem van Swaanenburg, een ‘by uitnemendtheyt kunstig beeldhouwer binnen Antwerpen.’ Zie zijn Parnas enz., Amsterdam, 1724, in 4o., bl. 163. Dus bloeide kok in het begin der XVIII. eeuw. - Hoewel hij bij Immerzeel en bij mij COCQ (Jean claude de) geboekt staat, is het echter één-en-dezelfde persoon.
| |
[Kok (Lucas Cornelisz de)]
KOK (Lucas Cornelisz de) staat op dien naam bij Immerzeel geboekt, en ik voeg er bij, dat zijn naam de Kok een bijnaam was, dewijl hij dat bedrijf uitoefende. Dit was in die dagen geen gering beroep, want er werd veel bekwaamheid, smaak en vinding toe vereischt. Zijn eigen naam was lucas cornelisz kunst; hij was een broeder van cornelis cornelisz en pieter kunst, alle zonen van cornelis engelbrechtsz. van Leyden. - Zie Simon van Leeuwen, Beschryving van Leyden, Ibid., 1671, in 12o., bl. 188. - Zijn portret komt voor bij Van Mander, pl. I., N. 3. - Hoe zijne kunst in Engeland, waar hij zich met zijn gezin, tijdens de regering van Hendrik VIII., gevestigd had, in achting was, blijkt daaruit, zegt Sandrart, dat, toen de Graaf van Leycester, in 1585, naar de Nederlanden overstak, en Gouverneur van Leyden (?) was geworden, er onder zijn gevolg zich eenige Engelsche kunstenaars bevonden, die al de werken van de kok, die aldaar te verkrijgen waren, voor grof geld opkochten.
| |
[Koker (Anna Maria de)]
KOKER (Anna Maria de) wordt bij Immerzeel, als eene plaatetster, beschreven. Dit is zoo niet, want zij was eene kunstliefhebster, zooals Van Eynden en Van der Willigen, die ook de genoemde fout hadden begaan, zulks in de Voorrede van hun I. Deel herroepen. Waarom zulke verbeteringen niet overgenomen, daar Immerzeel dit Werk toch gebruikt heeft? - Zij heeft op het einde der XVII. eeuw gebloeid; dit bevestigt haar fraaije portret, in mijn bezit, door (gerard terburg geschilderd, en door h. bary gegraveerd. Zij is in jeugdigen leeftijd voorgesteld, en, naar de kleeding te oordeelen, moet zij tot den deftigen stand van die dagen hebben behoord. - Zij heeft de etsnaald slechts voor uitspanning beoefend, trouwens haar werk komt weinig voor, wordt duur betaald, en is echter van middelmatige kunstwaarde, zoo als ik er een en ander van bezit, dat mij daarvan heeft overtuigd. - Brulliot zegt, dat hij twaalf stuks prentjes, met haar monogram, of met den vollen naam beteekend, heeft gevonden, en dat er in den Catalogus van Rigal nog over twee andere etsjes wordt gesproken, waarvan er een haar monogram voert, voorstellende een Jongeling, die een grooten korf draagt, in een zeer boomrijk landschap. Het monogram staat op den voorgrond. - Slechts eens heb ik negen stuks etsen, zijnde onderscheiden landschapjes, met stoffagiën, vermeld gevonden, en wel in den Catalogus van busserus, bl. 201, verkocht te Amsterdam, in 1782; die werden toen met ƒ7 betaald. - Bij Nagler vond ik elf stuks beschreven.
| |
[Koller. (J.)]
KOLLER. (J.) Het is mij niet gebleken, of deze verdienstelijke landschap- en stadsgezigtschilder een Nederlander was, of wel, dat hij tot de vreemdelingen behoorde; zeker is het, intusschen, dat het meerendeel zijner stukken voorstellingen bevat, die bij ons te huis behooren. - In den Catalogus der Verkooping van Jan Pekstok, Amsterdam, 1792, komen niet minder dan zeven schilderijen van hem voor, Boomrijke en bergachtige, aan den Rijn gelegen, gestoffeerde landschappen, en drie Gezigten op en in Amsterdam, waarvan Nr. 59 aldus staat
| |
| |
beschreven: ‘Dit bevallig stukje verbeeldt een Gezigt van de Cingel, te Amsterdam, ziende naar de Munttooren, Schaapeplein, Doelenstraat, Reguliers-Breestraat en Diaconie-weeshuis, gestoffeerd met verscheide beeldjes, rytuigen, veerschuit en andere vaartuigen, natuurlyk, zonachtig en uitvoerig geschilderd;’ h. 16, br. 20 dm., Amst.; toen met ƒ45 betaald.
| |
[Kompe. (Jan ten) Zie Compe. (Jan ten)]
KOMPE. (Jan ten) Zie COMPE. (Jan ten)
| |
[Koninck. (Salomon)]
KONINCK. (Salomon) Bij het berigt, door Immerzeel gegeven, voeg ik nog de opgave van eenige zijner voornaamste prenten, als: De buste van een oud man, met een baard; s. koninck. 1628. - Idem, idem, in Oostersch kostuum, nagenoeg in profiel; idem. 1638. - Een kleine idem, idem, met een bonten muts; sal. koninck invent., achterstvoor geschreven. - Een oud man, zittende op een stoel, en schijnende te bidden; zonder naam; zeer fraai. - Buste van een achtbaar man, trois-quart, met baard, zonder naam; zeer fraai. Deze prent wordt door Bartsch aan hem toegekend. - Een landschap met eenige boerenwoningen, en een kasteel, in ruïne, s. koninck. 1663. - Over het jaar van zijn overlijden zijn de biographisten het niet eens, terwijl de meesten er 1668 voor opgeven. Bryan-Stanley maakt de opmerking, dat men dit zeker eenige jaren later moet stellen.
| |
[Koning. (Cornelis)]
KONING. (Cornelis) Immerzeel meldt van dezen graveur, dat hij eenige portretten, vermaarde mannen uit de XVI. eeuw voorstellende, en meestal in groot formaat, met eene vaste hand vervaardigd heeft. Ik voeg hier de namen van eenigen er bij, als: Erasmus, naar holbein. - Laurens Janszoon Coster, naar j. van campen. - Martinus Luther, c. koning fec. et exc. - Johannes Calvinus, idem, idem. - Philip. Melanchton. - Adrianus Tetrodius van Haerlem, p. grebber inv. - Dierick Philips, beteekend c. koning sculpsit et excudit Haerlem. Hieruit blijkt, dat hij daar heeft gewoond, terwijl die stad bij Immerzeel als zijne vermoedelijke geboorteplaats wordt opgegeven. - Menno Simons; idem, idem, idem. De latere drukken hebben het adres van Danckert. - Voorts verscheiden afbeeldingen van de Graven van Oostfriesland, naar a. andriessen. - Nog vond ik Een vrolijk gezelschap mannen en vrouwen, in eene kamer, in 4o., zeer fijn, in de manier van j. van de velde gesneden.
| |
[Koning. (Elizabeth Johanna)]
KONING. (Elizabeth Johanna) Deze zoo verdienstlijke bloem- en fruitschilderes is, naar waarde, door Immerzeel vermeld, en toonde steeds, hoe ijverig zij haar talent tot een aanmerklijke hoogte had aangekweekt, en haren verkregen roem krachtig wist te handhaven, als waarvan op onderscheiden Tentoonstellingen, onder anderen op die van 1848, te Utrecht, gehouden, uitmuntende proeven werden aangetroffen. - Ik kan niet nalaten, hier tevens te vermelden, dat zij ook de etsnaald voert, en haar eerste werk van dien aard, - zijnde een Album-blad, waarop eene geopende roos en een rozenknop, met vergeet-mij-nietjes, en het volgende vers enz. staat - met eene vaste hand geëtst heeft: ‘De bloem, zoo vaak het beeld van 't leven, - Toont hier wat ook de kunst vermag. - Een stond, der kunstnares gegeven, - Die nooit een ets behandlen zag, - Doet tak en bloem te voorschijn komen - Op 't effen roode koperblad, - Zoo goed, zoo schoon, zoo zonder schromen, - Zoo fiks geteekend en zoo rad. - Ex tempore. La Haye, E.J.K. 25 Oct. 50. Wed. S. Delft.’ - Hieruit blijkt mij, dat zij ook volgens Immerzeels berigt, gehuwd is geweest met wijlen den Predikant Storm, en dus thans Mevrouw de Weduwe Storm, geboren koning, heet.
| |
[Koning. (Th.)]
KONING. (Th.) Immerzeel meldt, dat deze graveur bij hem alleen door boekprenten, naar de teekeningen van j. buys, en anderen, bekend is. Ik moet er bijvoegen, dat hij ook groote portretten heeft gesneden, als, onder anderen, dat van Ds. D.A. Walraven, Hoogleeraar in de Oostersche talen enz., te Amsterdam,
| |
| |
hetwelk hij, in 1792, naar de schilderij van g. van rooyen, heeft gegraveerd. - Dit portret, met bijwerk, heeft veel verdienste, als ook dat van Prof. Voorda, ten halven lijve, van voren te zien, naar de teekening van h. pothoven, door hem in 1792 sculp.; waaronder een tien-regelig Hollandsch vers van Jan de Kruyff, in kl. 4o., en dat tot de fraaije graveerwerken behoort.
| |
[Koning (Willem)]
KONING (Willem) was een redelijk goed plaatsnijder en tevens prentverkooper, te Amsterdam. - Hij heeft een stel van zestien platen gegraveerd, voorstellende den bouw, gebruik en verwoesting der schepen, waarin hij, tot leering en nut, volkomen is geslaagd, en veel aanmoediging heeft ondervonden.
| |
[Koningh (John de)]
KONINGH (John de) is door Immerzeel naar waarde vermeld, die hem, bij het sluiten van zijn artikel, te Rome verlaten heeft. - Italië ontving zijn stoflijk overschot in haren schoot, dewijl hij den 30. Junij, 1845, te Genua, is overleden.
| |
[Koningh, (Peter)]
KONINGH, (Peter) een kunstenaar, over wien zich Fiorillo, in eene Noot, aldus laat hooren: ‘In het Museo Florentino, T. III, bl. 159, komt het leven en een fraai portret (door p.a. pazzi sculp.) voor van peter koningh, van Amsterdam, die in zijn eersten levensloop juwelier was, en later een beroemd portretschilder werd. Hij leefde omstreeks 1620. Als bewijs van zijn talent, voert Füssli aan, dat zijn portret zich in de Galerij te Florence bevindt.’ - Dit is zoo, doch er wordt, in den Catalogus van 1807, gezegd, geboren te Antwerpen, 1620, overleden 1689. - Nadat Füssli, in zijn Artikel peter koningh, gezegd heeft, dat deze, in 1619, te Amsterdam, werd geboren, een leerling van rembrandt en een goed portretschilder was, die in 1689 is gestorven, voegt hij er bij: ‘uit de overeenkomst der afbeeldingen van den evengemelden peter en van philip, zou men voor zeker kunnen aannemen, dat het vader en zoon moet zijn, of dat ze op gelijke personen doelen.’ - Nagler zegt, dat deze meening op geen zekere gronden berust. - Ongetwijfeld is deze geheele zaak eene misvatting, dewijl uit de letter p., waarschijnlijk, peter is gelezen. Het is mij ongelooflijk vele malen voorgekomen, dat zulke gevolgtrekkingen uit de monogrammen verkeerdelijk werden gemaakt. - Fiorillo zegt dan ook, dat hem bij geen Nederlandsch auteur de naam van peter koningh is voorgekomen. - Ik stel vast, dat, dewijl alles met philip overeenkomt, dit artikel alleen eene teregtwijzing is voor verdere dwalingen betreffende den vermaarden kunstenaar philip de koningh.
| |
[Koningh. (Leendert de)]
KONINGH. (Leendert de) Ten slotte van het berigt, aangaande dezen verdienstlijken kunstenaar en zijne werken, door Immerzeel gegeven, moet ik nog melden, dat hij den 3. Junij, 1849, te Dordrecht, overleden is. - Zijn zoon, L. de Koningh, heeft den 13. Junij, 1849, in de Courant dank betuigd ‘voor de veelvuldige bewijzen van deelneming, betoond bij het overlijden van onzen veelgeliefden vader en behuwd-vader, l. de koningh.’
