| |
H.
| |
[Haack. (G. Marcellus)]
HAACK. (G. Marcellus) Deze portretschilder wordt door Bryan opgegeven, ofschoon echter alleen van hem bekend is, dat hij in 1700 leefde.
| |
[Haag (Tethart Philip Christiaan)]
HAAG (Tethart Philip Christiaan) staat bij Immerzeel vermeld. Ik voeg echter daar bij, dat de fraaije plaat, naar den beroemden Stier van potter, in het Koninklijk Museum te 's Gravenhage, door masquelier en j.p. le ras, in 1773, gegraveerd en te Parijs uitgegeven, naar zijne teekening, daarvoor gemaakt, is vervaardigd, en verre die overtreft, welke alexander liernur, de Haagsche kunstenaar, later geteekend en uitgegeven heeft, als ook eene Engelsche uitgave bij John Boydell, door georg sigismund en johann gottlieb facius gegraveerd. - Hij heeft ook nog andere dan de bij Immerzeel vermelde onderwerpen geteekend, als De afbeelding van de plechtige Trouw van Z.D. Hoogheid den Heere Prince van Weilburg-Nassau met H.D.H. Mevrouwe Carolina van Oranje-Nassau enz. den 5 Maart, 1760. t.p.c. haag del. ad v. s. fokke sculp. in gr. fo. De plegtigheid is in de kerk met allen mogelijken luister en hofgevolg voorgesteld. Onder de getuigen ziet men den jeugdigen Prins willem V. en den Hertog van Wolfen-buttel enz.; alles wordt zeer juist afgebeeld, gelijk men zulks in dergelijke gevallen vordert, en waardoor het voor de geschiedenis der eene ware bijdrage is. - Minder algemeen schijnt bekend, dat hij ook de graveer- en etskunst heeft beoefend, van welke proeven ik een exemplaar voor mij heb liggen, zijnde Een staand Paard, links, ter zijde te zien, bij een hek, in aquatint bewerkt, h. 124, br. 114 str. Nederl., zonder de marge, en eene prent, voorstellende Een Hond, met zijne jongen op een kussen gelegen, wordt door een anderen hond gestoord; boven aan eene draperie, door een koord opgeheven; waarschijnlijk portretten, bij deze of gene gelegenheid gemaakt, vrij goed geëtst; h. 50, br. 73 str., zonder de marge. - Daar hij, in 1737, te Cassel geboren is, zoo schijnt het zeker, dat hij zich reeds jong te 's Gravenhage heeft gevestigd, want ik vind hem in de Kunst-Confrerie-kamer van Pictura, aldaar, op het jaar 1760, als ‘portret- en paardenschilder’ ingeschreven, terwijl hij daarna ook als Hoofdman en zelfs als Deken, in 1805, en later, staat vermeld.
| |
[Haagen. (J.)]
HAAGEN. (J.) Slechts twee schilderijen zijn mij van dezen meester voorgekomen, in den Catalogus van Mr. Johan van Nispen, verkocht te 's Hage, 12 Sept. 1768, onder Nr. 37: ‘Een Landschap fraay gestoffeerd, met allerly gevogelte, zeer aangenaam van coleriet, door j. haagen, h. 30, br. 23 dm. ƒ31. - en Nr. 38: Een dito plaisant Landschap met Beesten, en verder bywerk gestoffeerd, door denzelven, hoog en breed als voren, ƒ27. -’ Ik zou de meening durven uiten, dat deze stukken tot de werken van den meer bekenden jan van der hagen, of beter joris van der hagen - Zie aldaar. - behooren: want in de Catalogussen van Hoet zijn gelijksoortige landschappen met vogelen, en gewone landschappen, zeeën enz. allen op denzelfden naam geboekt.
| |
[Haagen (Joris van der)]
HAAGEN (Joris van der) was een bekwaam landschapschilder, te 's Gravenhage, tijdens de voornaamste kunstenaars, ten getale van zeven-en-veertig, zich van het St. Lucasgild afscheidden, en zelve, met bewilliging van den Magistraat, eene Kunstschilders-Confrerie-kamer van Pictura, ten jare 1656, aldaar oprigtten. Onder de gemelde oprigters wordt de naam van joris verhaagen gevonden, doch in
| |
| |
het Gildeboek-zelf, op het jaar 1656 en 1657, staat bepaaldelijk: ‘joris verhaagen, ook wel van der haagen, landschapschilder,’ vermeld, en verder daarbij aangeteekend: ‘niet bekend of hy hier dan wel elders, en in wat jaar overleden is.’ Zie ‘Register of Aanteekeningen van de Deekens, Hoofdluyden en Secretarissen der Kunst-Confrerie-kamer enz., uit diverse Aanteekeningen en Manuscripten byeen-verzameld door Pieter Terwesten, Secretaris der opgemelde Confrerie-kamer, Anno 1776,’ in 8o. Ms., in mijn bezit. - Daar nu die joris in de kunstwereld door geen zijner werken bekend staat, en met jan van, of van der, hagen juist het tegenovergestelde plaats heeft, en deze, ofschoon hij een tijd- en stadgenoot was, evenwel in het genoemde Gild niet voorkomt, zoo meen ik, op grond van het tweeledig naamvoeren, hier bovengemeld, dat de letter j., die zonder reden voor jan is verklaard, hier, te regt, voor die van joris kan worden gehouden, weshalve ik j. van hagen, van haagen, van der hagen en joris van der haagen voor één-en-denzelfden persoon houd, tot zoo lang, door betere bescheiden, zulks, als eene misvatting, bepaald zal worden wederlegd.
| |
[Haagen of Hagen. (K.J. of K. van der)]
HAAGEN of HAGEN. (K.J. of K. van der) Aldus vind ik dezen naam tweeledig, èn in het Register, èn op blz. 180 van den Catalogus van Pieter Terwesten, opgegeven, en ik mag vertrouwen, dat door dien bekwamen kunstkenner wel deugdelijk op het onderscheid tusschen dezen en den meer bekenden jan van der haagen, beter joris van der haagen genoemd, - Zie aldaar. - zal zijn gelet. Op genoemde bladzijde, worden de volgende schilderijen vermeld, als: ‘Een kapitaal en aangenaam Landschap door k. van der hagen, fraai gestoffeerd door asselyn anders Krabbetje, h. 9, br. 24 dm., ƒ39.-; en een dito Landschap, door denzelven, en als voren gestoffeerd door denzelven, pendant, ƒ80.-’
| |
[Haalweg. (Albert en Adriano)]
HAALWEG. (Albert en Adriano) Zie op HAELWEGH.
| |
[Haan. (Abraham de) Zie op Haen. (Abraham de)]
HAAN. (Abraham de) Zie op HAEN. (Abraham de)
| |
[Haan. (David de)]
HAAN. (David de) Bij het berigt van Immerzeel moet ik nog voegen, dat hij ook het historische vak beoefend, doch meest in dat der krijgsgevechten uitgemunt heeft. - Hij is te Rome, in 1659, overleden, volgens den niet altijd zekeren Balkema, zoo als ook Bryan-Stanley zich over dien auteur uitlaat; Füssli, Zani en Nagler zeggen, dat hij, in 1674, te Utrecht, is gestorven. - Hij heeft zijn eigen portret geschilderd, toen hij 57 jaren oud was, gelijk er onder staat, en dat door cornelis van noorde in prent is gebragt. - Welligt heeft Balkema 57, zijnde het jaar van zijn ouderdom, bij dat van zijne geboorte in 1602 gevoegd, en gemeend, dit als het jaar van zijn overlijden te moeten opgeven.
| |
[Haan (J.C. de)]
HAAN (J.C. de) was een zeer bekwaam miniatuurschilder, die op de Tentoonstellingen, te Amsterdam, van 1810-1818 gehouden, bevallige, fraaije portretten, zelfs in groot formaat, heeft geleverd. In den Catalogus van 1810, vind ik zijn adres: ‘Princegragt over den Stadstimmertuin, te Amsterdam’ opgegeven. Later heb ik niets meer hem betreffende gevonden.
| |
[Haan. (N. de)]
HAAN. (N. de) Weyerman, III. deel, bl. 359, zegt, dat deze ‘een Hagenaar was, zoo wy wel hebben, doch die vroeg over stak naar Londen, om eer in te leggen en om geld te winnen, twee groote beweegredenen, die meesten tyds tzaamgepaart gaan in de belyders van St. Lucas. Hy is een braaf Konterfytselschilder, die verwonderlyk doet gelyken, die een aangenaam koloriet en een vriendelyke manier heeft, die stout teekent, zijne levensgroote beelden tot de voeten uyt wel en vast plant, de handen bevallig teekent, het vierkant weet te gevenaan de schouders der Dames, breed plooit, kortom, die tot het konterfyten alle vereischte eygenschappen bezit, en meer behoeft men niet te zeggen.’ Uit het verdere ironische
| |
| |
berigt, dat echter zeer tot zijn voordeel uitvalt, blijkt, dat hij hem in persoon gekend heeft, en de haan, toen Weyerman schreef, 1729, nog in leven was. Hij heeft zijn voornaam niet geweten, want de letter n. is bij hem gebruiklijk, wanneer hij een voornaam aanduidt, die hem onbekend is, zooals er een twintigtal, alleen op dit Artikel, door hem op gelijke wijze zijn aangeduid. - Ik vind hem in het Gildeboek van St. Lucas, of Pictura, te 's Gravenhage, niet vermeld.
| |
[Haan of Hanius. (Wilhelm de) Zie op Haen. (Willem of Wilhelm de)]
HAAN of HANIUS. (Wilhelm de) Zie op HAEN. (Willem of Wilhelm de)
| |
[Haan. (Wytze de)]
HAAN. (Wytze de) Deze bekwame kunstliefhebber, die het vak van portreten binnenhuizen-schilderen voor uitspanning beoefende, is door Immerzeel vermeld, en in zijne geboorteplaats, Leeuwarden, den 1. Januarij, 1848, overleden. Medegedeeld berigt, mij, bij zoovele anderen, door den ijverigen navorscher der Friesche kunstgeschiedenis, den WelEd. Heer A.J. Bruinsma, aldaar, verstrekt.
| |
[Haanebrink. (Willem Albertus)]
HAANEBRINK. (Willem Albertus) Bij dit artikel, door Immerzeel gegeven, moet ik alleen nog voegen, dat zijne nagelaten schilderijen, den 9. October, 1840, te zijnen sterfhuize, (Oude gracht, bij de Bezembrug, oostzijde) te Utrecht, verkocht zijn, bestaande uit 73 stuks, waaronder zeven van zijn eigen werk, alle binnenhuizen met figuren, voorkwamen. - Hij was een mij bekend warm liefhebber der kunst, die geene andere uitspanning verkoos, dan, als secretaris en lid van het genootschap Kunstliefde, alle teekenavonden, getrouw, naar het gekleed model, mede te werken, en hij is het, die, met een aantal mannen van dien stempel, het genoemde Genootschap in Utrecht oprigtte en tot den hoogsten bloei zijner eigenlijke bestemming heeft gebragt. - Zijn burgerlijk bedrijf was Kollecteur der Koninklijke Nederlandsche Loterij. - Nagler, die hem gedenkt, verwijst hem van het artikel haanebrink naar hanebrink, waarvan de schuld berust bij Van Eynden en Van der Willigen, III. deel, waar in den tekst de naam goed, doch in het Register verkeerd staat.
| |
[Haanen, (Adriana Johanna)]
HAANEN, (Adriana Johanna) jongste dochter van casparis haanen, werd den 14. Junij, 1814, te Oosterhout, in Noordbrabant geboren, en heeft zich, te midden van hare talentvolle familie, voor de kunst gevormd, en die tot eene aanzienlijke hoogte opgevoerd. - Bloem- en vruchtstukken zijn haar geliefkoosd vak, bij afwisling, soms, met dood wild en jagtgereedschappen versierd, zoo als er op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1854, met algemeenen bijval beschouwd werden; alsmede op die te 's Hage, in 1857, een meisje, dat bloemen schikt, waarvan het figuurtje vrij wel en de bloemen zeer fraai zijn geschilderd. De trant dezer kunstenares is bevallig en van eene uitvoerige, malsche behandeling, zoodat een vrucht van haar talent, een kapitaal bloemstuk, reeds prijkte in de beroemde kunstgalerij van wijle Z.M. Koning Willem II, en hare werken verder vele bijzondere verzamelingen versieren. - Eene openbare huldiging harer talenten is haar niet ontgaan, dewijl aan haar het Honorair Lidmaatschap der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, werd opgedragen. - Tot voorkoming van alle misvatting, moet ik hier berigten, dat zij in brieven zich gewoonlijk teekent naatje haanen, zijnde de verkorte huislijke naam van adriana.
| |
[Haanen (Casparis)]
HAANEN (Casparis), en niet casparus, zoo als bij Immerzeel staat vermeld. Ik moet hier bijvoegen het berigt, dat deze achtenswaardige kunstenaar en vader van zooveel talenten, plotseling, aan eene beroerte, te Amsterdam, den 24. Januarij, 1849, in den ouderdom van 72 jaren, is overleden, en op het R.K. Kerkhof De Liefde ter aarde werd besteld. - Tot narigt dient verder, dat hij tot 1830 steeds te Utrecht heeft gewoond, en toen eerst naar Amsterdam is vertrokken, Ook schijnt het, dat hij zich, in 1814, met zijn gezin te Oosterhout, in Noordbrabant, heeft opgehouden, tenminste zijne dochter adriana johanna - Zie
| |
| |
aldaar. - is daar toen geboren. - Nagler vermeldt hem ook als landschapschilder, en zegt, dat er van hem in het Kunstblatt, 1835, Nr. 75, gewag wordt gemaakt, en dáár heet het, dat zijne werken zich bij die van Schotel aansluiten! Nagler laat wijslijk hier het Kunstblatt spreken, want dit toch kan niet op onzen haanen doelen, en het een en ander is - naar mijne kennis van den aard en de verdienste dezes meesters, die op verre na bij die zijner zonen niet kan halen, - eene misvatting, en het is hier de plaats, deze dwaling aan te duiden.
| |
[Haanen. (Elisabeth Alida)]
HAANEN. (Elisabeth Alida) Met weemoedig gevoel laat ik het berigt uit den Kunstspiegel van 1844 en 1845, blz. 286, aangaande het verscheiden van een sieraad der Nederlandsche vrouwen in de Kunst, hier volgen: ‘De Hoofdstad betreurt het verlies van eene waardige beoefenaresse der schilderkunst, Mevr. elisabeth alida kiers, geb. haanen. Zij mogt slechts den ouderdom van 35 jaren bereiken, (8 Junij, 1845.) vervulde hare pligten als dochter, zuster, gade en moeder, stiptelijk, en wijdde hare jeugdige krachten en uitgespaarde uren, met smaak, vlijt en inspanning aan die kunst, waarin haar vader, met veel kennis, twee zonen en twee dochters opleidde, zoodat allen eene beroemdheid ten deel viel, zeer zeldzaam in ééne en dezelfde familie aanwezig.’ - Zij heeft ook plaatjes geëtst, waarvan ik er twee bezit: een Ecce homo, het hoofd met doornen gekroond, opwaarts ziende, omhangen met een mantel, en een koord om den hals, dat om de polsen der handen heengewonden is, houdende in de linkerhand den rietstaf; zeer fijn doch luchtig bewerkt; h. 85, br. 75 str. Ned., zonder marge, niet beteekend; - en Maria, met hare regterhand op het hart, opwaarts ziende naar de uit den hemel schietende stralen; zij heeft een afhangenden sluijer op het hoofd, en een gordel om haar midden; in alles de wederga van het eerstgenoemde.
| |
[Haanen. (George Gilles)]
HAANEN. (George Gilles) Deze zeer verdienstelijke Utrechtsche kunstenaar heeft, zoo als Immerzeel meldt, zijn vaderland verlaten, en bevindt zich thans, met zijne echtgenoot, in Duitschland. In 1842 heeft hij zich achtervolgens te Maintz en te Frankfort opgehouden, en in 1845 zag ik zeer schoon werk van hem op de Tentoonstelling te 's Gravenhage: Roovers, die hunne goederen lossen, bij toorts en maanlicht, en Een landschap bij avondstond. Toen was hij te Antwerpen, volgens de aanduiding van den Catalogus, en later te Weenen, waar hij eenige jaren heeft vertoefd. Sedert 1854 schijnt hij zich te Keulen te hebben gevestigd. - Hij voert ook de etsnaald, dewijl er eenige etsen van hem bekend zijn, als: Een gewapend Roover, in een spelonk gezeten, door een invallend licht bedaagd, in rembrandts manier gedacht, fraai en krachtig bewerkt; beteekend g.g. haanen; h. 116, br. 90 str. Nederl., zonder de marge.
| |
[Haanen. (Remigius Adrianus)]
HAANEN. (Remigius Adrianus) Immerzeel zegt, aan het slot van zijn artikel over dezen verdienstelijken Utrechtschen kunstschilder, dat hij zich toen (1840) te Weenen had gevestigd, en, zoo als hij had vernomen, aldaar was gehuwd. Door ingewonnen familie-berigten kan ik zulks stellig bevestigen, en tevens, dat hij in 1858 twee kinderen, beide zonen, had. - Het talent van onzen remi heeft zich ver in Europa doen kennen, want in een berigt uit Keulen van den 27. November, 1850, las men het volgende: ‘De Hollandsche landschapschilder haanen is te Petersburg aangekomen, waar zijne schilderijen veel opgang maken. Inzonderheid zijn zijne wintergezigten, om hunne oorspronklijkheid en uitvoerigheid, daar zeer gewild.’ En, inderdaad, is dit berigt naar waarheid gegeven, dewijl het schilderkundig Genootschap aldaar hem met het Honorair Lidmaatschap heeft vereerd, terwijl dergelijke onderscheidingen hem ook door verschillende kunstvereenigingen in Duitschland, alsmede door de Kon. Academie van Beeldende Kunsten te
| |
| |
Amsterdam, zijn toegekend geworden. - De Heer haanen is door wijle Z.M. Koning Willem II. benoemd tot Ridder der Orde van de Eikenkroon. - Er zijn fraaije landschappen, door hem geëtst, bekend, als: Een landschap, ter regterzijde en van voor met water, beteekend 1848, h. 7 dm. 9 str., br. 5 dm. 9 str., Par. maat. - Een idem, met boerenwoningen, door geboomte omgeven, h. 5 dm. 9 str., br. 9 dm. 9 str. - Een idem, met eene boeren-hut, bij een weiland gelegen, h. 4 dm. 8 str., br. 5 dm. 6 str. Zie Catalogue etc. de feu Mr. Herman Detmold etc., Leipzig, 1857, blz. 79. Daar wordt hij verkeerdelijk remi van haanen genoemd, tenzij hij zulks zelf op zijne prenten had gezet, hetwelk ik niet kan beslissen. - Weigel, in zijn Kunstlager-Catalog, noemt hem even zoo, op Nr. 17567, 6 bladen of eene Aflevering van geëtste landschappen, 1848-49, fo. 5 Thler. Het is mogelijk, dat de hierboven eerstgenoemden tot deze zes behooren. Zoo ik 't wel heb, heeft hij dat etswerk vervolgd. - Verder noemt Weigel nog, onder de rubriek Ungarischer Kunstverein in Pesth, voor 1845, onder Nr. 16224, Een sledevaart bij maan- en lantarenlicht, naar j. van haanen, Lith. in fo.; doch of deze voornaam nu wel juist is, moet ik zeer betwijfelen, daar ik dien volstrekt niet ken.
| |
[Haansbergen, (Johannes van)]
HAANSBERGEN, (Johannes van) of beter haensbergen, zoo als hij-zelf schreef, wordt verkeerdelijk bij Immerzeel - den eenigen Auteur - opgegeven als, in 1642, te Leyden, geboren. Men leze, te Utrecht, gelijk Houbraken bepaaldelijk zegt; waarom dan zonder grond dit veranderd? ook was kij immers een leerling van corn. poelenburg, aldaar. - Hij is vele jaren in het Hoofd-bestuur geweest der Confreriekamer van Pictura, te 's Hage, volgens Pieter Terwesten, Ms., en ik vind hem als Lid, in het jaar 1668, op de lijst der kunstenaars van het St. Lucasgild, te Utrecht, zoodat hij na dien tijd zich te 's Hage heeft gevestigd, gelijk Houbraken ook meldt, dat dit in 1669 heeft plaats gehad. - Hij heeft mede de etsnaald gehanteerd, zoo als ik vind, dat door hem het folio-portret, met bijwerk, in 1674, is geëtst van Johan Vryheere van Paffenrode enz., geplaatst voor diens Werk: Der Grieken en Romeinen Krygshandel enz.; Leiden, 1686, in fo. - Dit portret is alles behalve zoo fraai, als zijne geschilderde werklijk zijn, en niet zoo zeldzaam als Weigel, Nr. 15152, opgeeft, en het op 2 Thlr. noteert. - Nog vermeldt Heller (L.), dat er eene geëtste plaat van hem bestaat, naar hendrik verschuuring: Een jongman, gewikkeld in een mantel, die met de regterhand een paard vasthoudt; bij hem links zijn twee honden, 1682, h. 8 dm. 4 str., br. 6 dm. 7 str. Rhijnl., aldaar op 10½ Thlr. genoteerd, en die bij de liefhebbers van prentkunst zeer geacht wordt. - Nog noemt Weigel, Nr. 4464, eene teekening door hem, voorstellende: Christus laat de kinderen tot zich komen. Rijke compositie op parkement in 4o., 3 Thlr. - In de Galerij, te Dresden, zag ik zeer geestige schilderijen van zijne hand, vooral de Verkondiging der geboorte van Jezus door de Engelen aan de Herders.
| |
[Haansbergen, (Willem van)]
HAANSBERGEN, (Willem van) of beter haensbergen, zoon van johannes vas haensbergen, geboren, in 1682, te 's Hage, heeft de kunst bij zijnen vader geleerd, doch, zich tot het ambtlijk leven begeven hebbende, haar, waarschijnlijk, uit liefhebberij beoefend en verzameld, zoo als zulks uit zijn fraai kabinet schilderijen gebleken is. - Hij werd in 1713 tot Hoofdman, en in 1722 tot Deken verkozen der Confreriekamer van Pictura, en is, in den jare 1755, te 's Hage, overleden. Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Haar, Haer of Harts. (.... de)]
HAAR, HAER of HARTS. (.... de) Nagler geeft op al deze namen een afzonderlijk artikel; alleen op haer voegt hij er a. van der bij, en zegt, dat er geene levensbijzonderheden van hem bekend zijn. Bij het noemen van eenige werken, zoo als die naar saftleven, herhaalt hij dezelfde etsen, die in al de
| |
| |
andere genoemde Artikelen voorkomen, en allen van één-en-denzelfden anthony van der haer blijken te zijn. - Zie aldaar bij mij. - Hij noemt ook schaat-senrijders op een Hollandsch water, naar c. dusart's teekening, 1589. - Lees 1689.
| |
[Haarlem. (Cornelis van)]
HAARLEM. (Cornelis van) Deze beroemde Haarlemsche historieschilder is, naar waarde, bij Immerzeel geboekt. - Ingevolge berigten van Bryan, moet hij voor den Graaf van Leicester Een zondvloed hebben geschilderd. Wanneer dit waar is, zegt hij, zoo als Descamps vermeldt, dan zou hij zulks vóórdat hij 27 jaren oud was, moeten verrigt hebben, daar de Graaf in 1588 overleden is. Doch dan dunkt mij, dat dit ook wel voor den volgenden Graaf van Leicester kan zijn geweest, die, even als zijn vader, Robert Dudley beette, geboren 1573 en overleden 1659; of dat Descamps zich met den naam van onzen cornelis cornelissen van Haarlem vergist heeft, en het zijn moet lucas cornelis, genaarnd koch, - Zie aldaar. - die in dienst was van genoemden Graaf, en onder zijn gevolg naar Nederland ging, zoo als Sandrart vermeldt, en dat, mijns inziens wel het geval zal geweest zijn. - In het Museum, te Berlijn, zijn twee schilderijen van hem, als: Een maaltijd van meerendeels naakte mannen en vrouwen, elkander liefkozende, daarbij een fluitblazer, en eene oude vrouw, die met krijt aanschrijft. De achtergrond een tuin, beteekend met zijn monogram en 1618; h. 2 vt. ¾ dm., br. 3 vt. ¼ dm. Rijnl. - Doch het tweede stuk heeft mij, bij de beschouwing, bijzonder getroffen, en vertoont zijn talent in volle kracht, namelijk, de voorstelling van Bathseba, door vier dienstmaagden omgeven, die haar ontkleeden en in het bad leiden. Regts uit een venster van een gebouw ligt Koning David, die dit verrassend tooneel met verrukking gadeslaat, idem, en 1617; h. 3 vt. 2 dm. br. 4 vt. 1 dm. idem. Zeker een zijner beste werken. - Zijne afbeelding, door hemzelven geschilderd, was in het bezit van den heer van Sypesteyn, te Haarlem, tijdens het Werk Tegenwoordige Staat van Holland, in 1742, is verschenen. Zie IV. deel, blz. 401. Onder de bekende schildersportretten van h. hondius is ook zijne afbeelding, aet. 22, in 1584, met verzen van D. Lampsonius, in 4o. Dat in Van Mander in 8o. voorkomt, plaat LL., Nr. 3, is daarnaar genomen. - Nog een idem, ten halven lijve, in hoogen ouderdom, is door goltzius geëtst.
| |
[Haarlem. (Dirck van)]
HAARLEM. (Dirck van) Zie bij mij en bij Immerzeel op DIRCK VAN HAARLEM, en nog bij mij op STUERBOUT. (Diderick)
| |
[Haarlem. (Gerard van)]
HAARLEM. (Gerard van) Zie bij mij op GEERTGEN VAN St. JANS.
| |
[Haarlem. (Jacob Janszen van)]
HAARLEM. (Jacob Janszen van) Zie op JACOB JANSZEN VAN HAARLEM.
| |
[Haart (Johannes de)]
HAART (Johannes de) is een Utrechtenaar, die, in reeds gevorderden leeftijd, zich enkel met het beoefenen der kunst onledig houdt. Op de Tentoonstelling te Amsterdam, in 1840, waren drie schilderijen van hem aanwezig, als: Een binnenhuis, met figuren; Eene binnenplaats, met een zittend vrouwtje, en Een man met een hond. - Hij drijft in zijne woonplaats, Utrecht, ook kunsthandel.
| |
[Haas (H. de)]
HAAS (H. de) is een bekwaam teekenaar geweest, wiens werken voorkomen in de beroemde kunstverzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, op blz. 200 van den Catalogus: Teekeningen: ‘Eene Spreeuw, met waterverw geteekend door h. de haas. - Drie bladen, waarvan twee met Vogels en een met Kikvorschen, als boven, door denzelven.’
| |
[Haas (Jan Herman de)]
HAAS (Jan Herman de) heeft zich, op gevorderden leeftijd, aan de kunst begeven. Op de Tentoonstelling van 1840, te Amsterdam, waren twee schilderijen: Een binnenhuis en nog een idem, die zeer veel voor de toekomst beloofden, wegens zijne getrouwe studiën naar de natuur. In den geleidebrief, die deze stukken bij het zenden aan het Bestuur vergezelde, komt voor: ‘ik neem de
| |
| |
vrijheid, nevensgaande producten, zijnde de vruchten eener twee en een halfjarige schilderstudie, UWelEd. in te zenden, enz.’ - Op vele latere idem heeft hij proeven geleverd van waarlijk goede kunst, waarin al, wat er van Stilleven in voorkwam, natuurlijk was geschilderd, en die ook bij de liefhebbers gereedelijk eene plaats vonden. - Voorts legde hij zich nog toe op het herstellen van oude schilderijen, waardoor zijn middel van bestaan zeer verbeterde; doch zijn gezigt raakte in een deerlijk verval, en wel zoodanig, dat hij onbekwaam werd, iets meer te kunnen verrigten, zoodat hij, die lid van het Genootschap Arti et Amicitiae, te Amsterdam, was, de ondersteuning daarvan mogt ondervinden. Kort daarna is deze verdienstelijke kunstenaar, te Utrecht, zijne bestendige woonplaats, sedert hij de kunst beoefende, den 10. Augustus, 1856, in den ouderdom van even 46 jaren, overleden.
| |
[Haasbroek (G.)]
HAASBROEK (G.) was een uitmuntend teekenaar van landschappen, landen watervogelen, die in de eerste helft der XVIII. eeuw bloeide. Op eene verkooping, te Amsterdam, in 1784, gehouden, der nalatenschap van T. van Duysel, te 's Hage, komen, onder Nr. 316, 337 en 338 van den Catalogus, voor: ‘Een kapitaal landschap, gestoffeerd met verscheide soorten van land- en watervogels, ongemeen uitvoerig door g. haasbroek. - Een IJsvogel en twee andere op een tak van een boom, in het verschiet een bevallig landschapje met woningen, verbeeldende een wintergezigt, met eenige schaatsenrijders enz. - Een Arcadisch landschap, waarin de ruïne van een gebouw, en eenig geboomte, gestoffeerd met beeldjes, beesten enz.’ - Van meerderen omvang heeft hij naar het leven geteekend: Den grooten Brand te Rotterdam, den 11. Maart, 1779, van den Maaskant te zien, door g. haasbroek del., p. de mare sculp. in groot plano.
| |
[Haase. (Jacob van) Zie bij mij op Hase. (J. de)]
HAASE. (Jacob van) Zie bij mij op HASE. (J. de)
| |
[Haastert (Izaak van)]
HAASTERT (Izaak van) is door Immerzeel, naar waarde, vermeld, en die ook zegt, dat hij de letteren en bijzonder de poëzij beoefende. Als zoodanig wil ik hier noemen zijne Proeve van Mengelpoezy enz., Leyden, by A. en J. Honkoop, 1785, in kl. 8o., die in 1802 gevolgd werd door een dichtstuk, de Godsdienst, en in 1826 door een bundel Mengelpoezy. Ook komen er dichtstukken van hem voor in de Werken van het Haagsche Dichtgenootschap Kunstliefde spaart geen vlyt. - Hij was in zijne geboortestad, Delft, een der oprigters van het Godsdienstig Genootschap Christo Sacrum, waarvoor hij den Titel van een Werk vervaardigde. Zie Van der Aa, Aanhangsel op Witsen Geysbeek's Woordenboek der Nederl. Dichters. - Verder kan men nog van zijne kunst, door c. philips jac. in plaat gebragt, proeven zien in het Werk Verzameling van Gedenktstukken in Nederland enz. door P. Timareten, 's Gravenhage, 1777, in 8o. - Ik bezit eene teekening, geheel in den stijl van c. pronk, zijnde een Gezigt op de St. Janskerk, te Gouda, in groot-fo., die met zorg voor de historische voorstelling, gelijk die destijds zoo gelukkig in acht genomen en ook gevorderd werd, is wedergegeven.
| |
[Hackert. (Jan)]
HACKERT. (Jan) De vermelding bij Immerzeel, dat hij slechts zes prentjes zou geëtst hebben, is algemeen bekend, doch Heller (L.) noemt nog eene zevende geëtste prent van zijn werk: Een landschap, waarin eene kar met een paard en voerman, dat kleiner is dan de zes genoemde, en bij de liefhebbers van prentkunst alléén zóóveel waard wordt geacht als al de anderen te zamen, waarschijnlijk om de meerdere zeldzaamheid. - Zie ook Le Blanc. - Schilderwerk van dezen meester komt weinig voor, zoodat ik hier moet noemen de Galerij van Berlijn, waar een uitmuntend stuk van hem berust, zijnde: Een bergachtig landschap met stroomende wateren doorsneden, rijk gestoffeerd met herders en vee, en een muilezel, waarop een meisje is gezeten, benevens een vrachtwagen enz. Alles
| |
| |
door een avondrood warm beschenen. - De reden, dat zijn werk thans zoo zeldzaam is, ligt in de onkunde en wansmaak, die in de XVIII. eeuw in ons land heerschten, zoodat alles, wat van goede kunst maar voorkwam, door vreemden, op eene gemaklijke wijze werd aangekocht en vervoerd: immers, kan men zich van verbazing wel onthouden, als men leest bij Hoet en Terwesten, dat, in den loop van het gemelde tijdvak, in openbare veilingen, kapitale stukken, door hackert geschilderd, en door adriaan van de velde, philip wouwerman, nicolaas berchem of johannes lingelbach gestoffeerd, slechts de volgende prijzen hebben opgebragt, als ƒ26.50, ƒ27, (welk stuk, een jaar later, 1755, ƒ33. heeft gegolden.) ƒ50. ƒ33, ƒ71; zelfs Een Boschgezigt, met hertenjagt, voor ƒ31, en een idem met groepen beelden te paard, door van de velde ƒ51. Een gezigt op de stad Arnhem, ƒ56.50. Een Italiaansche zeehaven, ƒ16.50. Een uitmuntend landschap ƒ5.50, en nog twee idem ƒ30. - Een der twee genoemde jagten is, waarschijnlijk, thans in de Kunstverzameling-Stafford-house, in Engeland. - Ook bevindt zich nog een kapitaal stuk in de Kunstverzameling-Luton-house, aldaar.
| |
[Hackius. (J.)]