| |
[Koningh, of Koninck, (Philip de)]
KONINGH, of KONINCK, (Philip de) bij Immerzeel vermeld. - De Heer W. Burger, in zijn Musées de la Hollande etc., Paris, 1858, bl. 53, wil, dat men koninck schrijve. Het is zeer ligt mogelijk, dat hij den naam aldus op eene schilderij gevonden heeft, doch de voorbeelden zijn legio, dat de kunstenaars-zelven hunne namen zeer verschillend hebben geschreven. - Nog vraagt de gemelde auteur, of de landschapschilder koninck, leerling van rembrandt, philips, david of jacob heet? Somtijds wordt hij jacob koning genoemd. Dit is veroorzaakt, dewijl hij nimmer zijne stukken met zijn doopnaam beteekende. Smith heeft steeds dien van philips gebezigd, en het blijkt, dat dit juist is, dewijl eene schilderij, te Manchester, authentiek beteekend is met p. koninck en 1655, zijnde ongetwijfeld het eenige stuk, dat de initialen van den voornaam voert. Doch er
| |
| |
is nog iets anders: er bestaan, namelijk, twee Landschappen, die aan philips koninck worden toegekend, en op de Tentoonstelling te Manchester aanwezig waren, waarvan er een het jaarmerkt 1695 voert. Dewijl men algemeen het jaar 1689 voor dat van zijn overlijden heeft aangenomen, zoo vraagt de Heer Burger, is deze schilderij dus apokrief? of is er het jaartal bijgevoegd? Zie Trésors d'Art, exposés à Manchester, en 1857 etc., par Burger; Paris, 1857, bl. 254. - Weinig vindt men bij ons nopens dezen kunstenaar geboekt, die echter bij de vreemden zeer hoog staat aangeteekend, wegens zijne uitstekende verdiensten, dewijl er vele portretten van rembrandt in kunstverzamelingen worden aangewezen, die echter van genoemden de koningh zijn. - Aangezien zijne opleiding onmiddelijk bij rembrandt plaats had, zoo komt het mij voor, dat hij tot den gegoeden stand in Amsterdam behoorde, en welligt aan Abraham de Koningh, kunstverkooper, - wonende op de Beurs, in den Konings-Hoet, reeds in het jaar 1615, - verwant was. - Ik voeg hierbij, dat ik in bezit ben van de volgende werken, door den genoemden Abraham geschreven, als: Jephthah ende zyn eenige dochter, Treurspel; Amsterdam, - voor hem gedrukt, met het bovengemelde adres; 1615, in 4o. - Simon, idem, idem, Ibid. 1618. - Achab, idem, idem, 1618. - en 'T Spel van Sinne vertoont op de Tweede Lotery van d' Arme oude mannen- en vrouwen Gasthuis enz., Ibid., 1616. Al deze stukken heeft hij als Rederijker vervaardigd. - philip heeft Joost van Vondel tweemaal geschilderd, eens op zijn 69. jaar, waar Vondel een zes-regelig vers op gemaakt heeft, en andermaal in 1662, zijnde deze toen 75 jaren oud, en dat, zeer fraai door j.p. lange gegraveerd, in 1848, door de Maatschappij van Beeldende Kunsten werd uitgegeven, en waaronder insgelijks een vers van Vondel geplaatst is. De Heer Mr J. van Lennep, te Amsterdam, heeft dit schoone portret in bezit. - Hoe zijne kunst steeds in waarde stijgt, blijkt uit de Verkooping van den Hr. H. van Cranenburgh, te Amsterdam, in Octoher, 1858, gehouden, waar eene teekening, onder Nr. 155 van den Catalogus voorkomende, met ƒ1200 is betaald. Ik deel hier de beschrijving mede, die daarvan gegeven is: ‘Paysage panoramatique avec une rivière qui serpente jusqu'au lointain, bordée ça et là d'arbres; à gauche une éminence sur laquelle se dessinent les toits et les tours d'un château. Ce dessin sublime rivalise avec les chefs-d'oeuvre de rembrandt par sa vigeur et clarté de ton; à la plume, et lavé en brun. Collection Molkenboer, 1825.’ - Zijn geschilderd portret is, waarschijnlijk, dat, onder den naam van peter koningh, - Zie aldaar. - in de portretten-verzameling der Galerij, te Florence, voorkomt, en door p.a. pazzi voor het Werk Museo Florentino, Tom III, is gegraveerd. Ook in Houbraken, II. dl. komt er een voor, op pl. B., Nr. 3.
| |
[Koningin der Nederlanden enz. (Hare Majesteit Mevrouwe frederika louisa wilhelmina, geb. Princesse van Pruissen,)]
KONINGIN der Nederlanden enz. (Hare Majesteit Mevrouwe frederika louisa wilhelmina, geb. Princesse van Pruissen,) Het is een aangename taak voor een Nederlander, om in de geschiedbladen, die den roem der kunsten van zijn geboortegrond aan het nageslacht zullen verkondigen, deze, bij uitnemendheid, deugdzame Vorstin, ook als Schilderes te mogen opnemen. Ik laat mijne voorgangers Van Eynden en Van der Willigen, die de eer hadden, hunne Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, in 1816, aan H.M. op te dragen, hier spreken: ‘Op het koninklijk Paleis, te 's Gravenhage, ziet men in de vertrekken van h.m. de koningin eenige stukken van moderne Meesters, en inzonderheid beschouwt de kunstvriend daar, met veel genoegen, verscheiden kloeke, welgelijkende Portretten en andere schilderijen, door h.m. zelve, met olieverw, geschilderd. - Ook zagen wij daar teekeningen en borduurwerken, door wijle de zoo algemeen geachte en zeer betreurde Prinses louisa, Zuster onzes Konings, en Douairière
| |
| |
van Brunswijk, hetwelk alzoo mede ten blijke verstrekt van de beoefening der kunst in het Vorstelijke Huis.’ - Hare Maj. is den 12. October, 1837, in bijna 63jarigen ouderdom, te 's Gravenhage, overleden, en den 26. daaraanvolgende plegtstatig in het koninklijk graf, in de Nieuwe-kerk, te Delft, bijgezet.
| |
[Koningsloo. (Gilles van)]
KONINGSLOO. (Gilles van) Bij het door Immerzeel vermelde, voeg ik nog, dat Bryan-Stanley zijn overlijden, in 1609, te Antwerpen, opgeeft, en hem, bijna juist, coninxloo noemt, als hebbende zich niet aan De Jongh (die in de uitgave van Van Mander koningsloy schrijft) gehouden; terwijl De Jongh zijn afbeeldsel, op plaat CC., Nr. 3, - dat naar het oude bekende portret van h. hondius in kl. fo., met het vers van D. Lampsonius is genomen, - heeft gegeven, en waaronder duidelijk te lezen staat: aegidius conincxloy, Antverpien. Pictor. Zóó ook komt de naam voor in de uitgave, door Van Mander-zelven, in 1604, in 4o., bezorgd. Aan het hoofd van dat Artikel leest men: ‘Het Leven van gilles van conincxloy, schilder van Antwerpen.’ Waarom deze bron niet altijd gevolgd? er zou alsdan, door zoogenaamde taalkuisching, zooveel gehaspel niet in de geschiedenis, en vooral in de Woordenboeken ontstaan zijn, gelijk zulks thans plaats heeft.
| |
[Konsé, of Konzé (Karel)]
KONSÉ, of KONZÉ (Karel) was een kunstgraveur, te Amsterdam, die op het laatst der XVIII. eeuw bloeide, en de leermeester is geweest van den stempelsnijder hendrik lageman. - Ik heb eenige gravuren van hem gezien, die tot de middelmatige behoorden. - Zie verder Dr. Wap, Astrea, 1854, bl. 216, waar echter, bij vergissing, konsé als leerling van lageman genoemd wordt, hetgeen andersom moet wezen; welligt zal de aangewezen vergelijking der verdienste van deze beide graveurs óók omgekeerd moeten begrepen worden.
| |
[Konsé. (G.)]
KONSÉ. (G.) Deze graveur is, waarschijnlijk, een zoon van karel konsé. - Een klein portret, in ovaal, van den Franschen staatsminister Necker, door hem gesneden, doch dat tot de middelmatige kunst behoort, heeft mij met zijn werk bekend gemaakt. Eene andere prent, in mezzo-tint, naar jan steen, bezit iets meer verdienste.
| |
[Koogen (Leendert van der)]
KOOGEN (Leendert van der) is reeds bij Immerzeel geboekt, als de kunst in den trant van zijn meester, cornelis bega, met roem, te hebben beoefend. Ik voeg er bij, dat hij in de wandeling leendert-Oom werd genoemd. Dewijl er gemeld wordt, dat hij zeer kunstig de etsnaald hanteerde, zoo laat ik de beschrijving van eenige dier prenten hier volgen: Christus, met de doornekroon, op een steen zittende, 1664; h. 126, br. 114 str. Ned.; niet beteekend. - St. Bavo draagt een valk op zijne hand, 1654; h. 189, br. 133 idem. - Een stel van vier prentjes, zijnde soldaten; gejaarmerkt 1664, 1665 en 1666; h. 174, br. 112 str.; niet beteekend. - Een idem, voorstellende Apollo en de Muzen; de Reuzenstrijd; eene Offerande bij eene graftombe; en een Banierdrager, met soldaten. - Een idem: een Vrouwenhoofd, 1664; een Ecce Homo, 1664; St. Sebastiaan, 1665; - dit jaartal achterst-voren, en niet beteekend; - en twee mannen, spelende op een triktrakbord, 1666. Deze prenten worden allen geacht, meer in den stijl van salvator rosa, dan in dien van annibale caracci vervaardigd te zijn. Zie R. Weigel, Suppl. au Peintre-Graveur de R. Bartsch etc., Leipzig, 1843.
| |
[Koogh. (Adrianus van der)]
KOOGH. (Adrianus van der) Bij het artikel, door Immerzeel over dezen verdienstlijken meester gegeven, voeg ik alleen nog, dat hij op eene zeer bekwame wijze zijne landschapstudiën gelithographieerd en uitgegeven heeft, onder den volgenden titel: Boomstudiën door a. van der koogh, I. Bundel, te Dordrecht, bij Steuerwald en Co., 1826, in plano. Hij is te Dordrecht, den 19. September, 1831, overleden. - Eene bijzonderheid, de geschiedenis betreffende, heeft in zijne geboorteplaats, Middelharnis, plaats gehad. In de XVIII. eeuw, namelijk,
| |
| |
heeft de Heer Kolff, Baljuw aldaar, op eene openbare verkooping, in het nabij gelegen dorp Sommelsdijk, voor eenige guldens, gekocht eene schilderij, voorstellende Een gezigt op het dorp Middelharnis. Om de voorstelling van het dorp, werd zij aangekocht en in het raadhuis opgehangen. In later tijd heeft onze van der koogh den gemeenteraad aangeboden, om eene kopij daarvan te leveren, en bovendien aan het Raadhuis te vereeren eene schilderij van zijne hand: hierdoor is hij in het bezit eener echte hobbema gekomen, terwijl zijne kopij thans nog op het raadhuis aanwezig is. - Uit berigten door den Weleerwaarden Heer Broers, aldaar, medegedeeld. - Het origineel is, in 1815, te Dordrecht, voor ƒ1000 verkocht, en later in de rijke Verzameling van Sir Robert Peel, te Londen, voor ƒ9600 overgegaan, alwaar die zoo vriendelijke, groote staatsman, mij het, in 1827, heeft laten zien. - Ik kan mij volkomen met het oordeel van Dr. Waagen vereenigen, ‘dat het geheel, in alle deelen, als een non plus ultra te beschouwen is.’ - Zie verder op HOBBEMA. (Meindert) - Hieruit blijkt dat onze groote schilder op genoemd eiland is geweest, en, met veel zorg, dit natuurtafereel voortreflijk heeft geschilderd. Zou hij soms ook in dien omtrek hebben gewoond? Mijne nasporingen, worden nog, aldaar, met ijver voortgezet.
| |
[Kooi. (Willem Bartel van der)]
KOOI. (Willem Bartel van der) Zijn levensberigt, tot aan zijn overlijden, is reeds bij Immerzeel gegeven, doch ik moet daar, bij den aanvang, eene verbetering inlasschen: men leze, namelijk, Jonkheer Ubbo van Burmania, Grietman van Leeuwarderadeel. - Verder voeg ik er nog bij, dat zijne kunstnalatenschap eerst tien jaren daarna, te in 1846, Leeuwarden, verkocht is. - De Catalogus vermeldde 42 stuks schilderijen, waaronder Nr. 1, Eene door hobbema, die als van waarde werd opgegeven, terwijl al het overige studiewerk uit het atelier van een gewoon schilder was. Echter vond men er eene schilderij bij, eene dame, aan wie door haren knecht een brief overhandigd wordt; levensgroot. Dit stuk heeft, op de Tentoonstelling, in 1808, de door Koning Napoleon uitgeloofde premie van ƒ2000 behaald. Op de veiling was men zeer verwonderd, dat de familie dit stuk voor ƒ150 moest ophouden, dewijl er toch zooveel waarde aan was gehecht. Doch, wèl ingezien, was het destijds, zeker, het beste, dat in bedoeld vak geleverd werd, en bij gevolg op den uitgeloofden prijs alle regt had. Hieruit is echter geen gevolg te trekken, dat het later óók nog die waarde moest hebben: neen, maar zoowel in den tijd van ontginning, gelijk 1808 met regt genoemd kan worden, als thans nog, bij een zooveel hooger standpunt der kunst, strekken zulke premiën hoofdzakelijk tot aanmoediging, en er komen tegenwoordig even gelijke gevallen voor: b.v., de Johannes de Dooper werd door wijlen Z.M. Koning Willem II., tot aanmoediging, aan c. kruseman, die toen reeds een hoogen trap van kunstverdienste bereikt had, opgedragen om te schilderen, en heeft eene verbazende som gekost, doch is op de veiling der kunstnalatenschap van genoemden Vorst voor ƒ5000, als het ware, aan den spijker blijven hangen, en zulks in een tijdsverloop van slechts ongeveer tien jaren! - Zijn portret is door t. ernstman, in steendruk, vervaardigd, en ook bij Van Eynden en Van der Willigen te vinden.
| |
[Koopman (W.N.)]
KOOPMAN (W.N.) beoefende, in de laatste helft der XVIII. eeuw, de beeldhouwkunst, te Utrecht. Hij was tevens teekenaar, zooals mij gebleken is uit een prentje, voorstellende de Wysheid en de Geregtigheid voor den Tempel der Eer, door hem invt. et del., zinspelende op de Academie te Utrecht, en door c. philips gegraveerd; - alsmede uit eene Allegorie voor de Vaderlandsche Societeit, Utrecht, 1795, waarvan de afdrukken werden gebruikt voor N.N.... Lid der Vaderlandsche Societeit, door hem inv. et delin. rein. vinkeles sculp. Deze is fraai te noemen, in vergelijking van het eerst-bedoelde werk, doch de lieve
| |
| |
bevallige kindertjes, met hunne attributen, daarin aangebragt, zullen door de graveerstift van vinkeles wel tot die fraaiheid zijn opgevoerd, waarin deze altijd zoo gelukkig slaagde.
| |
[Koornhart. (Dirk Volkertsz.) Zie bij Immerzeel en bij mij op Coornhert. (Dirk Volkertsz.)]
KOORNHART. (Dirk Volkertsz.) Zie bij Immerzeel en bij mij op COORNHERT. (Dirk Volkertsz.)
| |
[Kordyk, (A.)]
KORDYK, (A.) een teekenaar, van wien uitgaan de afbeeldingen van De Geslachtsboomen der Gewijde Geschiedenis, door hem, met bijwerk geïnventeerd en geteekend, en door j.c. bendorp sculp. in fo.
| |
[Kornelis Korneliszoon van Haarlem. Zie bij Immerzeel en bij mij op Haarlem. (Cornelis van)]
KORNELIS KORNELISZOON VAN HAARLEM. Zie bij Immerzeel en bij mij op HAARLEM. (Cornelis van)
| |
[Kornelisz., (Klaas)]
KORNELISZ., (Klaas) ook wel, bij anderen, klaudius korneliszen genaamd. Hij werd, in 1571, te Delft, geboren, en was een zoon van cornelis jacobsz. delff, en neef van michiel janszen mierevelt, dien hij tot leermeester heeft gehad. ‘Hy was in zyn tyd, een kunstig glasschilder, zoo als men op sommige plaatsen in kerken en byzondere gebouwen van zyn schilderwerk aantreft.’ Zie de Aanteekening op Van Mander, door De Jongh, II, blz. 90.
| |
[Korneliszen. (Claudius) Zie Delff. (Nicolaes Cornelisz.)]
KORNELISZEN. (Claudius) Zie DELFF. (Nicolaes Cornelisz.)
| |
[Korneliszen. (Dirk) Zie Cornelissen, of Cornelisz. (Dirk)]
KORNELISZEN. (Dirk) Zie CORNELISSEN, of CORNELISZ. (Dirk)
| |
[Kornput (Joan van, of van den)]
KORNPUT (Joan van, of van den) was ‘een groot krygsman en sterktebouwer, in de Nederlandsche oorlogen vermaerdt, geboren den 15. April, 1542,’ zooals G. Brandt, in zijn Dachwyzer der Geschiedenissen enz., Amsterdam, 1689, in 4o., bl. 75, vermeldt. - kornput heeft geschreven over 't beleg van Steenwijk, in 1580, uitgegeven door Frans Hoogenberg, te Keulen. - Hij was van Breda geboren, waar zijn vader burgemeester was. - Eene levensschets van jan van den kornput heeft C.F. Haug, vroeger hoogleeraar aan de Militaire Kweekschool, te Delft, (overl. 1834) geleverd in den Militairen Spectator, I, Nr. 26. - kornput is, wegens de belegering van Steewijk, in 1580, een zeer bekend persoon in de geschiedenis.
| |
[Koroneel van Arendonk (J.B.)]
KORONEEL VAN ARENDONK (J.B.) ‘was een uitmuntende schrynwerker, die zich, als leekebroeder, in het klooster der Minderbroeders had laten aenvaerden. Hy vervaerdigde, in 1513, het gestoelte van het koor der kerk zyns kloosters, 'twelk van zyne behendigheid in het steken van sieraden getuigde. Deze man, die zeer nederig van omgang was, ontsliep te Leuven, den 27. December, 1540.’ Zie Nederlandsche Kunstenaers, vermeld in de onuitgegeven Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, † 1585, door Edward van Even.
| |
[Kort. (Cornelis) Zie bij. Immerzeel en bij mij op Cort. (Cornelis)]
KORT. (Cornelis) Zie bij. Immerzeel en bij mij op CORT. (Cornelis)
| |
[Kortebrant. (Jacob)]
KORTEBRANT. (Jacob) Deze Rotterdammer was een verdienstlijk dichter, die in het midden der XVIII. eeuw bloeide. Hij heeft zich, even als meer mannen van dien stempel, met de vaderlandsche Oudheden onledig gehouden, en moet, ten gerieve van die studie, de teekenkunst vrij wel beoefend, en menig kasteel, slot en andere oudheden in ruïne, door afbeelding, voor verdere vergetelheid behoed hebben, en waarbij hij beschrijvingen gevoegd heeft, die door de geleerden in dat vak nog in Ms. worden bewaard en gebruikt. Zie den Navorscher, VI. Jaarg., bl. 58, waar hij voorkomt, op het artikel Huis of Kasteel te Sprangen. - In 1740, heeft hij den Lof der Drukkunst, ter gelegenheid van het derde Eeuwfeest van laurens jansz. koster's uitvinding, te Delft, uitgegeven. - Er bestaat ook van hem eene beschrijving zijner geboortestad, in 1789 gedrukt. - Zie Aanhangsel op het Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen enz., door Nieuwenhuis, en Biographisch Woordenboek der Ned. Dichters, door Witsen Geysbeek. Men vindt daarin wel zijne dichterlijke, doch niet zijne kunstverdiensten vermeld. - Later las ik, dat de beschrijving der stad Rotterdam op een
| |
| |
breede schaal door hem begonnen, doch niet bij zijn leven voltooid of verschenen is. Dit opstel is verkort, en zag het eerst het licht te Rotterdam, in 1782, daarna te Amsterdam, in 1789. Ook zijn Tweede Eeuwgetijde der Rotterdamsche Vryheid is met aanteekeningen uit echte stukken opgehelderd, Rotterdam, 1772, 4o. - Zie over kortebrant, die blind is geworden, de Voorrede van G. van Reyn, in zijne Beschrijving van Rotterdam.
| |
[Korvus, of Corvus. (Hans)]
KORVUS, of CORVUS. (Hans) ‘Walpole noemt hem een Vlaamsch schilder,’ zegt Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Gross-Brittannien, u.s.w., bl. 200, ‘en duidt eene schilderij van hem aan met dit opschrift: johannes corvus, Flandrus faciebat; dit is ook alles wat wij weten.’
| |
[Koster. (Everhardus)]
KOSTER. (Everhardus) De aanvang der loopbaan van dezen hoogst verdienstlijken kunstenaar werd door Immerzeel beschreven, en het is thans mijne taak, eenige toelichtingen, met het noodige vervolg, daar bij te voegen. Reeds in zijne jeugd, had koster eene onweêrstaanbare neiging voor de zeedienst, die echter door zijne ouders onderdrukt werd, en hij leerde op 16 jarigen leeftijd de eerste beginselen der teekenkunst, met het doel, om zich aan de scheepsbouwkunst te wijden; hierin kwam echter eene verandering, dewijl zijn onderwijzer, later zijn meester, b.j. van hove, in hem den Schilder zag, zoodat hij daarom geheel onder diens leiding in zijn atelier werd opgenomen. - De vruchten zijner ijverige studiën werden op de Tentoonstelling te 's Hage, in 1839, met de beste vooruitzigten bekroond. Hierdoor aangemoedigd, vertrok hij, in 1840, naar Duitschland, en werd, door tusschenkomst van den vermaarden beeldhouwer de launitz, als leerling op het Instituut van Staedel, te Frankfort a.M. geplaatst, en verbleef er twee jaren. Daarna deed de heer koster weder eene kunstreis, en bezocht Halle, Erfurt en Dresden, genoot veel vriendschap van de professoren ed. bendemann en hubner, die hem, - voor zijne reis naar en bezoek te Berlijn, de welwillendste aanbeveling gaven aan professor schadow aldaar. - Na zich te Maagdenburg en Hanover te hebben opgehouden, keerde hij, in 1848, naar zijn vaderland terug, en vestigde zich te Amsterdam. Het was dáár, dat, door de bedrijvigheid der scheepvaart, en de aangename afwisling op het IJ, de voorliefde tot schepen zóó sterk bij hem sprak, dat hij van toen af zich toelegde op het schilderen van vaartuigen en waters, waarin hij dermate gelukkig slaagde, dat hij in het uitgebragt Verslag van het Koninklijk Nederl. Instituut, in November, 1850, de cuyp van onze dagen genoemd, en kort daarop tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd werd. - Op de Wereldtentoonstelling, te Parijs, in 1855, werd hem, naar aanleiding eener ingezonden schilderij, voorstellende Een gezigt op de Merwede, bij Dordrecht, in het bezit van wijle den heer P. Kooy, te Amsterdam, door een geacht Engelsch kunstliefhebber, eene bestelling gedaan, die door meerderen is gevolgd, en ten gevolge had, dat hij zich, op diens uitnoodiging, in 1856, naar Engeland begaf, om eenigen tijd op het landgoed van zijn gastheer, in Zuid-Wallis, aan de rivier de Wye, te gaan doorbrengen. Bij die gelegenheid bezocht hij de onderscheiden kunstgalerijen te Londen, alsmede de havens van Bristol, Liverpool, enz.; voorts Parijs, Brussel en Antwerpen. In Junij, 1857, begaf hij zich andermaal naar Engeland, en had het ongeluk door een noodlottig toeval, zijn regteroog te verliezen, door dat er, weinige dagen na zijne aankomst, bij zijn gastheer, op wiens landgoed hij vriendschaplijk was uitgenoodigd, kinderen uit een liefdadig gesticht, op een landlijk feest waren genoodigd, om volks-spelen te houden, waaronder ook het dusgenaamde Cricket behoorde, zijnde een spel, waarbij sterke knapen in behendigheid wedijveren, om houten ballen, met
| |
| |
behulp van stevige houten knuppels, over de vlakte te slingeren. Door een ongelukkig toeval kwam het gezelschap te digt in de nabijheid der slaande groepen, en wel op hetzelfde oogenblik, dat een der spelers een forschen slag naar den houten bal deed. Hij raakte dien.... maar onmiddelijk daarna ook koster, die, door eene onwillekeurige beweging, binnen het bereik van den slag gekomen, en met vreeslijke kracht juist ter hoogte van het oog getroffen was. Hij zeeg bewustloos neder, en werd van de voor hem zoo rampzalige plek weggevoerd. In Nederland teruggekeerd, vond hij de vrees bevestigd, dat zijn ongeluk ongeneeslijk was, en slechts in de verre verte, en onder voorwaarde van volstrekte onthouding aan alle uitspanning, werd hem het verschiet geopend eener gedeeltelijke herstelling, en van het gebruik van dat oog, hetgeen vroeger onbruikbaar werd geacht. In waarheid een donkere toestand voor een kunstenaar, en door allen, die de kunst waarderen, diep gevoeld, zoodat het steeds hulpbetoonende Arti et Amicitiae, te Amsterdam, het plan ontwierp, om het uitmuntende Schetsboek van onzen kunstenaar, door haren invloed, voor het algemeen in het licht te geven, en dat, onder den titel van e. koster's Schetsboek. Nederlandsche Stads- en Havengezigten enz., Amsterdam, F. Buffa en Zn., Delft, H. Koster; Leyden, P.H. van den Heuvel, 1858, in fo. is verschenen, bevattende 24 platen, en zijn portret, keurig op steen gebragt door joh. hilverdink. De Afbeeldingen zijn de volgende: De Haarlemmersluis, te Amsterdam; - Het Spaarn, te Haarlem; - De oude Hofpoort, te Rotterdam; - De Toren van Oldehove, te Leeuwarden; - Het groote hoofd, te Dordrecht; - De St. Nicolaaspoort, te Kampen; - De Singel, te Amersfoort; - De Zeetoren, te Hoorn; - De Waterslootsche poort, te Delft; - De Loterijzaal, te 's Gravenhage; - De Waterpoort, te Woudrichem; - De Domkerk, te Utrecht; - Arnhem, van den Rehberg; - Maassluis; - Overschie; - De Ruïne over den Berkel, te Zutphen; - De Schutsluis, te Delftshaven; - De St. Janskerk, te 's Hertogenbosch; - Scheveningen; - De Voorzaan, te Zaandam; - De Haven van Harlingen; - De groote Kerk, te Nijmegen; - De Kampveersche toren, te Ter-Veere; - en Het IJ, te Amsterdam. - Dit werk is, zeker, een der belangrijkste en goed volbragte afbeeldingen van dien aard, hetgeen tevens, èn als kunst, èn voor de geschiedenis, een blijvend gedenkteeken zal zijn voor koster's eer, en waarvan ik het genoegen heb gehad, een fraai exemplaar voor mijn Atlas van hem ten geschenke te bekomen. - Aangenaam werden zijne kunstvrienden, op den 1. Januarij, 1858, verrast door het berigt, dat de Heer koster door Z.M. den Koning tot Directeur der Verzameling van schilderijen op het Paviljoen Welgelegen, te Haarlem, was benoemd geworden. Na ruim anderhalf jaar verstoken te zijn geweest van te kunnen schilderen, dewijl het linkeroog gebrekkig was, strekt het mij tot een bijzonder genoegen te kunnen melden, dat hij bereids het palet weder ter hand heeft genomen, en, ofschoon met meer inspanning dan vroeger, toch weder met succes in de kunst werkzaam is. - Hoe zeer de werken van onzen hoogst-verdienstlijken kunstenaar gewaardeerd worden, blijkt hieruit, dat ze de aandacht van vorstlijke en aanzienlijke personen trekken, en, om der geschiedenis wil, zal ik er eenige aanwijzen, als, onder anderen, in Duitschland: Een gezigt te Kronberg, in den Taunus, waarvan Immerzeel spreekt, en dat bij den Baron Speeh van Sterburg, te Leipzig, berust. - Gezigt op de Haarlemsche sluis en Haringpakkerij, bij H.K.H. de Groot-hertogin van Saxen-Weimar-Eisenach. - Een Hollandsch Stadsgezigt, bij den Graaf d'Oubril, destijds gezant bij de Russische ambassade, te Frankfort enz. - In Engeland zijn wel de beste zijner werken geplaatst, als bij lord Northwich, te Cheltenham; - bij den Baron de Ferrieres, te Chipston enz. - In ons land berusten van zijne vroegere
| |
| |
werken onder anderen: Een gezigt op de Markt en Mariakerk, te Halle, en De Waterslootsche poort, te Delft, in het bezit van Z.M. den Koning. - Een gezigt te Delft, reeds door Z.M., als Prins van Oranje, aangekocht, berust in de Akademie, aldaar. - De Buitenkant, te Amsterdam, bij H.K.H. Princes Frederik der Nederlanden. - Een gezigt op het IJ, te Amsterdam, bij Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden. Verder vinden zijne schilderijen en teekeningen in vele aanzienlijke Verzamelingen eene vereerende plaats. - In 1850, is de heer koster in den echt getreden met Mejufvrouw Sara Catharina Hemmen, bij wie hij een zoon en eene dochter verwekt heeft. - In een aangenaam oord, steeds van kunstwerken omgeven, zal de ijverige kunstenaar, als in de kracht zijns levens zijnde, zeker, nog vele zoo gewilde, schoone Hollandsche watertafereelen voortbrengen. - Onder zijne leerlingen, die met een gewenscht gevolg in de kunst optreden, mag men, onder anderen, noemen de bloemschilderes Mejufvrouw alida stolk, thans te Brussel gevestigd, waar zij, op de Tentoonstelling van 1857, eene schilderij, Het toilet eener bruid, heeft geleverd, die zeer verdienstlijk kan genoemd worden; de heer j.a. kruseman jz. vertrouwde hem zijn vierden zoon, jan theodoor, om hem de eerste gronden der teeken- en schilderkunst in zijn atelier te leeren, en welk onderwijs hij, van 1851 tot 1853, met het beste gevolg genoten heeft. - Zijn portret, levensgroot, borststuk, is door den heer l. lingeman, te Amsterdam, geschilderd, en een idem, dijstuk, bijna van voren te zien, in een leuningstoel gezeten, door m. calisch f. 1858, is gelithographieerd bij het bovengemelde Schetsboek gevoegd.
| |
[Koster. (L.)]