HACKIUS. (J.) Een onvermeld kunstgraveur, die, in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Leyden, bloeide. De Titel van een boekwerk in 8o. leerde mij hem kennen. Deze stelt voor Een krijgsman in Romeinsch gewaad, op den voorgrond, met een zwaard in de regterhand en een groot schild aan den linker arm, waarop te lezen staat: C. Velleius Paterculus cum selectis variorum Notis. Antonius Thysius J.C. edidit et accurate recensuit. Bij hem liggen wapenrustingen; op den achtergrond een geharnast ruitergevecht, in het verschiet een gezigt op Rome, en in de lucht een vliegende gans, met een ontrold lint in den bek; van onder een plint, waarop: Lugd. Batavorum, ex officina Francisci Hackii Ao. 1659; de marge beteekend j. hackius sculp. Dit behoort tot de goede boekprenten, en ik geloof, dat er zeer zeker meer van zijn werk zal bestaan, hetgeen niet beteekend is, waardoor hij welligt zoo lang onbekend is gebleven.
| |
[Haecht. (Willem)]
HAECHT. (Willem) Bij Nagler wordt deze als een Nederlandsch kunstgraveur en handelaar genoemd, die in Winkler's Catalog voorkomt, en daarin worden aan w. haecht vier rijk met satirike figuren gestoffeerde bladen toegeschreven, die met w. haecht compo. et cel. wie (?) beteekend zijn, als: De verkeerde wereld, - De slapende leeuw, - De hongerige wolf, - De blinde herders, - en eene Allegorie: De Wysheid streeft ten Hemel, Dwaasheid op Aarde. w. haecht comp. et excud. 1579 fo. - Het zou mij niet verwonderen, dat deze willem en de volgende g. van haecht, dat wel guillaume zal moeten beteekenen, één-en-dezelfde persoon zijn, want het woord van werd destijds willekeurig al of niet gebruikt, waar duizende voorbeelden van bestaan.
| |
[Haecht. (G. van)]
HAECHT. (G. van) Nagler noemt dezen als een Nederlandsch kunstenaar, doch van wiens leven hij niets weet. - Uit de volgende opgave van prenten blijkt, dat hij alleen als graveur bekend is: De Hemelvaart van de H. Maagd, naar h. carracci in kl. fo. - Abraham's offerhande, naar titiaan in 4o. - De vervolging van Saulus, naar h. carracci, en - Christus, naar f. pourbus. - Zie het slot van HAECHT. (Willem)
| |
[Haeck, (Jean)]
HAECK, (Jean) van Antwerpen, was, tijdens de geschiedschrijver Guicciardijn die plaats bezocht, (1560) - doch die hem jan ack noemt - Zie aldaar. - een bekwaam glasschilder ‘die de glasen van des H. Sacraments cappelle in Sinte Goedelen kercke te Brussel seer constichlyck geschilderd heeft.’ Die glasramen bevinden zich nog in de gemelde kapel, te Brussel, en stellen voor Jan III. en zijne gemalin. Zij zijn in het jaar 1542 voltooid, naar de teekening van michiel coxie, waarvoor deze heeft genoten zeventig guldens,
| |
| |
en ‘jean haeck, glasenmaecker drie honderd en vyf guldens,’ wegens het leveren van het geheele vensterglas, zooals daarvan, in de Archiven van St. Gudule, de kwitantiën aanwezig zijn. Het tweede, Maria en Lodewijk II. van Hongarije, is in 1547 vervaardigd, en het derde heeft tot onderwerp Eleonore en François I. Op den tweeden grond vertoont zich St. Franciscus, wien een Engel een palmtak toereikt. Om dit glas te voldoen, heeft de Fransche Gezant, van wegen zijnen meester, vier honderd gulden aan den schatmeester der kerk ter hand gesteld. Zie Splendeur de l'art en Belgique etc. blz. 197.
| |
[Haeften of Haaften. (G. van)]
HAEFTEN of HAAFTEN. (G. van) Nagler noemt hem een graveur in mezzo-tinto-manier, die, omstreeks 1750, te Amsterdam, bloeide, en naar verkolje gewerkt heeft.
| |
[Haeften. (Nicolaas (Walraven?) van)]
HAEFTEN. (Nicolaas (Walraven?) van) De afbeelding van dezen kunstenaar, in een paar regels bij Immerzeel vermeld, is alleen bekend uit het onderschrift, bij zijn portret, in zwarte kunst gegraveerd, geplaatst, alwaar hij is voorgesteld als buste, drie-vierde naar de linkerzijde gewend. Hij heeft lange gekrulde haren, en is gewikkeld in een wijden mantel. In de marge staat het volgende opschrift: nicolas van haften, natif de Gorcome, a seu dépintre mieux que personne les fumeurs et les ivrognes. Se ipse pinxit et sculpsit. A Paris, chez Demortain, sur le Pont de N. Dame, à l'Enseigne des belles estampes. Zeer zeldzaam. - Hij is, zoo als hieruit blijkt, én schilder én graveur geweest, en volgens Heller (L.) heeft hij ook geëtst; doch zijne prenten in zwarte kunst zijn het meest bekend. Genoemde Auteur vermeldt tien stuks van beide soort, alle voorvallen uit het boeren- en gemeene leven, en stelt zijn overlijden op het jaar 1715. Bij Bartsch vindt men elf stuks beschreven, en Nagler noemt er bovendien nog een-en-twintig, terwijl men bij Weigel, in zijn Supplément au Bartsch, nog andere, vooral etsen, aantreft. Voorts geeft Heller, Zusätze zu Bartsch, 1854, eene uitvoerige beschrijving van het portret van Frederich van Karg, welke zeldzame prent in bezit is van den Aartshertog Karel, en wel met het laatst bekende jaarmerk, 1709. - Alleen de twee laatstgenoemde Auteurs noemen hem nicolaas walraven van haeften, doch ik heb geen reden voor den tweeden doop- of aangenomen naam bij die schrijvers aangevoerd, gevonden. - Op de Prent-verkooping van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in 1847, gehouden, komt, onder Nr. 242, het volgende voor: l'Oeuvre de ce Maître, contenant des scènes rustiques et fragments, belles epreuves, avec la répétition des Nos. 4, 5, 6, 7 et 8, manquent les Nos. 2 et 3; avec les estampes, décrites dans le Catalogue de Rigal, pag. 168. Nos. 2, 3 et bis, Nos. 4, 13, 17, 21, 23, 25 et bis, et dix-huit estampes, non décrites. Zamen met ƒ200 betaald.
| |
[Haelwegh, of Haelweg. (Adam)]
HAELWEGH, of HAELWEG. (Adam) Bij Nagler vind ik dezen als kunst-graveur vermeld, die welligt een zoon en leerling van albert kan geweest zijn, doch wiens levensberigten men mist. - Het portret van Lodewijk VI., landgraaf van Hessen, is goed gegraveerd. - Rumohr en Thiele, - Zie op HAELWEGH. (Albert) - gelooven, dat de hier volgende, met a haelwegh of haelweg beteekende prenten van dezen adam zijn, als: Ericus Pontoppidan, naar ditmarsen, zeer slordig gesneden, h. 7 dm. 7 str., br. 5 dm. 5 str. Par. - Dezelfde in ovaal, van bijna gelijke grootte. - Merker's afbeelding, goed aangelegd en koud afgewerkt, h. 8 dm. 3 str., br. 5 dm. 6 str. - Christiaan Albert, bisschop te Lubek, onbeteekend, en welligt van adr. haelweg.
| |
[Haelwegh, of Haelweg (Adriaan)]
HAELWEGH, of HAELWEG (Adriaan) is niet algemeen als kunstenaar bekend. Ik bezit een klein fo. portret, door hem fecit, zijnde dat van Cornelis Bontekoe, den beroemden Alkmaarder, doctor in de medicijnen, en later Hoogleeraar te
| |
| |
Frankfort aan den Oder, als zoodanig, afgebeeld, en in 1685, slechts 38 jaren oud, overleden. Dit kan wel de eerste bloeitijd van onzen graveur geweest zijn. Uit een boek, dat op eene tafel voor hem ligt, hangt eene strook papier, waarop in het Hollandsch te lezen staat: Herstelling der Medicynen; hieruit vermeen ik, te mogen afleiden, dat dit portret, met Latijnsch onderschrift, in ons land vervaardigd is. - Nog gaat er van hem een portret van Balthazar Bekker, en meer ander werk uit, zoo als, in den Bijbel van Van der Marck, Eglen, de koning der Moabiten, gedood. Hierdoor moet hij op veel later tijd, te gelijk met albertus haelwegh gesteld worden. - Voorts de Titel voor het Werk in fo. Historie der Reformatie in Frankryk enz., Amst. 1696, waaronder eene strook, met een tafereel, door jan luyken geëtst, en daar onder a. halweg sculp. Het graveerwerk is zeer goed, en ik moet hem daarom hier eene plaats inruimen. - Hij is, waarschijnlijk, een zoon geweest van albert haalweg, bij Immerzeel vermeld, die den bloeitijd voor albert op 1700 bepaalt; doch dit is veel te laat. Zie bij mij op HAELWEGH. (Albert)
| |
[Haelwegh of Haelweg. (Albert)]
HAELWEGH of HAELWEG. (Albert) Bij Immerzeel is albert haalweg als een graveur vermeld, die omstreeks het jaar 1700 bloeide. Deze tijdsbepaling doelt echter op adriaan haelweg, mede een kunstgraveur, - Zie aldaar. - waarschijnlijk, een zoon van albert, welke laatste van veel vroeger dagteekening, is, zoo als bij mij op het artikel carel van mander, de Jonge, - Zie aldaar. - kan worden gevonden, blijkens een beroemd Latijnsch Werk over de Anatomie, in 1662, in Denemarken, uitgegeven, waarvoor van mander de teekeningen en alb. haelwegh de gravuren vervaardigd heeft. - Hieruit blijkt, in weêrspraak met Füssli, - die door Van Eynden en Van der Willigen is gevolgd, - dat adriaan en albrecht haelweg twee onderscheiden personen waren, en niet een-en-dezelfde graveur zijn geweest, daar adriaan, omstreeks 1700, in ons land heeftgewerkt, terwijl albert, reeds van 1647-1672, in Kopenhagen bekend was, gelijk ook, waarschijnlijk, in die stad overleden is. - Latere bescheiden stelden mij in de gelegenheid, eenige berigten omtrent hem en zijne werken hier nog bij te voegen, namelijk, in het Werk van C.F. Rumohr en J.M. Thiele, Geschichte der königlichen Kupperstichsammlung, zu Copenhagen, u.s.w. Leipzig, (R. Weigel) 1835, in 8o., vond ik, bl. 49, een uitvoerig berigt over zijne werken - 133 stuks - en in verband beschouwd met de jaartallen, toen ze vervaardigd zijn. Hier leest men de verschillende naamspellingen, welke de kunstenaar-zelf geschreven heeft, als: haelweg, halweg, haelwegh, haelwech en haelwechg. - De schrijvers maken gewag van een ouderen haelweg, van wien Füssli meldt, dat hij het Portret van Lodewijk XIII., met den naam alb. haelweg, en het jaartal 1610, heeft gegraveerd, hetwelk deze echter nimmer heeft gezien, en zoo zijn ze van oordeel, dat dit eene vergissing is, na den dood van Füssli in zijn Werk ingeslopen. (1610 wordt eerder als zijn geboortejaar aangenomen.) - Dat er vóór hem, in Denemarken, personen van dien naam of welligt van zijn geslacht hebben geleefd, weet men, als een Niels Olsen Halweg, die, in 1566, Rector te Rothschild was, en een Esbern Halweg, Dr. Medicinae, in Kopenhagen, omstreeks 1611, doch er is tot nu toe nog geen spoor van een Ouden haelweg, als graveur, bekend. - Het oudste jaartal van zijn graveerwerk, 1672, wordt onder het portret van A. Urops, - in 1674 overleden - gevonden, en het jongste is dat van het groote portret van Christiaan IV., hetgeen het jaar 1643 voert; doch Thiele zegt, de bestemming van dit portret niet te kennen, maar dat het met dat van Christiaan V., - die vóór zijn vader reeds was overleden, - van diens gemalin, en van graaf Waldamar, stellig onder de Regering van Christiaan IV., en alzoo ten minste vóór het jaar
| |
| |
1648, door hem is gegraveerd. - Hij heeft den 26. Mei, 1647, den titel van Sculptor Regis van koning Christiaan IV. verkregen; hieruit volgt, dat alle prenten, als zoodanig beteekend, na 1647 zijn vervaardigd. Soms noemt hij zich sc. r. Privilegiatus. - Het portret van laatstgemelden Vorst is gekopiëerd met al de originele beteekeningen, en door C.J. Visscher, te Amsterdam, uitgegeven, zijnde eene speculatie van dien uitgever, om het vrij in Denemarken te kunnen verspreiden. - haelweg, zegt Thiele, heeft ook in den kunsthandel deel genomen, b.v. met het Werk: Regum Daniae Icones acc. expressae, in kl. fo.; Hafniae, zonder jaartal, bevattende 102, meest ideale en gelijkvormige borstbeelden van den eersten tot den laatsten koning Christiaan IV., fraai uitgevoerd. Füssli zegt, dat dit Werk in 1645 verschenen is, doch hij heeft het nimmer gezien.
| |
[Haen. (Abraham de) Zie op Haan, (Abraham de)]
HAEN. (Abraham de) Zie op HAAN, (Abraham de) bij Immerzeel, en bij mij op HAEN, (Abraham de) de Jonge.
| |
[Haen, (Abraham de)]
HAEN, (Abraham de) de Jonge, en niet alleen de haan, zooals verkeerdelijk bij Immerzeel is vermeld, die ook geen tijd van geboorte of sterven heeft gekend, en hem verkeerdelijk als een discipel van cornelis (?) prins opgeeft, hetgeen cornelis pronk moet wezen, want prins (i.h.) is eerst elf jaren na zijn overlijden geboren. - Hij schreef zich de haen, zooals mij dit op eene teekening van hem, zijnde een gezigt op de stud Zwol, en verder op eenige, in kleuren geteekende afbeeldingen van kasteelen, in mijn bezit, gebleken is. - Bovendien, op zijn portret, met sierlijk bijwerk, door j.m. quickhart geschilderd, en door c.f. fritsch uitmuntend gegraveerd, staat rond het ovaal: abraham de haen, geboren 1707 en overleden 1748, welk portret in 4o. vóór zijne Dichtwerken, Herderszangen enz., te Amsterdam, 1751, in 4o. uitgegeven, behoort. Hierin vindt men, dat zijn vader mede Abraham heeft geheeten, en hij zich, bij gevolg, den Jonge noemde, en de kunst bij pronk heeft geleerd, wien hij veel malen in zijne gedichten herdenkt. - Hoe kon dit Werk aan den letterkundigen Immerzeel onbekend zijn? de haen, was in zijn tijd een geacht poëet. - In den Tegenwoordigen Staat van alle Volkeren, zijn eenige afbeeldingen, gezigten van steden, naar zijne teekeningen gegraveerd, een Gezigt op Arnhem enz. - Bryan zegt nog, dat hij ook glas geschilderd heeft; doch dit is mij nergens gebleken, en zoo zulks al het geval mogt geweest zijn, dan zal hij het wel enkel uit liefhebberij gedaan hebben, misschien zonder brandverwen, of alleen in de vernis op glas, enz., want te zijnen tijde was het bekende glasschilderen, met brandverwen, geheel in onbruik, en die kunst, als het ware, verloren geraakt. - Het is minder bekend, dat hij ook heeft geëtst, als, onder anderen, een Dorpsgezigt, Twisk, bij Medemblik gelegen, door hem geteekend, den 12. Maart, 1735, en geëtst in 1737, h. 145 str., br. 210 str. Ned., luchtig bewerkt. Weigel noemt dit prentje op Nr. 15776 van zijn Kunstlager-Catalog, en zegt, dat 't welligt het eenigste blad van dezen meester is. Dit is eehter hetgeval niet, dewijl er nog twee van gelijke soort in de verzameling van onbeschreven prenten en etsen van den heer J. Ph. van den Kellen, te Utrecht, worden bewaard, als: het Huis Purmerstein, te Purmerend, 1733, en Het Huis 's Heer-Arentsberge, in Berg-Ambacht, 1734, beide beteekend h. de haen adv. del. et fec., en h. 130 str., br. 200 str.
| |
[Haen, (Willem de)]
HAEN, (Willem de) of guilielm. hanius. Dezen bekwamen kunstgraveur heb ik sedert lang onder de Nederlandsche school gerangschikt, niettegenstaande latere auteurs melden, dat hij zich te Keulen heeft opgehouden. - Ik zie, dat mijn gevoelen, als het ware, wordt bevestigd door Merlo, die met zooveel voorliefde de Keulsche kunstschool heeft behandeld, en omtrent onzen de haen zegt: ‘naar de meening der latere schrijvers, zou hij zich te Keulen hebben opgehouden.
| |
| |
Intusschen is dit in geenen deele bewezen,’ - Daar nu geene aanduiding van plaats op zijne werken voorkomt, zoo blijft dit alles nog onzeker, doch ik vind, dat hij de platen voor de Beschryving der stadt Leyden, uitgegeven door Orlers, te Leyden, in 1614, eerste uitgave, heeft geteekend en gegraveerd. Hieruit zal dan toch wel blijken, dat hij zich te Leyden heeft opgehouden, en welligt geheel zal te huis behooren. - Brulliot, en dus ook de anderen met hem, melden, dat hij alleen bekend is door kopijen naar albrecht durer, welke hij in 1611 heeft gegraveerd, en die met zijn naam of monogram w.d.h. zijn beteekend. - Hij heeft de Passie van Christus naar durer geheel gekopiëerd, met weglating van het laatste blad: De genezing des kreupelen door Petrus en Johannes. - Behalve deze kopijen, heeft hij nog, naar eigen vinding, gesneden: Het Pinksterfeest, eene kleine prent in de hoogte. - Maria met het kind Jezus in de wolken, waaronder wilhelm d. haen. fecit. - Verder is van hem bekend het portret van Cornelius Jansenius, Episcopus Gand.; borstbeeld; van boven links staat guilielm. hanius fecit, in 4o., weshalve ik uit het een en ander mag besluiten, dat hij tot de Nederlandsche graveerschool van het begin der XVII. eeuw zal hebben behoord. - De titel van het Gebedenboek, waarin de bovengenoemde Passie, en andere prenten, door hem gekopiëerd, voorkomen, is als volgt: Preces / ac / meditationes / piae / in mysteria Passionis / ac Resurrectionis / D.N. Jesu Xpi collectae / Per Georgium Scherer / Societatis Jesu / Figuris aeneis ab / alberto durero olim / artificiose sculptis/ ornatae / Bruxellae / Apud Rutger. Velpium / et/ Hub. Anthoniu./ Typ. Jur. MDCXII in 12.’ Het Titelblad is van zijne vinding, waarop twee allegorische figuren voorkomen, en ter regterzijde gelezen wordt g. hani fecit. - Nog vond ik, dat hij de gr.-fo. titelplaat heeft gesneden, voor de Chroniicke van de Gantsche Wereld, ende sonderlinge van de Seventhien Nederlanden enz., door A. van Meerbeeck. Antwerpen, by H. Verdussen enz., 1620, in fo. p. de jode invenit. guiliel. de haen sculp., en welligt zijn, althans naar mijn gevoelen, de daarin voorkomende portretten insgelijks zijn werk, hoewel die geene naamteekening voeren. Het was meermalen het gebruik, de beteekening weg te laten, omdat dergelijke portretten, gewoonlijk, kopijen zijn van vroegere afbeeldingen, en er niet zooveel waarde aan die platen gehecht werd, gelijk wanneer zulke werken met oorspronklijke platen of portretten waren versierd. - Zie over zijn portret op-HANNES, (Gillis) als zijnde hij vermoedelijk dezelfde persoon.
| |
[Haer. (Anthony van der)]
HAER. (Anthony van der) Zie bij mij op HAAR, HAER, of HARST.(... de) en op HARTS. (... van der) Hij is bij de buitenlandsche schrijvers geheel onbekend. Bij Van Eynden en Van der Willigen, II., blz. 160, vindt men hem vermeld als een kunstliefhebber, te Rotterdam, en als vriend en stadgenoot van den verdienstlijken kunstoefenaar gerard van rossem, die tevens den wijnhandel dreef, en, van wien hij, in 1772, bij uiterste wilsbeschikking, zijne schoone verzameling prenten erfde. Verder zeggen gemelde auteurs, dat die verzameling, aldaar, is verkocht in October, 1783, waarschijnlijk, het sterfjaar van onzen van der haer. - Ik bezit verscheidene van zijne etsen, welke men fraai bewerkt mag noemen, als: Een bergachtig landschap, met kasteelen en van water doorsneden; op den voorgrond eene drift vee, met herders, beladen ezel enz., j. van der meer invenit 1704, en a. van der haer fecit 1772, h. 215, br. 254 str. Ned., zonder de marge. - Het achtergedeelte van Eene boerenwoning, bij een boomgaard gelegen, weeninx invt. a. van der haer f. h. 215, br. 161 str. idem. - Drie boerenhuizen bij eenig geboomte; een wagenrad, als pottenrek, bij eene der deuren, en een man met een stok op den schouder, die naar de woning gaat; op den voorgrond een waterplas, ruisdael del. v.d.h. fecit. h. 157, br. 200 str. idem. - De Wittevrouwe-poort,
| |
| |
te Utrecht, 1640. - Buiten de Tolsteeg-poort, te Utrecht, 1640. - De Catharijne-poort, te Utrecht, 1640, en Het stroompje, te Utrecht, 4 stuks, allen door h. saftleven del. v.d.h. f. en h. 80, br. 85 str. idem. - Een Rijngezigt; vooraan eene beladen schuit, met een zeil gedekt, regts een oude muur, bergachtig verschiet enz., h. 85, br. 86 str. idem.; h. saftleven del., v.d.h. fec. - Een watergezigt, met zeilende schepen; op den voorgrond twee figuren en twee bakens; p. coopse inv. a.v.h. fec. h. 52, br. 84 str. idem. - Een man, die door eene beek over rotsbrokken gaat, leidende twee ossen; vóór hem een blaffende hond; de tweede grond bergachtig, met houtgewas, zeer luchtig geëtst, veel met de drooge naald netjes bewerkt, en de vlak-gewasschen teekening van n. berchem zeker goed gevolgd; a. van der haer fec. fo. oblong. - Nagler noemt van hem eene ets, voorstellende: Schaatsenrijders op een Hollandsch water, naar c. dusart's teekening, 1589 (lees 1689); deze prent heb ik niet gezien, maar wel eene dergelijke voorstelling door hem naar a. van de velde, in fo. oblong vervaardigd.
| |
[Haer. (G... ver) Zie op Verhaer. (G.)]
HAER. (G... ver) Zie op VERHAER. (G.)
| |
[Haert. (Henricus van der)]
HAERT. (Henricus van der) Deze hooggeschatte kunstenaar hielp het sieraad uitmaken der Belgische schilderschool. Hij heeft zijne beste krachten,in de betrekking van directeur en professor aan de Koninklijke Academie, te Gent, besteed, en is, den 5. October, 1846, zijnde de dag, waarop de cursus van 1846-1847 zou worden geopend, in den ouderdom van bijna 50 jaren, overleden.
| |
[Haeskel (....)]
HAESKEL (....) wordt door Bryan-Stanley als een Hollandsch of Vlaamsch portretschilder vermeld, die op het midden der XVII. eeuw bloeide. - Het is wel mogelijk, dat hij Engeland heeft bezocht, dewijl er eenige portretten van voorname personen, uit dat rijk en dien tijd, door hem geschilderd, voorkomen. - Zijn schildertrant heeft eene sterke overeenkomst met dien van dobson. - Bij geene andere auteurs vindt men van hem eenig gewag gemaakt, en deze mijne mededeeling is ontstaan door het zien van twee portretten: Een Heer en eene Dame, door hem geschilderd, met zijn naam en het jaar 1647 beteekend. Dit kan alzoo welligt aanleiding tot verdere ontdekking geven.
| |
[Haey (Jan van)]
HAEY (Jan van) was, volgens Fiorillo, een kunstschilder, geboren te Leyden, 1545, en die later hofschilder van Hendrik IV., Koning van Frankrijk, werd, welke vorst hem het opzigt over zijn schilderijen-kabinet opdroeg; hij voerde ook den titel van koninklijk kamerdienaar. - De dood nam hem in 1615 weg.
| |
[Haeyler. (J.)]
HAEYLER. (J.) Een onbekend graveur, van wien ik zeer goed werk heb gezien, voorstellende: Adam en Eva in het Paradijs, naar crispin. van den broeck, in fo. oblong, en waar onder staat haeyler f. - Het verwondert mij zeer, dat ik dezen meester nergens vermeld vind, daar toch zijn werk vol verdienste is; welligt komt het zelden,met zijn naam geteekend, voor. - Het schijnt mij toe, dat de bedoelde prent op het einde der XVI. eeuw is gesneden, en tot de Vlaamsche graveerschool behoort. Nadere bescheiden zullen dit echter welligt kunnen toe lichten. - Ik vind bij Nagler haeyler of haedeler, zonder voornaam, vermeld, die zijn bloeitijd op 1570, te Amsterdam, stelt, en alleen van zijn werk noemt: De stammen Israëls, enkele figuren op onderscheiden bladen in 4o.
| |
[Haffen. (P.)]
HAFFEN. (P.) Een nog onvermeld kunstenaar, dien ik als teekenaar vind opgegeven in den Catalogus van J. Kleinenberg, Leyden, 1841, blz. 44 en 45, Nr. 43 en 56: ‘Een Binnenhuis, door p. haffen, en Een Wintergezigt, door denzelven.’
| |
[Hagbolt. (Jacob)]
HAGBOLT. (Jacob) Deze uitmuntende boetseerder in was is door Immerzeel vermeld, doch er werd, sedert 1818, niets meer van hem vernomen. - Bij het Borstbeeld van den ex-koning Lodewijk Napoleon, portret en face, door genoemden
| |
| |
auteur opgegeven, kan ik nog voegen, dat er op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1810, zeven stuks geboetseerde portretten aanwezig waren, en thans de genoemde vorstlijke buste in bezit is van den kunstschilder en oud-directeur van het kabinet van moderne kunst, op het Paviljoen, te Haarlem, den heer george pieter westenberg. - In 1827, te Londen zijnde, heb ik hem in zijn atelier een bezoek gebragt; toen klaagde hij, de eenvoudige Duitscher, dat zijne kunst bij de Engelschen geen opgang maakte enz. Ik zag bij die gelegenheid een fraai stuk werk, voorstellende een Familiegroep, die mij bijzonder voldeed, en ook op de Tentoonstelling in Pall-Mall, waar ik ze andermaal zag, de goedkeuring wegdroeg. Later, in 1842, heb ik hem nog te 's Gravenhage, ten huize van den kunstlievenden heer Schick ontmoet. - Hij heeft zich, na jaren uitlandig geweest te zijn, in 1840, in de stad zijner kunstopvoeding, Keulen, weder gevestigd, en is aldaar, den 13. Junij, 1849, in den ouderdom van 75 jaren, overleden. - Op de Tentoonstelling, te Keulen, in 1848, waren van hem twee geboetseerde afbeeldingen, Een Groep en De dood van Alcibiades, Nr. 429-431 van den Catalogus. - Ook heeft hij eenig schilderwerk vervaardigd, doch kon daarmede zijn bestaan niet verbeteren. - Hij heeft een jonger broeder, lodewijk hagbolt, gehad, die het-zelfde vak beoefende, en, in 1846, in den ouderdom van 62 jaren, te Keulen, overleden is. - Hoewel hij zijne kunst niet tot de hoogte van zijn uitmuntenden leermeester, den wasboetseerder caspar bernard hardy, van Keulen, heeft gebragt, zoo is hem echter de eer ten deel gevallen, door den onsterflijken Göthe geroemd te worden. (Kunst u. Alterth., I., 24, 25.)
| |
[Hagen. (Christiaan)]
HAGEN. (Christiaan) Een Portret van Stephanus Blancardus, gegraveerd door christ. hagen, deed mij dezen als een graveur kennen, die tot de school der XVII. eeuw behoort. - Als graveur au burin, kan men over zijne bekwaamheden oordeelen uit een portret, in 4o., van Koning Karel II., van Engeland, door hem zeer fraai gesneden, hoewel blijkbaar eene verkleinde kopij naar de uitmuntende gravure van de jode, naar ant. van dyck, in gr. fo., allen in mijn bezit. - Op het stadhuis, te Delft, zag ik eene zeer groote Kaart van de Stad Leyden, met sierlijk bijwerk, waarop duidelijk staat hagen; even zoo ook op de genoemde prenten, en niet hagens, gelijk bij Immerzeel verkeerdelijk is vermeld; evenwel komt op sommige prenten, wanneer de opschriften door lettersnijders zijn gezet, wel eens hagens voor, onder anderen, op het portret van den kunstschilder simon peter tilmans, genaamd schenck, welk portret hem, zeker, onder de goede graveurs dier dagen plaatst. Dit heeft hij in 1668 gesneden, naar het [origineel, door tilmans-zelven geschilderd. - Nagler zegt, dat hij stellig niet later dan 1683 gearbeid heeft. - Onder het portret van Michiel Adriaensz. de Ruyter staat weder c. hag. sculp.; het is bijzonder goed gegraveerd, maar naar het fraaije portret van blooteling gekopiëerd, en behoort voor een boekwerk in 4o. - Bij Bryan wordt hij christofeel hagens genoemd, doch dit is klaarblijklijk eene vergissing.
| |
[Hagen. (W. van)]
HAGEN. (W. van) een onbekend kunstenaar, die, in de tweede helft der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, te Middelburg, heeft gebloeid en wel verdient vermeld te worden. - Ik bezit, door hem op parkement geteekend, het portret van eene bejaarde Dame, in 4o, dat, uit den aard der kunst te oordeelen, naar of door gaspar netscher schijnt vervaardigd te zijn. Hoe dit zij, het is met zulk een meesterlijk penseel behandeld, dat het groote bekwaamheid in dat vak verraadt. Onder aan staat geschreven w.v. hagen delineavit, Medioburgi Zeelandia. Ao. 1761, 2 December.
| |
| |
| |
[Hagen. (C. van der)]
HAGEN. (C. van der) Een Mars en Venus, door c. van der hagen, alias Bommelaer, levensgroot geschilderd, h. 5½, br. 6 vt. ƒ22.- komt voor in den Catalogus van Hoet, I. dl., blz. 251, Nr. 43, en tevens worden in het Register op denzelfden naam nog drie stukken vermeld, voorstellende landschappen en zeeën, doch bij de beschrijving dier schilderijen is geen doopnaam opgegeven. - Kunnen de laatsten dan niet tot de werken van den bekenden jan, beter joris van der hagen genoemd, - Zie aldaar. - behooren? Ik geloof, dat dit hier wel het geval zal zijn; doch de bijnaam van Bommelaer, als van de stad zijner afkomst, door hoet zoo bepaaldelijk daarbij vermeld, maakt het voor mij aanneemlijk, dat eerstgenoemde schilderij door een schilder van dien naam vervaardigd is.
| |
[Hagen. (Jan van der) Zie bij mij op Haagen. (Joris van der)]
HAGEN. (Jan van der) Zie bij mij op HAAGEN. (Joris van der) - In het levensberigt bij Immerzeel vindt men hem als een Hagenaar vermeld, zonder aanwijzing van geboorte- of sterftijd; trouwens wordt deze evenmin bij Houbraken, die hem j. van hagen noemt, opgegeven. De doopnaam jan is, waarschijnlijk, van de j. afgeleid, zonder eenig bewijs daarvoor bij te brengen, en Houbraken heeft dat niet gedaan. - Bij Bryan-Stanley vindt men zijne geboorte op het jaar 1635, en zijn overlijden op 1679, gesteld; dit heeft veel waarschijnlijk-heid, ook in verband beschouwd met de jaarmerken, die op zijn werk voorkomen. Bij Nagler is op dit Artikel eene merkbare fout begaan, door te zeggen, dat hij, in 1675, te 's Gravenhage, werd geboren. - Na zich in zijn vaderland voor de kunst te hebben gevormd, ging hij naar Engeland, daar zijne zeestukken sterk gezocht waren. - j. watson heeft, naar hem, in 1767, een zeer schoonen zeestorm geschilderd. Op dien tijd schijnt onze van der hagen niet meer in leven geweest te zijn. - In verscheiden Museën heb ik fraaije stukken van hem gezien; vooral te Berlijn, een Landschap, met heuvelachtigen grond in het verschiet. In het midden eene stroomende rivier, met schepen, en rijk bewassen oevers, waaraan gebouwen liggen; de voorgrond verbeeldt eene welde, waarin koebeesten en schapen grazen, h. 1 vt. 10½ dm., br. 2 vt. 8 dm. Dit stuk is bij uitstek schoon en helder van toon, en pleit voor zijn talent, terwijl zijne werken anders donker en onaangenaam van kleur in de groene partijen geworden zijn. - Het is wel waarschijnlijk, dat hij in Engeland overleden is, en kinderen heeft nagelaten, die aldaar zijn gevestigd gebleven, waaronder een zoon zou kunnen zijn, ‘die een leerling van den beeldhouwer j.m. rysbrak was, en menig schoon stuk werk in ivoor gesneden zou hebben,’ zegt Fiorillo, Geschichte der Mahlery in Grossbritanniën u.s.w. S. 617; voorts van zijn nageslacht een a. van der hage, die, omstreeks 1760, portretten van voorname personen, te Londen, heeft geschilderd, en nog een zeeschilder, a. van der hagen, van wien, Tolgens berigt van Nagler, teekeningen, zeestormen voorstellende, met dien naam beteekend, werden gevonden.
| |
[Haghe. (Louis)]
HAGHE. (Louis) Van dezen bekwamen Belgischen aquarel-teekenaar, door Immerzeel vermeld, zijn twee prachtwerken in het licht verschenen, waarvan er een in mijn bezit en getiteld is: Monuments anciens, receuillis en Allemagne et en Belgigue par louis haghe, de Tournai, Dessinateur de S.M. la Reine d'Angleterre, lithographiés d'après lui et accompagnés de Notices historiques par Octave Delepierre. Brux. et Leipz.; C. Muqaardt, 1845. De afbeeldingen zijn uitmuntend geteekend en met figuren gestoffeerd. De voorstellingen zijn: Porche septentrional de d'Eglise de Notre-Dame du Sablon, à Bruxelles. - Cheminée dans la salle du Franc de Bruges. - Réfectoire du couvent des Capucins, à Bruges. - Jubé de d'Eglise Saint-Pierre, à Louvain. - Jubé de d'Eglise de Dixmude. -
| |
| |
Salle des Mariages à l'Hôtel de Ville, à Anvers. - Salle du conseil à l'Hôtel de ville de Courtrai. - Chapelle des Ducs de Bourgogne, à Anvers. - Le Cloitre de Tongres. - Salle du conseil à l'Hôtel de ville d'Audenarde. - Confessional dans l'Eglise de Sainte-Gudule, à Bruxelles. - Tabernacle de l'Eglise de Leau. - La Bourse, à Anvers. - l'Intérieur de Saint-Jaques, à Liége.
| |
[Hal, (Jacob van)]
HAL, (Jacob van) een historieschilder, te Antwerpen, die in het begin der XVIII. eeuw bloeide. Hij was de leermeester van jacob de wit, wiens oom, jacomo de wit, aldaar woonachtig en een vermogend man zijnde, zijn neef bij van hal bestelde, om de kunst te leeren, die dan ook als leerling in het St. Lucasgild, in 1710, bij hem is ingeschreven, en in 1714 meester bij deze Broederschap werd. - Felix Bogaert berigt, ‘dat er voorheen, te Antwerpen, in het Collegie der Jesuiten, de Geboorte van J.C. van hem werd gevonden.’ - Nagler zegt, dat hij historieschilder te Amsterdam, en aldaar nog in 1750 werkzaam was; dit kan mogelijk zijn; doch het hierboven gemelde is zeker. - Verder zegt hij, niet te kunnen beslissen, of deze dezelfde is als n. van hal, door Descamps vermeld. - Hij is een andere persoon. - Zie bij Immerzeel op HAL, (Nicolaas van) en bij mij op HAL. (Val.) Nagler-zelf heeft op dien laatsten, verkeerden naam zijn voorgaand Artikel, n. van hal, beschreven.
| |
[Hal. (Val.)]
HAL. (Val.) Volgens Fiorillo, werd deze historieschilder, in 1668, te Antwerpen geboren, en behoort, zegt hij, tot de kunstenaars, wier werken door den tijd hunne waarde verliezen, daar hun latere arbeid niet meer zoo, als de vroegere, is gezocht. Dit is op denzelfden naam door Nagler overgenomen; doch zie bij Immerzeel op HAL, (Nicolaas van) want het is dezelfde persoon als van hal.
| |
[Halé. (P.)]
HALÉ. (P.) Op de Tentoonstelling van 1840, te Amsterdam, was, onder Nr. 174 van den Catalogus, p. halé, te Amsterdam: Een landschap, en op eene idem, ibidem, in 1842, onder Nr. 133 en 134, p. halé, de zoon, te Amsterdam: Een landschap, en Een idem met beeldjes.
| |
[Halen. (Arent van) Zie bij Immerzeel op Halen, (Arnoud van)]
HALEN. (Arent van) Zie bij Immerzeel op HALEN, (Arnoud van) en bij mij op AQUILLA. - Te zijnen tijde was de kunst, om in mezzo-tint te graveren, nog nieuw; men vindt dit door hem onder een portret in fo., zijnde dat van Gilles of Egidius Schey, als Vice-admiraal van. Holland en West-Friesland, in 1673, afgebeeld, uitgedrukt, door nevens zijn naam nog te voegen: Nieuwe kunst. - Dat hij altijd zijne prenten, in mezzo-tint, met den naam aquila beteekende, zoo als ik, naar aanleiding van. Basan, op aquila heb gezegd, is mij later gebleken, niet het geval geweest te zijn, want onder het fraaije portret van den dichter Lambert Bidloo, op zijn 80. jaar voorgesteld, staat: a van halen pinx. et fecit in 4o. - Nog heeft hij de volgende prenten vervaardigd, als.: het portret van Jan Voorhout, beteekend a.v.h. - Idem van Jan Pietersz. Zomer, halve figuur, gezeten, met een hoed op, waar boven: Ars haec mea vita, naar a. van bloemen, aquila fecit. - Jeremias de Decker, naar rembrandt, idem, idem. - Jan van Huysum, naar a. boonen. - Eene vrouw, die met een boek naast eene grafnaald staat, en meer anderen. - Ook gaat zijn portret in gelijke gravure uit, borstbeeld in medaillon, in fo. se ipse sc.
| |
[Halen. (Peter van)]
HALEN. (Peter van) Bryan-Stanley geeft in zijn artikel dezen van halen als een Antwerpenaar en zeer bekwaam landschapschilder op, die omstreeks 1660 bloeide. - Zijne landschappen, waarin hij somtijds claude navolgde, zijn gewoonliik met een aantal kleine figuren gestoffeerd. - Eenige zijner stukken zijn bij de laatste oorlogen naar Engeland vervoerd, en komen thans zelden meer voor. - Er wordt nog gezegd, dat hij ook historiële onderwerpen en bacche- | |
| |
naliën zou hebben geschilderd; doch geen van zulke onderwerpen is mij immer voorgekomen.
| |
[Hall. (J.J. Teyler van)]
HALL. (J.J. Teyler van) Van dezen kunstenaar, die tijdens de volgende Tentoonstellingen, te Amsterdam gehouden, aldaar woonachtig was, bevond zich op die van 1818, Een gezigt te Heykop, bij Vianen; op die van 1820, Een gezigt te Zijderveld; op die van 1822, weder hetzelfde eerstgenoemde stuk; op die van 1826, Een bergachtig landschap en Een boschrijk landschap, en nog een idem op die van 1828. - Na dien tijd is mij niets meer van hem gebleken.
| |
[Hals (Dirk van)]
HALS (Dirk van) wordt bij Nagler en Brulliot onder de Hollandsche kunstgraveurs vermeld, en gezegd, dat zijn werk de manier van lucas van leyden zeer nabij komt. Zij noemen: Een ecce homo: achter den Christus bemerkt men een Jood, met een puntige bonnet op, de figuren ten halven lijve, in 8o. oblong, omhoog, regts, d.v.h. Deze prent komt in den Catalogus van den kanonik Blücher, T. III., p. 60, Nr. 1513, voor, en wordt aan dirk van hals toegeschreven; doch gemelde Auteurs voegen er bij, dat, na de verschijning van dien Catalogus, eenige personen deze prent aan dameesz, - (lucas damissen of dammasz.); Zie aldaar. - den kleinzoon van lucas van leyden, hebben toegekend, maar ze zijn niet in de gelegenheid geweest, dit behoorlijk te kunnen bevestigen. - Christ schrijft ook de letters d.v.h. aan een Hollandschen graveur toe.
| |
[Hals. (Frans)]
HALS. (Frans) Deze parel aan de oud-Nederlandsche kunstkroon der XVII. eeuw is, naar waarde, door de fraaije pen van Immerzeel beschreven, die tevens zijnen levenswandel heeft verdedigd, teneinde hem in zijne nagedachtenis ongeschonden tot de nakomelingschap over te brengen. - Ik voeg hierbij, dat de potserij, te zijnen huize met adriaan brouwer voorgevallen, een spinrokpraatje is, en niet waar kan zijn, wanneer men haar in verband beschouwt met de berigten, welke Houbraken daarvan heeft opgeteekend. - Zie op BROUWER. (Adriaan) - Zijn portret, als buste, door hem-zelven geschilderd, zittende voor zijn ezel, met palet, penseelen en schilderstok in de hand, was op de Verkooping van le Comte Despinoy, te Versailles, 1850, onder Nr. 293 van den Catalogus, alsmede het volgende Nommer, zijnde een Portret van een Magistraatspersoon, insgelijks door hem geschilderd. - Het eenige historiele onderwerp, mij bekend, is de vier Evangelisten, als buste, met handen, in de nalatenschap van gerard hoet, den Jonge, in 1760, te 's Hage, voorhanden, en door hals meesterlijk geschilderd. - In ons land worden eenige werken van hem gevonden en met zorg bewaard. - Ik voeg hierbij eene opgave der stukken, die mij zijn voorgekomen, sommige vorstlijke Galerijen in het buitenland te versieren, als: In het Museum-Napoleon; 1801; Nr. 298: Een Mans- en Vrouwe-portret, beiden in zwarte kleeding, met witte halskragen. - In den Catalogus van 1815, besloegen die stukken Nr. 317 en 318, vermeerderd met het portret van René Descartes. Ik heb de eerste twee, te Parijs, in de Louvre, in 1834, niet gevonden; wel het laatste, namelijk Nr. 471 van den Catalogus: zij zijn, waarschijnlijk, aan de vroegere bezitters weder teruggegeven. - Te Dresden: Eene oude vrouw met een huik op, en een geplooide kraag om den hals; zij heeft de handen over elkander geslagen, en houdt daarin een witten doek. - In het Museum van Salzthalen waren (1776) Een gebaard hoofd met een kraag om; en het Afbeeldsel van den Heer Von Reuter, met een zwart calotje op het hoofd, in zwarte kleeding en mantel, in stevels met sporen er aan, leunende met de regterhand op eene tafel, terwijl hij den linkerhand in zijne zijde heeft. Levensgroot, en voeten uit. - Te Berlijn, Nr. 333, Afbeelding van een voornaam Heer en van eene Dame, in rijk geborduurde zwarte kleeding, met witte halskragen en handboorden enz.; in de regterhand, waaraan zij wordt geleid, heeft zij eene roos. Zij schijnen zich naar
| |
| |
een lusthof te begeven, die op den tweeden grond is afgebeeld. Ruim 7 bij 5 voet. - In Engeland, in Devonshire-house: Een Mansportret, zoo levendig en geestig, als hij welligt nimmer heeft vervaardigd, en het vleesch beter dan gewoonlfjk. - Ook te Amsterdam, zijn sommige zijner kapitale stukken aanwezig: zoo was er op het Stadhuis, thans Paleis, volgens de Beschryving van alle de Schilderyen enz. door Jan van Dyk, ibidem, 1790; bl. 30: Een Schuttersstuk, dat hij aldus beschrijft: ‘Een stuk van frans hals, geschilderd 1637, en alzoo in het beste van zyn tyd - dit stuk is wederom van geheel anderen smaak, als alle de vorige, als wel te denken is; als men 't zelve van naby beziet, is men overtuigt, dat het op eenmaal zonder doodverwen geschilderd is, want 't is reght vlugtig gepenseelt, fraai geteekent, de beelden heerlyk van stand en houding, ook goet van ordonnantie; 't aardigste is, dat ze alle zoo dor en rank zyn, dat men ze met recht de magere Compagnie zoude kunnen noemen. De Vaandrich heeft een zoo vrolijk wezen, dat zyn gezicht elk overtuigt, dat het een reehte vrolyke bol moet geweest zyn. Het stuk heeft dertien personen, doch zonder benaming.’ - Nu was er op de Tentoonstelling van Schilderijen, door oude Meesters, te Amsterdam, in 1845, gehouden, onder Nr. 5 van den Catalogus: ‘frans hals voorstelling van 16 Schutters ten voeten uit.’ Deze schilderij kan alzoo het bovengemelde niet zijn, dewijl het getal personen verschilt; is het echter zoo, welk gegeven getal is dan juist? - Immerzeel noemt wel zijn geboortejaar, 1584, doch niet dat van zijn overlijden, hetgeen in zijne geboortestad, Haarlem, den 24. Augustus, 1666, in den ouderdom van 82 jaren, plaats had. Hij is deftig in de groote kerk aldaar begraven. Zie Naberigt achter het leven van karel van mander, in de 8o.-uitgave. Hieruit blijkt, dat Houbraken, die zijn geboortejaar niet noemt, en zijn overlijden op 29 Augustus, 1660, in den ouderdom van 85 of 86 jaren, stelt, zich omtrent zijn leeftijd vergist heeft. - Zijn portret gaat in vele vormen in prent uit, als, onder anderen, een fraai door d. coster, naar a. van dyck, in 4o. - Idem met den hoed, in zwarte kunst, door c. van noorde, kl. 8o. zeldzaam. - Idem se ipse pinx., w. raillie sculp. - Idem ten halven lijve, op de citer spelende, j. faber sc. 1754, zwarte kunst, in fo. - Idem, (wanneer het werklijk dat is, wat hem zou voorstellen, zegt Weigel, Nr. 1314, Nr. 27 van zijnen Kunst-Catalog) zittende regts gewend; de regterhand ligt op de leuning van een stoel; hij steunt met de linker in de zijde; het haar hangt op de geplooide halskraag af, enz.; een meesterstuk van zwarte kunst, door w. vaillant sc. in fo. - Nagler noemt nog een idem, door j.b. michel gesneden. - Verder komt het ook voor in Van Mander, in 8o., bij Houbraken, Descamps enz. - In 1852 is 's Rijks Museum te Amsterdam verrijkt met eene schilderij, zijnde het portret van frans hals en zijne huisvrouw, voorgesteld in eene hofstede, in deftig gewaad enz., door hem-zelven geschilderd, afkomstig uit het kabinet van wijlen Jonkh. Six van Hillegom.
| |
[Hals (Jan)]
HALS (Jan) is mijslechts eenmaal als schilder voorgekomen in den Catalogus der verkooping van de rijke kunstverzameling van Seger Tierens, Advocaat voor de respective Hoven van Justitie, verkocht den 21. Julij, 1743, te 's Hage, onder Nr. 218: ‘Een Boerenbruiloft vol gewoel, door jan hals, h. 1 vt., 9 dm., br. 3 vt., ƒ21.-’ Dit was toen goed betaald, in vergelijking van de twee volgende nommers, door cornelis bega: Een Boerenhuisgezin, ƒ21. - en Een Boeren-gezelschap, ƒ5. - Op eene idem, te idem, van 22 Maart, 1734, van Jaques Jordaens, onder Nr. 49 van den Catalogus: Een Gezelschapje van den jongen hals, ƒ3-6, - en op eene idem, te Rotterdam, van Josua van Belle, heer van St. Huyberts, verkocht den 6. September, 1730, was, onder Nr. 42 van den Catalogus: Een Trony van St. Pieter, door jan
| |
| |
hals, alias Den gulden Ezel, h. 1 vt, 6 dm., br. 11½ dm. ƒ16.-’ Ik heb den naam van jan hals hier opgevoerd, opdat er, dewijl de andere doopnamen der halsen te goed bekend zijn, geene misvatting zou ontstaan, dat bij vreemde schrijvers ligtlijk gebeuren kan; bovendien G. Hoet, in zijne Catalogussen, noemt hem, bepaaldelijk, in de Registers, jan hals. - Aangezien het bekend is, dat frans hals meer dan één zoon heeft nagelaten, zou onze jan er wel een van kunnen zijn, die in geen opzigt in den roem zijns vaders kon deelen, doch, door diens naam en fortuin, in de kunstwereld vertooning maakte, en misschien dientengevolge den bijnaam van Gulden Ezel gekregen heeft, even als, toen ter tijd, Richard Cromwell door zijn vader Olivier mede met dien titel werd beschonken, en die thans ook nog wel in dergelijke gevallen gebruiklijk is.
| |
[Hals. (P.)]
HALS. (P.) Bij Descamps, Voyage pittoresque de la Flandre etc, Paris, 1769, in 8o., p. 257, vind ik eene schilderij vermeld, voorstellende Een volksfeest: er wordt op den vogel, die op een der wieken van een molen geplaatst is, geschoten; in de verte is de rivier met schuiten, gevuld met toeschouwers, als overladen; de oevers zijn met eene onafzienbare volksmenigte bezet. De teekening dezer schilderij is juist, en de figuren zijn van een edelen vorm; doch ik beken, dat mij nimmer de naam van p. hals is voorgekomen. Is dit stuk op het Stadhuis, te Gent, alsmede een Landschap, volgens Descamps, p. 220, in de St. Bavo-kerk, aldaar, voorhanden, nog aanwezig?
| |
[Hals (Willem)]
HALS (Willem) kan wel een der zonen van frans hals geweest zijn, die mede de kunst heeft beoefend. - Ik vind slechts éene schilderij van hem vermeld, te weten: Een Stilleven, door willem hals. Zie Hoet, Catalogus, I, 352, Nr. 76. - Mijns inziens, zal Hoet, met alles zoo van nabij, èn door zijn vader, èn door den kunsthandel, bekend, omtrent den voornaam niet gedwaald hebben. In het Register op gemeld Werk, komt die naam andermaal voor.
| |
[Halt-Mas.]
HALT-MAS. Deze twee woorden, boven elkander geplaatst, zijn het eenige merkteeken, dat aan den binnenhoek der regterzijde, en het jaartal 1529 aan de linkerzijde, op den alom beroemden schoorsteenmantel, een sieraad der beeldhouw-kunst, in de Raadkamer van het Stadhuis van het Vrije van Brugge, gevonden wordt. Alle nasporingen, dienaangaande gedaan, om daaruit eenige naamsafleiding van den vervaardiger van dit meesterstuk af te leiden, zijn tot heden verward en vruchtloos geweest, zoo als ik dit met grond heb bewezen gevonden in eene uitvoerige historische beschouwing van f. de hondt, in 1840, te Gent, bij C. Annoot Braeckman uitgegeven, onder den titel van: Notice sur la Cheminée de la grande salle d'Assemblée du magistrat du Franc de Bruges, etc. bij welke Notice eene keurig bewerkte afbeelding van gezegde zaal en schoorsteen - dien men meer eene wandversiering mag noemen - is gevoegd, door ch. onghena vervaardigd, in fo. Die schoorsteenmantel schijnt ter eere van keizer Karel V. gemaakt te zijn, want genoemde vorst, ten voeten uit voorgesteld, is het hoofdbeeld; voorts zijn de af beeldingen van zijn grootvader, Maximiliaan van Oostenrijk, en zijner grootmoeder, Maria van Bourgondië, van vaderszijde; en van zijn grootvader Ferdinand van Arragon, en zijne grootmoeder Isabella (Elisabeth) van Castilië, van moeders zijde, benevens Philips de Schoone en Jeanne d'Espagne, met verder al de daarbij behoorende geslachtswapenen enz., er op uitgehouwen. Deze aanduiding der genoemde beelden is door gemelden Auteur gedaan, tot wederlegging eener verkeerde opgave der personen, door onderscheiden schrijvers, vóór hem geschied. - Ik bezit nog Werk in groot fo., getiteld: Monuments anciens, receuillis en Belgigue par Louis Haghe de Tournai, Dessinateur de S.M. la Reine d'Angleterre, lithographiés d'après lui ei accompagnés de Notes historiques par Octave Delepierre; Brux, et
| |
| |
Leipzig, C. Muquardt, 1845. Op plaat 2 vindt men een geheel afgewerkt gezigt in de genoemde Raadkamer, op eene schilderachtige wijze gestoffeerd, en met het licht en bruin, naar de natuur genomen, voortreflijk bewerkt; hieruit kan men zich een denkbeeld vormen van den hoogen stand der kunst in den beginne der XVI. eeuw. Om der wille van dit gewigtig onderwerp, heb ik het hier eene plaats aan halt-mas ingeruimd, teneinde daardoor de verdere nasporing naar den naam des kunstenaars levendig te houden.
| |
[Hamburger. (Johan Conrad)]
HAMBURGER. (Johan Conrad) De talenten van dezen, zeer verdienstelijken miniatuurschilder zijn door voortdurende oefening tot eene hoogte geklommen, die elk kenner moet verbazen; de degelijkheid zijner miniaturen, die met het schoonste olieverf-schilderwerk wedijveren, is ons niet alleen op openbare Tentoonstellingen, maar ook bij particulieren gebleken. - Hij genoot de hooge eer, het Portret van H.M., onze geëerbiedigde Koningin te vervaardigen, hetwelk hij zoo voortreflijk heeft gewrocht, dat zijne benoeming tot Ridder der Orde van de Eikenkroon daarvan het gevolg geweest is.
| |
[Hameel (Alaert du)]
HAMEEL (Alaert du) is reeds bij Immerzeel vermeld. Ik voeg daarbij (aangezien zijne werken hoogst-zeldzaam voorkomen, en eerst op het laatst der XV. eeuw vervaardigd zijn) de beschrijving eener plaat, door hem gegraveerd, en waarover bij Weigel, Kunst-Catalog, Nr. 24, blz. 57, het volgende te lezen is: ‘alaert du hameel, uit 's Hertogenbosch. Christus in zijne heerlijkheid, of het laatste Oordeel, naar hieronimus agnen, uit 's Hertogenbosch, genaamd bosch, in 4o. voortreflijk, een uiterst zeldzaam en kostbaar blad; de eerste druk, vóór de geheele afwerking der lucht, aan de regterzijde; uit de verzameling van Durand, genoteerd 180 Thalers of ƒ315.’ - Bij Bartsch vindt men zes bladen van dezen meester beschreven. - Nagler noemt nog eene zevende: Keizer Constantyn den Groote, aan het hoofd van zijn christlijk leger, eene der beste prenten, en bij Bartsch niet bekend.
| |
[Hamen of Hammen (Don Juan de, of vander.)]
HAMEN of HAMMEN (Don Juan de, of vander.) werd, uit Vlaamsche ouders, te Madrid, in den jare 1598, geboren. Zijn vader, van dienzelfden naam, die gezegd wordt, een bloemschilder geweest te zijn, schijnt dit niet als middel van bestaan te hebben uitgeoefend, dewijl hij als Boogschutter in koninklijke dienst stond. - Hij heeft in het vak van Bambocchaden, gelijk pieter van laar, grooten roem behaald, verder bloemen, vruchten enz. geschilderd, en is in de wetenschappen en poezij niet onbedreven geweest. - Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Spanien u.s.w., Göttingen, 1806, 8o., S. 222, noemt hem d. juan de vanderhamen y leon, doch vergist zich, namelijk, wat zijne bedrevenheid in de wetenschappen en poezij betreft: dit moet doelen op zijnen broeder, Laurent vander Hamen y Leon, van wien wij eenige Werken kennen, onder anderen, het Vida di Filipe segundo, rey de las Espanas; Madrid, 1632, in 4o. enz. - Hij is in 1632 overleden. - Nergens dan in den Catalogo de los cuadros del Real Museo de Pintura etc., Madrid, 1850, 8o., heb ik eenig berigt over zijne werken ontmoet, te weten op bl. 35, Nr. 104: un Bodegon, h. 1 vt. 10 dm. 6 str., br. 3 vt. 2 dm. Hierbij is een kort levensberigt, door den steller van den Catalogus, D. Pedro de Madrazo, gevoegd, die der genoemden sterftijd opgeeft. - Nagler, die hem mede gedenkt, zegt, volgens de berigten van Velasco (A. Palomino Velasco, las vidas de los Pintores Espanoles), dat hij in 1660 overleden is. - Zou nu het jaar 1632 het overlijden van den vader, en 1660 dat van den zoon moeten zijn? De gelijkheid der namen kan ligtlijk bij den een of anderen schrijver tot die misvatting aanleiding gegeven hebben.
| |
[Hamilton (Jan George van)]
HAMILTON (Jan George van) staat bij Immerzeel vermeld, die, even als Bryan-
| |
| |
Stanley zegt, dat hij, in 1740, te Weenen, is overleden. Nagler geeft het jaar 1783 daarvoor op. - Ik voeg er nog bij, dat bij een bijzonderen naam verwierf, door het karakter der paardenrassen zóó juist uit te drukken, dat weinig kunstenaars van zijn tijd met hem daarin hebben geëvenaard. - Hij heeft ook bloemen, vruchten en insekten, alles meesterlijk, geschilderd, daardoor grooten roem behaald en een zoon, anton ignatius, nagelaten, die in dezelfde kunstvakken heeft uitgemunt. - Deze zoon is, te Weenen, in 1696, geboren, en te Hamburg, 1770, overleden. Zie Nagler. - In de keizerlijke Galerij, te Weenen, zijn van den vader vier stukken, drie met paarden, en een met een hert en twee reeën, rustende aan den kant van een vijver, die insgelijks zeer geprezen worden.
| |
[Hamilton, (Philip Ferdinand van)]
HAMILTON, (Philip Ferdinand van) de oudste der drie zonen van james (jacobus) van hamilton, en broeder van jan georqe en charles guillaume. - Deze jacobus was een kunstschilder, en het hoofd van het kunstenaars-geslacht van dien naam, zijnde een geboren Schot, die, onder de regering van Cromwell, om des geloofswille, zijn vaderland verliet, en zich te Brussel vestigde, waar hij, in den ouderdom van 80 jaren, overleden is. - Onze philip ferdinand werd aldaar, in 1664, geboren. - Hij had zich reeds, onder de leiding van zijn vader, een beroemden naam in het vak van vee- en paardenschilderen verworven, toen hij in dienst trad van keizer Karel VI., welke Vorst hem veel werk verschafte. - Hij is te Weenen, in 1750, dus in hoogen ouderdom, overleden. - In de Galerij aldaar, zijn fraaije stukken, voorstellende wild en pluimgedierte, jagten enz. van hem te zien. - Hij Leeft een zoon, jan, nagelaten, die, even als zijn vader, hetzelfde kunstvak oefende. - Zijn overlijden is niet bekend. - Zie Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grosbritannien, en Nagler.
| |
[Hamman. (Edouard)]
HAMMAN. (Edouard) Deze Belgische historieschilder, leerling van den vermaarden nicaise de keyser, reeds door Immerzeel vermeld, heeft zijne studie sedert met ijver voortgezet, en de vruchten van zijn genie op onderscheiden Tentoonstellingen geleverd, als, onder anderen, in 1844, te 's Gravenhage: Een Binnenhuis, met twee studenten van Salamanca. - In 1845, Een Portret, en Albert Dürer bij Erasmus. - Vervolgens heeft hij zich van Antwerpen naar Parijs begeven, en vandaar, in 1851, voor eene idem, te idem, ingezonden, een tafereel, voorstellende Karel IX. en Ambrosius Paré;- verder voor eene idem, te Rotterdam, in 1852, Les illusions perdues; - voor die te 's Hage, in 1853, Andrea del Sarto, werkende aan la Nunziata, te Florence, en nogmaals voor eene idem, te idem, in 1854, de Ontdekking van America. Ik geef hier de beoordeeling, die over dat schoone tafereel van hamman, in het Handelsblad, van den 25. Junij, 1857, voorkomt: ‘Laat ons van het oogenblik gebruik maken, waarin wij het stuk van ed. hamman, te Parijs: De Ontdekking van America, goed kunnen zien. Weet gij wie Columbus is? Het is die knielende figuur, dáár op den voorsteven, en misschien maakt gij bij u-zelven de opmerking met ons, dat juist de hoofd-figuur het minst voldoet. Vooral zijn hoofd is niet fraai genoeg van teekening en uitdrukking. Het is meermalen gezien, dat de hoofdfiguur, waarvan de schilders natuurlijk het meeste werk hebben gemaakt, het minst gelukkig is geslaagd. Hoe dat verschijnsel te verklaren is, willen wij thans niet onderzoeken; beschouwen wij liever aandachtig, en een voor een, de andere figuren, die zoo meesterlijk en krachtig zijn behandeld: waarlijk het is een schoon doek, vol van leven en uitdrukking. Op ieder gelaat staat de angstige spanning, de pijnlijke verwachting te lezen naar dat onbekende land, voor welks ontdekking men zoo vele gevaren heeft getrotseerd. Eere derhalve den kunstenaar, die zoo gelukkig is geslaagd.’ Inderdaad heeft mij dit tafereel, ook uit een historisch oogpunt
| |
| |
beschouwd, zeer getroffen, en het behoort tot de ware kunst van onzen tijd; ik voeg er den wensch bij, dat wij van zijn penseel nog meer dergelijke vruchten zullen mogen ontvangen. - Men vindt bij Immerzeel niet vermeld, dat hij zich ook aan de graveerkunst heeft gewijd, en, sedert 1842, reeds vele fraaije gewrochten in dat vak heeft voortgebragt. Ik ben in staat gesteld geworden, door eene opgave van zijne graveerwerken, den hoofdinhoud daarvan hier te kunnen mededeelen, als voorkomende in een Artikel van den Heer adolphe siret, Les Graveurs Belgiques, geplaatst in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, Anvers, 1856, Tom. XIII, pag. 93, en luidende als volgt: 1. Eene schets, onder, in het midden, beteekend, e. hamman; regts is een grijsaard in eene bibliotheek gezeten; links, meer naar onder, is een ruiter, wiens paard zich in het water stort; daar boven, ziet men een heer ten halven lijve, en meer regts, een man in een mantel gewikkeld, met een rapier. Dit is het eerste graveerwerk van hamman, h. 75, br. 156 str. (Nederl.) - 2. Het portret, ten halven lijve, van den Hertog Farnese; onder, links, bij de dij, beteekend e. hamman, 1842. Men leest in de gravure, onder het portret, het volgende inschrift: Alexander Farnesius Dux Parmae et Placentiae, Caroli V. nepos, Belgii Gubr. h. 151, br. 101 str. - 3. De binnen-plaats eener herberg, naar leys, van onder beteekend, regts, e. hamman f. aqua forti, 1842; links, h. leys pinx., gegraveerd voor de Revue d'Anvers; h. 198, br. 250 str. - 4. Saul doet de schim van Samuël verschijnen (Samuel XXVIII). Het is jammer, zegt Siret, dat eene gravure van zulk een treffend effect niet is afgewerkt, ten minste dit schijnt niet te blijken, en hij maakt daarbij de gegronde aanmerking, dat hamman zich eene afwijking heeft veroorloofd, door een man, in plaats van eene vrouw, zoo als de bijbeltext aanduidt, in zijne voorstelling voor den Bezweerder aan te brengen, iets dat hij voor verdere navolging zeer afkeurt; h. 114, br. 159 str. - 5. Militairen der XVII, eeuw; links, op een derde der hoogte van den muur, beteekend e. hamman, 1842; h. 76, br. 157 str. - 6. Allegorie: de stad Antwerpen geeft zich aan de Spanjaarden over; van onder links beteekend, e. hamman, 1842; h. 148, br. 100 str. - 7. Allegorie: De stad Antwerpen tusschen den Rijkdom en de Armoede; van onder links, beteekend, e. hamman, 1842; h. 150, br. 100 str. - Siret gelooft, dat de twee laatst-gemelde prenten voor een Boekwerk over de stad Antwerpen, door F. Bogaerts geschreven, zijn vervaardigd.