KOSTER. (L.) Bij Ploos van Amstel waren in de Verzameling Prentkunst, onder de oude platen, Twee stuks door l. koster gegraveerd. Zie den Catalogus blz. 180, Nr. 32. - Welligt zijn zij van den uitvinder der drukkunst, doch, dewijl ze in den Catalogus onder de oudste prenten voorkomen, blijkt mij niet duidelijk, of het houtsneden zijn. Voor zoo ver ik weet, zijn er geen in 't koper van hem bekend.
| |
[Koster. (Lourens Janszoon) Zie Coster. (Laurens Janszoon)]
KOSTER. (Lourens Janszoon) Zie COSTER. (Laurens Janszoon)
| |
[Koster. (Simon de) Zie bij mij op Gaal. (Thomas)]
KOSTER. (Simon de) Zie bij mij op GAAL. (Thomas)
| |
[Kouwenberg. (Christiaan van) Zie bij Immerzeel, en bij mij op Kauwenberg. (Christiaen)]
KOUWENBERG. (Christiaan van) Zie bij Immerzeel, en bij mij op KAUWENBERG. (Christiaen)
| |
[Kouwenberg (...)]
KOUWENBERG (...) was een portretschilder, die zich, in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Middelburg, in Zeeland, ophield en bloeide. Ik vond aangaande hem, in P. de la Rue, Geletterd Zeeland, 1734, bl. 69, het volgende vermeld. Van Do. Joannes de Mey sprekende, zegt hij: ‘Zyne gestalte was van middelbare grootte; en wat zyne gedaante verder aangaat, die kan men eenigzins afleiden uit zyn afbeeldsel, door suyderhoef, in 't jaar 1660, (hy toen vier en veertig jaren oud zynde) in plaat gebragt, naar datgeen, 't welk reeds in 't jaar 1659, door de kunstschilders kouwenburg en evertsdyk, op hun eigen verzoek en ten hunne koste, met zyn verlof, gemaakt was enz.’ - Verder is mij niets van dezen kunstenaar voorgekomen. - Of hij dezelfde kan zijn, als de reeds beschreven christiaen van kouwenbergh, - Zie aldaar bij Immerzeel en bij mij op KAWENBERG. (Christiaen) - in 1604, te Delft, geboren, en, op gevorderden leeftijd, met der woon naar Keulen vertrokken, kan ik niet beslissen; welligt heeft hij zich eerst nog te Middelburg opgehouden, en de onderneming van het gemelde portret tot stand gebragt. eversdyk, bij zijn aanzienlijk geslacht aldaar gevestigd, was een zeer bekwaam portretschilder, en kan misschien de oorzaak geweest zijn, dat kouwenberg, geen genoegzaam werk te Middelburg vindende, naar Keulen vertrokken is.
| |
| |
| |
[Kouwenhorn, of Couwenhorn, (Mr. Pieter)]
KOUWENHORN, of COUWENHORN, (Mr. Pieter) een voornaam glasschilder, bloeide in het begin der XVII. eeuw, te Leyden. Zijn naam is vereeuwigd, dewijl hij de eerste leermeester van gerard dou is geweest. - Immerzeel zegt kouwenhoven, doch dit is eene fout, want zijne tijd- en stadgenooten noemen hem, zoo als hij hier aan het hoofd is geplaatst. Zie Orlers en S. van Leeuwen, in hunne Beschryvingen der stad Leyden enz., 4o.-uitgave, bl. 403, en in de 12o., bl. 190.
| |
[Kraanfeld (.... van)]
KRAANFELD (.... van) wordt door Nagler als een tijd- en kunstgenoot van antonie waterloo genoemd, doch van wien anders geene levensberigten bekend zijn, dan dat de dichter Vondel zijn grafschrift gemaakt heeft. - Op kraanfeld niet, maar wel op n. kranevelt. - Zie aldaar.
| |
[Kraay (Dirk)]
KRAAY (Dirk) is een historie- en portretschilder geweest, in 1656, te 's Hage, voorkomende onder de zeven-en-veertig kunstenaars, die eene Nieuwe Kamer van Pictura, aldaar, hebben opgerigt, en, als lid dezer Confrerie, in 1662, een stuk van zijn werk ter kamer bragt, voorstellende Een Demokriet, welk stuk aan zijne weduwe werd terug gegeven, in 1666, zijnde waarschijnlijk het jaar van zijn dood. Uit P. Terwesten, Ms.
| |
[Krafft. (Jan Lodewijk)]
KRAFFT. (Jan Lodewijk) Aldus staat zijn naam op zijne werken, - als onder een fraai gegraveerd portret van Joannes Wisgers, in ovaal gevat, in kl. fo. - en niet kraft, zoo als bij Immerzeel staat geboekt, die tevens een Boekwerk noemt, door hem geschreven, en met platen versierd, uitgegeven onder den titel van: Trésor des Fables choisies des plus excellens Mythologistes; doch dit is eene misvatting, uit een in het Fransch gesteld levensberigt overgenomen, want het is juist door hem oorspronklijk in de Vlaamsche taal geschreven, om de voortreflijkheid der Fabels, bij het algemeen, te doen uitkomen, en heeft dezen titel: Schat der Fabels, gekosen uyt de voornaamste Verdichtschryvers; en hij zegt, in de Voorrede: ‘Om de misachters van de Nederduitsche tael te overtuygen, dat zy zoo bekwaem is, om verheven zaeken kort en bondig aen te wyzen als eenige andere.....’ - Witsen Geysbeek, in zijn Woordenboek der Nederd. Dichters, enz., die hem jan lourens krafft noemt, velt een vrij streng oordeel over dit Werk, waarop, tijd en plaats in aanmerking genomen, thans, ja, nog al wat af te dingen zou zijn, even als er veel af te dingen is op de taalzuivering van zijn tijd, bepaaldelijk in zaken, waarop die nimmer had mogen toegepast worden; doch een ieder wil zijn eigen licht doen schitteren, door dat der voorgangers te verduisteren. Wèl beschouwd, echter, is het hiermede gelegen, als met het fondament van een gebouw: de eerste steen moet den tweeden dragen en verheffen, en zoo vervolgens, tot aan den trans toe; eerst dan kan het volmaakt worden genoemd, want het is alleen door een naauw en onderling verband tot de volmaaktheid van het geheel te brengen. Bij gevolg is de hoogste steen niet zonder den laagsten tot zijn verheven stand gekomen, en kan hij zich daarom niet beroemen, zich-zelven te hebben verheven. - Eveneens is het met de kunsten en wetenschappen gelegen.
| |
[Kraft. (Jan Lodewijk) Zie bij Immerzeel, en bij mij op Krafft. (Jan Lodewijk)]
KRAFT. (Jan Lodewijk) Zie bij Immerzeel, en bij mij op KRAFFT. (Jan Lodewijk)
| |
[Kranevelt. (N...)]
KRANEVELT. (N...) Bij Houbraken, en ook bij Weyerman, II, blz. 150, vindt men in het levensberigt van ant. waterloo gewag gemaakt van zekeren schilder, n. kranevelt, op wien Joost van Vondel het volgende grafschrift vervaardigd heeft: ‘Hier rust kranevelt, wiens gonst - Blaakt' uyt lust tot Schilderkonst, - Die de hand hield braaf en eêl - Aan zyn levendig penseel. - Eert dien geest in 't konstig werk - Houw een Veldkraan op zyn zerk.’ - Zijn schilderwerk is, zeker, bij Vondel bekend, en, waarschijnlijk, van eene goede soort geweest,
| |
| |
- ik zou denken landschappen, af te leiden uit het woord Veldkraan - anders toch zou hij, die zooveel kunst zag en, als het ware, er in leefde, zich er zoo vleijend niet over hebben uitgedrukt.
| |
[Kraul (J.)]
KRAUL (J.) wordt als een Nederlandsch kunstenaar beschreven, in den Catalogus van Theodorus van Duyssel, Amsterdam, 1784, bl. 6, N. 33 en/34: ‘Een Fraay Boschgezicht, waarin twee wandelende reizigers; zonachtig, plaisant en uitvoerig, door j. kraul. - Een dito, Landschap met geboomte, waarby boerenwoningen, verder een bergachtig verschiet.’ - In een idem, te idem, van J. de Bosch, 1785, waren insgelijks vier stuks, gelijke voorstellingen, door hem geteekend. Zie bl. 64 van dien Catalogus.
| |
[Krausz. (Simon Andreas)]
KRAUSZ. (Simon Andreas) staat reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg er bij, dat hij ook de etsnaald gehanteerd heeft. Ik bezit er eenige proeven van, als: Eene oude vrouw, die, met een bril op, bij eene tafel, en den Bijbel op haren schoot, zit te lezen, in 4o. - Een boertje, dat zijn pijp aansteekt; een zeer klein prentje, in den trant van ostade. - Een rustende boer, bij een boom gezeten, in kl. 8o. Dit laatste is alleen beteekend s.a. krausz f., en gelijkt wel alsof het met zwart krijt geteekend werd. Het eerste is zeer zwaar en te zwart bewerkt; het tweede heeft weinig kunstverdienste.
| |
[Kreins. (Hilaire Antoine)]
KREINS. (Hilaire Antoine) Het portret van dezen verdienstlijken kunstgraveur, dat voor zijne biographie, bij Immerzeel, wordt gevonden, is naar eene fraaije lithographie, door c. baugniet, in 1835, vervaardigd, genomen. - Ik bezit een exemplaar, door den heer kreins-zelven beteekend.
| |
[Kremer (Petrus)]
KREMER (Petrus) is reeds naar waarde bij Immerzeel beschreven. Zijn afbeeldsel, aldaar te vinden, is genomen naar een kapitaal portret, met bijwerk, en een Gezigt op de Lieve- Vrouwe-kerk en toren, te Antwerpen, door c. baugniet, in 1838, fraai op steen gebragt.
| |
[Kreps. (Dorothea)]
KREPS. (Dorothea) Op eene kunstbeschouwing, te Utrecht, in 1846, zag ik van deze kunstenares eene teekening, zijnde Een studieblad met vruchten, zeer verdienstlijk in kleuren bewerkt. Naar alles te oordeelen, moet zij, in het begin der XIX. eeuw, de kunst, waarschijnlijk, voor uitspanning hebben beoefend.
| |
[Krevelt (A. van)]
KREVELT (A. van) was een middelmatig kunstgraveur, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw, bloeide. Een kaartje van Nederland, met bijwerk, door hem gesneden, voert het jaarmerk 1783.
| |
[Kronenbergh, (Steven)]
KRONENBERGH, (Steven) van 's Gravenhage, was, volgens Van Mander, een leerling van frans floris, die hem, wegens zijne bijzondere kunstbekwaamheid, in zijn Werk heeft opgenomen.
| |
[Kroos. (N. van)]
KROOS. (N. van) Aldus komt zijn naam voor in den Catalogus der Verkooping van A. Delfos, gehouden te Leyden, 28 April, 1804, onder Nr. 25, der schilderijen: Een Gezicht langs het water, op de stad Haarlem; op den voorgrond eenige koeijen, en visschers bij hun vaartuig, helder en uitvoerig op paneel geschilderd door n. van kroos, 1653; h. 19, br. 26 dm. - Verder nog Nr. 27: Twee stuks landschappen, met boomen en gezichten op steden, op paneel, door denzelfden, 1652. - Welligt is het dezelfde persoon, die bij Immerzeel op het Artikel a. van croos beschreven staat. Zie aldaar, en bij mij, op CROOS, (J. van) en CROOST. (Antonie van der)
| |
[Krot (Willem Bartel van der)]
KROT (Willem Bartel van der) wordt, door Nagler, als schilder, te Leeuwarden, vermeld, die, met den naam van een uitmuntend kunstenaar, in 1836, aldaar, is overleden. Hij vraagt, of deze verwant was aan den reeds door hem vermelden w.b. van der kooi, die in Van Eynden en Van der Willigen beschreven is? Ik antwoord daarop, dat het één-en-dezelfde persoon is, wiens naam weder, hier
| |
| |
of daar, door Nagler zóó verdraaid is gevonden, dat dit hem aanleiding tot deze vraag gegeven heeft.
| |
[Kruger (E.F.)]
KRUGER (E.F.) schilderde huislijke en landlijke onderwerpen, bij kaarsen maanlicht voorgesteld, alsmede portretten enz., zooals ik er op Tentoonstellingen te Amsterdam, waar hij toen woonachtig was, van 1818 tot 1844, gezien heb.
| |
[Kruger. (F. en Jacob)]
KRUGER. (F. en Jacob) Deze waren, volgens G. Hoet, de Jonge, ‘bekwame landschap- en modern-schilders,’ die in het Werk van Van Gool hadden behooren te zijn vermeld.
| |
[Kruger (J.)]