| |
[Hanius. (Guilielm) Zie Haen. (Willem de)]
HANIUS. (Guilielm) Zie HAEN. (Willem de)
| |
[Hannaart, (Johannes)]
HANNAART, (Johannes) geboren te Breda, heeft te 's Hage, in den jare 1683, het Meesterschap van de Confreriekamer der Beeldhouwers verkregen; ook is hij in genoemde stad overleden. Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Hanneman (Adriaen)]
HANNEMAN (Adriaen) staat bij Immerzeel, in navolging van anderen, beschreven, doch zijn geboorte- en sterftijd is onjuist opgegeven. Hij werd geboren, te 's Hage, in 1601 of 1611, en overleed aldaar in 1668 of 1669, volgens het Ms. van Pieter Terwesten. - Ook is hij geen leerling geweest van johannes van ravesteyn, zoo als Van Gool bloot gist, maar van den Ouden daniel mytens, die te 's Hage woonde, daarna van ant. van dyck, zoo als Walpole ons verzekert, en ook door Fiorillo als vast wordt voorondersteld. - Descamps is de eenige Auteur, die zegt, dat hij nimmer Engeland bezocht heeft, doch dit heeft geen gezag, omdat Walpole ons zelfs de kunstwerken opgeeft, die stellig in dat rijk door hem zijn geschilderd, als: het portret van een zekere vrouw, genaamd Honeywood, die zóó oud werd, dat zij, als moeder, 365 harer descendenten heeft gezien, en welk afbeeldsel in de Bibliotheek der kathedraal van Lincoln berust. - Eene voorstelling van het landgoed van den
| |
| |
Hertog van Norfolk enz. Ook heeft hij vele edelen en aanzienlijken afgemaald, te weten: den Hertog van Hamilton, te Windsor, en twee afbeeldingen van Karel II., enz. - Behalve het hier genoemde, heeft hij verscheiden historiestukken, aldaar vervaardigd, en zou, volgens Walpole, zestien jaren lang in Engeland gearbeid hebben. - De Bie zegt, in zijn Gulden Cabinet (1661), op blz. 412, hoewel hij hem verkeerdelijk haddeman noemt, en na in zijnen lof breedvoerig uitgeweid te hebben: ‘Menichvuldighe Conterfeyten, soo in Engelandt, Hollandt als in Brabandt ghenochsaem getuyghen dacrafgheven, die veel voor van dyck worden aenghesien, woonende teghenwoordigh inden Haeghe in Hollandt, die te voren ook langhen tyd in Engelandt ghewoont heeft.’ - Hij was een der mede-oprigters van het Schildersgild, Pictura te 's Hage, in 1656, en is bij die gelegenheid tot eersten Deken verkozen. In hoeverre hij de belangen van dit Gild heeft behartigd. blijkt hieruit, dat, reeds tien jaren later, eene som kon worden afgezonderd, om een zilveren beker voor de Broederschap te doen vervaardigen, en dat wel geheel te zijner eere. Ziehier het afschrift van het daartoe gedane verzoek. ‘Aen de Heeren Deecken, Hooftmannen ende Secretaris van de Ed. ende seer vermaerde Haechsche Const- en Schilders Broederschap. Geeft met behoorlycke reverentie te kennen UEd. gewesen secretaris Cornelis van Veen, of het niet loffelyck, seer dienstich, ende ten hoochsten prys waerdich soude syn (aengesien de casse nu iegenwoordich is te boven koomende de somme van 277 guldens) dat men hondert guldens daer af stelden in handen van den heere oudt deecken adriaen hanneman (door wiens goede ende spaersaeme regeeringe dese penningen syn gemenageert ende overgeschooten) omme daer ut te doen maecken een silvere bocael, ofte yet anders te doen dryven tot een memoriael ende gedenckteeken ten dienste van de Broederschap. Twelck indien UEd. geliefden goedertyerentlyck den suppliant toe te staen ende in te willigen, so sal hy sich voor alle syne gedaene moyten thien jaeren in UEd. dienste versleeten, meer als vernoucht houden ende ten hoochsten verobligeert blyven, dat hy de eere heeft gehadt van UEd. loffelycke Collegie in qualiteyt als booven, so langen tyt gefrequenteert te hebben; beloovende hy suppleant naer syne slechte capaciteyte ende kleyn vermoogen, doch niet sonder UEd. goetvinden op het voorschreeve gedenckteeken dese of te diergelycke hier onderstaende sinne ende woorden te doen stellen, tzy int latyn ofte duyts, in ryme ofte prosa, verstaende den suppliant hy in alles sal hebben te volgen sodaenige ordre, als het UEd. voorsichticheyt ende wysheyt sullen dienstich ende oorbaer achten. - Memoriae servandae causa. Het Gedenkteeken spreekt. Ick ben door de voorsichtige ende spaersaeme regeeringe van den eerste gekooren deecken der loffelycke Haechsche Const en Schilders Broederschap adrianus hanneman (in syn tyt onvergelyckelyck ende vermaert schilder) wt de spaerkiste van de Broederschap overgebleeven ende gemaeckt. Dit heeft my goet gedacht dat de nacoomelingen behoorden te weten. - Dit soude moeten int kort begreepen worden. - In margine stond: Request van den geweezen Secretaris der Confrerie Mr. Cornelis van Veen, aen Deeken en Hoofdmannen derzelve. Om van de te bovengekoome somma van ƒ277. 100 gulds. te stellen in handen van den oud-deeken adr. hanneman, ten einde daarvoor tot een memoriael te doen maaken een zilveren bocael voor de Broederschap.’ Deze Mr. C. van Veen was, bij de gemelde oprigting, in 1656, de eerste secretaris. - hanneman's portret, door hem-zelven geschilderd, was in de rijke verzameling van Mr. Johan van der Marck, Aegidz., te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, voorkomende in den Catalogus, onder Nr. 416: ‘Deze heeft zich-zelve verbeeld, zittende in een stoel voor eene tafel, op dewelke een antiek hoofd staat;
| |
| |
h. 35½, br. 30 dm.’ Het komt ook in gravure voor, als borstbeeld, se ipse pinx. a. bannerman sc. bij Walpole in 4o., bij Van Gool, en bij Descamps.
| |
[Hannes. (Gillis)]
HANNES. (Gillis) In de beroemde kunstverzameling van Mr. Johan van der Marck, Aegidz., verkocht te Amsterdam, in 1773, komt in den Catalogus, onder Nr. 417, voor, het portret van: ‘gilles hannes. Deze kunstschilder is verbeeld met een groote kraag om den hals, zeer uitvoerig geschilderd, op koper, h. 5¼, br. 4¼ dm.’ - Daar ik dezen kunstenaar nergens heb vermeld gevonden, en ik een groot vertrouwen stel in de verzameling van geschilderde portretten, zijnde bijna honderd stuks, op de gemelde verkooping aanwezig, en dewijl Van der Marck geen ander doel heeft beoogd, dan de ware afbeeldsels te verzamelen, waartoe hij, te Leyden wonende, goede gelegenheid vond, om te bekomen, hetgeen aldaar te huis behoorde, zoo zou ik hieruit besluiten, dat het genoemde portret, naar allen schijn, ook om de oude gebruiklijke halskraag, niemand anders zal voorstellen dan willem of wilhelm de haen, ook guilielm hanius genaamd, - Zie aldaar. - en zijn naam, door de slordige gewoonte van vroegeren tijd, in dien van hannes is veranderd. - Hoewel w. de haen alleen als teekenaar en graveur bij mij bekend staat, zoo kan zijn portret toch zeer goed onder de schilders worden geplaatst, ofschoon bij het afbeeldsel, bovengemeld, niet is aangeduid, dat hij inderdaad schilder was, maar wel, dat hij onder de kunstenaars behoorde.
| |
[Hans van Brugge. Zie Brugge. (Hans van)]
HANS VAN BRUGGE. Zie BRUGGE. (Hans van)
| |
[Hans van Flandre. Zie Flandren. (Hans of Joan)]
HANS VAN FLANDRE. Zie FLANDREN. (Hans of Joan)
| |
[Hans van Holland. Zie Hollander. (Hans of Jan de)]
HANS VAN HOLLAND. Zie HOLLANDER. (Hans of Jan de)
| |
[Hanselaere. (... van)]
HANSELAERE. (... van) Bij Immerzeel wordt wel pieter van hanselaere, van Gent, beschreven, doch geen zoon, die in de kunstwereld bekend is. Ik vind hem alleen als zoodanig bij Nagler vermeld, en wel dat hij schilder te Brussel was, die zich, onder leiding van navez, heeft gevormd. - Hij schilderde historiën, waar onder sommigen in echt Franschen stijl. - In 1830 zag men van hem een afgrijslijk moordtooneel: Czar Peter en de Strelitzen. Sedert dien tijd ging hij met meer dergelijke tafereelen voort, en vervaardigde ook gezelschapsstukken en portretten.
| |
[Hansen. (Carel lodewijk)]
HANSEN. (Carel lodewijk) Deze verdienstelijke landschap- en stadsgezigt-schilder is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet daar echter bijvoegen, dat genoemde Auteur, van dezen, zijnen tijdgenoot, niet heeft geweten, dat hij op eene zeer verdienstlijke wijze de etsnaald voerde, welke gaping ik, voor zoover zijne prenten mij bekend en in mijn bezit zijn, wil aanvullen. Zij zijn de volgende: zes stuks landschappen, met vervallen boerenschuren, als hoofdafbeeldingen daarin voorgesteld, fraai gestoffeerd, en in Drenthe afgeteekend, Nr. 1 Te Eemmen,- Nr. 2. te Eext, - Nr. 3. te Drown, - Nr. 4. te Eext, - Nr. 5 te Eext, - en Nr. 6. te Finaerlo, h. 122, br. 174 str. Ned. zonder de marge. - Zes stuks idem, waarvan er insgelijks vijf gezigten in Drenthe voorstellen, gemerkt a. te Rolde, - b. te Eext, - c. te Eext - d. te Eext, - e. buiten Haarlem en f. te Hoog Haale. H. 120 of 123 str., br. 196 of 200 str. idem. - Zes stuks idem, zeer fraai geëtst, als: a. te Eext, in Drenthe, - b. te Bergen, in Kennemerland, - c. buiten Haarlem, - d. te Kockange, in Drenthe, - e. buiten Haarlem, en f. buiten Haarlem, h. 133 of 140 str., br. 225 str. idem. Al die prenten zijn beteekend, c.l. hansen fec. en van de genoemde onderschriften, in de marge, voorzien. Een exemplaar, vóór alle letter, is zeer zeldzaam. De prent, gemerkt e., buiten Haarlem, is buitengewoon fraai, waarin, regts, eene kronkelende beek, daar een man doorwaadt, met een takkenbos op den rug, en een hond, die hem volgt; verder oude boomen, waarvan eenige takken als hakhout op den grond zijn gevallen, en schuttingen langs een kronkelenden weg, die op den
| |
| |
voorgrond uitloopt. In den eersten staat, is de lucht wit. Weigel zegt, dat dit blad en dàt met Twee hutten, op ééne plaat, in aqua-tint, tot de zeer zeldzame en genoegzaam onbekende der achttien stuks behooren. Bij die 18 stuks compleet, is er geen in aqua-tint bewerkt; hoe kan hij die dan onder dit getal noemen? Is het nog een extra prentje, dan is dit mij even onbekend, als de genoemde voorstelling. Zie zijn Kunst-Catalog, Nr. 9203. - Door Brulliot en Heller (L.) wordt hij niet genoemd. - Een exemplaar zijner etswerken, met al de varianten, proef- en onafgemaakte drukken, voor zoover toen bestaande, en waarvan verscheiden op O.I. papier vervaardigd, bedragende te zamen 116 stuks, vindt men, als éénig in zijne soort, vermeld in den Catalogus van Mr. J. van Buuren, Bailjuw van Noortwykerhout enz., verkocht te 's Gravenhage, 1808, op bl. 234 - Ik bezit zijn geteekend portret, in kl. 8o. - Ook vind ik bij Weigel, Kunst-Catalog., Nr. 27, bl. 202, een idem vermeld, gelithographieerd door f.c. groger, 1821, in fo., met de voorletters c.f., doch dit is waarschijnlijk eene drukfout, in stede van c.l.
| |
[Hansma. (Douwe)]
HANSMA. (Douwe) Deze verdienstlijke binnenhuis- en portretschilder is reeds door Immerzeel vermeld, die zegt, dat hij zijne geboortestad, Dockum, tot zijne vaste woonplaats heeft verkozen. Het is mij evenwel gebleken, dat hij, in 1848, met der woon te Sneek gevestigd was. - Behalve de naarstige voortzetting van zijn kunstvak, beoefent hij ook, voor uitspanning, de Friesche letteren, waarvan hij het bewijs, in de 14. algemeene Vergadering van het Genootschap voor Friesche Taal- en Letterkunde, heeft geleverd, wordende op de uitgeschreven prijsvraag: ‘Een verhaal voor het volk,’ de bekrooning aan den Heer d. hansma, kunstschilder te Sneek, toegekend. Zijn antwoord voerde tot titel: ‘vwnk in lok’ (ongeluk en geluk). - De spreuk, die zijne verhandeling vergezelde, luidde: ‘O wier ick, ney ick winskje, yen Minsche!’ enz. (O ware ik, naar ik wensch, een mensch!)
| |
[Haot. (C.)]
HAOT. (C.) Nagler meldt, dat Füssli hem een Hollandsch kunstgraveur noemt, van wien hij het portret van den regtsgeleerde J. Witt kent, doch verder niets meer weet. Ik evenmin, doch ik geloof, dat er wel vergissing in den naam zal plaats hebben, te meer, wanneer ik mij een portret van Herm. Witsius, Theol. Prof., door p.v. gunst, naar g. hoet, gegraveerd, herinner, waarvan exemplaren vóór de letter bestaan, en mischien op het exemplaar van Füssli c. haot is geschreven. - Door dergelijke aanduidingen ontstaan dikwijls de grootste verwarringen, die mij honderd malen zijn voorgekomen.
| |
[Harard, (Jacob)]
HARARD, (Jacob) een Engelsch edelman, te Londen, in 1748 geboren, die vele jaren te Brussel gewoond heeft, alwaar hij den 3. Augustus, 1787, overleden is, tengevolge van een val van zijn paard, terwijl hij met de patriotten patrouille maakte. - Hij was een kunstvriend, liefhebber en verzamelaar, die 75 stuks prenten, deels geëtst, en deels in prentteekening-manier, heeft vervaardigd, waarvan er eenige voortreflijk zijn uitgevoerd, inzonderheid de kopijën naar rembrandt. - Zijne werken komen zelden compleet voor, omdat hij die telkens aan vrienden ten geschenke gaf, en ze niet in den handel verkrijgbaar waren. - Bij Weigel, Kunst-Catalog, Nr. 15454, wordt eene volledige beschrijving van zyn werk gegeven, waaruit blijkt, dat het meestal, naar werken uit de Nederlandsche school is vervaardigd, zoodat ik, op eenigen grond, vermeen, hem, hier, ter gedachtenis, eene plaats te moeten toekennen. - Zijn portret is gegraveerd door s. le gros, met dit onderschrift: ‘l'Amour, le Dieu des Arts et celui de la Guerre remplirent ses beaux jours; en les sacrifiant, il mérita les larmes du Brabant, et fit l'honneur à l'Angleterre.’ in 8o. - en nog eene Allegorie op zijn dood, met dit bijschrift: Son dernier soupir fut pour la Patrie.
| |
| |
| |
[Hardenberg (Cornelis van)]
HARDENBERG (Cornelis van) staat reeds bij Immerzeel vermeld. Hij is te Haastrecht, ten huize van zijn zoon, in hoogen ouderdom, overleden. - Zie over eenige teekeningen van oude overgebleven gebouwen, te Utrecht, door hem gemaakt, op DIETRICH. (F.C.) - Ik moet er bijvoegen, dat hij ook de etsnaald heeft gevoerd, zooals blijkt uit Twee gezigten van het geruïneerde kasteel te Wyck by Duurstede, beiden met zorg en geestig behandeld; dat, met den vierkanten toren en de hooge boomen, waarbij op den voorgrond een herder met eenige schapen, is in de lucht beteekend c.v.h., h. 62, br. 86 str. nederl., zonder de marge; het andere, met ronden toren, wallen met struikgewas, en op den voorgrond bij de gracht eenige schaapjes enz. is met dezelfde initialen, doch verkeerd gedrukt, in de lucht beteekend, h. 63, br. 86 str. idem; van beiden bezit ik een fraaijen druk. - Voorts had hij zich de gronden der Bouw- en Doorzigtkunde eigen gemaakt, waarvan ik menig bewijs vond, onder anderen, in een Gezicht van de Roomsche Kerk, te Rotterdam, van binnen naar het Altaar te zien. Opgedragen aan Z.K.K. en Apostolische Majesteit, Josephus II. Tot gedachtenis van dat HDz. dit Gebouw met zyne hooge tegenwoordigheid heeft gelieven te vereeren op den 8 Julij, MDCCLXXXI. Dessiné par c. van hardenbergh. Gravé à Paris, par n. ransonnette. Graveur ord. de Monsieur. Gr. plano-formaat; eene fraaije prent, waarvoor hij de teekening op 26 jarigen leeftijd heeft vervaardigd. - Ik bezit eenige teekeningen van hem, waaronder zijn portret; hij is gezeten op een stoel bij eene tafel, eene lange pijp rookende, en op middelbaren leeftijd voorgesteld.
| |
[Hardenberg. (Lambertus)]
HARDENBERG. (Lambertus) Het begin van zijn kunstenaars leven, tot op twintigjarigen ouderdom, en zijne werken, die toen reeds een goeden aanleg verrieden, vindt men bij Immerzeel vermeld. Ik moet dat levensberigt hier vervolgen, en vooreerst zeggen, dat hij aan de verwachting, welke men van hem had opgevat, ten volle heeft beantwoord. - De werken van dezen hoogst verdienstlijken stadsgezigtschilder hebben bijna alle Tentoonstellingen tot sieraad verstrekt, en de verzamelaars, als om strijd, aangespoord, hunne kabinetten met zijne kunst te verrijken. - De Heer hardenberg beoefent ook met goed gevolg de etskunst; doch ik ben niet in de gelegenheid gesteld geworden, zijne voortbrengselen, naar behooren, voor de kunstgeschiedenis te beschrijven. Evenwel is het hier da plaats, om de volgende ontvangen mededeeling op te nemen, waaruit men ziet, dat kleine beginselen dikwijls de grondslag van huttige en belangrijke zaken kunnen zijn. Aan zulk een klein beginsel is de thans bestaande Haagsche-Etsklub haren oorsprong verschuldigd. In 1848 besloten de Heeren lambertus hardenberg, johannes weissenbruch, renier craeyvanger en johannes adrianus van der drift, om den vrijdag avond tot beoefening der etskunst af te zonderen, waartoe de eerstgenoemde zijn atelier welwillend afstond. Het volgende jaar verlieten de twee laatstgemelde kunstenaars de residentie. Toen kwamen bij de Klub de Heeren joseph hartogensis, bzn., jacob jan van der maaten en johannes van deventer, die, met goeden uitslag, het beoogde doel bereikt hebben. In 1856 werd de Klub vermeerderd met den heer simon van den berg. Geene anderen, dan die werklijk de etskunst willen beoefenen, kunnen in dit gezelschap, waaraan de eenvoudige naam van Etsklub is gegeven, worden opgenomen. - De genoemde Heeren weissenbruch en hardenberg zijn ook de stichters van het, in 1847, te 's Gravenhage, opgerigte kunstgenootschap Pulchri Studio, waarvan Z.M. de Koning Beschermheer is.
| |
[Hardenberg, of Ehrenberg. (Willem van)]
HARDENBERG, of EHRENBERG. (Willem van) Onder den eersten naam, zag men, vóór 1827, in het Museum te Antwerpen, volgens Nr. 160 van den Catalogus, Het inwendige van een prachtig paleis, door van minderhout en hardenberg.
| |
| |
Zie Guide des Etrangers dans la ville d'Anvers. Ibid. P. Ville, 1823, pag. 68. - Het schilderen van architectonische tafereelen behoort stellig tot zijn hoofdvak; hiervoor vind ik het bewijs in de volgende schilderijen: op de verkooping der kunstnalatenschap van Sieur Jacomo de Wit - oom van jacob de wit, - Zie aldaar. - gehouden te Antwerpen, 15 Mei, 1741, komt, onder Nr. 128 van den Catalogus, voor: ‘Een weergaloos stukje, verbeeldende den Gulden regen, de beeldjes door biset, de bloemen, aap, hond en ander bywerk, door peeter gysens, het landschap door spirinckx, het steenwerk door hardenberg; h. 1 vt. 6 dm., br. 2 vt. 2 dm.’; het werd met ƒ160. betaald. Dezelfde schilderij was, 22 jaren later, op de verkooping van den Agent Willem Lormier, te 's Hage, onder Nr. 32 van den Catalogus, aanwezig, waarin tevens de naam van veerendaal, als medewerker aan dat stuk, na dien van gysens genoemd, wordt opgegeven, en heeft toen ƒ305. opgebragt. - Nog is mij, om een genre van kunst aan te duiden, de zonderlinge benaming eener schilderij: Een stukje Steenwerk, door hardenberg, voorgekomen; dit zal zeker een Bouwval moeten beduiden. - Later vond ik in den Catalogue du Musée d'Anvers (1849) de vroeger genoemde schilderij alleen op den naam van minderhout vermeld; doch in den nieuwen Catalogue van 1857, dien men een bron voor de geschiedenis der vervaardigers van de daar aanwezige kunststukken mag noemen, staat zij gelukkig weder afzonderlijk op den naam van hardenberg, en wel onder den titel van: Caricine devant le roi d'Ethiopie, met de verdere historische beschrijving van dat feit, vermeld. Tevens is er een levensberigt van hardenberg, uit autentieke bronnen geput, bijgevoegd, waarin, in de eerste plaats, wordt aangevoerd, dat zijn juiste naam, zooals die naar eene zijner schilderijen is genomen, willem van ehrenberg moet zijn, dien men gewoonlijk hardenberg of herdenberg noemt. Verder, dat in de Archiven van St. Lucas, in de XVII. eeuw, verscheiden gelijkluidende namen worden gevonden, doch verschillend geschreven, als: van eerdenborch, van aremberch, en van aerdenborch; waaruit men kan zien, hoe men destijds eigennamen boekte, terwijl zelfs degenen, die hen voerden, zich daaraan zoo weinig lieten gelegen liggen, dat zij ze in den loop van hun leven, wel twee, ja driemaal, anders schreven. - willem van ehrenberg was de zoon van Godefried, en Elisabeth Wouters, geboren te Antwerpen, aldaar gedoopt 12 Mei, 1630. - Het staat niet vermeld, bij wien hij de kunst geleerd heeft, doch in het St. Lucasgild, te Antwerpen, vindt men, dat hij in 1662 als meester is ontvangen. In 1666 werd hij lid der Rederijkerskamer, De Olijftak, en vereerde die kamer, in datzelfde jaar, met de straks eerst- of nu laatstgenoemde schilderij. - Zijn naam komt daar nog voor in de rekeningen van 1674-1675, en het schijnt zeker, dat hij in 1677 reeds was overleden.
| |
[Hardime (Pieter)]
HARDIME (Pieter) en niet hadriné, zoo als verkeerdelijk bij Immerzeel staat geboekt; ook is hij niet in 1748, maar, te 's Hage, in 1758, oud 80 jaren, overleden, volgens Pieter Terwesten, Ms., die hem aldaar heeft gekend, en op wiens aanteekeningen men hier gerust kan afgaan. - Wat de naamspelling betreft, Weyerman en Van Gool hebben die, als boven geschreven, opgegeven, en zijn daarin door de meeste Auteurs gevolgd. Ook in het Register der Confreriekamer van Pictura, te 's Hage, vind ik pieter hardimé, bloem- en fruitschilder, op het jaar 1700, ingeschreven. Deze naamsverbetering is ook geldend voor zijn ouderen broeder, simon hardimé, die, ter loops, bij het berigt over pieter, door Immerzeel, wordt genoemd, doch bij Weyerman, III, blz. 245, om zijn loszinnig leven, in het breede vermeld is.
| |
[Hardimé, (Simon)]
HARDIMÉ, (Simon) ouder broeder van pieter, geboren te Antwerpen, in
| |
| |
1672, heeft de kunst geleerd bij den vermaarden bloem- en fruitschilder crepu, en zijnen meester, in dat kunstvak, verre overtroffen. - Later is hij met der woon naar Londen vertrokken, en aldaar, in 1737, overleden; dus 65 jaren oud, volgens Pilkington en Walpole, en niet in 73jarigen ouderdom, zoo als Immerzeel vermeldt. - Zijne kunst wordt zeer geroemd, als zijnde streng naar de natuur gevolgd.
| |
[Hardt (A. van der)]
HARDT (A. van der) is, voor zijn tijd, een bekwaam bouwmeester, te Amsterdam, geweest, die de betrekking van Stads-architect, in de laatste helft der XVIII. eeuw, ter genoemde plaats, heeft waargenomen. - Onder andere werken is de Vleeschhal, op de Oude-Zijds-Voorburgwal, in 1780 vergroot, en de Stads Geschut- en Klokgietery, te Amsterdam, in 1778, door hem gebouwd.
| |
[Harefeldt, Hareveld of Hardtfeld (Bernard)]
HAREFELDT, HAREVELD of HARDTFELD (Bernard) wordt door Felix Bogaert als een Belgisch kunstenaar opgegeven, die in de provincie Antwerpen was geboren. - Bassan zegt, dat hij omstreeks het midden der XVII. eeuw bloeide. - Onder andere prenten, door hem gesneden, komt voor: Een Crucifix, naar rubens. - Nagler noemt hem hardtfeld, en Füssli, in zijn Supplément, vermeldt een hardt, als Hollandsch kunstgraveur; doch, zegt Nagler, deze en de mijne zal wel een-en-dezelfde persoon zijn.
| |
[Haren (Jury Faes van)]
HAREN (Jury Faes van) is, waarschijnlijk, de plaatsnijder en etser, die met een landmeter, de hieronderstaande werkzaamheden heeft verrigt, en in het begin der XVII. eeuw bloeide. ‘Is Cornelis Bosch, lantmeter, ende jury faes van haren, geaccordeert octroy, omme voor den tyt van seven jaeren naestcommende, alleen in de vereenigde Provincien te mogen maken, etsen, drucken ende vuytgeven De Caerte ende affcontrefeytsel van 's Gravenhage, by hen met groote moeyten, costen ende arbeyt gemaeckt, waerinne den gront op zyne behoorlycke mate naer de conste van de geometrie, mitsgaders alle de gebousels ende gestichten naer't leven verthoont worden. Verbiedende enz.’ Resolutie der Staten-Generaal, 6 April, 1616, bij Dodt, Archief, VI. deel.
| |
[Hari Sr. (Johannes)]
HARI Sr. (Johannes) Deze Haagsche portretschilder is met roem ten grave gedaald, zoo ik het wel heb, in den jare 1850.
| |
[Haringhs, (Daniel)]
HARINGHS, (Daniel) en niet HARING, zooals mij gebleken is uit zijne eigen handteekening, in het Haagsche Gildeboek der Confrerie-kamer van Pictura. - Immerzeel zegt, dewijl haringhs zijn leven te 's Hage heeft doorgebragt, dat hij een Hagenaar was. Van Gool, zijn tijdgenoot, meldt daar niets van, waarschijnlijk, omdat hij, bij de zamenstelling zijner levensberigten, hieromtrent onzeker was. Ik kan hier melden, volgens Pieter Terwesten, Ms., dat ‘hy geboren is, zoo vermeent word, anno 1636, te Loosduynen, alwaar zyn vader koster van de kerk was. Hy was een discipel van arnoldus van ravesteyn, en naderhant van gasparus netscher, hebbende veele portraiten, in groote als die van zyn laatstgemelde meester, geschilderd.’ enz. - In het bovengemelde Gildeboek, vind ik hem, op het jaar 1669, als portretschilder, ingeschreven.
| |
[Haringhs of Haaringhs. (Mathys)]
HARINGHS of HAARINGHS. (Mathys) Naar aanleiding eener verkeerde opgave van zijn geboortejaar, meldt ook Immerzeel, dat harings, omstreeks 1636, te Leeuwarden, werd geboren. Houbraken zegt evenwel bepaaldelijk, dat hij, in 1636, te Leeuwarden, bloeide. - Is dit niet zoo, waarom dan van het tegendeel niet het bewijs geleverd? - Zijn geboortetijd moet, blijkens het bekende portret van Rippertus Sixtus, protestantsch leeraar, te Leeuwarden, in 1644, in den ouderdom van 60 jaren, door haringhs geschilderd, en door w. delff gesneden, in 4o., veel vroeger worden gesteld. En wat meer is, het portret van den beroemden Frieschen volksdichter, Gysbert Jaapix, werd in 1637, op 34 jarigen leeftijd, mede door mathys haaringhs, geschilderd, zoo als ik op die afbeelding, gegraveerd door
| |
| |
jan jaapix, - Zie aldaar. - duidelijk heb gezien. Hij was dus reeds een volkomen kunstenaar, in hetzelfde jaar, hetgeen door sommigen als dat zijner geboorte wordt opgegeven.
| |
[Harling, (Daniel)]
HARLING, (Daniel) bij Immerzeel onder den naam van daniel haring geboekt; doch dit is eene vergissing, alleen door de letter l, die in den naam van haring is ingeslopen, ontstaan, en waardoor hij hem een afzonderlijk artikel, hoewel in alles bijna eensluidend met dat van haring. heeft gewijd. Bryan-Stanley heeft dit ook opgemerkt, maar moest in de opgave van Immerzeel berusten, doch hij kent, evenmin als ik, in de kunstgeschiedenis, een daniel harling. - De meest gegronde twijfel, dien ik wegens het bestaan van dezen daniel harling, als Hagenaar, heb opgevat, berust op het Register der Confrerie-kamer van Pictura, te 's Hage, waarin die naam niet, maar wèl die van daniel haringhs voorkomt.
| |
[Harlingen. (Pieter van)]
HARLINGEN. (Pieter van) Zie bij Immerzeel en bij mij, op FEDDES. (Pieter) feddes is eigenlijk niets anders dan een doopnaam, zeer algemeen in Friesland bekend, die hier aanduidt, dat zijn vader Fedde heette, en hij zich bijgevolg pieter feddeszoon noemde; de verdere bijvoeging wil zeggen, dat hij, tot onderscheiding van anderen van dien naam, pieter feddes, van Harlingen, is.
| |
[Harnsius. (P.A.)]
HARNSIUS. (P.A.) Nagler noemt hem, op gezag van Bryan, een kunstgraveur, van Haarlem, die omstreeks 1610 bloeide, en vermeldt een Ecce homo, naar zijne eigen teekening, 1611, alsmede de Uitvaert van Willem Ludwigh van Nassau, in 4 bladen. - Deze kunstenaar is niemand anders, dan pieter feddes of pieter van harlingen, - Zie bij mij aldaar, en in welk artikel de bekende prenten, voorstellende, de Begraafnis van den genoemden Vorst, als Stadholder van Friesland, in 1620 overleden, worden vermeld.
| |
[Harp, of Herp (van)]
HARP, of HERP (van) wordt door Houbraken van harp genoemd, en deze is daarin door Immerzeel en andere auteurs (onder anderen door Nagler, die hem gerard noemt) gevolgd. - Hij behoort te Antwerpen te huis; sommige schrijvers melden, dat ook hij een leerling van rubens is geweest. - In de Registers van St. Lucas aldaar, wordt alleen de naam van van aerp, vak erp of erpen, en dien van van herp, doch geen met den voornaam gerard gevonden, en die, waarmede onzen van herp zou kunnen bedoeld worden, zijn ‘willem van herp, ontfangen by damianus..... 1626 of 1627, Meester. - willem van herp ontfangen by jan beurmans, 1629. Meester, 1638. - hendrik van herp ontfangen by thomas abshoven, 1652, schilder.’ - Het komt mij voor, dat het artikel van herp, bij Immerzeel, en dat van e. van harp, bij Nagler, wel een-en hetzelfde zal zijn, en op den hiergenoemden van harp moet worden toegepast.
| |
[Harp. (van, en E. van) Zie bij Immerzeel en bij mij op Harp. (van)]
HARP. (van, en E. van) Zie bij Immerzeel en bij mij op HARP. (van) Die naam wordt ook opgegeven op HERP. (Van) - Zie aldaar. - Deze van harp is bij Immerzeel vermeld, als schilder van Bacchenaliën, naakte beeldjes, kindertjes enz. In den Catalogus eener kunstverkooping, te Amsterdam, in 1695, gehouden, vind ik onder Nr. 98, Een Zeestrant, door van harp. Of dit nu weder een ander is, dan de bij Immerzeel vermelde, durf ik niet beslissen. - Ik heb hem hier, alleen wegens het verschillend genre van schilderen, uit voorzorg, en tot betere bescheiden zullen volgen, eene afzonderlijke plaats ingeruimd.
| |
[Harrewyn. (Jacobus)]
HARREWYN. (Jacobus) Een onvermeld teekenaar, etser en graveur, die vele platen heeft vervaardigd voor het Werk: Kasteelen en Heeren-huysen der Edelen van Brabant, enz. Leyden, Van der Aa, 1699. in fo., en die groote verdiensten hebben. - Zie op ERTINGER. (Franciscus) - Naar den tijd te oordeelen, kan franciscus harrewyn, in 1680, te Brussel, geboren, wel een broeder van onzen
| |
| |
graveur, of althans zeker van zijn geslacht geweest zijn, te meer, omdat al zijne bekende werken in België te huis behooren. - Bryan noemt hem harweyn, en zegt, dat hij, in 1696, in Vlaanderen, bloeide. - Bij Nagler, en Le Blanc, die hem heeft gevolgd, worden de prenten in het hiervóór vermelde Werk verkeerdelijk aan frans harrewyn toegekend. Op bijna al de platen staat alleen harrewyn fec., doch in de afdeeling Brussel, blz. 38, staat duidelijk j., en in die van Antwerpen, blz. 81, jac. harrewyn fec.; alles blijkbaar van ééne hand. - De prenten, door Nagler genoemd: Twee gezigten op het huis van Rubens, te Antwerpen, naar de teekeningen van j. van croes del., 1684, zijn, meer dan waarschijnlijk, van onzen jacobus, omdat het werk van frans zich geheel bij het graveren van portretten bepaalt. - Onder de afzonderlijk geëtste prenten, die zelden voorkomen, behoort de Afbeelding van den Brand in het Hof van Oranje, te Brussel, den 24. November, 1701, door harrewyn; fraai van druk en zeldzam. Zie den Catalogus van Mr. J. van Buren, Bailluw van Noordwykerhout enz. 1808; blz. 233, Nr. 66.
| |
[Hart. (Laurent Joseph)]
HART. (Laurent Joseph) Het uitvoerig levensberigt, door Immerzeel, over dezen voortreflijken stempelsnijder gegeven, eindigt met 1842, en ik voeg er bij, dat hij, sedert dien tijd, nog vele werken heeft vervaardigd, die den grootsten lof hebben weggedragen. Onder anderen, is in Mei, 1844, de stempel voltooid op Het verblijf van den Koning van Saxen, te Brussel; op de eene zijde ziet men de Geschiedenis, die in de Belgische Jaarboeken het bezoek des Konings opteekent; de keerzijde bevat de dagteekening van dat bezoek. - De herinnering aan de meerderjarigheid van Z.K.H. den Hertog van Brabant, 9 April, 1853, en de bij die gelegenheid, door de stad Brussel, gegeven feesten, heeft hij door eene bronzen medaille vereeuwigd, die aan de eene zijde het goed gelijkend Afbeeldsel van dien vorst, en, aan de andere zijde, het Wapen van Brussel vertoont, en uitmuntend bewerkt is. Soortgelijke onderwerpen zijn voor de geschiedenis van blijvende waarde, en sprekende bewijzen zijner talenten, die ook elders worden gewaardeerd. - Ik schrijf hier met genoegen het volgende berigt af: ‘In den jare 1857, werd de heer l.j. hart, tot Ridder der orde van St. Maurice en St. Lazare, als belooning voor de uitmuntende medaille, door hem ter eere van den koning van Sardinië, vervaardigd, benoemd.’ - De Heer hart is Correspondent van de Académie d'Archéologie de Belgique.
| |
[Hartfeldt. (....)]
HARTFELDT. (....) Nagler noemt dezen een Nederlandsch landschapschilder, van wien eenige schilderijen voorkomen, doch zegt verder, niets meer van hem te weten, en dat het te vermoeden is, dat hij tot den reeds gemelden bernard hardtfeld in familiebetrekking staat. - Zie bij mij op HAREFELDT.
| |
[Hartinck (M.)]
HARTINCK (M.) is een der leerlingen van cornelis ouboter van dbe grient, van Rotterdam, geweest, die het vak van landschapschilderen beoefende. - Hij bevindt zich thans (1857) in Noord-Amerika.
| |
[Hartman (Jan Daniel)]
HARTMAN (Jan Daniel) wordt door Nagler als een kunstgraveur opgegeven, die, omstreeks 1715, te Amsterdam, werkzaam was, en titelbladen en portretten geëtst heeft. - Ik heb niets van dat alles gezien.
| |
[Hartogensis. Bzn. (Joseph)]
HARTOGENSIS. Bzn. (Joseph) Deze zoo gunstig bekende landschapschilder werd, den 7. Mei, 1822, te 's Hertogenbosch, geboren. Zijn vader, Mr. Bernardus Hartogensis, is Advokaat bij den hoogen Raad, zijne moeder vrouwe Rebecca Cassel. - Al vroeg openbaarde zich bij hem eene levendige zucht voor de schilderkunst; hierdoor werd het plan, om hem tot de studie zijns vaders op te leiden. ter zijde gesteld, en genoot hij, reeds op zijn 15. jaar, het onderwijs van den Directeur der Academie in zijne geboortestad, dubois. In 1840 ver- | |
| |
trok hij, tot verdere oefening, naar 's Gravenhage, verbleef twee jaren bij den Heer s.l. verveer, ging vandaar naar b.c. koekkoek, te Cleef, en vertoefde er tot 1844. Vervolgens zette hij zijne studiën te Antwerpen en Brussel voort, doorreisde, met zijn gemelden meester verveer, geheel België, vervaardigde, met felix bovie, te Dinant, vele stukken naar de natuur, en keerde, in 1847, naar 's Gravenhage terug. Twee jaren daarna, ondernam hij eene reis door Duitschland, hield zich eenigen tijd te Dusseldorp op, en vertrok, in 1850, bepaaldelijk, om de kunstwerken te bezigtigen, naar Munchen. In het Beijersche reisde hij met willem jan van den berghe, en bezocht geheel Noord- en Zuid-Tyrol, Salzburg, (Salzkammergut), Voralberg enz. In 1853 in zijn vaderland teruggekeerd, was het vooral de Geldersche natuur, die hem, in 1854 en 1855, voor zijne studiën bijzonder boeide. - Na de bezigtiging der Wereldtentoonstelling, te Parijs, waarop ook van zijne kunst was, heeft bij, tot 1857, geene kunstreizen meer ondernomen. - De vruchten van zooveel voorbereiding, om zich in alles, wat zijn geliefdkoosd kunstvak betreft, te kunnen bekwamen, heeft de Heer hartogensis op verscheiden openbare Tentoonstellingen dan ook geleverd, als in 1845, te 's Hage: Een wintergezigt bij ondergaande zon, dat zeer de aandacht van bevoegde kenners trok. - Verder te Ibid. 1849, Een rotsachtig landschap, in de omstreken van Dinant, bij ondergaande zon. Een duinachtig landschap bij storm, en Een wintergezigt. - Te Amsterdam, 1850, Een landschap bij avondstond (Winnenburg, bij Cochem, aan de Moesel). Een rotsachtig landschap aan de Aar bij Altenaar. - Te 's Gravenhage, 1851, Gezigt op het Hintermeer bij Berchten-Gade, met ondergaande zon. Een gezigt op Ramsau, bij Idem, als morgenstond. - Te Amsterdam, 1852, De Teufelsteg of zoogenaamde Hochstég, bij Ober-Mayrhoven, in Zillerthal (Noord-Tyrol). - Te 's Hage, 1853, Een Parkgezigt, gestoffeerd door david bles. Een dito, idem door idem. - Te Amsterdam, 1856, Drie Geldersche landschappen, en in 1857 te 's Hage, Twee idem, waaronder een bij Doornwerth. - Hieruit kan men eenigzins afleiden, met hoe grooten ijver hij steeds het penseel voert; hij mogt dan ook het genoegen smaken, eenige zijner kunstvoortbrengselen in voorname verzamelingen opgenomen te zien, gelijk gebleken is uit de Tentoonstelling te Brussel, in 1857, gehouden, alwaar eene schilderij, voorstellende De Oogstlijd, niet alleen eene gunstige beoordeeling mogt erlangen, maar door H.K.H. mevrouw de Groot-Vorstin van Rusland, Douarière-Hertogin van Leuchtenberg, werd aangekocht. - Ook H.M. de Koningin der Nederlanden heeft van hem eene teekening, in kleuren, Gezigt in Tyrol, voor Hoogstderzelver verzameling, aangekocht. - De heer hartogensis is voorts een vlijtig beoefenaar der etskunst, en lid der Etsklub, te 's Gravenhage. Hij heeft een aantal prentjes, bij gelegenheden enz., en waaronder er zijn, welke men fraai mag noemen, vervaardigd, waarvan ik hier de genommerde en beschreven opgave, zoo als mij die is toegezonden, laat volgen, als: in koper geëtst: 1. Landschap aan de Aar, (Duitschland.) - 2. Een klein bergachtig landschap aan de Aar. - 3. Een idem, idem. - 4. Een idem in den omtrek van 's Hage. - 5. Kind met een hond, klein prentje. - 6. Omstreek van Zaltbommel, met stoomboot. - 7. Een landschap, met opgaand zonlicht, bet. Aan mijn vriend jan weissenbruch, j. hartogensis ƒ54. - 8. Een manshoofd. - 9. Een idem van een Tyroler. - 10. albrecht durer's huis te Neurenberg. - 11. Gebouwen aan de Aar. - 12. Een landschap te Wolfhezen. - 13. Gezigt op Scheveningen, krachtige, fraaije prent. - 14. Een landschap te Doornwerth, schoone prent. - 15. Een boerenerf met kippen, enz. - 16. Een landschap te Oosterbeek, met wilgenboomen. - 17. Een idem te Ibid. - 18. Een klein prentje, zijnde een Boerenhut. - 19. Een Noordbrabantsch landschap, waarin
| |
| |
een schuitje. - 20. Berchten-Gade, eene Pomp. - 21. Idem, idem, aan de andere zijde. - 22. Een landschap te Oosterbeek, van de hoogte te zien, groote prent. - 23. Een idem te Wolfhezen, idem, idem. - 24. Herinnering aan 22 Julij, 1856, aan den Leydschendam. - 25. Laurens Coster Janszoon. Hiervan zijn weinig afdrukken; de koperen plaat is in het bezit van den met roem bekenden kunst- en lettervriend, den heer A. D Schinkel, te 's Gravenhage. - 26. Portret van joseph hartogensis, bzn. door hemzelven geëtst. - 27. Het Drielsche veer, waar een schip met steenen gelost wordt. - 28. Een Bosch bij maanschijn, klein prentje. - De volgende zijn door hem op zink geëtst, als: 1. Een Hollandsch Dijkje, bet. Aan mijn vriend jan weissenbruch, 's Hage, den 5. Maart 1854. - 2. Een kasteel in Tyrol, idem, Aan mijn vriend l. hardenberg, 26 Jan. 54. - 3. Drielsche veer, idem, Aan mijn vriend j.j. van der maaten. - 4. Een landschap te Oosterbeek, idem, Aan mijn vriend k. de wys jz. - 5. Oogsttijd, idem, Aan mijn vriend charles rochussen, 's Hage, 56. - 6. Oosterbeek, idem, Aan mijn vriend jan kruseman jr., 's Hage, 56. - 7. Een Titelblad, etsproef, opgedragen aan mijne vrienden, 1856. - 8. Portaal in de St. Pieterskerk te Leuven, bet. Aan mijn vriend jan bosboom, 1856. - 9. Een Tyrolsch landschap, idem, Aan mijn geachten vriend en meester s.l. verveer, te 's Hage. - 10. Parkgezigt, idem, Aan mijn vriend david bles, te 's Hage. - 11. Scheveningen, idem, Aan mijn geachten vriend louis meyer, te 's Hage. - 12. Oosterbeeksch melkmeisje, idem, Aan mijn vriend simon van den berg. - 13. Oosterbeeksche woning, idem, Aan mijn vriend jan heppener. - en 14. Een brugje te Wolfhezen, idem, Aan mijn vriend jan van deventer. - Deze 42 stuks etsen zijn beteekend, j.h. f., j.h. bz. f., of j. hartogensis fec., en in de jaren 1849-1857 vervaardigd, genommerd 49 tot 57. - Onze verdienstlijke kunstenaar heeft reeds bij den aanvang zijner studiën bij de Akademie te 's Hertogenbosch, in 1838, 39 en 40, de zilveren medalje behaald. - In 1845 is door zijne bemoeijingen aldaar het Teeken- en Schildergenootschap St. Lucas opgerigt, waarvan hij, bij zijn vertrek naar 's Hage, in 1847, tot Eerelid benoemd werd. - In 1854 is hem dezelfde onderscheiding bij het Schildergenootschap, te Gorinchem, ten deel gevallen, terwijl hij reeds drie jaren vroeger tot lid van het Künstler-Gesellschaft in Stubenvall, te Munchen, benoemd was. - Op het einde van 1857, heeft hij op nieuw, voor eenige jaren, eene kunstreize ondernomen, gelijk hij mij toen mededeelde, dat zijn voornemen was, Duitschland en een gedeelte van Italië te gaan bezoeken, om voorts over Parijs terug te komen, zoo ik hoop, verrijkt in genie, en tot genoegen zijner talrijke kunstvrienden, die dezen warmen, gevoelvollen broeder hoog waarderen.
| |
[Harts (.... van der)]
HARTS (.... van der) staat, bij Le Blanc, op dien naam vermeld; doch het moet zijn HAER. (Anthony van der) - Zie bij mij aldaar, en op HAAR, HAER of HARTS. (... de)
| |
[Hartzoeker. (F.)]
HARTZOEKER. (F.) Een onvermeld kunstenaar, want of die, onder den naam van theodoor hartzoeker, bij Immerzeel geboekt, een-en-dezelfde persoon met den genoemden f. hartzoeker is, durf ik niet beslissen. - Zeker is het intusschen, dat theodoor of dirk, zoo als Pilkington hem noemt, historien en portretten heeft geschilderd; en ik vind aangeteekend, dat op de Kunstverkooping, van Mr. Iman Pauw, te 's Hage, aanwezig was: ‘Een Riviergodt, zittende in de biessen, ruim levensgroot, en stout geschilderd, door f. hartzoeker, op doek, h. 48, br. 59½ dm.’ - Waarschijnlijk, zal de f. eene t. moeten zijn. -Deze beide hartzoekers zijn vermoedelijk vermaagschapt aan den, in zijn tijd, beroemden natuurkundige, Nicolaas Hartzoeker, die zijne laatste levensdagen te Utrecht heeft doorgebragt, alwaar ook de genoemde kunstenaar, in 1740, is
| |
| |
overleden; ten minste Van Gool zegt, dat theodoor zijn zoon was, en op gemiddelden leeftijd, vóór 1742, ten grave daalde. - In het Gildeboek van St. Lucas, te Utrecht, vind ik op het jaar 1721: ‘theodoor hartzoeker, kunstschilder’ ingeschreven, en op het jaar 1740, staat hij weder onder de leden vermeld. Zou de laatstbedoelde opvoering nu ook soms zijn sterftijd aanduiden, dien Immerzeel zoo bepaald opgeeft?
| |
[Hase, (J. de)]
HASE, (J. de) Een Belgisch kunstenaar, die zich, in de eerste helft der XVII. eeuw, te Rome, waarschijnlijk, voor zijne studiën, heeft opgehouden, en aldaar ook is overleden. Dit overlijden moet dus vóór 1642 hebben plaats gehad, dewijl onder de werken van den beroemden françois duquesnoy - Zie aldaar, bij Immerzeel. - is opgegeven, dat een grafteeken van j. de hase, Brabandsch schilder, versierd met een zittend kind, dat in de eene hand eene flambouw, en in de andere eene doek houdt, waarmede het zijne tranen afwischt, in de kerk van St. Maria, in Campo Sancto, te Rome, wordt gevonden. - Nagler, die hem jacob van haase, van Antwerpen, noemt, zegt, dat Passeri hem als een achtenswaardig kunstenaar gedenkt, die heiligen-beelden en veldslagen schilderde, doch in harden trant uitgevoerd, omdat hij zich niet genoeg de navolging der natuur had eigen gemaakt. - Hij stelt zijn bloeitijd omstreeks 1620, te Rome.
| |
[Hase (M. de)]
HASE (M. de) wordt door Descamps, als schilder, te Brussel, opgegeven, die omtrent 1760 bloeide; dit berigt deelt ook Nagler mede, die hem de haase noemt. - In de Voyage pittoresque de la Flandre etc. van genoemden Descamps vind ik, dat in verscheiden kerken, te Brussel, als in die der Cordeliers, der Carmes déchaussés, de la Madelaine enz. vele schilderijen, alle historiële onderwerpen uit de heilige schrift voorstellende, van hem gevonden worden. - Nagler zegt verder, dat Van Eynden en Van der Willigen, III, 472, gewag maken van eene kunstverzameling van zekeren A. de Haas, te Antwerpen, doch die geen schilder was. Men moet t.a.p. lezen: de toen, in 1819, te Amsterdam bekende levende kunstverzamelaars waren de heeren A. de Haas enz.
| |
[Hassel. (Jacob van)]
HASSEL. (Jacob van) Bryan zegt van dezen kunstenaar, dat hij landschappen en riviergezigten schilderde, die voornamelijk in den omtrek van Rome zijn genomen. - Daar hij hem geen vaderland toekent, zoo geeft de naam het regt, hem hier eene plaats in te ruimen, tot zoolang betere bescheiden het tegendeel bewijzen. - Het zou mij niet verwonderen, dat hij te Utrecht te huis behoorde; want in een Protocol van den Notaris Van Galen, aldaar, komt in eene acte van 28 Januarij, 1643, ‘ja. van hasselt, schilder,’ voor.
| |
[Hasselt. (Jehan de)]
HASSELT. (Jehan de) In de Archiven te Rijssel, vindt men in de oude graaflijke Rekeningen der hertogen van Bourgondië, op het jaar 1385-86, het volgende aangeteekend: ‘A jehan de hasselt, paintre, par lettres MS. données le XXV d'aoust IIIIxx et VI, pour 1 taveliau (tableau) d'autel, que il avoit fait au commandement MS. en l'Eglise des Cordeliers à Gand, LX francs; payé à luy en rabat de ladite somme, XL francs.’ Zie Le Comte de la Borde, les Ducs de Bourgogne, etc. Tom. I, seconde partie, pag. 6. Paris, 1849, in 8o. - Verder vind ik nog vermeld: ‘In den jare 1382 had de Hertog Lodewijk van Malen, aan zijn hof, den schilder jehan van hasselt, die een jaarlijksch tractement van twintig ponden Vlaamsch genoot.’ Zie Splendeur de l'art en Belgique, etc. Bruxelles, 1848, p. 127.
| |
[Haus. (H.M.)]
HAUS. (H.M.) Deze verdienstlijke landschapschilder, die zijne onderwerpen vooral bij wintertijd, met rivieren enz., goed geordonnanceerd en bevallig wist voor te stellen, - en waaronder er enkele met eene fijnheid van kleur voorkomen, die hem kenlijk bij de Haagsche School doet rangschikken, - heeft te 's Gravenhage, zijne geboorteplaats, opleiding genoten in de kunst. Hij vestigde
| |
| |
zich, omstreeks het jaar 1835, te Utrecht, met het doel, om zijn bestaan te verbeteren. Velen, en ook ik, beijverden ons, om, door zijne kunst te plaatsen, in de behoeften van zijn gezin te voorzien, waarin wij vrijwel slaagden. Doch die aangewende moeite baatte weinig, want, door zijne ongeregelde levenswijs, geraakte hij spoedig weder in de vorige bekrompenheid, en welk gedrag tevens zijne gezondheid zoodanig ondermijnde, dat hij in 1841 overleed. - De grootste en eene zijner beste schilderijen is Een Winter, landschap met rivier en molen, met veel bedrijvigheid op het ijs, en in bezit van Mevrouw de Wed. van der Koogh, geb. Van Toulon, welke schilderij zij van haren vader, den Heer staatsraad Van Toulon, gouverneur der provincie Utrecht, heeft geërfd, wien ik haar had bezorgd, om, langs dien weg, haus meerder werk te verschaffen. - Ik bezit van hem Een Winter en Een Zomer; het eerste is het fijnste en beste stukje, hetwelk hij heeft vervaardigd, zoodat liefhebbers verklaren, dat het als 't ware, een schelfhout is.
| |
[Haven, (Gerbrandus en Theodorus van der)]
HAVEN, (Gerbrandus en Theodorus van der) broeders en beeldhouwers van Groningen, die op de laatste helft der XVIII. eeuw bloeiden, en door Immerzeel zijn vermeld. - Ik moet hier doen opmerken, dat ook Nagler beiden noemt, doch den tweeden zonder voornaam, dien hij toch bij Van Eynden en Van der Willigen heeft gelezen; laatstgenoem de Auteurs hebben hen, op hunne beurt, uit den Tegenwoordige Staat van Friesland, II, blz. 152, overgenomen. In dit Werk wordt niet gezegd, - omdat hij de beelden op het orgel, in de groote kerk, te Groningen, in 1727, heeft gemaakt - dat hij een Fries was, zooals Nagler vermeldt, die Immerzeels Werk niet heeft kunnen raadplegen. - Hoe weifelend Nagler op dit artikel is, blijkt hieruit, dat hij meent, dat van der haven eenige Basreliefs voor het Stadhuis te Amsterdam kon hebben vervaardigd, en hij alzoo wel de r.v.h. zou kunnen zijn, die in J. van Campen's Afbeelding van 't Stadthuys van Amsterdam voorkomt. Het behoeft wel geene wederlegging, dat dit werk, op het midden der XVII. eeuw vervaardigd, niet van de van der haven's kan wezen.
| |
[Havercamp. (Hendrik van) Zie op Averkamp. (Hendrik van)]
HAVERCAMP. (Hendrik van) Zie op AVERKAMP. (Hendrik van)
| |
[Haverman. (Margareta)]
HAVERMAN. (Margareta) Deze jufvrouw was de dochter van een school meester, te Amsterdam, en de eenige discipelin van den beroemden jan van huysum. Zij heeft de kunst van bloem- en fruitschilderen tot zulk eene hoogte gebragt, dat haar meester er naijverig en bevreesd door werd. - Van Gool berigt, dat zij eene daad - waarschijnlijk in de kunst - had bedreven, die jan van huysum reden gaf, om zich van haar te ontslaan. Zij is daarna naar Parijs vertrokken, en werd onder het getal der leden van de Koninklijke Akademie opgenomen, zijnde zij daar in 1750 nog in leven, en met zekeren Mondotige gehuwd geweest. - ‘Ik heb stukken van haar gezien,’ schrijft Van Gool, ‘die ten eenemaal in den trant van haeren Meester geschildert waeren, zoo in schikking als in penseels-behandeling.’ - Ik heb nimmer van hare kunst ontmoet, en deze is, natuurlijk, in ons land zeldzaam. Om de waarde harer kunst te beoordeelen, kan het volgende dienen. Op de verkooping van Pieter Testas, de Jonge, te Amsterdam, in 1757 gehouden, was, onder Nr. 52 van den Catalogus: ‘Een ongemeen fraay en uitvoerig Bloemstuk door Juffrouw haverman, h. 2½, br. 2 vt. ƒ112., terwijl het voorgaande Nommer: ‘Een uitmuntend kabinetstukje, zynde een Pot met Bloemen, zeer uitvoerig door jan van huysum, h. 17½, br. 13 dm.,’ slechts ƒ62. opbragt, en dat wel acht jaren na zijnen dood, toen de markt in dat kunstvak nog zeer willig was. Mogelijk is wel door dit stuk, tijdens zij te Amsterdam woonde, en noo zeer
| |
| |
jong was, in de gemelde verzameling opgenomen, de verwijdering tusschen haar en van huysum ontstaan. - Somtijds worden er stukken van haar voor werk van van huysum verkocht, hetgeen zeer gemaklijk in het buitenland kan geschieden. - Nog wordt gemeld, dat verscheiden onafgewerkte teekeningen en schetsen van van huysum, door haar, na zijnen dood, zijn voltooid geworden.
| |
[Haveus, (Theodor)]
HAVEUS, (Theodor) ‘een Nederlander’ zegt Fiorillo, Geschichte der Mahlerey in Grossbrittannien, u.s.w., blz. 255, ‘die, onder koningin Elisabeth, naar Engeland kwam, en als schilder, beeldhouwer en bouwmeester heeft uitgemunt. Zijne gebouwen, voornamelijk een Collegie, hetwelk hij, in het jaar 1566, te Cambridge, op kosten van Dr. Cajus, heeft vervaardigd, zijn in den toen weder herlevenden goeden stijl voltrokken. Van dit gebouw is niets meer aanwezig. Hij was van Cleef, en Walpole heeft van zijne afbeelding, welligt door hem-zelven geschilderd, melding gemaakt.’
| |
[Haye (Rynier de la)]
HAYE (Rynier de la) zou, volgens Immerzeel, te Amsterdam, geboren zijn; doch Pieter Terwesten zegt, in zijn Ms., te 's Hage. Het laatste zal wel zeker wezen, want al de berigten melden, dat hij van 's Hage naar Utrecht is vertrokken. In het Gildeboek van Pictura, te 's Hage, vind ik op het jaar ‘1662, rynier de la haye, gezelschapschilder,’ ingeschreven, alsmede in het St. Lucasgild, te Utrecht: ‘1669, renier de la haye, konstschilder.’ Dewijl nu Immerzeel niets bijbrengt, om de bedoelde berigten te wederleggen, houd ik zijne bewering voor eene vergissing. - Hij heeft ook portretten geschilderd, waarvan ik er eenige gezien heb, klein leven, doch dit was minder zijne zaak.
| |
[H.D.]
H.D. Deze letters, door den boogtrek der d met den tweeden stok van de h zaamgehecht, komen als monogram voor op een landschap, in den stijl van paulus bril, of johannes stradanus, voorstellende: Een Dorpsgezigt en Watermolen, daarbij eene brug, waarover een herder eenige schapen drijft; op den voorgrond een jager, die met een schietboog op een watervogel aanlegt; bij hem staat een hond enz.; h. 110, br. 125 str. Nederl., en dat tot den tijd der genoemde kunstenaars behoort. - Wie is nu h.d.?
| |
[Heck, (A.v.d.)]
HECK, (A.v.d.) of A. VAN DE HEEK, een kunstenaar, die mij nergens anders is voorgekomen, dan in den Catalogus eener verkooping, te Amsterdam, in 1743, gehouden, onder Nr. 33: ‘Het Verzoek der Joden aan Pilatus, uitnemendt uitvoerig door a.v.d. heck, h. 2 vt. 6 dm., br. 2 vt. 1½ dm.,’ en dat de aanzienlijke som van ƒ185. heeft opgebragt, terwijl, op dezelfde verkooping, werken van van mieris, teniers, metzu, jan steen enz. verre beneden dien prijs verkocht zijn.
| |
[Hecke. (Paul van) Zie bij mij op Hillegaart. (Paul van)]
HECKE. (Paul van) Zie bij mij op HILLEGAART. (Paul van)
| |
[Hecke. (Johan van den)]
HECKE. (Johan van den) Aldus staat zijn naam, voluit, op een der titels van zijne etswerken, en niet van heck, zooals bij Immerzeel en anderen wordt vermeld. - Zijn portret, door hem-zelven geschilderd, en door woumans gegraveerd, komt voor in De Bie. - Bryan-Stanley zegt, dat hij omstreeks 1670 is overleden. - Van de 12 bij Immerzeel genoemde etsen bestaan 3 staten, als: I. vóór het adres, II. met het adres van Jacobus de Man, Junior, en III. het adres weggeveegd. - Nog zijn van hem bekend De Stroopers, h. 5 dm., 6 str. br. 7 dm. 9 str. Par., het schoonste blad van dezen meester, waarvan insgelijks 3 staten bestaan, I. vóór het adres, II. met het adres van G. Quineau, en III. dit adres weder weggenomen; bij eene naauwkeurige beschouwing, ziet men daarvan nog de sporen. - De vier Dobbelaars in een vertrek, met open deur, beteekend j.v. hecke aqua forti fecit, eene prent van weinig waarde. - Zes stuks verschillende beesten, idem, idem, in 8o., oblong. Dit zijn niet de bekende Zes stuks kleine idem, welke t. van kessel, naar de teeke- | |
| |
ningen van van hecke, heeft gegraveerd. - Een Weiland, met een veehoeder, die tegen een boom leunt; in de verte staat een paard; zeldzaam. - Eene jonge vrouw, gaande links door eene waadbare rivier, h. 3 dm. 6 str., br. 2 dm. 1 str. Deze prent is ook in het Museum te Amsterdam aanwezig. - Weigel zegt, in zijn Supplément au Peintre-graveur de Bartsch, dat, zoo deze prent echt is, hij betwijfelt of de drie andere etsen, van dezelfde grootte, die daarbij behooren, en in den Catalogus van Paignon-Dyonval als werk van dezen meester voorkomen, wel aan hem moeten worden toegekend. - Zie ook Nagler.
| |
[Hecke, (Nicolaas van der)]
HECKE, (Nicolaas van der) en niet van der heck, zooals bij Immerzeel te lezen staat. - Hij behoorde tot het geslacht van marten heemskerk, hetgeen ook door Nagler op goede gronden wordt verzekerd, dewijl de zoon van nicolaas den naam van marten heemskerk van der hecke voerde; ook Immerzeel heeft dit op nicolaas, dien hij als kunstenaar opvoert, medegedeeld.
| |
[Heckius, (Abraham)]
HECKIUS, (Abraham) een zeer bekwaam teekenaar en graveur, van wien ik eenige ornamenten voor zilversmeden en juweliers, keurig en uitvoerig, op zeer kleine schaal gegraveerd, bezit, beteekend: abrahamus heckius inv. et celavit, en op anderen denzelfden naam, benevens Inventor et sculpsit. - Bryan heeft hem verkeerdelijk heckins genoemd, en er het jaar 1634 bijgevoegd. - Het komt mij voor, dat zijne modellen ook hebben gediend, om, op ivoor en parelmoer, inlegwerk te graveren, en de insnijdingen met zwart aan te vullen, zooals men vele werken van smaak enz. van dien tijd aantreft. - Hij schijnt met den Vlaming h. janssens, bij Immerzeel vermeld, en die mede soortgelijke modellen heeft vervaardigd, modelboekjes te hebben uitgegeven. - Nagler noemt alleen van hem eene zeer zeldzame prent: De drie jongelingen in den oven, in 4o. Deze overschoone gravure is in mijn bezit.
| |
[Heda. (Willem Klaasz.)]