KRUGER (J.) was een portretschilder, die daarbij veelal het landschap aanbragt. - Op de Tentoonstellingen van 1820 en 1822, te Amsterdam, waar hij toen woonde, was van zijn werk ook een Christushoofd.
| |
[Krumpelman, (Hermanus)]
KRUMPELMAN, (Hermanus) omstreeks 1789, te Monnikendam geboren, woonde, in 1849, nog te Edam, waar hij de betrekking van Stads-teekenmeester bekleedde. - Hij schilderde landschappen, stadsgezigten enz., waaronder een Gezigt in de kerk, te Edam, de goedkeuring der kunstkenners wegdroeg. - Hij heeft een zoon, erasmus genaamd, die mede de kunst beoefent. - Medegedeeld berigt. -
| |
[Kruseman. (Cornelis)]
KRUSEMAN. (Cornelis) Immerzeel heeft reeds een uitvoerig Artikel over dien, in zijn tijd hoog-geroemden schilder, met wèl-verdienden lof, gegeven, en eindigt, dat ‘deze groote kunstenaar zich, sedert 1841, in Italië bevindt, waar hij zich, onder anderen, bezig houdt met het schilderen van een tafereel, voorstellende Johannes den Dooper, predikende in de woestijn, hetwelk hem kort vóór zijn vertrek, door Z.M. Willem II. besteld werd.’ - Als een vervolg daarop behoort nog tot de geschiedenis, dat, vóór zijn gemeld vertrek naar Italië, een groot aantal zijner kunstvrienden en letterkundigen, zich, op den 5. Julij, 1841, in den Schuttersdoele, te 's Hage, vereenigden, om hem op een afscheidsmaal, in toasten vol geestdrift, en in verzen vol gloed, hunne hulde, hoogachting en vriendschap aan te bieden. Een zilveren Penning werd hem, tot aandenken aan dit feestmaal, door zijne vrienden in het vaderland overhandigd. Op dezen Penning staat de Naam des kunstenaars, omgeven door een Lauwerkrans, en aan de keerzijde leest men: Aandenken van zijne Vrienden, bij zijn vertrek naar Italië. MDCCCXLI., omringd door een krans van Vergeet-mij-niet. - Twee dagen daarna vertrok hij naar de plaats zijner bestemming. - Reeds in 1843, prijkte de Haagsche Tentoonstelling met zijne in Italië vervaardigde tafereelen, als: Eene huiswaarts keerende herders-familie. - Een groep van vijf beelden, uit Ischia en Procida, - en Een meisje, den handkus toebrengende aan eene non der H. Theresia-orde, uit Napels. Het eerste, bekroond met de bronzen Medalje, te Antwerpen, berust te Weenen, en komt gelithographieerd voor in de Kunstkronijk, 1853; het tweede bij den Heer Stanfield, in Engeland, gelithographieerd door dirks, als premie-plaat van het Kölnische Kunstverein, in 1847; het derde bij den Heer M. Hofman, te 's Hage, en staat gelithographieerd in de Kunstkronijk, 1849. - In 1844, zond hij naar de Tentoonstelling, te Parijs, Het Gebed des Geloofs zal den kranke behouden, aldaar met de gouden Medalje bekroond, en in bezit van Mevr. de Princes Kotschouby, te St. Petersburg. Deze schilderij werd, om hare onmiskenbare verdienste, algemeen geroemd. Zij is door kruseman-zelven gelithographieerd, voor het Schilder - en Letterkundig Album, 's Hage, bij C.W. Mieling, 1848. - Behalve nog andere belangrijke werken, te Rome vervaardigd, bleef zijn hoofdwerk, Johannes de Dooper, nog te voltooijen, dat in 1846 reeds zoo verre gevorderd was, dat H.M. de Koningin (toenmaals Kroonprinses) der Nederlanden, met Prins Alexander, Rome bezoekende, ook deze schilderij in zijn atelier bezigtigd, en Hoogstderzelver tevredenheid daarover te kennen gegeven heeft. In het midden van 1847,
| |
| |
werd zij afgewerkt en naar Nederland gezonden, en reeds den 15. October mogt de heer kruseman het kolossale doek, in de Teeken-akademie, te 's Hage, Z.M. den Koning vertoonen. Daags daarna, noodigde hij zijne kunstbroeders uit, om zijn nieuw kunstgewrocht te komen beschouwen. De algemeene indruk was groot. De Haagsche kunstenaars besloten, eenparig, den schilder voor zijn Johannes een openlijk bewijs hunner hulde te geven. Spoedig werd er een fraaije zilveren bokaal, met deksel en blad, bij den heer Meijer, te 's Gravenhage, vervaardigd. Op het deksel zijn twee dichtregelen gegraveerd, uitdrukkende de Hulde, door Hollands School, aan kruseman gebragt, op het zien van zijnen Johannes. Eene Commissie, uit hun midden benoemd, overhandigde den heer kruseman dit schitterend eereblijk, begeleid van een sierlijk perkament, de handteekening voerende van elk der vereenigde kunstenaars, en tevens strekkende ter bevestiging ‘dat zij niet alleen spreken durven uit naam van de kunstenaars in Nederland, maar ook van allen, die de Prediking van Johannes mogten aanschouwen, welk kunsttafereel, voor immer, eene roemrijke gedachtenis hecht, onafscheidbaar, aan den naam van kruseman, in de getrouwe geschiedrolle der kunst.’ - Zie Haarlemsche Courant, 1847, Nr. 256. - Den 6. December daaraanvolgende, benoemde de Vorstlijke bezitter der bedoelde schilderij, Z.M. de Koning, kruseman tot Kommandeur der Orde van de Eikenkroon. - Het tafereel is daarna achtervolgens te Utrecht, Rotterdam, en Amsterdam, in Arti et Amicitiae, 1848, openbaar tentoongesteld. Te 's Hage bragt het ten voordeele der armen 1100, en in Arti et Amicitiae, voor het weduwen- en wezenfonds, ƒ1800 op. Daarna werd het in de vorstlijke kunstgalerij geplaatst, en ging, in 1850, bij verkoop dier schilderijen, voor ƒ5000, in handen van den Makelaar De Vries, over. - Van de werken, welke hij verder nog heeft vervaardigd, wil ik alleen maar aanwijzen, die eene blijvende bestemming hebben verkregen, alsmede de hem in 1848, door Jonkheer Huydecoper van Zeist, (die hem ook te Rome bezocht had) voor een der zalen van diens buitenverblijf, opgedragen vier tafereelen uit het Nieuwe Testament, welke schoone taak hij van 1849 tot 1854 volbragt heeft. Die voorstellingen zijn: Zie den Mensch; - De Kruisdraging; - Maria en Martha; - De Kinderzegening, zijnde allen op de Tentoonstellingen, te 's Hage en Amsterdam, met hooge belangstelling, bezigtigd. De Kruisdraging werd ook op die te Brussel, in 1853 gehouden, geplaatst, en door de Jury met de gouden Medalje bekroond. - Na al dit volbragte werk, gevoelde hij behoefte, om zich uit de woeling, die hem omgaf, te verwijderen, en een meer rustig leven te gaan leiden, hetwelk hij vond in een voor hem geschikt verblijf, in het vriendlijke Lisse, aan den straatweg, tusschen Leyden en Haarlem gelegen. Van de weinige jaren, welke hij dáár mogt vertoeven, werden maar al te veel maanden droevig gekenmerkt door ligchaamslijden, waarvan nog het smartlijkste was, dat het den lijder slechts bij tusschenpoozen veroorloofde, om zijn werk weder op te vatten. In den zomer van 1857, mogt de heer kruseman een meer verbeterden gezondheidstoestand genieten, doch, helaas! in October werd hij door koortsen aangetast, die zijn reeds ondermijnd gestel zóó spoedig sloopten, dat de dood den 14. November, 1857, een einde maakte aan een ruim zestig-jarig leven, gekenmerkt door onvermoeide werkzaamheid, en rijk aan schoone vruchten voor de vaderlandsche kunst. - Onder de laatste zijner werken vindt men De Maagd Maria, met het kind Jezus, onder het opschrift: Beatam me dicent omnes generationes, in 1855, te Leeuwarden, later te Amsterdam, en eenige maanden vóór krusemans dood, in 1857, te 's Gravenhage, ten toon gesteld; - eene genre-schilderij, Twee kinderen, hout sprokkelende, - en een Carton in potlood, naar aanleiding van Spreuken XVII.,
| |
| |
vs. 1., vermeld. - Bij de kunstenaars, door hem gevormd, en door Immerzeel opgegeven, moet ik nog voegen de Heeren d. bles, en herman ten kate. - kruseman heeft meermalen gelithographieerd, en, behalve de genoemde plaat, Het gebed des Geloofs enz., het Portret van de beroemde Zangeres Henriette Sontag; - Idem van Doctor Cuyper; - een studieblad met drie koppen; - een bijblad bij zijn portret door l. van den wildenberg, 1829, geteekend, behoorende in de Collection de Portraits des Artistes modernes etc., Bruxelles, 1822 en vervolg., 10 cahiers, 60 portretten, in fo.; - voorts twee prenten, de Tempel van Neptunus, en het Titelblad voor het Werk: Aanteekeningen van c. kruseman betrekkelijk deszelfs kunstreis en verblijf in Italië; verzameld en uitgegeven door A. Elink Sterk, 's Gravenhage, bij L. de Visser, 1826. Daarvan is eene Hoogduitsche vertaling verschenen, bezorgd door C. Meyboom, Embden, 1831. Gedrukt bij H. Woontman Jr. De platen zijn gekopieerd. - Waarschijnlijk, tot eene proeve, heeft hij twee etsjes vervaardigd, die zeer zeldzaam zijn, als: Zeven stuks fantasiën, omtrekken van mans- en vrouwenhoofden, waarvan zes in profiel, het onderste als dood voorgesteld, op één blad; beteekend c. kruseman, 1818, h. 95, br. 104 str. Ned. en zonder marge; - het andere, Zes stuks idem, zoo van mans- als vrouwenhoofden, waarvan dat (zoo ik het wèl heb), met de gevederde baret op het hoofd, hem-zelven, nog jeugdig, voorstelt, en veel heeft van zijn portret, hier bovengenoemd; beteekend, aan de smalle zijde der plaat, c. kruseman f. 1818, h. 50, br. 81 str. - Er gaan acht portretten van hem uit, als: 1. het reeds genoemde, door van den wildenberg; - 2. Idem door l.a. vintcent geëtst, h. 195, br. 157 str.; dit is hoogst zeldzaam, dewijl er slechts 2 à 3 afdrukken van bekend zijn, en werd naar hetzelfde portret genomen als Nr. 1; echter is er hier eene hand, die den mantel met bont vasthoudt, bijgenomen; - 3. Idem, voorkomende in Van Eynden en Van der Willigen; - 4. Idem door a.j. ehnle ad viv. del., in het Album, door Mieling uitgegeven; - 5. Idem, staalgravure, in kl. 8o., waarschijnlijk, naar Nr. 4 genomen; het is mij niet bekend, in welk Werk dit voorkomt; - 6. Idem, voorkomende bij Immerzeel, genomen naar een door j.h. koelman, in 1838, geteekend portret; - 7. Idem door j.w.f. kachel del., naar eene photographie, en door w.h. stam sc. in hout, voor de Kunstkronijk, 1858; - en 8. hetzelfde portret, anders-om, door denzelfden, om het eerste, dat niet gelukkig was uitgevallen, te vervangen. - De 3. en 4. Aflevering der Kunstkronijk, 1858, is geheel gewijd aan een uitvoerig levensberigt van cornelis kruseman, door den Heer Th. van Westhreene Wz. met zorg behandeld, die daarvoor den dank van iedereen, die waarde aan de nagedachtenis van hoogst verdienstlijke Nederlanders hecht, verdiend heeft. De Heer van Westhreene heeft, met veel omzigtigheid en oordeel, de legio kritiek, teregt of te onregt, over des kunstenaars werken gemaakt, in het midden gelaten, en, zooveel mogelijk, de door hem vermelde feiten uit echte bronnen, vooral bij des schilders Neef, den Heer jan kruseman Jr. - Zie aldaar. - geput, zoodat ik den belanghebbende naar die Kunstkronijk, als zijnde een blijvend Werk, verwijze, waar men méér details, dan ik hier voor mijn Werk noodig oordeelde, vereenigd vinden zal. Tevens is daarbij ook eene lijst van al de door hem vervaardigde Schilderijen, als Onderwerpen, Tentoonstellingen, oorspronklijke Koopers, of tegenwoordige Eigenaars, en Bijzonderheden, naar tijdsorde gerangschikt, gevoegd.
| |
[Kruseman, Jr. (Jan)]
KRUSEMAN, Jr. (Jan) een voornaam kunstbeoefenaar, te 's Gravenhage, die zich aanvanklijk ten doel stelde, om zich geheel aan de kunst te wijden, en tot dat einde nog een jaar bij den hoofdonderwijzer der Haagsche Akademie, den Heer
| |
| |
j.e.j. van den berg, werkzaam bleef. Ofschoon later door omstandigheden genoodzaakt geworden, daarvan gedeeltelijk af te zien, heeft hij toch dezelfde liefde voor alles, wat kunst is, of er mede in betrekking staat, behouden. Daartoe heeft, natuurlijk, sterk bijgedragen de dagelijksche omgang met zijn Oom, den beroemden kunstschilder cornelis kruseman. De Heer kruseman heeft veel gereisd en daardoor schoone natuurtooneelen, en veel kunst in Engeland, Frankrijk, België, Noord- en Zuid-Duitschland, en Italië, - (waar hij, in 1847, zijn oom, te Rome, eenige weken bezocht) - vooral te Florence, Bologna en Venetië gezien. Hij bleef een geheel jaar te Triest, in een handelhuis werkzaam, en keerde vervolgens over Salzburg en Munchen naar Holland terug. Die reizen verschaften hem de gelegenheid, om een groot aantal studiën en schetsen naar de natuur, zijne geliefkoosde leidsvrouw, te vervaardigen, die, als een schat, in zijne portefeuille dagelijks aangroeide, en hem nu, van tijd tot tijd, bij de beoefening als uitspanning in de kunst, tot een leiddraad steeds nuttig zijn, om den indruk daarvan op nieuw bij zijne werken te kunnen genieten. - Sedert eenigen tijd, heeft hij zich aan het schilderen begeven, alleen onder behulp van den raad van goede kunstvrienden, en met de natuur steeds als gids voor het oog. Stadsgezigten zijn zijne geliefkoosde onderwerpen, doch hij heeft nog nimmer op eenige Tentoonstellingen iets ingezonden. - Vroeger lid van de Haagsche Etsklub zijnde, vervaardigde hij, alleen om een praktisch denkbeeld van deze kunst te verkrijgen, eenige etsproeven; ook heeft hij twee Lithographiën, naar de natuur, en welke men fraai kan noemen, geteekend, zoo als ik er een van voor mij heb, zeer geestig, voorstellende een schoon meisje, dat, met een emmer aan haren arm en eene kan in de hand, uit een gering woonhuis, voor welks ingang een houten portaal met een trap staat, schijnt te zijn afgekomen, enz. in 4o., beteekend j. kruseman, Jr. del. et lith. Ze zijn niet in den handel. Het is dezelfde voorstelling, waarvan ik eene zeer goede etsproef gezien heb, doch met het figuurtje niet afgewerkt, h. 83, br. 56 str. Ned.; niet beteekend. - Sedert eenige jaren is hij bezig, eene verzameling van Werken over de Hollandsche en Vlaamsche Kunstgeschiedenis bij een te brengen, met het doel, om zich op de hoogte dier historie te stellen. Tevens is bij hem voorhanden alles, wat in druk is verschenen, zoowel in Dagbladen als Tijdschriften, over cornelis kruseman, alsmede alle lithographiën en gravuren, met de verschillende drukken en proeven (op eenige weinige na), naar diens schilderijen genomen; voorts Lithographiën, en de twee eenige Etsjes, door zijn Oom vervaardigd, en, eindelijk, acht verschillende portretten, hem voorstellende, bevattende te zamen 70 à 80 stuks. Het is te hopen, dat een en ander door den kunstlievenden neef geheel compleet zal worden gemaakt, en anderen tot een spoorslag moge strekken, om, langs dien weg, voor de toekomst, sprekende geschiedenissen daar te stellen. - Wij wenschen, dat de Heer kruseman, in het voordeel der kunst, op zijn ingeslagen baan zal voortgaan, en zich verder aan hare belangen, ook in zijne, sedert 1858 aanvaarde, eervolle betrekking, als Secretaris van het schilderkundig genootschap Pulchri Studio, te 's Hage, staande onder de bescherming van Z.M. den Koning, moge wijden, waartoe hem zijn pas dertig-jarige leeftijd nog groote ruimte tot gewenschte krachtsontwikkeling schenken kan.