HEDA. (Willem Klaasz.) In het artikel, door Immerzeel over dezen meester gegeven, wordt geopperd, dat hij ook het historiële vak kon hebben beoefend; mij zijn evenwel geene dergelijke stukken van hem voorgekomen, maar wel portretten, onder anderen, dat van Mr. Gratianus Cornely, S. Theolo. Baccalaureus, formatus aetat. LI. w.g. heda pinx. j.v. velde sculp., in fo., in mijn bezit. Hij heeft een hoogen ouderdom bereikt, dewijl jacob de bray, in 1678, toen hij 84 jaren oud was, zijn portret heeft geschilderd.
| |
[Heeckeren Tot Brandtsenburg. (Frans Jan van)]
HEECKEREN TOT BRANDTSENBURG. (Frans Jan van) Deze verdienstlijke liefhebber en beoefenaar der kunst, bij Immerzeel beschreven, is, in 1845, te Utrecht, overleden, en zijne kunstverzameling, het daaraanvolgende jaar, aldaar verkocht.
| |
[Heede (Vigor van)]
HEEDE (Vigor van) is, even als zijn broeder, willem, te Veurne, in Vlaanderen, geboren en overleden, en heeft ook historische onderwerpen, in den stijl van gerard de lairesse, vervaardigd. - In de St. Walburgkerk zijner geboorteplaats is thans nog, volgens Felix Bogaerts, De geschiedenis van den Verloren Zoon van hem te zien.
| |
[Heem (Cornelis de)]
HEEM (Cornelis de) wordt slechts ter loops, bij Immerzeel aangehaald, als de zoon van jan davidsz. de heem. Hij is echter een zeer bekwaam kunstenaar geweest, die het vak van zijn vader, met lof, heeft beoefend, zelfs zoo, dat zijne stukken wel eens voor werk van den vader zijn verkocht geworden, bepaaldelijk die, waarvoor hij somtijds minder ultramarin dan gewoonlijk in zijne verwen bezigde; doch, wat de uitvoerigheid betreft, hierin heeft hij zijn vader overtroffen. - Volgens Pilkington, zou hij, in 1623, te Utrecht, geboren zijn, en nog een broeder, jan, - Zie aldaar. - gehad hebben, die hetzelfde kunstvak heeft beoefend. Weyerman verhaalt, intusschen, dat onze cornelis een oom of oud-oom van jan is
| |
| |
geweest, en dus geen zoon van jan david de heem. Ik, voor mij, hecht meer waarde aan het berigt van Houbraken, die hem wel degelijk een der twee zonen van jan david noemt; ook aan dat van De Bie, die breed over hem uitweidt. Wat eerstgenoemde Auteur in zijn berigt over jan david zegt, is door Weyerman verkeerdelijk op jan davidsz. vader toegepast, van wien bij de De Bie geen woord wordt gesproken. - Hij heeft zeker ook te Antwerpen gewoond, want ik vind in het St. Lucasgild aangeteekend: ‘cornelis de heem, meesters zoone, ontfangen als meester schilder 1660’ (of 1680, niet duidelijk geschreven), en nog eens: ‘david de heem, meesterszoone, ontfangen als meester schilder 1694.’ - Laatstgenoemde was, waarschijnlijk, een zoon van cornelis, doch van wien mij noch levensberigten, noch werken bekend zijn. - Zie verder op HEEM. (Jan David de)
| |
[Heem, (David de)]
HEEM, (David de) te Utrecht, in 1570, geboren, is een uitmuntend schilder geweest van bloemen, vruchten, goud, zilver, kristallen vazen en andere voorwerpen van stilleven. - Hij was de vader van jan david de heem, wiens werken de kunsthandelaars en bezitters, gemaklijk, voor die van zijn zoon kunnen doen doorgaan. - Hij is in 1632 overleden. - Zie Bryan-Stanley. - In het Museum, te Brussel, berust van onzen david een Bloemstuk. - In den Catalogus van Terwesten vindt men drie schilderijen beschreven, als: Tulpen en andere bloemen door david de heem. - Een extra fraai Bloemstukje, door deszelfden, beiden ƒ71. - Een fruitstukje, ƒ54., zoodat zijn werk, in dien tijd, wèl werd betaald.
| |
[Heem (David de)]
HEEM (David de) Jansz. (?) In het Register van St. Lucas, te Antwerpen, vindt men aangeteekend: ‘david de heem, meesterszoone, ontfangen als meester schilder, 1694’. - Of hij een zoon is van jan david de heem, omdat zijn vader ook meester was, en cornelis de heem, zoon van genoemden jan david, als zoodanig staat vermeld op het jaar 1660, durf ik niet beslissen, dewijl het jaar der ontvangst als meester, 1694, zeer laat zou zijn voor een zoon van jan david, die in 1600 geboren is. Hij kan zich echter eerst op vergevorderden leeftijd te Antwerpen gevestigd hebben, dat wel het geval zal zijn geweest, en toch aan de regten van het Gild hebben moeten voldoen. - Zie verder op HEEM, (Jan David de) en op HEEM. (David Davidsz. de) - Ik zou kunnen aannemen, dat david davidsz. de heem en de hierboven genoemde een-en-dezelfde persoon is geweest, en er, bij vergissing, david davidsz. voor david jansz is geschreven, bijaldien jan david de heem zijn vader mogt geweest zijn. Ook kan hij zich wel, na het overlijden van zijn vader, enkel david genoemd hebben.
| |
[Heem (David Davidsz. de)]
HEEM (David Davidsz. de) is, waarschijnlijk, een broeder geweest van jan en van jan david de heem, en die, omdat zijn vader david heette, zich, volgens het toenmalig gebruik, david davidszoon heeft geschreven. - Welk vak der kunst hij heeft uitgeoefend, is mij niet gebleken. - Ik vind hem alleen vermeld in het Register van het St. Lucasgild te Utrecht, op het jaar ‘1668, david davidsz. de heem, kunstschilder.’ - Zie verder op HEEM. (Jan David de)
| |
[Heem, (Jan de)]
HEEM, (Jan de) volgens Bryan-Stanley, zoon van david, en dus broeder van den beroemden jan david de heem, is in de kunstberigten, als het ware, over het hoofd gezien, dewijl er ook een neef, jan, zoon van den laatstgemelden van dien naam, zou hebben bestaan, doch wier beider werken, wèl beschouwd, geene overeenkomst met elkander hebben. Wel is waar, zijn er stukken, die somtijds voor werk van jan david worden gehouden, doch bij eene oordeelkundige beschouwing, vooral wat de bloemen betreft, zegt men: het is een jan de heem; en dit moet dan op jan david, wiens broeder hij was, en niet op zijn neef jan, doelen. - Bryan-Stanleij zegt verder, dat hij in 1603 geboren werd, de kunst bij zijn vader leerde, en diens manier van schilderen al zeer nabij is gevolgd.
| |
| |
- In het Museum, te Amsterdam, is één stuk, zijnde een Stilleven, van hem aanwezig, en in den Catalogus van 1858, Nr. 108, verkeerdelijk op johan davidsz. de heem vermeld. Uit de daarbijgevoegde beteekening van twee merken zal, bij naauwkeurige beschouwing, duidelijk blijken, dat er eene vergissing heeft plaats gehad, en er slechts één daarvan voor jan de heem geldt. - Hij is in 1650 overleden. - Ik heb dit artikel, zoo als het bij genoemde Auteurs gevonden wordt, hier overgenomen, doch geloof niet, dat de oude david de heem twee zonen, in leven, beiden met den naam jan, heeft gehad, en die, bijgevolg elk davidszoon moesten schrijven; maar wel, dat de hierbedoelde jan een broederszoon was, en dus oom tegen den ouden david moest zeggen. Dat hij een zoon van jan david geweest zou zijn, is om dezelfde reden niet aannemelijk, want in dit geval zou hij zich jan janszoon de heem hebben moeten schrijven. - Zie vooral bij mij op HEEM (Jan David de) - Grondige kenners hebben de opmerking gemaakt, dat, wanneer er op een bloem- of fruitstuk eenig zilverwerk voorkomt, en dit voortreflijk geschilderd is, alsdan de bloemen of vruchten niet zoo goed zijn, als van jan david, terwijl zulk een stuk een jan de heem wordt genoemd. - Er schijnt wat later nòg een de heem geweest te zijn, van wien Weyerman, III. blz. 387, als van zijn tijdgenoot, doch zonder doopnaam, spreekt, en die te 's Hage geboren was. Hij zegt, dat deze de heem Bloem- en Fruitstukken vervaardigde, doch minder fiks geschilderd en geordonnanceerd, dan die van zijn oom of oudoom cornelis, wien hij echter het meest nabij kwam; voorts, dat hij hem te Londen heeft gekend, waar hij door een landschapschilder het bijwerk zijner stukken liet maken, en die alzoo zeer gewild waren. Hij had toen eene zwakke gezondheid, zoodat 't wel denklijk is, zegt Weyerman, dat hij daar is overleden. - Ik vind in het St. Lucasgild, te Utrecht, op het jaar 1669, ingeschreven: ‘johan de heem, kunstschilder. Nu kan de door Weyerman bedoelde de heem insgelijks jan geheeten hebben, en welligt een zoon van onzen jan geweest zijn; bijgevolg zou men hieruit kunnen afleiden, dat er twee van dien naam hebben bestaan.
| |
[Heem, (Jan David de)]
HEEM, (Jan David de) beter jan davidszoon de heem. Volgens de bekende levensberigten van dien phenix der bloem- en fruitschilders van zijn tijd, zou men moeten aannemen, dat hij, in 1600, te Utrecht, geboren werd, daar steeds gewoond heeft, en eerst in 1670, om den moedwil van het Fransche krijgsvolk te ontgaan, met zijn gezin, naar Antwerpen is geweken, waar hij, zooals Immerzeel meldt, in 1674 overleed. - Maar de Fransche inval is eerst in 1672 begonnen, waarom dan reeds in 1670 gevlugt? Dit komt mij vreemd voor. - Ik ben van oordeel, dat onze de heem te Antwerpen zeer goed bekend was, en daar reeds vroeger had gewoond; vooreerst, omdat hij met zijne zonen in de Registers van St. Lucas voorkomt, en ten andere, dewijl hij, waarschijnlijk, na zijne voorbereidende studiën, onder het oog des vaders, en ook bij andere meesters, volbragt te hebben, naar de groote school te Antwerpen is gezonden. De volgende mededeeling, uit het Ms. van den meergemelden Mols - die aanteekeningen op Houbraken gemaakt heeft - getrokken, geef ik hier in haar geheel, omdat zij over al de vermelde de heems een historisch licht verspreidt, hetwelk ik vermeen, niet achterwege te mogen houden. Zij luidt als volgt: ‘Zekeren jan de heym wierd ontfangen als meester schilder Ao. 1636; nu is het waarschynlyk, dat deze onze jan de heem kan wezen, voortkomende door eene quade spelling van den toenaam, gelyk het maar al te veel voorkomt in onze Registers van St. Lucas te Antwerpen, daar nog mag bygevoegd worden, dat jan de heem (of beter jan david) zekerlyk te Antwerpen gewoond heeft, en op de een of andere manier zich met
| |
| |
de Dekens moet verstaan hebben, want niemand zyne konst aldaar mogt executeren zonder vry van de Kamer te zyn. Ik vind geen jan de heem geboekt onder de meesters van St. Lucasgilde, maar wel cornelis de heem, meesters zoone, ontfangen als meester schilder 1660 (of 1680, als zijnde niet duidelijk geschreven), en david de heem, meesterszoone, ontfangen als meester schilder, 1694. Hieruit ziet men, dat er van deze kunstenaars geene andere in de Registers van St. Lucas alhier bekend zyn, dan een jan de heym of heem, ontfangen 1636, cornelis de heem, ontfangen 1660, en david de heem, ontfangen 1694, wiens sterfval ook niet genoteerd staat. - Daar komt het nu op aan, of cornelis, in 1660 als meester ontfangen, zoone was van jan de heym of niet? Dat zyn vader vrymeester was van de Gilde, dat blykt by zyne ontfanck, alzoo hy voor meesterzoone opgeschreven staat. Doch zoo doet ook david, ontfangen 1694. Was deze ook zoone van jan voorzeid, dan was david byster oud als hy meester wierd, dat niet wel te gelooven is, ten ware men had kunnen onderstellen, dat hy zoo lang by zyn vader geweest heeft, die hem borgde; maar dan zal onze jan de heym niet mogen gehouden worden voor dengeenen, die maar eerst in 1670 naar Antwerpen vertrok, en aldaar 1674 is komen te overlyden, onderstellende dat deze laatste tydstippen eght geboekstaaft staan.’ - Ik moet hier, als van pas zijnde, melden, dat hij in Augustus, 1670, te Utrecht, woonde, blijkens het volgende uittreksel van een transportbrief: ‘Sr. de heem, constschilder, zal transporteeren ten behoeve van Henrick Pieterss. van Haerlem etc. een plicht van 400 gulden, by Sweer Beerntsz. van Cleef, gevesticht ten behoeve van Grietje de Heem, op een huys buyten de Weert. (te Utrecht). 1670, Aug. 16.’ Hieruit leert men zijne betrekkingen aldaar kennen. - Verder vind ik den naam van david davidsz. de heem en jan de heem, beiden als kunstschilders, voor het eerst op 1668 en 1669 in het Register van St. Lucas, te Utrecht, ingeschreven. Beide zijn, waarschijnlijk, neven van hem, met wie hij, bij zijne overige familie zijne dagen wilde slijten, doch om den gemelden Franschen moedwil te ontgaan, weder naar Antwerpen vertrok, en er in 1674 is overleden. - Uit een en ander volgt, dat de gegronde aanmerking van Mols, - dat david, die, in 1694, als meester in St. Lucasgild te Antwerpen, is ingeschreven, toen bijster oud was - het noodige licht verkrijgt, dewijl hij reeds in 1668 te Utrecht was ingeschreven, en dit bij zijne komst te Antwerpen andermaal moest geschieden, hetgeen werklijk het geval zal zijn geweest. - Ik heb slechts eens een kloek stuk van jan david de heem gezien, hetwelk ik nimmer zal vergeten, zijnde de voorstelling van een omgevallen korf met bloemen, waarbij een papegaai, die bezig is, den boêl schrikbarend te havenen, terwijl een aapje, aan een zilveren ketting, genegen schijnt, om de zaak nog te verergeren, en tevens op de lorre loert. De dartelheid van penseel, de schoone kleuren en de geestige gedachte, om een zoodanig bloemstuk te schilderen, overtreft voor mij alles, wat ik als gewone type in dat kunstvak heb zien daargesteld. - Het afbeeldsel van onzen de heem, zoo als dat bij Houbraken en Immerzeel voorkomt, is genomen naar de gravure van paulus pontius, en naar de schilderij van joan livens, of lyvyns, zoo als er opstaat, vervaardigd, in fo., met de linkerhand een lint ophoudende, dat verder achter zijn mantel schuilt; hij is op een stoel gezeten. Dit portret kan wel, te Utrecht, door livens zijn geschilderd, doch, waarschijnlijker, te Antwerpen, daar livens woonde. - Een fraai exemplaar is in mijn bezit.
| |
[Heems (J.)]
HEEMS (J.) was, volgens Pieter Terwesten, Ms., ‘een Hagenaar van geboorte, doch niet bekend in welk jaar, even min als wie zyn meester is geweest; hy was een bekwaam portretschilder in olyverf, doch voornaamlyk in Miniatuur,
| |
| |
zoo als hy daar van blyken heeft gegeven; hy is van hier, naa langen tijd gewoond te hebben, weder vertrokken.’ - De genoemde Terwesten stelt zijn bloeitijd op het jaar 1723. - Weyerman spreekt van een n. van heems, dien hij opgeeft, als te Rotterdam geboren; doch, aangezien deze in het Haagsche Gildeboek, in dezelfde volgorde voorkomt met onzen j. heems, zoo is het ontwijfelbaar dezelfde persoon, en het berigt van den meer naauwkeurigen Terwesten verdient dus hier de voorkeur. - Volgens denzelfden Weyerman, IV. dl., blz. 86, zou hij vele kabinetstukken van adriaan en pieter van der werf zoo bedrieglijk hebben gecopieerd, dat ‘geen gering getal van geduchte Nederlandsche kunstkopers met die konstiglyk gecopieerde tafereelen by n. van heems, de schemerende blikken der halfgebakken kunstlievende hebben verschalkt, en aan dezelve knollen in de hand gestooken in steê van limoenen.’ - Stanley zegt ook, dat hij te Rotterdam is geboren, doch heeft hierin Weyerman gevolgd. Ik houd mij aan den genoemden Terwesten, daar het zeker is, dat hij denzelfden persoon heeft vermeld, die, bij Weyerman, zonder voornaam, voorkomt, welken hij niet geweten hebbende, volgens zijne gewoonte, door eene n. heeft aangeduid.
| |
[Heems. (N.) Zie op Heems. (J.)]
HEEMS. (N.) Zie op HEEMS. (J.)
| |
[Heemskerk. (....)]
HEEMSKERK. (....) Naar aanleiding van een uitmuntend portret, in mijn bezit, door a. blooteling, in 4o., gegraveerd, naar de schilderij van jan van mieris, en heemskerk voorstellende, leerde ik hem kennen. - Hij voerde tot zinspreuk: Wel hem die wel wil. - Uit het daaronder staande zesregelig vers blijkt, dat hij in de kunst van op glas en papier te werken, heeft uitgemunt. - In het jaar 1687, toen zijne afbeelding (vertoonende een zeer achtbaar en deftig wezen) werd vervaardigd, was hij 74 jaren oud, zoo als op de prent vermeld staat. - Meer is mij, tot heden, niet van hem voorgekomen.
| |
[Heemskerk (B.)]
HEEMSKERK (B.) was, volgens Nagler, een schilder van landschappen, met figuren, als ook van onderscheiden beesten enz., die, omstreeks 1730, bloeide; doch van wien geene verdere levensbijzonderheden bekend zijn.
| |
[Heemskerk (David)]
HEEMSKERK (David) komt in het Haagsche Schildergild als kunstenaar voor, en is zelfs in het bestuur daarvan geweest, blijkens de door hem geteekende stukken. - Welk kunstvak hij heeft beoefend, is mij niet gebleken.
| |
[Heemskerk (Hendrik)]
HEEMSKERK (Hendrik) komt veelmalen voor in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, en heeft, even als sebastiaan heemskerk, boerengezelschappen enz. geschilderd. Ook wordt aldaar Een landschap met eene Valkenjacht vermeld. Al zijne stukken zijn zeer geldig geweest. - Vreemd is het, dat hij noch bij Van Eynden en Van der Willigen, noch bij Immerzeel geboekt staat, te meer, dewijl de eerstgenoemde schrijvers berigten, dat, in de gemelde Catalogussen, ten aanzien der werken van maarten en sebastiaan heemskerk vergissingen bestaan.
| |
[Heemskerk, (Egbert van)]
HEEMSKERK, (Egbert van) de Jonge. Behalve het reeds vermelde bij Immerzeel, was hij ook graveur in zwarte kunst. Zijn portret, egbertus hemskirck, Pictoria Pinxit, h. 8 dm. 7 l., br. 6 dm., 5 l., door hem-zelven gegraveerd, is uiterst zeldzaam, en wordt bij de prentverzamelaars van groote waarde gehouden.
| |
[Heemskerk (Marten)]
HEEMSKERK (Marten) is reeds bij Immerzeel vermeld, doch ik moet daar bijvoegen, dat zijn geslachtsnaam van veen was, en hij te Heemskerk werd geboren. - Zijn vader heette Jacob Willemsz. van Veen. - De Schrijver van den Tegenwoordige Staat van Holland, VIII. dl., blz. 230, van de kerk, te Heemskerk, sprekende, zegt: ‘Hier in of eigenlyk in een Kapel van de Kerk, wordt de gedagtenis van den vermaarden Schilder maarten van veen of van heemskerk, door zyn beeldtenis, schoon eenigszins vervallen, in een Kerkglas, noch bewaard.’ - Het is hier de
| |
| |
plaats, om te doen opmerken, dat het feit, te weten het jaarlijksche huwelijk, dat, volgens zijn testament, op zijn graf, en wel, zoo het heette, te Heemskerk moest plaats hebben, als zoodanig, in een aantal historische Werken staat beschreven. Hierin heeft men zich echter vergist, want dit huwelijk moest op zijn graf, in de Groote Kerk, te Haarlem, en niet op dat van zijn vader, te Heemskerk, voltrokken worden. Ik heb dit verder uiteengezet, en de bron dier reeds gezag verkregen hebbende dwaling aangewezen in De Navorscher, VIII. Jaarg., blz. 19. - Die van onzen marten meer begeert te weten, dan in de gewone levensberigten voorkomt, verwijzen wij naar het III. dl. van Alfred Michiels, Histoire de la Peinture Flamande et Hollandaise etc., Brux., 1846, in 8o. blz. 204, alwaar zijne levensgeschiedenis, in romantischen stijl beschreven, en tevens eene opgave zijner werken, ten getale van 129 stuks, zoowel originelen als kopijen, uit zijne prenten, uit Van Mander en uit andere Schrijvers geput, te lezen staat. - Reeds in het midden der XVI. eeuw verscheen een Werk met 100 platen, uit de Gewijde Geschiedenis, door hem, bij Hieronimus Cock, te Antwerpen, uitgegeven. - Vervolgens zag het licht: Les Victoires de Charles V., gravées par maarten heemskerk, et recueilliez par le Sr. Frossart, 1691. fo. - De grootste bekende verzameling zijner prenten, ten getale van 648 stuks, bezat de Burgemeester S. van Huls, te 's Hage. Dit overtreft verre het getal van 580, door Le Comte, opgegeven. - Zie de Noot in Van Mander, I. dl., blz. 254. - Ik bezit eene fraaije teekening, in fo., met de pen, blijkbaar voor eene gravure bestemd, - doch welke ik nimmer heb gezien - waaruit men kan afleiden, met welk eene zorg hij zijn werk behandelde, beteekend martinus heemskerk inventor 1560. Die zinnebeeldige historische voorstelling is mij tot heden nog een raadsel. - Onder de portretten, door hem geschilderd, mag wel genoemd worden dat van Cornelis Musius, w. swanenburg sculp., 1611, waarvan ik mede een uitmuntend exemplaar bezit. - Eindelijk, meldt Immerzeel, dat hij enkele etsen vervaardigd, en ook in hout gesneden heeft. Bij Nagler vindt men 19 en bij Le Blanc 36 stuks van zulke prenten beschreven. - Zijn portret is door s. frisius sculp., in 4o. h. hondius exc.; - en als Buste, aan een Monument, p. galle sc. fo. oblong, zijnde het titelblad voor het Werk: Inventiones Heemskerkianae ex utroque Testamento. - Een idem, door hem-zelven, met zwart krijt geteekend, was onder Nr. 1853 van den Catalogus, Teekeningen, van Van der Marck, te Leyden, 1773, voorhanden.
| |
[Heemstede, (Dirck van)]
HEEMSTEDE, (Dirck van) ‘geboren in het dorp diens naems, gelegen in de nabyheid van Haerlem, was student in de regten, toen hy, in 1505, in het klooster der Karthuizers van Leuven, het habyt van St. Bruno aannam. De man, die naer de getuigenis zijner kloosterbroeders, een behendig schilder en schrijver was, werd, na beurtelings de ambten van vikaris en leermeester der noviten waargenomen te hebben, tot vierden prior van zijn gemeente verkoren. Hy ontsliep te Leuven, den 3. April, 1542, - Ten jare 1529, werd zyn broeder, jan simons van heemstede, meester in de kunsten, in hetzelfde klooster. Deze werd later tot procurator verheven.’ Zie Nederlandsche Kunstenaars, vermeld in de onuitgegeven Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, † 1585, door Edward van Even.
| |
[Heemstede, (Jonkhr. Mr. Isaac Lambertus Cremer van den Berch van)]
HEEMSTEDE, (Jonkhr. Mr. Isaac Lambertus Cremer van den Berch van) Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, en lid der Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, te Leyden, werd, den 6. Januarij, 1811, te Z. - Bommel, geboren. Tijdens hij in de regten aan de Leydsche Hoogeschool studeerde, beoefende hij, voor uitspanning, de teeken-, schilder- en etskunst, en zet dit nog onafgebroken voort. - Bij hem is eene kleine, maar belangrijke verzameling schilderijen, van echte, smaak-veredelende kunst, voorhanden, waarin werken van a. van dyck, g. dou,
| |
| |
jan steen, j. wynands en andere beroemde meesters worden aangetroffen. - Tevens is het noodig, zijne geëtste prenten hier op te geven, teneinde den waren vervaardiger te doen kennen, dewijl vreemde schrijvers, alleen door de beteekening, met zijne initialen, naar den naam hebben moeten gissen. Ik heb eenige dier prenten, reeds op blz. 75 en 81 van dit Werk vermeld, doch ben door verder onderzoek, en vooral door de beleefde toezending, op mijn verzoek, door gemelden Jhr. - zelven, van een exemplaar der voorhanden zijnde etsen, in staat gesteld, een en ander vollediger te beschrijven. Zij zijn de volgende: Christus aan het kruis, waar nevens Maria en Johannes, naar de schilderij van joan scorel, in het Museum-Boymans, te Rotterdam. Het eigenaardig karakter dezer kunst is goed; alleen in omtrek geëtst. Niet beteekend. H. 267, br. 226 str. Ned. - Een gedeelte van een slagveid, bij nacht; een ontkleed lijk ligt met de beenen over een stuk geschut, waarbij een aardsche genius over het menschlijk lot zij te treuren, terwijl een daarbij staande hemelsche genius dit met gelatenheid aanschouwt. In het verschiet ontwaart men den toren der L.V. kerk, te Antwerpen. Het denkbeeld, zoowel als het nachtlijk waas, bij een rembrandt's effect, is dichterlijk uitgedrukt, en doet den maker eer aan. Beteekend j.l.c.v.d.b. Van boven half-rond. H. 335, br. 224 str. met de marge alleen van onder. Le Blanc heeft deze prent betiteld Een Tafereel uit het beleg van Antwerpen, onder den Generaal Chassé. - Eene etsproef, flink en goed op effect bewerkt, naar de bekende ets van rembrandt, De Emausgangers, die ook in Houbraken voorkomt, doch anders om. Niet beteekend. H. 158, br. 132 str., zonder de marge. - Een Binnenhuis, waarin eene vrouw aan tafel zit, bezig zijnde, om met de dienstmaagd, die er bij staat, te rekenen wegens de visch, welke zij van de markt heeft meêgebragt. De rekening schijnt niet uittekomen, want een jongen, die er mede bij staat, staart haar verwonderd aan. Etsdruk in omtrek, naar a. de lelie. Beteekend v.d.b. aan een gehecht. H. 234, br. 164 str., zonder de marge. - Portret van g. dou, fiks en stout geëtst. Beteekend g. dou. v.d.b.f., eerste staat. Op den laatsten of 7. staat leest men: g. dou pinx., j.l.c.v.d.b.v.h. Voltooid door j.l. cornet - Zie aldaar. - 1851, met dit onderschrift: Naar het origineel van dezelfde grootte, toebehoorende aan J.L.C. van den Berch van Heemstede, te Leyden. H. 182, br. 130 str., met de marge.
| |
[Heenck (Jabes)]
HEENCK (Jabes) is bij Immerzeel, alleen als schilder, vermeld. - Ik moet er bijvoegen dat hij, op zeer verdienstlijke wijze, de etsnaald gevoerd, en een aantal fraaije prenten vervaardigd heeft, waarvan wel het eenigste volledig exemplaar voorkomt in de verzameling van Mr. J. van Buren, Bailliuw van Noordwykerhout enz., verkocht te 's Hage, 1808, onder Nr. 3, blz. 234 van den Catalogus: ‘Het compleete werk van jabes heenck, etsdrukken, onafgemaakte proefdrukken, overdrukken, veele op O.I. papier, alle door dezen Kunstenaar bij zijn leven, en door de weduwe na zijn overlijden aan mij bezorgd, dus is dit werk in zijn soort ongemeen raar, bestaande in 74 stuks, alle zeer proper op groot oliphants-papier opgezet.’ - Nagler vermeldt geene zijner prenten; Heller (L.) zegt, dat zijn geheele werk uit 8 bladen bestaat, en Le Blanc heeft dit nageschreven. Bij Weigel vindt men 53 stuks, met al de varianten, onder Nr. 15782 van zijn Kunstläger-Catalog, als zijn volledig werk opgegeven, waarin ook zijn portret is begrepen. Tevens komen daaronder eenige bladen voor, die in de manier van prentteekeningen zijn vervaardigd. - Hij dreef ook kunsthandel, en was, volgens ingewonnen berigt, van Friesche afkomst. - Zie Van Eynden en Van der Willigen, Bijlage, of IV. deel.
| |
[Heer. (J. Jonck) Zie bij mij op Jonck Heer. (J.)]
HEER. (J. Jonck) Zie bij mij op JONCK HEER. (J.)
| |
| |
| |
[Heer. (G. de) Zie op Heer. (Willem of Guilliam de)]
HEER. (G. de) Zie op HEER. (Willem of Guilliam de)
| |
[Heer. (H. de)]
HEER. (H. de) In de kunstnalatenschap van Gerard Hoet, den Jonge, verkocht te 's Hage, 1760, waren, onder Nr. 223, Twee vrolijke boerengezelschapjes, fraai met waterverw, door h. de heer; zijnde het eenigste, dat mij, tot heden, is voorgekomen. - Welligt zal het eene M en geen H moeten zijn, en zou alzoo werk van margaretha de heer kunnen wezen.
| |
[Heer (Margareta de)]
HEER (Margareta de) wordt wel bij Immerzeel als teekenaresse van Vogelen en Insecten vermeld, doch zonder eenige aanduiding van haren bloeitijd op te geven. - Ik bezit twee groote teekeningen op perkament, voorstellende Tafels met eenige bloemen, vlinders en torren er op, door haar beteekend margareta de heer fecit, 1651. - Zij kan wel de vrouw, of eene zuster van willem de heer zijn geweest. - Tot welke misvattingen het kan leiden, wanneer geene tijdsbepaling is aangegeven, ziet men bij Van Eynden en Van der Willigen, en ook bij Nagler bevestigd, die zeggen, dat zij vermoedelijk eene dochter van lucas de heere was. Hoewel de naam niet overeenkomt, zou zij wel eene kleindochter van lucas, die in 1584 overleed, kunnen geweest zijn; want er bestaat veel grond, dat het geslacht van lucas uit Vlaanderen geweken is. Zie op HEERE. (Lucas de) - Later werd mijn vermoeden bewaarheid, door eene mededeeling van Jhr. Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, te Leeuwarden, die mij uit een HS. van den archivaris W. Eekhoff, aldaar, berigtte, dat, volgens de nasporing van Dr. Halbertsma, in zijne voortreflijke Hulde aan den Frieschen dichter Gijsbert Japix, II. 354, zij vermoedelijk de kleindochter van Bartholomeus de Heer is geweest, die, in 1609, te Bolsward, met attestatie overkwam, en wiens zoon getrouwd was met eene zuster van Gijsberts moeder; onze dichter hield briefwisling met dezen oom, den vader van onze schilderes, en was gewoon, jaarlijks met zijne kinderen de paasch- en pinksterdagen bij oom en tante De Heer, te Leeuwarden, door te brengen. Verder zegt hij, uit familiepapieren, die in den boedel van een der erfgenamen voorhanden waren, nog gevonden te hebben, dat zij drie broeders heeft gehad, waarvan willem en simon ook de kunst beoefenden, terwijl de derde broeder, Michiel de Heer, er in 1672 wijnkooper was, en in 1680 is overleden. Eene zuster van onze margareta, heette Geertruydt, en huwde, te Amsterdam, met Meynert Barends Wilthuysen. Alzoo zou onze kunstenares eene nicht van Gijsbert Japix geweest zijn. Ten slotte meldt genoemde Jonkh. nog, dat op de verkooping van boeken en schilderijen van Mr. P. Wierdsma, in Junij, 1813, te Leeuwarden, gehouden, onder Nr. 31-41 van den Catalogus, negen stuks schilderwerken van margareta de heer voorkomen, meestal Landschappen met gevogelte, waaronder er twee met waterverf worden opgegeven, zoodat de overige met olieverf zouden zijn geschilderd; voorts waren onder dit getal drie historiële onderwerpen, als: Andromeda aan de rots geklonken; - Diana, door een Sater bespied - en Eene waarzegster, die het lot van een kind voorspelt. - Hare werken zijn, waarschijnlijk, bij erfenis in genoemden boedel gekomen. - Op hare afbeelding heeft Gijsbert Japix een dichtstuk gemaakt, te vinden in Klioos Kraam. - Zie Aanhangsel op Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederl. Dichters.
| |
[Heer, (Simon de)]
HEER, (Simon de) broeder van margareta de heer. - Zie aldaar. - Van zijne kunstwerken is mij niets bekend.
| |
[Heer, (Willem of Guilliam de)]
HEER, (Willem of Guilliam de) een teekenaar en graveur, van wien geene verdere levensbijzonderheden schijnen bekend te zijn. - Ik heb hem als een broeder van margareta de heer vermeld gevonden. - Zie aldaar. - Verder is mij van hem eene Teekening op perkament voorgekomen, voorstellende Een Dorpsfeest, op de kunstverkooping van D.J. de Superville, te Middelburg,
| |
| |
in 1847, gehouden; en in den Catalogus van Prenten van Van Hulthem, Nr. 1693, vind ik eene kapitale prent, door hem vervaardigd, zijnde de afbeelding van Een Vlaamsch Feest. Aan den voet van een mast, die met kroonen is behangen, staan drinkende en dansende personen, die zich vermaken op het geluid van een doedelzak. - In den Catalogus eener uitmuntende prentverkooping, gehouden te Leipzig, den 23. September, 1850, staat, onder Nr. 1628, de volgende hoogst zeldzame prent vermeld: Een binnenhuis met acht vrolijke boeren en boerinnen, in de manier van isack ostade, van wien misschien onze kunstenaar een leerling was. peter potter, inv. g. de heer sculp. Clem. de Jonghe excudit, in 4o.; - en op de verkooping der kunstnalatenschap van Goll van Franckensteyn, gehouden te Amsterdam, 1833, vind ik nog, onder Nr. 34, bl. 56 van den Catalogus, Vier dansende personen in een landschap; zeer uitvoerig met de pen, door g. de heer. - Ik bezit eene groote, met de pen geteekende voorstelling op perkament, die wel tot pendant kan gediend hebben bij het bovengemelde Vlaamsche Feest, waarvan ik een exemplaar heb voor mij liggen, welke voorstelling blijkbaar voor eene gravure was bestemd. Zij is beteekend w. de heer, zoodat met W.(illem) en G.(uilliam), ontwijfelbaar, dezelfde persoon bedoeld wordt. - Later zie ik dit volkomen bevestigd uit het Vervolg van den Catalogus van het Konstkabinet van Papiere Snijkonst door wyle Mejufvrouw johanna koerten, Huisvrouw van wyle den Heer Adriaen Blok enz., onder Nr. 4, ‘Twee teekeningen in lysten met Vogels en Bloemen met kleuren, in miniatuur, geteekend door willem de heer.’ - Eindelijk, heeft de Heer A.J. Bruinsma, te Leeuwarden, mij nog medegedeeld, dat er in het Kabinet van Oudheden enz., aldaar, Eene Teekening met Vlinders, met het jaartal 1664, van hem wordt bewaard.
| |
[Heere (Jan de)]
HEERE (Jan de) staat bij Immerzeel vermeld; hij wordt ook jan d'heere, en in oorspronklijke stukken somtijds jean min heere of hans mynsheere genoemd, en heeft zijn naam ook wel zoo geteekend. - Zie Messager etc.; Gand, 1833; T.I., p. 15, alwaar tevens gezegd wordt, dat hij Architect van de abdij van St. Jan en van St. Bavo te Gent geweest is. - Van Mander meldt, dat hij een der voortreflijkste beeldhouwers van zijn tijd in de Nederlanden was. - Vasari noemt hem jean minescheren, de Gand, en deze benaming is door zijne commentateurs, in de Fransche uitgave, Paris, 1842, 10 deelen in 8o., (die voorgeven, zooveel namen en zaken te hebben verbeterd) aldus gebleven. - De bij Immerzeel afzonderlijk vermelde jan mynsheere, welken hij alleen als schilder opgeeft, en die het portret van Keizer Karel V. heeft gemaakt, voorts naar Toledo, in Spanje, werd geroepen, om in de hoofdkerk aldaar de beelden der 12 Apostelen te schilderen, en in 1569 overleden zou zijn, moet, naar mijn inzien, voor onzen heeldhouwer, en al het genoemde voor beeldhouwwerk gehouden worden. - Immerzeel heeft de verschillende naamspellingen van dien kunstenaar niet gekend, en zijn artikel komt dus te vervallen.
| |
[Heere, (Lucas de)]
HEERE, (Lucas de) ook wel genaamd min heere of mynsheere, en in het Latijn lucas derus, zoon van jan de heere, zoo als Van Vaernewyck, in zijne Historie van Belgis, bl. 120, duidelijk opgeeft, is als onbeduidend en zeer kort bij Immerzeel vermeld. - Ik moet er daarom bijvoegen, dat hij langen tijd in Engeland geweest is, en onder de regering van koningin Elisabeth vele voortreflijke werken heeft vervaardigd, onder anderen, in 1570, voor den Admiraal Edward, graaf van Lincoln, eene galerij met de afbeeldingen der kleederdragten van de verschillende Europesche volkeren, behalve die der Engelschen, welke hij naakt voorstelde, met allerlei bij hen liggende laken- en zijden stoffen, voorts eene kleêrmakersschaar en een stuk krijt. Toen de Admiraal dit stuk zag, vroeg hij, wat lucas
| |
| |
er mede bedoelde? Deze antwoordde: ‘Een Engelschman: vermids hy, aangemerkt de Engelsche natie dagelyks van kleedingswyze veranderde, niet wist, wat gedaante of maaksel van kleeding hy hem geven zoude’ enz. Dit werd door den Admiraal ter kennis van de Koningin gebragt, die zeide: ‘Is die ongestadigheid niet eene zoo groote dwaasheid van de natie, dat zy wel verdient dus door de vreemdelingen bespot te worden?’ Deze geestige vond, tot gisping van een dwaas volksgebruik gebezigd, was reeds vroeger gedaan, en sommigen willen, dat de heere het volgende Werk, dat tot de zeldzaamheden behoort, tot rigtsnoer genomen en daaruit zijne satire ontleend heeft: The fyrst boke of the introduction of knowledge, the which doth teach a man to speake parte of all maner of countreys etc. Made by Andrews Borde, 1542, waarin eene houtsnede voorkomt, waarop een naakte man is afgebeeld, die kenlijk koning Hendrik VIII, met een stuk stof en eene schaar, voorstelt, en waaronder dit vers te lezen staat: ‘I am an Englishman and naked I stand here, - Musyng in my mynde what rayment I shal were; - For now I will were thys, and now I will were that, - Now I will were, I cannot tel what.’ enz. - Zie Fiorillo, Gesch. der Mahler. in Grossbr., 233. - Zijn merkwaardigste stuk berust te Kensington, verbeeldende Koningin Elisabeth, rijk gekleed, met kroon, scepter en rijksappel, met twee hofdames uit het paleis komende. Juno, Venus en Minerva schijnen haar voor te zweven; Juno reikt der koningin haren scepter, Venus hare rozen over. Cupido verlaat boog en pijlen, en vereenigt zich met zijne moeder. Op de oude lijst zijn de volgende regelen bewaard gebleven, waarschijnlijk, door hem-zelven vervaardigd, dewijl hij ook dichter was: Juno potens sceptris et mentis acumine Pallas, - Et roseo Veneris fulget in ore decor; - Adfuit Elisabeth, Juno perculsa refugit, - Opstupuit Pallas, erubuitque Venus. - Bryan-Stanley heeft opgemerkt, dat hij ook vóór de regering van Elisabeth Engeland bezocht heeft, dewijl er een schoon en uitvoerig portret van hare zuster, Maria, bestaat, door hem geschilderd, en in bezit van den Rev. Heneage Finch. - de heere was ook letterkundige, die het anagram van zijn naam, schade leere u, tot spreuk voerde. - Ik laat hier eenige zijner Werken, die hoogst zeldzaam en weinig bekend zijn, volgen, als: De Boomgaard der Poesye, alleen bij Van Mander vermeld, die tevens zegt, dat hij alle mogelijke moeite heeft aangewend, om Het Leven der Schilders, in dichtmaat door hem begonnen, magtig te worden; doch dat hem niet gelukt, maar verloren geraakt is, en voor de kunstgeschiedenis een waar verlies mag heeten. Later, in 1824, geraakte dit HS. in handen van den Heer P. de Goesin, bij het vervaardigen van den Catalogus der boeken van Mr. L. de Potter-Kervyn. Het kwam echter niet in de veiling, en moet thans nog by de erfgenamen van genoemden Kervyn berusten. Zie Levensschets van lucas d'heere, door Philips Blommaert; Gent, 1853, in 8o. bl. 38, waarin belangrijke bijdragen, bepaaldelijk den letterkundigen arbeid van onzen de heere betreffende, worden medegedeeld, welke Levensschets ik voor onderscheiden zaken in dit artikel heb geraadpleegd. Verder is er een Facsimilé zijner handteekening, alsmede de afbeelding eener schilderij, voorstellende De Koningin van Scheba voor Salomo, aan toegevoegd, waarbij wordt opgemerkt dat dit stuk ter eere van Philips II, koning van Spanje, tijdens zijn verblijf te Gent, moet zijn gemaakt, want Salomo stelt het portret van Philips voor, gelijk het Latijnsche opschrift, in gouden letters, op de lijst aanduidt. De schilderij is beteekend lucas derus inv. et fec. 1552. Dit stuk is dus door hem op 18 jarigen leeftijd geschilderd, en het eenig bekende der overgebleven schilderijen, thans nog van hem in de kerk van St. Bavo, te Gent, aanwezig. - Behalve het genoemde Rijmwerk, heeft er nog een ander bestaan, of bestaat mogelijk nog: zie
| |
| |
daarover bij mij op MANDER, (Karel van) den Oude. - Bij gelegenheid der inkomst van prins Willem van Oranje te Gent, in 1577, gaf hij in 't licht eene Beschryvinghe van hetghene dat vertoocht wierdt tot inkomste van d'Exellentie den Prins van Orangnien, binnen de stede van Gendt, den XXIX. Decembris, 1577. Gend, by de Weduwe van Pieter de Clerck, in de Witte Duyve, 1578, in 4o. In de Boekerij der Gentsche Hoogeschool is een exemplaar van dit hoogst zeldzaam Werk aanwezig, alsmede in die van Brussel, afkomstig uit de Bibliotheek van Van Hulthem. Verder nog L'entreé magnifique de Monseigneur François etc., duc d'Anjou, d'Alençon etc., Gand, 1582, dat gezegd wordt, door hem geschreven te zijn. Zie Blommaert, bl. 16, terwijl men tevens op bl. 12 vermeld vindt, dat, zoo als sommigen beweren, de teekeningen der genoemde Entreé magnifique, in 1821, te Parijs, openbaar te koop werden geveild. Waar zouden nu die kunstrelikwiën beland zijn? - Bij wijlen den Bibliothekaris van Leuven, J.F. van de Velde, was, onder Nr. 5754: Tractaet ofte handelinge van de Kercke. Uit het Fransch vertaeld, door l. d'heere. Thantwerpen, 1580, in 8o., dat mede onder de zeldzaamheden geteld wordt. Hiervan heb ik een druk, T'Amsterdam, by Lodewyck Spillebout enz. 1652, in 12o., met gegraveerden titel door magdalena roghmans. - Zie aldaar. - Tot eene proeve zijner poëzij, verwijs ik den lezer naar den Lierzang, vervaardigd op het beroemde Gentsche altaarstuk, door de gebroeders hubert en jan van eyck. - Zie op dat artikel bij mij. - Reeds vroeg heeft de heere, die op een hoog standpunt van beschaving stond, met zoovele anderen, de vrijheidszucht gehuldigd, en zich later openlijk bij hen, die deze vrijheid ook in het godsdienstige verlangden te genieten, aangesloten. - Ik vind op bl. 209 van de Tweehonderdjarige gedachtenis van het eerste Synode der Nederlandsche kerken, door Andries Gravezande; Middelburg, 1769, en bij meergemelden Blommaert, op bl. 21 vermeld: ‘den 14. July 1577 (wanneer te Middelburg voor de 19. maal het Avondmaal opentlyk werd gehouden) genoot hy ook hetzelve, staende op de lyst der Ledematen, als op dien tyd aengekomen, Nr. 76: Mr. lucas dheere, schilder, met zyn wyf; doch als ook wederom vertrokken van deze gemeente naer elders; en na zyn overlyden, kwam zyne weduwe, Leonora Carboniers, herwaerts terug by 't 67. Avondmael, in October 1584;’ terwijl, eindelijk, bij Blommaert, bl. 23, nog gelezen wordt, dat weinige dagen na den dood van de heere, die vóór de overgave der stad Gent aan den hertog van Parma (17 September, 1584) plaats had, men hem nog op de lijst der personen vindt, die tot het opbrengen der bepaalde som van 600,000 pd. tournois getaxeerd werden; zijn te betalen aandeel in deze somme werd zeer hoog gesteld. Wij zien in de stadsrekeningen van het jaar 1585: ‘lucas dheere, greffier van de rekeningcamere, pensionnaris van den prince van Oraingnen en Saint-Aldegonde, getaxeert op 1050 pd. tourn.’
| |
[Heeremansz. (Frans)]
HEEREMANSZ. (Frans) Deze zeer bekwame kunstenaar, van wiens werken voor de beste worden gehouden die, welke hij omstreeks 1670 vervaardigde, is, waarschijnlijk, één der twee broeders herrmann, die door Fiorillo worden opgegeven, als zich in de school van Maratti, gelijktijdig met willem van ingen, van Utrecht, en anderen, te hebben gevormd. - Zijne werken komen zelden voor; doch in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, vind ik, onder anderen, Een Kraambedje, en een wederga, die toen (1712) de som van ƒ100. hebben opgebragt; - in 1729, Een Landschap, ƒ18-50; - in 1739, Twee Binnenhuizen, ƒ40. - welke prijzen voor zeer aanzienlijk moeten worden gehouden, wanneer men in aanmerking neemt, dat in dien tijd de beste kunststukken met moeite tot zulke prijzen werden opgevoerd. - Zijne keuze van schilderen heeft zich nog al afgewisseld, want in den Catalogus van A.C. Putman, Amsterdam, 1803, staan, onder Nr. 35, de
| |
| |
volgende onderwerpen vermeld: Twee stuks strandgezigten by Scheveningen, rijk gestoffeerd met eene menigte wandelaars en visschers, die hunne visch uitventen; verder eenige pinken, wagens en zeegezigten, met schepen in 't verschiet, natuurlijk verbeeld door f. heeremans. h. 12, br. 13½ dm.
| |
[Heeremans (J.)]
HEEREMANS (J.) zou de broeder van den voorgaanden frans kunnen zijn. - Ik vind in den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, onder Nr. 367, Een strandgezigt, rijk gestoffeerd met visschers, en Een dorpsgezigt, natuurlijk en uitvoerig met Oost-Ind. inkt behandeld, door j. heeremans.
| |
[Heerschop, of Heerschap (Hendrik)]
HEERSCHOP, of HEERSCHAP (Hendrik) wordt, ter loops, bij Immerzeel, als een Haarlemsch schilder, zonder eenige vermelding zijner werken, opgegeven; ook vindt men bij genoemden Auteur niet, dat hij een bekwaam plaatetser is geweest, noch dat hij voor een discipel van rembrandt doorgaat. - Op eene Kunstverkooping, te 's Hage, in 1752 gehouden, was, onder Nr. 63 van den Catalogus, Eene kraamvrouw, met eenige vrouwtjes by haar, door heerschap, en werd met ƒ10-50 betaald. Op diezelfde verkooping heeft een Stukje met boertjes door a. van ostade denzelfden prijs opgebragt. - Op eene idem, te Rotterdam, 1756, Nr. 52 van den Catalogus: Een ziek vrouwtje, flaauw liggende, met veel bywerk, weergaloos uitgedrukt en uitvoerig geschilderd door heerschap, ƒ31. - terwijl voor een Kaarslicht met beelden, door j. verkolje, gelijke som is betaald. Uit deze opgave kan de toenmalige kunstwaarde zijner schilderwerken eenigzins beoordeeld worden. - De volgende platen zijn door hem geëtst, als: Een heremiet onder een boom zittende, 1652. - Venus, slapende onder een groep tentboomen, waar nevens een Amor; 1652. - Bryan-Stanley zegt, dat zijn portret, in 1649 vervaardigd, het eenigste en zekerste middel is, om zijnen ouderdom te kennen, als zijnde hij in genoemd jaar, op 22 jarigen ouderdom, afgebeeld; hij was dus in 1627 geboren. - Te Cassel vindt men een zijner werken, voorstellende Een soldaat, die met een meisje kaart speelt. - Jonkh. Mr S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, te Leeuwarden, bezit in zijne Verzameling eene schilderij van dezen meester, die tot de zeldzaamheden behoort, zijnde Het inwendige eener arbeiders-woning, alwaar de vader brood snijdt en de moeder het kind de borst geeft; een meisje eet pap en een jongen een stuk brood. Bij de moeder staat eene houten wieg, en op den voorgrond liggen eenige stukken van gebroken potten, keukengereedschap enz.
| |
[Heerstal. (Gerrit van)]
HEERSTAL. (Gerrit van) Deze Haarlemsche beeldhouwer is reeds door Immerzeel, als vervaardiger van het standbeeld voor l.j. coster, - geplaatst in den Hortus Medicus, te Haarlem, 1722, - vermeld. Dit beeld werd in 1801 naar de Markt aldaar overgebragt. - Ik voeg hierbij, dat het in 1856 voor een nieuw moest wijken, en sedert zijne eerste standplaats weder heeft ingenomen. - Zie op COSTER. (Laurens Janszoon) - Van Eynden en Van der Willigen berigten, dat heerstal in het begin van de tweede helft der XVIII. eeuw is overleden; tevens vermelden zij, dat hij voor dat beeld, voetstuk, basreliefs enz., behalve den steen, ƒ550. heeft genoten, en dat de teekening door romein de hooghe is vervaardigd. - Verder leest men nog bij genoemde Auteurs, dat hij in den harden winter van 1740, achter zijn huis, fraaije beelden van sneeuw maakte, die, met water begoten en hard bevrozen zijnde, uit keurig wit marmer schenen gehouwen te wezen. Onder deze beelden bevond zich een Centaurus, die aanleiding gaf tot eene Aankondiging door de straatroepsters van Amsterdam en elders, die verhaalden, dat er te Haarlem een uit de lucht gevallen monster te zien was, zijnde half mensch en half paard. Honderden van rondom kwamen daarnaar kijken.
| |
| |
| |
[Hees (P.C.)]
HEES (P.C.) wordt, volgens Nagler, zonder eenig verder narigt, door Fussli als een Hollandsch graveur opgegeven, die boeren en boerinnen, naar p(ieter?) potter heeft gegraveerd.
| |
[Hefele (....)]
HEFELE (....) was een schilder, die, als soldaat, met het leger van koning Willem III., naar Engeland overstak, waar hij later als kunstenaar zijn bestaan vond. - Hij schilderde landschappen, bloemen, insecten enz., alles zeer schoon in waterverf; doch hij bezat geen kennis, om van de verdeeling van licht en bruin een gepast gebruik te maken. - Hij is in 1710 overleden. - Zie Nagler. - Schoon zijn vaderland niet wordt vermeld, zoo geeft zijne overtogt uit Holland mij toch wel eenig regt, om hem hier te gedenken.
| |
[Heideloff. (H.)]
HEIDELOFF. (H.) Een portretje van Hillegond Wenssen, Echtgenoote van Mr. Rombout Hogerbeets, door p. velyn gegraveerd, naar de teekening van h. heideloff, is het eenigste, wat mij, tot nog toe, van dezen teekenaar is bekend geworden. Die teekening was vervaardigd naar de originele schilderij, bij Mr. J. Scheltema voorhanden. - Hij is, waarschijnlijk, verwant aan een der Duitsche schilders van dezen naam, die zich in het begin dezer eeuw in ons land hebben neêrgezet.
| |
[Heiden. (Hendrik van der)]
HEIDEN. (Hendrik van der) Ik vind bij den Heer Edward van Even, Nederlandsche kunstenaars, vermeld in de onuitgegevene Geschiedenis van Leuven, van J. Molanus, † 1585, het volgende aangeteekend: ‘Molanus is de eenigste schryver, die ons den naem van hendrik van der heiden (hendrick van der heyden?) vermeldt. Hy leert ons, dat deze schilder de autaerdeuren der kapel van St. Anna, in St. Pieter, vervaerdigde, en dat er in de XVI. eeuw vele gewrochten zyner hand in byzondere huizen onzer stad aenwezig waren. van der heiden had de dochter van jan gossart, meer gekend onder den naem van jean de mabeuge, zyne geboorteplaets, tot huisvrouw. Hy had zyn schoonvader naer Middelburg gevolgd, en heeft welligt in Zeeland zynen levensloop geeindigd. Wy vestigen de aendacht der geleerden van Middelburg op dezen kunstenaar, die vast in hunne Archiven moet vermeld wezen. Welligt was hy een bloedverwant van jan van der heiden, eenen boekverlichter of illuminator librorum, waervan wy in de Rekeningen der stad van 1500 lezen: “Betaelt Meesteren jan van der heyden, illumineerder van dat hy gericht ende verlicht heeft den lesten staet, die over een gelympt was ende zeer gebrouwelt ende geschent, 6 stuyvers.” fo. 74 verso.’
| |
[Heil. (Leo van)]
HEIL. (Leo van) Bij het prentje, een Dansend Boerengezelschap, door hem geëtst, en bij Immerzeel vermeld, voeg ik nog, dat dit naar eene teekening van rubens vervaardigd, en zeer zeldzaam is. - Hij werd te Brussel, in 1605, geboren. - Zijn portret, alsmede dat van zijn ouderen broeder, daniel, en dat van zijn jongeren broeder, jan baptiste van heil, alle door den laatstgenoemden geschilderd, en door fred. bouttats gegraveerd, kan men vinden in De Bie, Gulden Cabinet, die tevens meldt, dat zij alle drie, toen hij zijn Werk uitgaf (1661), nog in leven waren.
| |
[Heilmann (Johan Gaspar)]
HEILMANN (Johan Gaspar) moet of een Zwitser, of een Nederlander geweest zijn. Ik zou, volgens Fiorillo, die hem, ter loops, onder eenige Zwitsers opgeeft, tot het eerste gevoelen kunnen besluiten. Hoe dit zij, hij heeft zich zeker in de Nederlanden opgehouden, want ik bezit van hem een fraai geteekend Academiebeeld, dat, naar mijn inzien, hier te lande is vervaardigd, en zelfs den aard onzer kunst van die dagen te kennen geeft. - Ook heeft hij als portretschilder in hooge achting gestaan, dewijl er eene fraaije prent in fo., door j. houbraken gegraveerd, voorstellende het Portret van Lodewijk XV., koning van Frankrijk, door hem geschilderd, uitgaat. - Zijn portret, in medaljon, is door j.r. shellenberg sculp.
| |
| |
| |
[Hein (Christianus Hendricus)]
HEIN (Christianus Hendricus) is bij Immerzeel slechts in den bloei zijner studiën vermeld. - Ik moet daarbij voegen, dat hij, in 1840, onder de leiding kwam van den bekwamen Landschap- en Beestenschilder j. de ryk, te Hilversum, wiens onderrigt hij bijna drie jaren genoten heeft. Daarna heeft hij zich, door kunstreizen in Drenthe, Gelderland, Bentheim en Kleeff, verder voor zijn vak bekwaam gemaakt. - Zijne schilderijen dragen dan ook de blijken, dat deze natuurtooneelen hem bijzonder hebben bevallen, en den kunstminnaars niet onwelkom zijn geweest, zooals de verzameling van de Heeren Dankerts, Fodor, Meyes, Kooy, Roelofs enz. te Amsterdam, die van den Graaf van Rechteren, te Zwolle, en van Van Voorst, te Haarlem, getuigen. - Na nog een paar jaren, tot verdere ontwikkeling, te Haarlem gewoond te hebben, heeft hij zich, in 1858, te Kampen gevestigd.
| |
[Hein, (Henrik Jan)]
HEIN, (Henrik Jan) en niet hendrik, zooals bij Immerzeel gemeld wordt. - Hij heeft dezelfde loopbaan in de kunst gevolgd, als door genoemden Auteur van zijnen ouderen broeder christ. hend. is beschreven. - Ik kan hierop doen volgen, dat hij, in 1840, onder de leiding kwam van den Heer j. esman, te Hilversum, en diens onderrigt bijna drie jaren genoot; terwijl de vriendelijke raadgevingen van den verdienstelijken j. de ryk, aldaar, niet weinig tot zijne verdere ontwikkeling hebben bijgedragen. - Na in gezelschap van zijn broeder de in het vorige artikel beschreven kunstreis te hebben medegemaakt, verbleef hij twee jaren te Haarlem, teneinde zich in zijn vak van bloemen, vruchten en wild te schilderen, verder te bekwamen, waartoe de teregtwijzingen van, en den vriendschaplijken omgang met wijlen den beroemden Bloemschilder hendrik reekers, zeer bevorderlijk waren. - Zijne verdienstelijke tafereelen zijn niet alleen bij bijzondere kunstliefhebbers, maar ook bij de Heeren verzamelaars Martini en Gersema, te 's Hage, Meyes en Kooy, te Amsterdam, Van Voorst, te Haarlem, enz. te vinden.
| |
[Heindric (....)]
HEINDRIC (....) was een bekwaam kunstenaar, die, in de tweede helft der XV. eeuw, te Audenaerde, bloeide. - Hij heeft, met vele anderen, medegewerkt aan de versiering van het toen ter tijd nieuw gebouwde Raadhuis aldaar, en voor de Schepenzaal eene schilderij, voorstellende het Laatste Oordeel, vervaardigd, die in de Stadsrekeningen, op het jaar 1479, aldus staat beschreven: ‘Item, betaelt heindric, den schildere, van dat hy de poirtratuer van den selven Jugement gemaect heeft, boven XIJ lib. par., die een persoon ghegheven heeft, IX lib. XIJ Sch.’ - Zie over de bron van het hier medegedeelde berigt, aan het slot van het Artikel DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Heindrick of Arrigo]
HEINDRICK of ARRIGO was een oud Vlaamsch kunstenaar, zegt Nagler, die in eene oorkonde, bij G. Della Valle's Beschreibung des Domes von Orvieto, S. 331, voorkomt. Hij verbond zich in 1561, om aldaar eene kapel te beschilderen, doch dit schijnt niet tot uitvoering gekomen te zijn. Hij heeft er echter een Altaarstuk gemaakt. - Het komt mij voor, dat die heindrick wel dezelfde persoon zal zijn, als nicola arrigo, - Zie bij mij aldaar. - dewijl deze nicolaes hendrikszoon heette. Tijd, plaats, manier van werken, en de onbekendheid zijner stukken in ons land, pleiten voor mijn vermoeden.
| |
[Heinsius (A.)]
HEINSIUS (A.) wordt door Pieter Terwesten, Ms., op het jaar 1767 vermeld, als ‘een portretschilder, die te 's Gravenhage woonde, en ook zeer fraaye en welgelijkende portretjes maakte met potlood, daar hy veel mede won, doch nimmer genoeg had, en vandaar met de noorderzon, zoo gezegd werd, naar Utrecht is vertrokken.’ - Ik bezit eene prent, voorstellende het Portret van den Schout bij Nacht Willem Krul, heer van Burghst enz., in fo. door hem del. en door r. muys gegraveerd, in 1784, dat, wat de gelijkenis betreft, goed kan zijn, doch het
| |
| |
geheel is zeer onbevallig geordonnanceerd, zonder bepaald licht en bruin, en tevens zeer middelmatig gegraveerd, hetgeen zijn werk welligt eerder zal hebben verminderd, dan verhoogd. Dit ging beter onder het burin van j. houbraken, door wien menig middelmatig teekenwerk op de hoogte der kunst werd gebragt.
| |
[Heland. (A.)]
HELAND. (A.) Op de Tentoonstelling, te 's Gravenhage, 1819, heb ik van dezen meester gezien: Het Portret van Z.M. Koning Willem I.; - Een Mans- en Vrouwe-portret; en Een idem van eene Vrouw van 104 jaren, geboren den 15. Ootober, 1715. Dit laatste portret was wel het best geschilderd. - Na dien tijd is mij niets meer van hem voorgekomen. - Zijn portret, met dat van a.l. zeelander, op één blad vervaardigd, komt voor in het Prentwerk van J.E. Marcus.
| |
[Helderenberg. (Gery) Zie op Helderberg, (Gery)]
HELDERENBERG. (Gery) Zie op HELDERBERG, (Gery) bij Immerzeel. - Felix Bogaerts noemt hem helderenberg. Wie van beiden den naam goed geschreven heeft, kan ik niet beslissen.
| |
[Helle. (Ferdinand) Zie bij mij op Ferdinand. (M.)]
HELLE. (Ferdinand) Zie bij mij op FERDINAND. (M.)
| |
[Helle. (Jehan de)]
HELLE. (Jehan de) In de Archiven te Rijssel, vindt men in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1430-1431, het volgende aangeteekend: ‘A jehan de helle, graveur de seaulx, demourant à Bruxelles, pour avoir gravé le seel de secret de MS. et y adjoustez les armes de Brabant. Où il a vacquié longue espace de temps XLVII fr. X S. - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom. I. Sec. part. p. 257, Paris, 1849, in 8o.
| |
[Hellemans (Petrus Joannes)]
HELLEMANS (Petrus Joannes) is reeds bij Immerzeel vermeld, en ik laat daarop volgen, dat deze verdienstlijke kunstenaar zijne studiën, tot aan zijn dood toe, die voorviel in België, den 13. Augustus, 1845, heeft voortgezet. - In de keurige kunstverzameling van den Heer Mr. De Martini, te Amsterdam, berust van hem een uitmuntend Boschgezigt. - Zijn portret is door j.j. eeckhout geteekend, en door g.p. van den burggraaff gelithographieerd.
| |
[Hellenbuyck (Olivier)]
HELLENBUYCK (Olivier) wordt, door Nagler, opgegeven als een kunstschilder, wiens levensberigten onbekend zijn. In het Register van het St. Lucasgild, te Antwerpen, komt hij op het jaar 1576 voor. Zoo ver mij bekend is, wordt hij bij geen Hollandsch Auteur genoemd. - Ook ik heb dien naam nimmer aangetroffen, en vraag of hij goed geschreven is?
| |
[Helm (Willem van der)]
HELM (Willem van der) was, in de tweede helft der XVII. eeuw, Bouwmeester der stad Leyden. - In 1667 werd door de regering dier stad besloten, om de oude vervallen Galgpoort, door eene nieuwe steenen, volgens de teekening van onzen Bouwmeester, te doen vervangen, welk werk in 1669 voleindigd was, en bij die gelegenheid den naam van Marschpoort ontving. Zie F. van Mieris, Beschr. der stad Leyden enz. Ibid. 1762, in fo. I., bl. 23.
| |
[Helmbreker, (Theodorus of Dirk)]
HELMBREKER, (Theodorus of Dirk) is reeds bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er nog bij, dat zijn portret, door hem-zelven met rood krijt geteekend, voorkomt in den Catalogus van Goll van Franckensteyn, Amst. 1833, bl. 102. Dit portret berustte vroeger in de verzameling van Ploos van Amstel. Zie blz. 10 van dien Catalogus. - Het is, waarschijnlijk, deze teekening, die door cornelis van noorde, in 1772, in gr. fo. zoo uitmuntend in prentteekening is overgebragt, doch hier schijnt zij meer in den trant van de schrijfpen geteekend te zijn. - Het hoofd is bijna regts ter zijde te zien, met gescheiden haar en afhangende lokken; de figuur even aangeschetst en alleen het hoofd op een witten grond meesterlijk en fiks bewerkt. Onder aan leest men: dirk helmbreker, uitmuntend schilder, geb. te Haarlem, 1624, overl. in Italiën 1694. se ipse del. c.v. noorde fecit 1772.
| |
| |
| |
[Helmont (Jacques van)]
HELMONT (Jacques van) is mij als een Belgisch kunstschilder voorgekomen, doch of hij, en de bij Immerzeel vermelde segers jacobus vas helmont één-en-dezelfde persoon is, durf ik niet beslissen, hoewel er veel waarschijnlijkheid voor bestaat. - Op eene gravure van houbraken, in 8o. voorstellende het portret van Adriaan van Borselen, Heer van Geldermalsen, staat duidelijk j. van helmont pinx. Ook vind ik hem als jacques van helmont opgegeven onder de kunstenaars, die voor de St. Gudule kerk, te Brussel, de Geschiedenis der Miraculeuse Hostie vervaardigd hebben, welke voorstellingen, door j. harrewyn gegraveerd, in prent uitgaan. - Zie (Cafmeyer) Histoire du St. Sacrement etc. Bruxelles, 1720, in 12o. - Het portret van j. van helmont komt voor bij Descamps.
| |
[Helmont. (Lucas Gassel van) Zie bij mij op Gassel. (Lucas van)]
HELMONT. (Lucas Gassel van) Zie bij mij op GASSEL. (Lucas van)
| |
[Helmont (Segers Jacobus van)]
HELMONT (Segers Jacobus van) is bij Immerzeel vermeld. - Zijn portret komt voor in Descamps. - Op het Museum te Gent wordt eene schilderij van hem gevonden, onder Nr. 70 van den Catalogus, voorstellende De stervende Christus.
| |
[Helsenaers. (....)]