| |
[Kruseman. Janszoon (Jan Adam)]
KRUSEMAN. Janszoon (Jan Adam) Deze hoogst verdienstlijke portret- en historieschilder, een der sieraden van de Nederlandsche kunstschool van onzen tijd, is door de welversneden pen van Immerzeel, naar waarde, reeds vermeld. Hierbij moet ik echter nog voegen, dat zijne ouders waren de Heer Jan Alexander Kruseman, ambtenaar, te Haarlem, en Mevrouw Dorothea Kruseman, geboren Steenkamp. - Het is mij voorts eene aangename taak, het levensberigt en de opgave der werken van den
| |
| |
Ridder kruseman hier verder te kunnen vervolgen. - Behalve de bij Immerzeel genoemde Portretten van Z.M. Koning Willem I, en van Z.K.H. den Prins van Oranje, benevens de Portretten, levensgroot, ten voeten uit, van Z.M. Koning Willem II, door hem voor het Raadkuis te Amsterdam en 's Gravenhage vervaardigd, en wier treffende gelijkenis, vooral dat van den beminden ridderlijken Vorst, zoo algemeen de aandacht boeide, werd hem eene gelijke afbeelding voor de Eerste Kamer der Staten-Generaal, te 's Gravenhage, opgedragen, waarover men in de Amsterdamsche Courant van 20. Maart, 1849, vermeld vindt eene aankondiging van den beroemden schilder j.a. kruseman Jz., inhoudende: ‘dat het Afbeeldsel van Koning Willem II, bestemd voor de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, thans voltooid is, en het publiek binnen weinige dagen in de gelegenheid zal worden gesteld, om het laatste Portret van dien zeer betreurden Vorst (overl. 17. Maart, 1849) te bezigtigen. De Heer kruseman stelt voor, om de opbrengst daarvan te bestemmen tot eene dankbare hulde der Natie aan haren Koning Willem II, in een hem waardig Standbeeld, en vleit zich, dat dit denkbeeld algemeenen bijval in den lande vinden zal.’ - Eene gelijke afbeelding, van 's kunstenaars hand, versiert de wanden der Koninklijke Militaire Akademie, te Breda. - Behalve deze vier, heeft hij er nog drie, van minderen omvang, doch mede levensgroot, geschilderd, waarvan er een, als het ware, tot een reliek van dien onvergetelijken Vorst, bij zijne Gemalin, de Koningin- Weduwe berust, en dat het laatste portret is, weinige dagen vóór den dood van Koning Willem II. vervaardigd. H.M. vereerde hem daarvoor, eigenhandig, met de bijzondere Medalje, op het afsterven des Konings geslagen. - Ook had hij de eer, het Portret van gemelde Vorstin, zeer ten genoege van het algemeen, te vervaardigen. - Bij de reeds door Immerzeel genoemde Portretten, voeg ik nog alleen die van de volgende voorname personen, als: dat van de Heeren P. Huydecoper, Burgemeester van Amsterdam; - Generaal d' Eerens, Gouverneur-Generaal van Neerl. Indië; - Staatsraad Baron van Keversberg, Gouverneur van Antwerpen; - Minister Van der Hoop; - Admiraal Kuvel; - Vice-Admiraal J.C. Rijk, Gouverneur-Generaal der West-Indiën; - Generaal Baron Nahuys van Burgst enz. - De historiële onderwerpen, bij Immerzeel vermeld, zijn allen in onderscheiden verzamelingen, in België, geplaatst. Het laatst bij hem genoemde tafereel (Jochebed) berust in de collectie van Jonkh. Munter van Sleeburg, te Amsterdam, waar zich ook de Jacoba van Beijeren bevindt. - Verder is in het kabinet van den Heer Van der Hoop, aldaar, Nederlands Dichteren-rei der XVII. eeuw. - De laatste der Machabeën, in dat van den Heer Van Walcheren van Wadenoyen, bij Amersfoort. - Maria met het kind Jezus, en Maria en Johannes bij het kruis, beiden in de kunstverzameling te Dublin. - Prins Maurits bij het lijk zijns vaders, in die van Mejufvrouw A. Loopuyt, te Schiedam. - Françoise en Nicolette de Foix, in de Kunstvereeniging, te Weenen, waar zij ook gegraveerd, doch alleen onder de leden, uitgereikt is. - Naar onderscheiden dezer historische schilderijen zijn lithographiën vervaardigd; ook naar genre-stukken, studiehoofden en portretten zijn er gegraveerd, maar niet in den handel gebragt, met uitzondering eener gravure door w. steelink, naar zijne schilderij, voorstellende het Penningsken der arme weduwe die, in 1858, bij de Heeren F. Buffa, te Amsterdam, is verschenen. - In 1830, werd de Heer kruseman benoemd tot Lid van den Raad van Bestuur en Directeur der Koninklijke Academie van Beeldende kunsten, te Amsterdam. Na, gedurende twintig jaren, met onvermoeide vlijt, in die betrekking werkzaam te zijn geweest, verzocht hij, in 1850, zijn ontslag, dat hem door Z.M. op de eervolste wijze is verleend geworden, terwijl hem door den Raad van Bestuur, tot een blijvend aan- | |
| |
denken, de Groote Eere-medalje der Akademie, met toepaslijk opschrift, werd vereerd. - Bij zijn afscheid van deze Akademie had er nog eene indrukwekkende plegtigheid plaats, namelijk, de Raad van Bestuur had den Heer kruseman uitgenoodigd, om, op den 19. Februarij, 1851, de uitreiking der Eereprijzen te doen, welke hij dan ook, tevens met eene Redevoering, in de openbare vergadering, bij die gelegenheid gehouden, met een hartlijk vaarwel aan allen, heeft bewerkstelligd. Het verwekte diepen indruk, toen hij, ten slotte, tot zijne kweekelingen en leerlingen het woord voerende zeide: ‘Het is mij als een huisvader, die zich voor een geruimen tijd van zijn gezin zal verwijderen: vermaningen en wenschen voor hun heil willen geen einde nemen. Even zoo thans met mij, nu ik ook u ga verlaten, want ik mogt u aller achting en liefde genieten; gij waart steeds aan mij, en ik aan u gehecht. Maar, gelijk het laatste woord van den vader wezen zou: Mijne kinderen, houdt u goed, zoo roep ik ook u, voor de laatste maal, als uw leermeester en vriend, welmeenend toe: Mijne kweekelingen, houdt u goed. Neemt deze woorden als eene gedachtenis van mij op, en hecht er de beteekenis aan, welke ik daarmede heb bedoeld, deze, namelijk: gedenkt, dat gij de heerlijkste vermogens van uwen Schepper hebt ontvangen, maar dat gij verantwoording schuldig zijt, of gij die vermogens goed gebruikt, dan wel misbruikt hebt;’ enz. - Bij zijn vertrek uit Amsterdam, heeft hij tevens opgehouden, als lid van het Bestuur der Maatschappij Arti et Amicitiae werkzaam te zijn. - Nu vond hij eenige verpozing van zijne moeilijke en veel-omvattende werkzaamheden, waartoe eene onafgebroken zorg vereischt werd, en, uit zijne woelige omgeving verwijderd, zocht hij verademing te scheppen in het landleven, waartoe hij Driebergen, bij Utrecht, verkoos, waar hij eenige jaren vertoefde, om zich thans echter, 1859, in de aangename landsdouwen zijner geboorteplaats, Haarlem, te vestigen, steeds onvermoeid zijn talent oefenende, zooals op de twee Tentoonstellingen, te Amsterdam, in 1858, gehouden, uit zijne historische tafereelen, Prins Maurits, bij het lijk van zijnen vader, - de Dichter Milton, - de Goede tijding, - het Leven, - en eene Armenische vrouw, overvloedig gebleken is. - Den 2. November, 1844, heeft Z.M. de Koning de Tentoonstelling van October, te Amsterdam, na den afloop, bezocht, - iets dat nog nimmer geschied was - en bij deze gelegenheid onzen kunstenaar, op dienzelfden dag benoemd tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, door eene zeer vereerende begeleidende missive vergezeld. Dien tengevolge werd hem en den Heer n. pieneman, wien dezelfde onderscheiding te beurt viel, eene serenade bij fakkellicht, eerst op den 12. November - wegens afwezigheid van den Heer kruseman - gebragt, door een aantal kunstenaars en kweekelingen van de Amsterdamsche Schilderschool. - In datzelfde jaar benoemde Z.M. hem tot Lid van het Koninklijk Nederl. Instituut, en hield hij, in 1846, als Voorzitter van de 4. Klasse, op de Algemeene vergadering van 14. April, eene belangrijke Redevoering, tot onderwerp hebbende de beantwoording der vraag: Welke zijn in onzen tijd de behoeften voor de beoefening der Beeldende Kunsten in ons Vaderland? Hierin bespeurt men den juisten blik, door den praktischen kunstenaar, in de theorie, en, in de omgeving, op het zigtbare gebied van de beoefening der beeldende kunsten, geworpen, door voorbeelden, voor en tegen de heerschende stellingen en smaak, toegelicht, en waarbij hij, ten slotte, de middelen aanwijst, om in de ‘behoefte aan meer degelijke kunstvoortbrengselen’ te voorzien. - Verder is hij lid van onderscheiden Kunstgenootschappen, zoo hier te lande, als daar buiten; ook is hij lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap. - Onder het groot aantal leerlingen, in zijn atelier, door zijne vaderlijke zorg, tot mannen in de kunst gevormd, vindt men er reeds meer dan een met eere en
| |
| |
roem vermeld, als de Heeren; j. israel, m. calisch, v. bing, g. postma, braedt van uberfeldt, j.c. van rossum, l. chantal, a.f. zurcher, l. koopman, d. van der kellen Jr., j. van koningsveld, j.w. gerstenhauer zimmerman, h.e. reyntjes enz., waarbij nog een drietal behoort, beukelaar, de vletter en pynacker, reeds door den dood weggerukt. - Een zijner zonen, jan theodoor kruseman, geboren 7 November, 1835, te Amsterdam, heeft zich, onder de leiding van onzen landgenoot, den Heer w. roelofs, te Brussel, in het landschap-schilderen geoefend, waartoe hij veel aanleg had. Zijne vorderingen waren snel, en hij mogt het genoegen smaken, om op de groote algemeene Tentoonstelling, te Parijs, in 1855, een zijner voornaamste stukken aangekocht te zien. Later het vak van zeeschilderen er bij wenschende te voegen, deed hij voor zijne studie onderscheiden zeereizen, en bragt mede eenigen tijd onder de leiding van den Heer l. meyer, te 's Hage, door. Hij bezit veel gevoel voor kleur en effect, en heeft iets origineels in zijne opvattingen, waartoe zijne reizen sterk hebben bijgedragen. Men koestert alzoo de beste verwachting van zijne verdere gunstige ontwikkeling, waarvoor zijne tafereelen, Een gestrande brik op de Engelsche kust, nabij Romny, en Scheveningsche visschers, op de haringvangst, onder den Engelschen wal, op de Tentoonstellingen in de Academie-zalen, en in Arti et Amicitiae, te Amsterdam, in 1858, een allezins gunstigen maatstaf opleveren.
| |
[Kruyf. (A. en Jacob)]
KRUYF. (A. en Jacob) De tweede dezer was van Haarlem, en schilderde architectuur-stukken en zeehavens, welke hij met vele kleine figuren stoffeerde. Dat hij, omstreeks 1670, naar Frankrijk is ontboden, wordt door Nagler, op gezag van Weyerman, gezegd. - De eerste, die een tijdgenoot van jacob was, schilderde en teekende dezelfde onderwerpen.
| |
[Kruyff (Cornelis de)]
KRUYFF (Cornelis de) is reeds bij Immerzeel vermeld; ik voeg er bij, dat hij ook de etskunst heeft beoefend, blijkens een prentje, hetwelk ik voor mij heb, voorstellende een Landschap, met op den voorgrond vervallen boerenhutten, en een man, met een bijl op de schouders; in het verschiet een dorpsgezigt enz.; groot, met de marge, 160, bij 125 str. Ned.; beteekend c.d.k., zijnde van eene vaste, doch luchtige behandeling. Het berust bij den Heer Ph. Van der Kellen, te Utrecht.
| |
[Kruysbergen (...)]
KRUYSBERGEN (...) was een kunstschilder, die, in het begin der XVIII. eeuw, te 's Gravenhage, bloeide. Hij is de leermeester geweest van johannes van der wal. Hij schilderde, met goed gevolg, behangsels, - de heerschende mode van dien tijd - hetgeen hem, met andere werken van dezen aard, een ruim bestaan opleverde. Dit staat reeds bij Van Eynden en Van der Willigen geboekt.
| |
[Kruyt. (C.)]
KRUYT. (C.) Een zeegevecht vóór, en bombardement van Algiers, door c. kruyt, h. 6 p. 2 dm., br. 8. p. 6. dm.; deze schilderij was onder Nr. 89 van den Catalogus der Verkooping van F.J. Mensart, te Amsterdam gehouden, in 1824.
| |
[Krygeer, (A.C.)]
KRYGEER, (A.C.) een kunstschilder, te Amsterdam, van wien ik stadsgezigten, en ook een binnenhuis met eene zittende vrouw enz., op de Tentoonstelling te Amsterdam, 1820, en op die te Haarlem, in 1825, heb gezien. - Nagler noemt hem verkeerdelijk krygner.
| |
[Krytbol. (W) Zie bij Immerzeel en bij mij op Vree. (Nicolaas de)]
KRYTBOL. (W) Zie bij Immerzeel en bij mij op VREE. (Nicolaas de)
| |
[Kuchler, (C.H.)]
KUCHLER, (C.H.) een medailleur, Vlaming van geboorte, die op het einde der XVIII. eeuw bloeide. - Hij was graveur in het etablissement van M. Bolton, bij Birmingham, en vervaardigde aldaar ook eenige medaljes, die met c.h.k. beteekend zijn. Zij worden afgebeeld gevonden in de Histoire numismatique de la Révolution française par M. H(ennin), pl. 44, 61, 86, en ook in de Trésor
| |
| |
numismatique et glyptique, onder de verzameling Médailles de la Révolution française, pl. 53, Nr. 12, 36, Nr. 1, 2, 45, en Nr. 6. Zie Nagler.
| |
[Kuffens, of Kussens.]
KUFFENS, of KUSSENS. Zie CUSSENS.
| |
[Kühnen (Pieter Lodewyk)]
KÜHNEN (Pieter Lodewyk) is reeds bij Immerzeel beschreven. Ik ben echter in de gelegenheid gesteld, eenige bijzonderheden betreklijk 's kunstenaars eersten levensloop te kunnen mededeelen, waaruit men weder ziet, dat, hoe een waar talent ook met lot en tijd moet worstelen, het alleen door volharding in den arbeid en verheven wilskracht tot een glansrijk gevolg komen kan. - Hij werd den 14. Februarij, 1812, te Aken geboren. Zijn vader was daar een bekwaam en gezeten koopman, die een Werk over het Boekhouden heeft geschreven, dat algemeen op de scholen werd ingevoerd. Toen hij naauwelijks eenige maanden oud was, vertrokken zijne ouders met hem naar Verviers, waar hij tot zijn elfde jaar bleef. Vervolgens werd hij naar Aken gezonden, waar hij al vroeg van zijn aanleg tot leeren, maar vooral van eene groote neiging tot schilderen, blijken deed. De vader kon zich niet langer tegen den lust van het kind verzetten, en hij ontving dus de eerste teekenlessen van den schilder j. bastine, gewezen leerling van l. david. Ongelukkig verloor de jongeling reeds in 1826 zijn vader, die in den woeligen Franschen tijd veel had geleden, en met zijn vader verloor hij tevens alle middelen van bestaan. De Pruisische regering, de vroege geestont-wikkeling van den knaap bemerkende, bood hem eene jaarwedde van honderd daalders aan; doch hij verbond zich liever voor vier jaren aan eene Steendrukkerij, en voorzag zoodoende werklijk in zijne eigen behoefte. Toen hij met zijn achttiende jaar een geregelden akademischen schilder-cursus wilde volgen, schreef hem zijne moeder uit Verviers een brief, waarin zij hem haren nood bloot legde, en bekende, voortaan tot hem hare toevlugt te zullen moeten nemen. Zij kwam naar Aken over, en de jongeling zwoegde als steendrukker, wapenschilder enz., teneinde voor zich en zijne moeder het noodige onderhoud te vinden. Al die bekommernissen des levens konden hem evenwel der Kunst niet ontrukken: zoodra hij maar over een ledig uur kon beschikken, teekende hij naar het pleister en naar de natuur, en bezocht tevens de Koninklijke Nijverheidsschool, waar hij, als eerste leerling, dikwijls zijn teekenmeester verving. Te gelijkertijd, schilderde hij portretten en landschappen, terwijl de badsaisoenen, in zijne geboorteplaats, hem de gunst van vele aanzienlijke personen deden verwerven, wier portretten hij vervaardigde. Op de Tentoonstelling, aldaar, van 1833, was dat van hem, en dat van eene Vrouw en van een Kind; het laatste stelt zijne schoonzuster Helena Hemmer voor, die als eene jonge wees door den schilder werd opgenomen. Deze portretten waren zoo getrouw en uitvoerig bewerkt, dat hij daardoor de goedkeuring van den Erfprins van Pruissen verwierf. - In 1831, schilderde hij zijn eerste Landschap, een door de maan verlichte berggrond; op het voorste plan staan de ruïnen van een Gothisch klooster, en daarbij een O.L.V. Beeld, waarvoor eene lamp brandt, en een pelgrim knielt. - Omstreeks dien tijd maakte hij voor den vrijheer van Ertborn eene teekening, en voor den vrijheer von Schierveld een portret. Die Heeren wenschten den knnstenaar geplaatst te zien op een ruimer tooneel: hij werd dus door een hunner den Grave van Aerschot aanbevolen, die toenmaals in België Opperhofmaarschalk was. Toen hij het algemeen bewonderd tafereel van wappers, Tollens gevallen Meisje, dat in de Verzameling van den Heer Schwengerl, te Aken, berust, op steen had gebragt, begeerde de Berlijnsche uitgever, dat kühnen zich naar Brussel zou begeven, om den druk bij De Wasme-Pletinckx te besturen, hetgeen door hem met genoegen werd aanvaard. Den 12. November, 1836, vertrok hij, alzoo, naar die stad, waar eenige zijner portretten hem den
| |
| |
toegang verschaften tot sommige uitstekende kunstenaars, zooals wappers, verboeckhoven, geefs, en de braeckeleer, die hem allen eenparig raadden, zich te Brussel te vestigen. De aanmoediging dezer meesters deed hem het besluit nemen, zijne werken aan het Hof te vertoonen, en hij ontving van Z.M. den Koning een zeer vleijenden brief. De Hertog van Aremberg bestelde hem, achtervolgens, de portretten zijner zonen, Jozef en Karel. De Baron wappers bestelde hem het portret van j. geefs, die, door den behaalden prijs, naar Italië moest vertrekken. - Daarop vestigde hij zich met zijn huisgezin te Brussel. - De schilderij, voorstellende den Brand van een feodaal kasteel, bij het krieken van den dag, staat reeds bij Immerzeel vermeld, en werd in den aanleg door den Baron wappers bij hem gezien, die hem aanspoorde, dit stuk ten toon te stellen, waartoe ook zijn mecenas en vriend, de Heer Städtler, die den gelukkigsten invloed op zijn talent uitoefende, het zijne bijdroeg. Hij volgde beider uitnoodiging, en de schilderij vond algemeenen bijval. De senateur Engler werd er eigenaar van. - De stad Brugge schonk hem, in 1850, op hare Tentoonstelling, de eerste medalje. - Door de schilderij, Herinnering aan den Maaskant, verwierf hij, reeds in 1842, eene Medalje in vermeil. - De Regering bestelde hem, in 1845, eene schilderij voor het Koninklijk Museum: dit stuk, tentoongesteld zijnde, deed hem de gouden Medalje behalen. - De Belgisch-koninklijke Familie en de Hertogin van Kent, bezochten dat jaar de openbare kunstzaal te Brussel, en bij die gelegenheid vroeg hem Hare Majesteit, welk oord zijn tafereel voorstelde? Hij antwoordde, dat het naar studiën zaamgesteld was, welke hij te Schaerbeek en in die omstreken gemaakt had. ‘Dat is aardig,’ zeide de Koningin, ‘ik kende de natuur aldaar niet zoo schilderachtig.’ - ‘En toch mag ik Uwe Majesteit verzekeren, dat ik geen ander model gehad heb; is er al iets of wat bijgevoegd of afgenomen, dan geloof ik toch niet, het bekoorlijke der natuur bereikt te hebben.’ ‘Zoo, ik begrijp u: uwe verbeelding heeft Schaerbeeks natuur opgevat, om ons die zoo voor te tooveren.’ - In 1846, behaalde hij de gouden Medalje op de Tentoonstelling te Parijs. - Z.M. koning Leopold plaatste in 1841 een, en in 1846 weder een ander stuk in zijne Galerij. - De kunstliefhebbers de Ridder De Koninck, te Gent, en Van den Schrieck, te Leuven, bestelden hem achtervolgens schilderijen. - In de volgende bekende Verzamelingen bevinden zich fraaije werken van dezen talentvollen kunstenaar, en waaronder er voorkomen door e.j. verboeckhoven gestoffeerd, als bij de Heeren Couteaux, te Brussel; Nieuwenhuys, te Parijs; bij den graaf Von Flemming, legatieraad van den Koning van Pruissen; bij Platzhof, te Elberfeld; bij Yelverson, Squance en Johnstons, te Londen; bij den hertog van Aremberg, te Brussel, bij Bischof, en den kolonel De Biré, te Parijs. - H.K.H. Princes Charlotte, thans gemalin van den Aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, bezit, te Milaan, eene Woudverlichting, bij zonneondergang. - Van 1854 af, tot hare bruiloft toe, was kühnen leeraar van H.K. Hoogheid in de schilderkunst. Deze Vorstin heeft, op steen, een bosch zaamgesteld en doen drukken, dat het bewijs levert van de daarin door Hoogstdezelve erlangde vaardigheid. - Zie op SAXEN. - Na nog op de laatste Tentoonstellingen doorslaande blijken van zijn talent in het landschapschilderen gegeven te hebben, werd de algemeen geachte kunstenaar, te midden van zijn huislijk geluk, den 10. October, 1856, met de benoeming tot Ridder der Leopolds-Orde verrast, volgens de koninklijke bewoordingen, om zijn heerlijk talent, op de Gentsche Tentoonstelling aan den dag gelegd. - De Heer kühnen heeft eene kleine prent geëtst, zijnde eene Boschkant; regts, zwaar opgaande boomen, links, een kleine boom, op den voorgrond; op den tweeden grond, een afgaande weg, waarbij een kruisbeeld, en daarbij een man, h. 114, br. 94 str. Ned., zonder
| |
| |
de marge; in de prent beteekend l. kühnen ft., een uitmuntend prentje, waarvan sommige afdrukken door hem-zelven met sepia of O.I. inkt even opgewassen zijn; hij heeft mij van beiden een exemplaar voor mijn Atlas vereerd. - Sedert 1845, dragen alle schilderijen van hem, op de keerzijde, twee afdrukken van zijn cachet, als: op een ovaal schild p.l.k., in trekletters dooreen gevlochten, omgeven met ornamenten. Het helmteeken, een geharnast man, met een staf in de regterhand; en het andere, een schild, waarop de gemelde man, ten voeten uit, en het helmteeken als boven. - Behalve zijne reeds door Immerzeel vermelde hoogstverdienstlijke leerlingen, kan ik er nog de volgende bijvoegen, die zeer de aandacht van bevoegde kenners trekken, als: Mejufvrouw euphrosine josephine beernaert, - Zie, in mijne bijlage, aldaar. - Mejufvrouw marie josephine valerie constance meyer, - Zie aldaar. - en zijn zoon simon gerlach leopold victor kuhnen, die den 25. Junij, 1836, te Aken, geboren werd, en een zeer goed portretschilder zal worden, zooals op de Tentoonstelling, te Brussel, in 1857, uit eene fraaije proef in dat vak, te zien was. - Ten slotte, moet ik nog melden, dat zijne echtgenoot, Mevrouw hubertine kühnen, de kunst van landschapschilderen, voor uitspanning, op eene loflijke wijze, beoefent, zoo als op onderscheiden Tentoonstellingen gebleken is, terwijl meerdere hare stukken, in 1848, in La Renaissanee enz, naar waarde, zijn vermeld. - Er gaat een schoon portret van hem uit, door c. baugniet Lith. 1841, in fo., bij P. Avanzo, à Bruxelles. Dat bij Immerzeel voorkomt, is daarnaar - zeer gebrekkig - genomen. - De Heer lauters heeft eene schilderij van hem voor het Werk Musée moderne, gelithographiëerd.
| |
[Kuichem (... van)]
KUICHEM (... van) was, volgens G. Hoet, den Jonge, een bekwaam historieschilder, die, naar zijn beweren, in het Werk van Van Gool had behooren te zijn vermeld.
| |
[Kuick Woutersz. (Jan van)]
KUICK Woutersz. (Jan van) staat bij Immerzeel, ter loops, als jan van kuik wouterze vermeld. - Hij werd te Dordrecht, in 1530, geboren, en was een beroemd kunstschilder, die het slagtoffer zijner godsdienstige gevoelens geworden is. Ik laat hier M. Balen, in zijne Beschryving van Dordrecht, spreken, die, op bl. 141, zegt: ‘Binnen de stad-zelve (Dordrecht) was gevangen, als voor een ketter aangebracht zynde, een man van onbesproken leven en wandel, (gelyk ik, zeyd d' Heer Johan van Beverweyk, verstaen hebbe van degene daar hy by gewoond heeft) met name jan van kuyk, woutersz., een konstig glaasschryver en schilder. De Magistraat, wel ziende hoe het onder het volk gesteld was, en haaste niet zeer om zijn proces te maken. Ja, de schout, Jan Drenkwaard Boudewynsze, die nog jong en ongebaard was, liet hem van 'em uytschilderen, in 't wezen van Salomon, daar hy zyn eerste vonnis uytspreekt. Dan de monnikken en deden niet als heftige preken op deze slappigheyd; en dorsten wel van de stoel roepen, dat de schout hem maar gevangen hadde, omdat hy hem voor hem zoude doen schilderen. Zoodat den armen man, na veel pyningen (om zyn meester en medestanders te weten), den 28. Maart (1571), op 'et Nieu-werk, met een vrouw van Molenaars-graaf, Adriaanken Jans, verbrand is, niet zonder groot weerzin van vele omstanders, die onlangs daarna de monnikken wel verleerden haar ongeschikt preken en leven.’ - Zie ook Het bloedig Toneel der Doopsgezinden, bl. 590, 618 enz. - Uit belangstelling in het lot van dezen vromen christen, heeft Mevrouw Bosboom-Toussaint, met hare keurige pen, deze treurige geschiedenis in den Almanak voor het Schoone en Goede; Amsterdam, bij A. Jager, 1853, gemaald.
| |
[Kuipers. (C.)]
KUIPERS. (C.) In den Catalogus van A.v.d.W., Rotterdam, 1816, komt, onder Nr. 13, voor: ‘Een schoon en welgekozen landschap, rijk met boomen en
| |
| |
aangename velden, en met vele beelden, paarden, koeijen enz. gestoffeerd, en waarin het verschiet bergachtig eindigt; van eene groote uitvoerigheid en vol smaak, h. 17½, br. 23½ dm. - Meer werk is mij op dien naam niet voorgekomen, of het moet zijn van dirk kuipers, bij Immerzeel vermeld. - Of misschien de d voor eene c door eene fout in den Catalogus ontstaan is, durf ik niet beslissen.
| |
[Kuipers Cz., (H.)]
KUIPERS Cz., (H.) een geheel onvermeld kunstenaar, dien ik leerde kennen uit een paar door hem geëtste prenten, als: Eene vrouw, op een heuvel aan een boom en eene lage schutting gezeten, en daarbij een man, die met een vogelkooi daarop rust; zij zien beiden links naar één punt, waarschijnlijk, naar een vogelknip, op goede vangst, zeer aardig geëtst, en waarin hij toont, de teekenstift wel magtig te zijn geweest; beteekend h. kuipers cz., 1780, of 1789; h. 180, br. 125 str. Ned., met de marge. - Een boer zit op een heuvel, bij een wilgenboom, een pijp te rooken, leunende met den linkerarm op een hengelmand; - beteekend h. kuipers, in 8o.; - en Een mansportret, van voren te zien, met een wèlgevormd gelaat, gekapt hoofd, chabot en gekleeden rok; in ovaal, op een plint gesteld, waarop een palet met penseelen is afgebeeld; beteekend h. kuipers; h. 90, br. 75 str. Dit is, meer dan waarschijnlijk, zijn eigen portret, doch op verre na zoo fraai niet bewerkt als de eerstgemelde prent; trouwens, indien er geene vrijheid bestaat, maar men gehouden is, om terug te geven, wat men moet voorstellen, dan is portretwerk voor landschapschilders, of andere vrije geesten, zelfs voor een jan luyken, uiterst moeilijk, en toont deze, vooral in troniën, eene minder geestige etsnaald. De bedoelde prenten berusten in de Verzameling onbeschreven etsen van den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht.
| |
[Kunst. (Cornelis Cornelisz.)]
KUNST. (Cornelis Cornelisz.) Hoewel reeds bij velen, en ook bij Immerzeel, geboekt, zoo wordt toch zelden zulk eene juiste beschrijving zijner werken gevonden, gelijk mij die is voorgekomen in den Catalogus van D. van Dyl, Amsterdam, 1813, onder Nr. 92, en welke ik hier volgen laat: ‘Dit zonderling en zeer gaaf geconserveerd Tafereel stelt voor de kruisdraging, benevens de kruiziging van den Heiland, vol gewoel, en met zeer vreemde verkiezingen in de stoffagie, na het heerschend denkbeeld der tijden van deszelfs vervaardiger. Hetzelve is een waardig overblijfsel van de herstelling der schilderkunst in den aanvang der zestiende eeuw; h. 30, br. 45 dm.’ - Welligt is dit nog hetzelfde stuk, dat wegens zijne uitmuntendheid, door C. Van Mander, in het Leven enz. van kunst is vermeld. - Hij was de broeder van pieter cornelisz. kunst en van lucas cornelisz. de kok, - Zie aldaar bij Immerzeel en bij mij - zijnde alle drie zonen van cornelis engelbrechtsz., den Jonge, van Leyden. Zie S. van Leeuwen, Beschryving van Leyden enz. ibid. 1671, in 12o., bl. 188.
| |
[Kunst (Cornelis Pietersz.)]
KUNST (Cornelis Pietersz.) was een zeer bekwaam bouwmeester, die, op het einde der XVI. eeuw, te Alkmaar, bloeide, want ik lees in C. van der Woude, Kronyck van Alkmaar enz., 's Gravenhage, 1746, in 4o., op bl. 82: ‘Anno 1599. Is dat heerlycke werck van de Waeck-toren volmaeckt, van Maerten Jansz. Metselaer, door ordre van cornelis pietersz. kunst.’ - Het zou mij niet verwonderen, als hij tot het geslacht van een der drie broeders van dien naam, zonen van cornelis engelbrechtsz., den Jonge, van Leyden, behoorde; welligt was hij een zoon van pieter cornelisz. kunst.
| |
[Kunst. (Lucas Cornelisz.) Zie bij Immerzeel en bij mij op Kok. (Lucas Cornelisz. de)]
KUNST. (Lucas Cornelisz.) Zie bij Immerzeel en bij mij op KOK. (Lucas Cornelisz. de)
| |
[Kunst, (Pieter Cornelisz.)]
KUNST, (Pieter Cornelisz.) broeder van cornelis cornelisz. kunst, en van lucas cornelisz. kunst, of de kok, was een voornaam glasschrijver, die, op het einde der XV. en in de eerste helft der XVI. eeuw, te Leyden, bloeide. - Zie
| |
| |
Simon van Leeuwen, Beschryving van Leyden, Ibid., 1671, in 12o., bl. 188. - De Alkmaarsche bouwmeester cornelis pietersz. kunst - Zie aldaar. - is, waarschijnlijk, van hem een zoon.
| |
[Kuppen. (Francis van der) Zie op Kappen. (Francis van der)]
KUPPEN. (Francis van der) Zie op KAPPEN. (Francis van der)
| |
[Kuszens, Kussens, Kusseus, Kuffeus. (Kornelis Ysbrandsz.)]
KUSZENS, KUSSENS, KUSSEUS, KUFFEUS. (Kornelis Ysbrandsz.) Aldus wordt zijn naam verschillend geschreven gevonden, doch ik houd mij aan de bron, te weten: Ampzing, Beschryving der stad Haerlem, Ibid., 1628, in 4o., die hem, op bl. 366, als een Haarlemsch glasschrijver noemt, en zegt: ‘En wat heeft kuszens hand in deze konst bestaen!’ voegende er als kantteekening bij: ‘kornelis ysbrantszen kussaeus, sterft 24 Mey 1618.’ - In de St. Janskerk, te Gouda, is een groot glas, voorstellende de Biddende Farizeër en Tollenaar in den Tempel, in 1597, door de stad Amsterdam geschonken. De Regering dier stad had de vervaardiging van dit glas aan hunnen bouwmeester hendrik de keyser, van Utrecht, opgedragen, die de teekening voor het bouwkundig gedeelte maakte, doch de figuren zijn door kuszens geteekend, en verder is het geheele glas door hem geschilderd en geplaatst. - Naar den lof te oordeelen, hem door Van Mander, in de levensbeschrijving van hendrik goltzius, - die het eerste onderrigt in de kunst van hem heeft genoten - toegezwaaid, moet dit glas nog niet van zijn beste werk geweest zijn. - Zie verder C. Kramm, de Goudsche glazen van de St. Janskerk, te Ter Goude, enz., Ibid., 1853, in 8o. bl. 129.
| |
[Kuster (J.)]
KUSTER (J.) is mij alleen bekend door de volgende schilderijen: ‘Twee stuks hooge bergachtige landschappen, met kreupelgewas en watervallen, gestoffeerd met schapen en beeldjes, warm van coloriet en fiks geschilderd; h. 25, br. 19 dm.’ Zie Catalogus der nagelaten Kunst van Jonkvr. A.C. Putman, te Amsterdam, 1803, onder Nr. 17 en 18, verkocht.
| |
[Kuyk (H. van)]
KUYK (H. van) vond ik als teekenaar vermeld in den Catalogus van J. Vollenhoven, Amsterdam, 1822, bl. 3, Nr. 29: Een grazende stier met twee schapen, door h. van kuyk.
| |
[Kuyk. (P. van)]
KUYK. (P. van) Slechts eenmaal is mij werk van dezen kunstenaar voorgekomen, te weten een landgezigt, genaamd De stede de borgt op Texel, p. van kuyk ad vivum del. 1753. t. de roode fecit, in gr. fo., in de breedte. Het geheel is goed en met fraaije stoffagie geteekend, en wel het beste graveerwerk, wat ik van de roode heb gezien. Deze kuyk is, waarschijnlijk, dezelfde als pieter van cuyk, den Jonge. - Zie aldaar.
| |
[Kuylenburg. (Abraham van)]
KUYLENBURG. (Abraham van) Immerzeel zegt nopens dezen navolger van c. poelenburg's schildertrant, dat hij, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Utrecht bloeide. Dit kan wel zijn, doch dan zéér laat in die helft, dewijl ik hem als kunstschilder in het St. Lucas-gild, aldaar, vond ingeschreven op het jaar 1660. - Bij vreemde auteurs vindt men hem ook wel als van cuylenburg geboekt, welke spelling, meer dan waarschijnlijk, de oorspronklijke zal zijn, alhoewel ik hem, onder zeer vele Utrechtsche kunstenaars van dien naam, hier alleen met eene k vond geschreven.
| |
[Kuytenbrouwer. (Martinus Antonius)]
KUYTENBROUWER. (Martinus Antonius) Als vervolg op het berigt door Immerzeel nopens dezen verdienstlijken kunstliefhebber gegeven, voeg ik daarbij, dat hij, nog lang daarna, - hoewel in zenuwachtigen toestand verkeerende - de kunst beoefende, zoo als ik, in 1846, te 's Gravenhage, te zijnen huize, - zijnde hij een oude stadgenoot (Utrechtenaar) van mij - toen ik hem een bezoek bragt, met genoegen gezien heb. - Immerzeel heeft zijn berigt uit Van Eynden en Van der Willigen getrokken, en niet gezegd, dat hij, in 1820,
| |
| |
door Z.M. den Koning van Pruissen, tot Ridder van den Rooden Adelaar benoemd, en, in 1845, door Z.M. den Koning der Nederlanden, met de Nederlandsche Leeuwen-orde versierd is. - Hij was lid van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, enz. - Deze ijverige, kundige krijgsman en kunstenaar, is, te 's Gravenhage, den 1. Augustus, 1850, overleden. - In den Utrechtschen Volksalmanak van 1851, is een Artikel geplaatst, getiteld: Utrecht, 28 November, 1813, waarin zijn loflijk bedrijf als krijgsman, en ook dat, bij het overgeven der gemelde stad aan de Russische kozakken, uitvoerig wordt vermeld.
| |
[Kuytenbrouwer. (Martinus Antonius)]
KUYTENBROUWER. (Martinus Antonius) Deze uitstekende kunstenaar, de zoon van den Ridder martinus antonius kuytenbrouwer, - Zie aldaar. - Generaal-Majoor der artillerie, werd te Amersfoort geboren. Het is natuurlijk, dat, dewijl hij zich in het ouderlijk huis van kunstwerken omgeven zag, en het atelier van zijn vader, die met liefde de kunst voor uitspanning beoefende, tot eene gunstige voorbereiding had, zijn talent zich zeer vroeg ontwikkelde, en dat hij, na zijne verdere inleidings-studiën, zoo hier te lande als elders, onder goede leiding volbragt te hebben, zijne kunstwerken, die van een schitterend, gemaklijk en vruchtbaar penseel getuigen, reeds vroeg op de openbare Tentoonstellingen deed prijken, en spoedig bij de aanzienlijkste liefhebbers eene plaats in hunne kabinetten zag verkrijgen. - Ik wil er slechts eenige noemen, als: Een afgaande weg, bij het ondergaan der zon (Marche de Cavaliers), bij H.M. de Koningin-Weduwe der Nederlanden. - Hugenooten vlugten in een bosch (Epoque des Dragonades), bij Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden. - Gezigt van het bosch te Fontainebleau, bij den Baron Fagel, ambassadeur van Z.M. den Koning der Nederlanden, bij Napoleon III. - Corbeaux dans les gorges d'Apermont, bij den Heer Jacobson, te Rotterdam. - Aantogt van een eskadron kurassiers, op den grooten Parijschen weg (Forêt de Fontainebleau), bij den Heer Wageningen, te Rotterdam. - Twee groote tafereelen, Jagten uit de middeleeuwen, bij den Heer De Chasteau. - Hendrik II. en de Prins van Oranje (de Zwijger) op de jagt, bij den Graaf De Lazareff, te St. Petersburg. - Een hertenjagt (costumen der XVII. eeuw), bij den Heer Kamf, te Brussel, bij wien verscheidene zijner schoone werken berusten. - In 1855, had de Heer kuytenbrouwer het genoegen, dat zijne toen tentoongestelde schilderij door den Keizer der Franschen werd aangekocht. In 1856, is hem door Z.M. den Koning der Belgen, de vervaardiging eener schilderij voor Hoogstdesz. afzonderlijke verzameling opgedragen, en, in hetzelfde jaar, werd op de Tentoonstelling, te Gent, Een bosch, waarin heeren en dames een hertenjagt houden, als van buitengewone verdienste zijnde, algemeen geroemd, wordende daarvan gezegd, dat, ‘bij eene bijzondere harmonie van toon en meesterachtige behandeling, daarin een vuur, eene kracht en losheid heerschen, die onmogelijk is te beschrijven. - De Heer kuytenbrouwer is geen van die flaauwe modeschilders, voor wier penseelgewrochten de menigte in verrukking staat; in de natuur, zoo als hij ze opvat, ligt eene majesteit, eene dichterlijke verhevenheid, die den geest vervoert en van alle nietige of alledaagsche zaken losmaakt.’ Deze schilderij werd, als eene bevestiging van dit berigt, voor het Koninklijk Museum, te Brussel, aangekocht. - De Heer kuytenbrouwer heeft zich te Brussel gevestigd, vanwaar ik dan ook met genoegen een berigt van 29. Januarij, 1859 las, aldus luidende: ‘Bij Z.M. Besluit is aan m.a. kuytenbrouwer, kunstschilder, te Brussel, vergunning verleend tot het aannemen der versierselen van het zilveren kruis der Hertoglijk-Saksisch-Ernestijnsche Huisorde, hem door Z.H. den Hertog van Saksen-Koburg-Gotha geschon- | |
| |
ken.’ - Gaarne had ik meer historische bijzonderheden hier nog bijgevoegd, doch er zijn mij geene verdere bescheiden, op mijn daartoe gedaan verzoek, geworden. Alzoo kan ik alleen maar melden, dat hij ook geëtst heeft, zijnde mij echter slechts één prentje bekend, voorstellende een Watergezigt, regts een groep zwaar hout, op den tweeden grond links, idem, en een bergachtig verschiet; twee meeuwen zweven boven een waterplas; beteekend kuytenbrouwer f. 1845, h. 93, br. 160 str. Ned.
| |
[Kyman. (J.B.)]
KYMAN. (J.B.) Slechts ééne schilderij is mij van dezen schilder of liefhebber voorgekomen, in het Kunstkabinet van D. van Dyl, onder Nr. 95 van den Catalogus, verkocht te Amsterdam, bij H. Vinkeles, in November, 1813: ‘Op een steenen tafel liggen onderscheiden vruchten, alles dun en meesterlijk geschilderd; h. 17, br. 14 dm., door j.b. kyman.’
|
|