HELSENAERS. (....) Onder de voornaamste glasschilders, die in het begin der XVI. eeuw, voor de St. Jacobs-kerk, te Gent, gearbeid hebben, wordt ook door M. van Vaernewyck, in zijne Hist. van Belgis enz., Antw., 1619, in fo., bl. CXX, deze helsenaers genoemd. Hij zegt aldaar ‘In de St. Jacobs-kercke zyn noh meer constighe glasvensteren, waerof die alderbeste is, die den helsenaers toegheechent is.’ - Nimmer is mij deze glasschilder elders voorgekomen.
| |
[Helst (Bartholomeus van der)]
HELST (Bartholomeus van der) is bij Immerzeel vermeld; doch ik moet er bijvoegen, dat, na de uitgave van zijn Werk, van dezen phenix der portretschilders een kapitaal stuk ontdekt is, op de publieke verkooping der nalatenschap van wijle Mejufvrouw Bichon Vis, te 's Hage, in 1845, dat door de heeren A.A. Weimar en p. van schendel werd aangekocht. Dit stuk, opgerold zijnde, was ene reeks van jaren in die familie bewaard gebleven, eerst te Rotterdam, daarna te 's Hage. Ik heb dat stuk eenige dagen na den verkoop, bij genoemden Heer van schendel, ontrold gezien, en toen was men nog niet zeker van den maker, daar het toeval wilde, dat de naam en het jaartal met een strook papier beplakt waren, waarop het Artikel en het nommer der Verkooping geschreven stond. Bij het losmaken daarvan, ontdekte men duidelijk: b.v.d. helst fecit 1647. Het stuk stelt eene familie voor, zamengesteld uit vier levensgroote figuren, ten voeten uit. Links van den aanschouwer, treedt een jeugdig paar nader; (waarschijnlijk verloofden) de schoone vrouw wordt door haar beminde aan de ouders voorgesteld, die op een terras, onder zwaar geboomte zitten. Naast dezen ziet men een page, met een valk op de hand, en ter zijde van hem een staanden en een liggenden hond. Het portret van den vader komt ook voor op van der helst, Doelenstuk, in 's Rijksmuseum, te Amsterdam, en wanneer de namen op de lei, die op de laatstgemelde schilderij tegen de tafel staat, bij de dáár afgebeelde personen behooren, dan zou het pas ontdekte stuk de familie van den Doelheer D. Blaauw voorstellen, en alzoo een jaar vóór den Schuttersmaaltijd zijn voltooid. Toen het stuk schoon gemaakt en in de kunstwereld bekend geworden was, kwam ook de kunstminnende koning Willem II. het ten huize van den Heer van schendel bezigtigen, en wijle Z.M. stelde zooveel belang in dit juweel der Nederlandsche School, dat het weldra de wanden zijner Galerij versierde. - Ik laat hier verder eenige werken van hem volgen, die in buitenlandsche Museën worden bewaard, en, naar mijn oordeel, tot zijne fraaiste behooren, als: te Parijs: Burgemeesters, die den prijs der handboog uitreiken; - en Een mans- en vrouwe-portret, met handen, in zwarte kleeding. - Te Dresden: Het portret eener vrouw, met geplooiden kraag om den
| |
| |
hals, en die een klein meisje aan hare hand leidt; - en Een mansportret als buste, met zwart, tot op de schouders afhangend haar, en die den slip zijns mantels opligt. - Te Salzthalen: (1776) Eene vrouw in Nederlandsche kleederdragt, op een stoel gezeten; voor haar staat een meisje met eene ratel in de hand. De figuren levens-groot, kniestuk. - In de kunstverzameling van H.T. Hope, te Londen, berust een der fijnste en schoonste stukken van dezen meester, hetwelk ik met bewondering heb gezien, voorstellende Een gezelschap van acht personen in een landschap, in den smaak van cuyp bewerkt. Do breede belichting, de groote levendigheid der koppen, de helderheid en warmte der kleuren, en het breede penseel, vet in de verf, maken dit tafereel tot het beste stuk van zijn tijd. H. 3 vt., br. 4 vt. 8 dm. - Het schijnt weinig bekend te zijn, dat hij ook historiële onderwerpen heeft behandeld, en echter is dit zoo, want ik bezit van hem Eene Venus met den Paris-appel in de hand, naakt in een landschap, levensgroot, kniestuk. Venus is in eene gebogen houding van voren te zien, vertoonende in de linkerhand den gouden appel, terwijl zij met de regterhand den sluijer vasthoudt, die haar het midden bedekt; dit werk is fraai van teekening, en bevallig van vormen; het hoofdhaar is met rozen en paarlen doorvlochten enz. Beteekend b.v.d. helst f. - Op het stedelijk Museum, te Utrecht, berust eene groote schilderij, zijnde De vlugt door Egypte, of, beter gezegd, Maria met Jezus en Johannes, die elkander omhelzen; Jozef is, in een boek lezende, in een landschap met ruïnen enz., voorgesteld. De figuren zijn levensgroot, fraai van kleur en penseelbehandeling, doch dun en vlugtig geschilderd. De opvatting is vreemd, want er zijn geene de minste heiligheidsteekenen bij aangebragt, en ik geloof eerder, dat de moeder en de twee kinderen portretten zijn. Het stuk is in 's mans besten tijd geschilderd, daar er met zijne gewoone groote sierlijke letters op staat: b. van der helst. 1660. Het onderwerp der voorstelling, en het vervuilde van het tafereel heeft teweeg-gebragt, dat geen kenners daarin het penseel van van der helst ontdekt hebben, en zoo is het dan onheuglijke jaren in de Stads-teeken-academie blijven hangen, waaruit het eerst sedert korten tijd, met al de overige schilderstukken, naar het Stadhuis is overgebragt. Dit stuk werd, door sommigen, voor werk van paulus moreelsen gehouden; anderen hebben het weder aan a. bloemaert toegekend. Toen ik het te mijnen huize had ontvangen, om schoon te maken, ontdekte ik, ongezocht, den naam des makers op een stuk van eene kolom op den voorgrond, hetgeen mij niet weinig verwonderde; ik werd echter, toen het geheel schoon was en goed bewaard bleek te zijn, daarin volkomen bevestigd. - In het Museum te Brussel vindt men zijn portret, door hem-zelven geschilderd; en, tot pendant, dat van zijne vrouw, h. 98 dm., br. 82 dm. Ned. - Op de Tentoonstelling van vaderlandsche oudheden, te Amsterdam, 1858, Nr. 1829 van den Catalogus, Het portret van van der helst en zijne vrouw, zittende aan een vrolijken disch, keurig en uitvoerig door hem, in 1650, geschilderd, dat een kunstjuweel mag genoemd worden, berustende bij Jhr. J.P. Six, te Amsterdam. - In de Verzameling van 321 kunstenaars-portretten, in de Galerij van Florence, bevindt zich ook een portret van dezen meester. Fiorillo meldt, dat er, volgens het Museo Fiorentino, Tom. III., p. 55, achter op staat d.b. van der helst fecit 1667. Deze letter d zal zeker wel tot het aantal fouten in genoemd Werk behooren; ook zou zij Dominus kunnen beteekenen, en welligt bij het leven van onzen aanzienlijken kunstenaar door den een of ander daarbij gesteld zijn. - De broeder van van der helst, zooals bekend is, was kastelein in den Schutters-doele, op den Singel, te Amsterdam; ik voeg er bij, dat deze in 1672 reeds overleden was, blijkens een hekelvers, in dat jaar verschenen, en getiteld: Stok in 't Honderd op 't Burgerlyk verzoek; ook opgenomen
| |
| |
in de Nederduitsche en Latynsche Keurdichten enz. Rotterdam, 1710, I., bl. 400, en geteekend: ‘Actum in onze Vergadering op den Doelen van de Weduwe van der Helst, den 11 September 1672.’ - Als eene zeldzaamheid kan ik nog meêdeelen, dat op eene verkooping van schilderijen, gehouden te 's Hage, 1742, een stuk voorkwam, zijnde Een Mansportret, door van der helst, met een achterverschiet door ruysdaal. - Het portret van den beroemden beeldhouwer rombout verhulst is mede door hem geschilderd, en werd op de kunstverkooping van Samuel van Huls, burgemeester te 's Hage, in 1737, voor ƒ62. verkocht; en zoo het mij toeschijnt, heeft ditzelfde portret, twee jaren later, te Amsterdam, slechts ƒ18. opgebragt. Welk eene onbestendige kunstwaarde in die eeuw! - Verder moet ik nog melden, dat er van den Schuttersmaaltijd eene groote teekening aanwezig was in de kunstverzameling van G. van der Pals, te Rotterdam, aldaar verkocht in 1840, en onder Nr. 5 van den Catalogus aldus beschreven: ‘Deze allerfraaiste kopij, in sapverwen, van het beroemde schilderij, de Schuttersmaaltijd, van b. van der helst, op het 's Rijks Museum, te Amsterdam, berustende, is ook een meesterstuk van kracht en uitvoerigheid in de waterverwen, en als het verdienstelijkste werk van f. tozelli, algemeen bekend.’ Dikwerf heb ik dit meesterstuk, wegens de ongelooflijke uitvoerigheid en de getrouwe verkleinde afbeelding van 's werels kunstparel bewonderd: het was in een net kastje met deuren, achter glas, goed bewaard; waar het gebleven is, weet ik niet. - Van dezelfde schilderij komt ook in de beroemde kunstverzameling van Ploos van Amstel, verkocht te Amsterdam, 1800, eene teekening voor, in den Catalogus, op bl. 3, Nr. 14, aldus omschreven: ‘Deze capitale Teekening verbeeld den treffelyken maaltyd, gehouden in de Schutters-Doelen - (thans Garnalen-Doelen) - op het eeuwige Vree-verbond, door den opperbevelhebber der Burgery van Amsterdam: uitvoerig met O.I. inkt geteekend door h. pothoven, naar het origineele schilderij, door b. van der helst, berustende op de Krijgsraadskamer’. - Ook in later tijd heeft onze hoogst verdienstelijke graveur henricus wilhelmus couwenberg eene bewonderenswaardige teekening naar deze schilderij gemaakt, en voor eene gravure bestemd; dooh dit plan is, wegens zijn ontijdig afsterven, eenigen tijd vertraagd. - Zie op KAISER. (Johan Willem) alsmede K. en L. Bode, Nr. 13, 1856, het verslag, bij het verschijnen der gravure, door den Hr. T. van Westrheene Wz. daarover uitgebragt. - De beroemde Engelsche schilder Sir joshua reynold heeft ook deze schilderij gezien, en met den hoogsten lof beschreven; doch, wat vreemd klinkt en aanleiding tot misvatting kan geven, is, dat hij zegt, dat zich ‘onder de genoodigden de Spaansche ambassadeur bevindt, dien de hand geschud wordt door een der voornaamste personen van dit feest.’ Het is de Luitenant Jan van Waveren, wien door Cornelis Jan Wits zoo hartlijk de hand wordt gedrukt. - Eindelijk, moet ik nog eene bijzonderheid, betreffende dit stuk, meêdeelen, mij door een oog- en oorgetuige, nu wijlen den Staatsraad Jonkh. Mr. H.M.A.J. van Asch van Wyck, die, voor de kapittel-goederen van Utrecht, te Parijs vertoefde, onderscheiden malen verhaald, te weten, dat, tijdens het keizerlijk bewind van Napoleon I, de schilder louis david de gewoonte had, eens ter week zijne discipelen theoretische kunstlessen te geven in de Louvre-Galerij, te Parijs; bij de Italiaansche en andere scholen bepaalde hij zich zeer kort, doch het grootste gedeelte van zijn onderrigt liep over de Hollandsche school, en, wanneer hij over de werken van van der helst sprak, zeide hij gewoonlijk, ‘van dezen bij uitnemendheid grooten schilder, moet een groot stuk te Amsterdam bestaan, de Schuttersmaaltijd genoemd, hetgeen door elk deskundige voor het volmaaktste kunstwerk van de wereld wordt gehouden, met welk gevoelen ik mij hoop te vereenigen, zoo ik nog
| |
| |
eenmaal het geluk zal hebben, dit wonderwerk te zien.’ Het gebeurde eens, dat een zijner oudste leerlingen daarop liet volgen: ‘wij, die in alles den voorrang hebben, wij, Franschen, die alles hebben overwonnen, mogen wel vragen, waarom is deze schilderij ook niet hier heen gevoerd, vandaar, waar zij niet behoorde te wezen?’ - Deze rooverstaal deed den Utrechtenaar het bloed naar het hoofd stijgen, en hij was verpligt, zich van verontwaardiging te verwijderen. - Kapitale teekeningen komen weinig van hem voor. In den Catalogus van gemelden Ploos, lees ik op bl. 3: ‘Vier Magistraatspersonen zitten by eene tafel in eene aloude kleeding; verder staan twee bedienden. Fiks met zwart krijt en O.I. inkt geteekend door b. van der helst. NB. Het origineele schildery berust in 't Raadhuis te Amsterdam, ter Thesaurie ordinaris.’ - Op de kunstverkooping van Van der Marck, te Leyden, gehouden te Amsterdam, was onder Nr. 418 van den Catalogus, het Portret van bartholomeus van der helst. ‘Deze kunstenaar vertoont zich, hebbende het Portretje van Princes Maria, Gemalinne van Prins Willem de tweede, in zijn regterhand, en in de linker een Palet met opgezette verwen, penceelen en schilderstok, h. 3½, br. 28½ dm.’ - In 1857 was de Heer J. Jonkers, te Rotterdam, in bezit van een levensgroot portret van onzen schilder, door hem-zelven, in 1662, vervaardigd, voor zijn vriend Johan de Witt, (Heeren Janszoon) toenmaals burgemeester van Dordrecht. Hij is staande bij eene balustrade, met zwarten mantel en een witten halskraag, afgebeeld. Achter hem een landschap, waarin zijn buitenverblijf ligt, door a. hackert geschilderd; h. 1.30, br. 1.09 Ned. El. - Zie Konst- en Letterbode, 1854, bl. 282. - Ten slotte is het hier de plaats, te vermelden, welken prijs hij voor het maken van een portret genoot. In eene oorspronklijke aanteekening van Ryklof van Goens, Gouv. Generaal van N. Indie, 1656, komt voor: ‘Aen van der helst, voor 5 conterfeytsels ƒ1400.’ - Zie verder daarover op lutkenhuysen. - Waarschijnlijk is het deze schilderij, die, in 1857, door den Heer J.A. Nottebohm den Gemeenteraad der stad Rotterdam, voor het Museum-Boymans, werd aangeboden, voorstellende den genoemden Ryklof van Goens, met vrouw en kinderen. Zij is door den Raad met bijzondere dankbetuiging aangenomen.
| |
[Helst, (Lodewyk van der)]
HELST, (Lodewyk van der) zoon van bartholomeus van der helst, wiens doopnaam ik nog niet vermeld heb gevonden. Zijn naam staat voluit gesneden onder een groot portret in fo. van Augustus Stellingwerf, Admiraal van Friesland, door hem geschilderd, en door blooteling gegraveerd. De naam Augustus luidt in het Friesch Auke, en hij is dezelfde Stellingwerf, die, in 1665, in een zeeslag tegen de Engelschen, sneuvelde. - Het portret van den Amsterdamschen klokkenist Verbeek, verkeerdelijk voor dat van jacob van campen gehouden, - Zie bij mij aldaar. - is mede fraai door onzen lodewyk geschilderd.
| |
[Hem (Carel van der)]
HEM (Carel van der) heeft vele platen voor boekwerken gesneden, waarvan er eenige van weinig beteekenis gevonden worden in het Schilderboek van G. de Lairesse. - In de uitgave der Werken van Flavius Josephus, Amsterdam, by J. Oosterwyk, 1722, in fo. is de opdragtsprent, zijnde het Wapen van Pancras enz. door hem gegraveerd, en behoort tot de middelmatige prenten van dien tijd. Onder aan leest men c. van der hem schulp.
| |
[Heme (Lodewyk)]
HEME (Lodewyk) wordt, bij Nagler, vermeld als teekenaar en schilder, geboren te Kortrijk, en leerling van u. vlerik - lees pieter vlerick, zoo als Van Mander hem noemt, die tevens opgeeft, dat hij in 1581 overleden is. - Hij bloeide dus in het midden der XVI. eeuw. - ‘Zyne werken, zegt Van Mander, kwamen die van zyn meester al vry naby, byzonder in het schilderen van gebouwen en verre uitzighten of perspectiven, en is, van die te Kortryk van onze kunst gevonden werden, wel de beste.’
| |
| |
| |
[Hemelryck (Johannes Lodewyk van)]
HEMELRYCK (Johannes Lodewyk van) wordt, door Nagler, als schilder te Brussel vermeld, die in het begin der XIX. eeuw word geboren, en zich spoedig naam heeft gemaakt. - Hij schilderde historiën, gezelschapstukken en portretten. Zijne werken zijn fiks behandeld en schoon van kleur. - In 1830 zag men van hem eene schilderij, voorstellende Egmond's laatste onderhoud met Willem van Oranje. Het gekozen oogenblik is zeer gelukkig; de groepering laat niets te wenschen over, doch het kostuum wordt van te laten tijd bevonden.
| |
[Hemert (Willem Hendrik)]
HEMERT (Willem Hendrik) is, volgens het berigt van G. Hoet, een portretschilder, die in het werk van Jan van Gool had behooren te zijn opgenomen. Daar deze aanmerking zeker goede gronden heeft, vermeen ik hem hier te moeten vermelden.
| |
[Hemling (Hans)]
HEMLING (Hans) is reeds bij Immerzeel, op den naam van memmelinck, beschreven. - Zie aldaar. - Bij verscheiden Auteurs wordt hij ook hemmelinck genoemd, doch uit latere nasporingen, welke ik hieronder zal doen volgen, is mij gebleken, dat dit ten onregte is geschied. - Volgens Descamps, werd hij geboren te Damme, een versterkt stadje bij Brugge, omstreeks 1450. De Heer C.J. Nieuwenhuys zegt: ‘geboren te Brugge, omtrent het jaar 1440, en dat bij in 1499 nog in leven was.’ - Hij is dus, in het schilderen met olieverf, een van de eerste opvolgers der van eycken geweest, dewijl er stukken van hem bestaan, die het jaartal 1479 voeren. Dit jaarmerk, zou, volgens genoemden Descamps, staan op het beroemde Altaarstuk, in het St. Janshuis, te Brugge, zijnde een stuk met deuren. In het midden is de Geboorte van den Zaligmaker, met de aanbidding der Herders; op de eene deur een groep Engelen, die het kind Jezus, in de kribbe liggende, aanbidden; en op de andere, de Opdragt in den Tempel voorgesteld, en voorts, als opschrift: Opus johannis hemmelinck, M.CCCC.LXXIX. - Dit berigt van Descamps, hoewel onjuist, hebben alle schrijvers te goeder trouw gevolgd; doch de Heer C.J. Nieuwenhuys heeft te regt beweerd, dat het middenstuk niet de Aanbidding der Herders, maar de Aanbidding der Wijzen uit het Oosten voorstelt; dat het onderschrift niet is als boven werd opgegeven, maar dat er duidelijk staat: anno mcccclxxix. opus johanis hemling. - In ditzelfde jaar heeft hemling, voor genoemd Gestieht, een zijner belangrijkste en uitvoerigste stukken vervaardigd, zijnde 65 dm. h. en 64 dm. br. Het hoofdonderwerp is eene Heilige Familie, of liever het Huwelijk van St. Catharina. Op de deur regts, is St. Jan, schrijvende zijne Openbaring op het eiland Patmos, en op de linker, St. Jan de Dooper, afgebeeld. Op de buiten-zijde der deuren zijn de gevers van het stuk, vergezeld van hunnen patroon en van hunne patrones, voorgesteld; aan de binnenzijde der schilderij, op den benedenrand, heeft hemling zeer duidelijk geschrevens opus johannis hemling. anno m.cccc.lxxix. - Er is opgemerkt, dat de h voor eene m kan worden genomen, waardoor, waarschijnlijk, de naam van memling is ontstaan. De Heer Nieuwenhuys verklaart echter, dat die letter eene h moet zijn, als zijnde dezelfde, die in den naam van johannis voorkomt, en dat voorts de letter m zóó duidelijk geschreven is, dat zij niet de minste overeenkomst met eene h heeft. - Wat de verdere werken van dezen beroemden meester betreft, hierover kan men de berigten raad plegen, die voorkomen in den Catalogus der bijzondere verzameling van wijlen Z.M. Koning Willem II., in het Fransch geschreven, doch niet in den handel gebragt, waarin niet minder dan negen stukken van hem, en vier anderen, die op naam van hemling doorgaan, worden aangetroffen. - Het beroemde draagbare altaarstuk, door keizer Karel V. steeds met zich gevoerd, is altijd voor werk van hemling gehouden, doch in later tijd, en vooral door de naspo- | |
| |
ringen van meergemelden heer Nieuwenhuys, is bevonden, dat dit stuk tot het werk van rogier van brugge, - Zie aldaar. - den meester van hemling, behoort. - De abt Carton heeft, door zijn ijverig onderzoek in de Archiven te Brugge, verscheiden belangrijke bijzonderheden, onzen schilder betreffende, aan het licht gebragt, als: eene overeenkomst, in de manier van een contract, gemaakt in 1499, tusschen het Boekverkoopers-gild en den abt van Eeckhout, in het provinciaal archief, aldaar, aanwezig. In dit stuk komt een Inventaris voor van alles, wat aan genoemd Gild toebehoorde, en waarin men leest: ‘Noch bovendien huerlieder autaer tafle, metten vier dueren daeraen zynde, daer Willem Vreland ende zyn wyf, zaliger gedachtenis, in gheconterfeit zyn, ghemaect by der hand van wylen meester hans.’ - In de rekeningen van dat-zelfde Gild komen eenige aanteekeningen voor, die op genoemde altaartafel betrekking hebben, als: ‘Anno 1477. Item ghegheven den Scrinewerker V Sc. gr. te weten II Sc. van I Cassyn van onse tafele, ende III Sc. van de duerkins dien ic meester hans hebbe gheleend van de gilde weghe. Item verleid tot Willem Vreland, XII gr. als de duerkins van onse tafle waren meestre hans besteet te makene. Item noch bet. de Scrinewerker van 2 and. duerkens IV Sch.g. Item bet. meester hans, op de duerkens die hy heeft van ons te makene, I lib. gr. Item ghegheven meestre hans al samen in eens III lib. II Sch.’ - Wat verder de naamspelling aangaat, hiervan zegt Le Comte de Laborde, blz. 104 der Inleiding van zijn Werk: Les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o., dat hij zal blijven schrijven hans hemling, tot zoo lang overtuigend gebleken is, dat de naam hans memling moet zijn. De abt C. Carton, wiens Werk Les trois frères van eyck, jean hemling, etc., in 1848, te Brugge, het licht zag, en de Baron De Keverberg, in zijne Ursule, princesse Brittannique, d'après la légende et les peintures d'hemling, Gand, 1818, in 8o. zijn van hetzelfde gevoelen. - Ook kan ik niet nalaten, hier nog aan te stippen, dat van onze gevierde historische Romanschrijfster, Mevrouw A.L.G. Bosboom-Toussaint, in den Almanak voor het Schoone en Goede, 1858, een artikel: Jehan en Jehanne Hemling's faits et gestes aan Karel's Hof, wordt gevonden. - Eene bijzonderheid, die met eene schilderij van onzen hans, voorstellende Het laatste Oordeel, te Dantzig, - welke stad vele jaren een oorlog tegen Holland voerde, - is voorgevallen, komt voor bij Dr. Th. Hirsch, Cronyk van George Melman, en laat ik hier volgen: ‘1473. do nam Pauel Benecke, ein Schipper, von einem Holländer, eine Galleyde, darin die Tafel, die auf S. Georgens Altar steht in der Pfarrkirche, met grossem Gute befunden ward.’ In dit geval ligt niets vreemds, dewijl de rekeningen der stad Rijssel verscheiden aanteekeningen bevatten, waaruit wij zien, dat de Italiaansche kooplieden en bankiers, in de Nederlanden gevestigd, destijds vele schilderstukken, door de van eycken, door rogier van der weyden, en door hans hemling, deden vervaardigen, om die, met andere voortbrengselen van fabrieks-nijverheid, te verzenden; een middel, vooreerst zeer bevorderlijk voor de kunst-zelve, en ten andere zeer geschikt om de roem der Nederlandsche school wijd en zijd te verspreiden. - Nog vind ik in de Dagbladen vermeld, dat er, in 1857, te Parijs, een der drie meesterstukken van hemling verkocht is, zijnde een Tripticon, voorstellende: 1. St. Stefanus (?) met pijlen doorschoten; - 2. De opstanding van Christus; - en 3. De Hemelvaart. Dit stuk was op 30,000 frs. geschat, werd voor 2000 frs. ingezet, doch, met ongelooflijke snelheid, tot 20,000 frs. gebragt en toegewezen. - In de verzameling van oude kunst van wijlen den Ridder Van Ertborn, - Zie aldaar. - aan de stad Antwerpen gelegateerd, en thans in het Museum aldaar geplaatst, welke kunstafdeeling zijn naam voert, komen fraaije stukken van hemling voor, die in de Catalogussen, van
| |
| |
1850 en 1857, van gemeld Museum, doch onder den naam van memmeling, uitvoerig zijn beschreven. - In den Messager des sciences etc., Gand, 1838, blz. 57, vindt men eene afbeelding van St. Barbara, door hemling; het origineel is in bezit van M. De Issel, te Frijburg (1839). - Zie verder denzelfden Messager, 1841, p. 318, en 1842, p. 220. - In de St. Pieterskerk te Leuven, zijn van zijne beste en kapitaalste werken aanwezig, als: Het laatste Avondmaal, in den geest van leonard da vinci; en een Tripticon, den Marteldood van St. Erasmus voorstellende, dat aller aandacht waardig is. Aangaande deze twee schilderijen schijnt eene vergissing te bestaan, want in den Konst- en Letterbode, 1858, Nr. 18, lees ik, dat er door den Heer Edward van Even, archivaris der stad Leuven, ‘onbetwistbare documenten zijn gevonden, dat ze door diderick stuerbout - Zie aldaar. - vervaardigd zijn’. - Zie verder Splendeur de l'art en Belgique, p. 239, als ook Les trois frères van eyck, jean hemling etc. Notes sur ces Artistes, recueillies par l'Abbé C. Carton. Bruges, 1848, in 8o., en vooral Rathgeber, die eene geheele lijst van al zijn bekende werken opgeeft. - Eindelyk kan men nog nadere berigten over hemling vinden in de Grundzüge der kirchlichen Kunst-Archeologie u.s.w. von Heinrich Otte. Leipzig; Weigel, 1855, in 8o., S. 174; - bij J. Schoppenhauer, johann von eyck und seine Nachfolger; - Schnaase; - B. van Keversberg, Ursule, Princesse Brittannique, d'après la légende et les peintures d'hemling, Gand, 1818; - Passavant, Kunstreise durch England und Belgien, in het Kunstblatt van Dr. Schorn, en vooral ook bij De Bast, in den Messager des Sciences et des Arts, 1832. - In Mei, 1858, las ik een berigt, dat het stedelijk bestuur der stad Brugge besloten had, om een Standbeeld voor hans hemling op te rigten. Het model is vervaardigd door den heer pickery, beeldhouwer aldaar, die het der stad ten geschenke aanbood. Ik wil gelooven, dat men de echte afbeelding zal hebben gevolgd, want, die in prent uitgaan, zijn zeer verschillend van gelijkenis. Ik bezit er eenige, waaronder er eene is, door mauzaisse, litho. in fo., in 1822, bij Chabert, te Parijs, verschenen, en genomen naar de schilderij in het kabinet van den Prins van Oranje voorhanden; doch noch in den Catalogus van 1837, noch in die, als koning der Nederlanden, van 1850, komt zij voor. In laatstbedoelden Catalogus wordt wel een Mansportret gevonden en als werk van hemling opgegeven, doch van zijne afbeelding is daarin geene spraak. Het portret bij Immerzeel is slechts gevolgd naar eene prent in 8o., zijnde eene Gothische nis, als lijst, waarin zijne afbeelding staat, met korten baard en sterk krullend hoofdhaar, dat onder de muts uitkomt; een flinke vent. Dat van mauzaisse, daarentegen, is zonder baard, heeft sluik haar, en gelijkt meer op een monnik; ook is de muts geheel anders. Onder in een plint staat: jean hemling, (oud letterschrift) f. aubertin del. et sculp. (aqua tinta.) Boven in de marge staat V. pag. 147, dus eene prent uit een Boekwerk, hetwelk ik niet ken. Als het onderschrift echt is, dan zou ik deze afbeelding voor de ware houden.
| |
[Hemmessen. (Jan van) Zie bij mij op Hemsen. (Jan van)]
HEMMESSEN. (Jan van) Zie bij mij op HEMSEN. (Jan van)
| |
[Hemmisten. (Jan van)]
HEMMISTEN. (Jan van) In den Catalogus van het Museum, te Brussel, wordt een stuk op dien naam vermeld, doch dit is onjuist. Zie op HEMSEN. (Jan van) - Het ware te wenschen, dat bij de beschrijving der schilderijen, in onze verschillende Museën aanwezig, de Catalogus van het Museum, te Antwerpen, 1857, alsmede die van 's Rijks Museum, te Amsterdam, 1858, wat meer tot voorbeeld wierd genomen.
| |
[Hemony, (Frans en Pieter)]
HEMONY, (Frans en Pieter) twee broeders, die zich in de kunst van gieten, in het midden der XVII. eeuw, een Europeschen naam hebben verworven. - Zij waren van Zutphen geboortig, en woonden, tijdens hun bedrijf, te Utrecht, op het
| |
| |
Huis te Voorn, (thans gesloopt) aan den Leydsdien Rijn gelegen. Wegens de uitbreiding hunner zaak, lieten zij eene groote Gieterij, aan het zuideinde der Keizersgracht, te Amsterdam, bouwen, waartoe hun de grond door de Regering werd afgestaan, teneinde dezen tak van nijverheid in hare stad te behouden. Het is die Gieterij, waarin, zoo als later ontdekt werd, de schoone beelden, die het Paleis aldaar versieren, zijn gegoten. - De uitvinding, om, na het gieten, door afdraaijing de vereischte toonen aan de klokken te geven, schijnt wel door hen gedaan te zijn; doch, aangezien bij deze bewerking een buitengewoon muzikaal gehoor gevorderd wordt, hetwelk de hemony's niet bezaten, zoo was het voor een derde bestemd, om in hunnen roem te deelen. - In den Almanach, Wegwyzer der stad Gent, 1830, staat een artikel Over het Belfort en den Beyaerd te Gent, getrokken uit een handschrift der vorige eeuw, en daarin lees ik, ‘dat de hemony's te Utrecht woonden, alwaer zij met eenen Edelman, genaemd mijn heer Van Hecke, die blind geboren was, grooten arbeid, zorgvuldigheid en onkosten besteed hadden, om de ware kunst van het klokgieten te achterhalen, en om de klokken tot accoord te brengen, want te voren was de kunst, om klokken tot volmaekt accoord te brengen, nog niet gevonden; het was meer een geluk als wetenschap; maer aen de twee broeders moet toegeschreven worden, dat zy die kunst eerst gevonden hebben met mijn heer Van Hecke, dewelken (gelijk gemeenlijk by de blinden gebeurt) een zoo scherp gehoor had, dat hy den minsten valschen toon gewaer wierd.’ enz. - Hierop kan ik, tot nadere opheldering, meêdeelen, dat genoemde heer niemand andors is, dan de Edele Jonkheer Jacob van Eyck, Musicyn en Directeur van de klok-wercken tot Utrecht, die een Werkje heeft uitgegeven, getiteld: Der Fluyten Lust-Hof enz. Amst., 1654, in 4o. oblong, hoogst zeldzaam en in mijn bezit, voorafgegaan van een lofdicht, waaruit blijkt, dat hij blind was, beginnende: ‘Konnen d'Edele ooghen zien, - Dubble deuntjes zouw hy speelen.’ enz. - In de meeste steden van Nederland en België hebben zij klokken en klokkenspelen geleverd. - Zie verder De Navorscher, VII. Deel, blz. 299, en vooral de verwijzingen naar vroegere berigten.
| |
[Hempel. (Abraham Ter)]
HEMPEL. (Abraham Ter) Aldus bij Nagler genoemd. - Zie bij Immerzeel op TER HEMPEL. (Antonie) - Füssli schijnt hem den naam van abraham gegeven te hebben. - Uit het aantal teekeningen, die er van hem bestaan, blijkt echter duidelijk, dat hij zich antonie ter hempel schreef. - Nagler heeft die teekeningen niet gekend, en evenmin geweten, dat hij veel, als porselein-schilder, voor de Delftsche plateelbakkerij gearbeid heeft.
| |
[Hemschot. (P. van)]
HEMSCHOT. (P. van) Onder de teekeningen der oude Vlaamsche- en Nederlandsche school, vind ik, op bl. 33, Nr. 245, van den Catalogue raisonné de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem, Gand, 1846, in 8o. vermeld: ‘Un Martyr qu'on décapite. Joli sujet (!) lavé à l'encre de Chine, retouché de bistre et de vert. H. 175 str., br. 270 str. Nederl.’ - Dit is alles, wat mij van dien kunstenaar is voorgekomen.
| |
[Hemsen (Catharina van)]
HEMSEN (Catharina van) was de dochter van den vermaarden jan van hemsen. - Vasari is de eerste, die ons deze kunstenares heeft doen kennen, doch noemt haar, even als haar vader, d'emsen. - Hij verhaalt verder, dat zij zich naar Spanje begaf, en, als miniatuur-schilderes, in dienst trad der koningin van Hongarije, die haar een aanzienlijk pensioen verzekerde. - Guicciardyn, een tijdgenoot van haar, deelt dit wat omstandiger mede, en zegt, dat zij ‘huysvrouw was van Kerstiaen, den seer excellenten speelman op Instrumenten; soo dat de coninginne van Hongarye hun beyden, overmits heur groote deuchden ende consten, met haer heeft gevoert in Spangien, ende nae haer doot wel versien met goet
| |
| |
onderhout, harer beyder leven lanck.’ - Zie Beschryving der Nederl. enz.; Arnhem, 1617, in fo. bl. 126.
| |
[Hemsen, Hemssen, Hemessen of Hemissen. (Jan van)]
HEMSEN, HEMSSEN, HEMESSEN of HEMISSEN. (Jan van) Het is nog niet bewezen, welke van deze de juiste lezing is; Van Mander heeft de eerste, welke ik, als nog, voor de ware houd; Guicciardyn geeft den tweeden naam op; Vasari noemt hem giovanni d'emsen, en men vindt hem ook met den bijnaam van den Hollandschen Raphaël vermeld. - Deze verdienstlijke Nederlander der XVI. eeuw, wordt slechts met twee regels bij Immerzeel beschreven. In waarheid kan men het geene bijdrage voor de geschiedenis der grondleggers van Neêrlands kunstroem noemen, om hen onverschillig of schoorvoetend in de rij der levensberigten op te nemen. Ik voor mij, ben van een tegenovergesteld gevoelen. De kunstschool van onzen tijd weet hare verdiensten, meer dan genoeg, wijd en zijd te vermelden, zoodat er niet gemaklijk iets van haar leven en werken kan verloren gaan. Ik acht mij dus verpligt, om, door onvermoeide nasporingen, de verdiensten der kunstenaars van de oude school, zooveel mogelijk, bekend te maken en levendig te houden, teneinde langs dien weg eenmaal eene volledige Geschiedenis der Nederlandsche kunst en kunstenaars te verkrijgen. - Immerzeel zegt, en te regt, dat hij ‘een Haarlemmer’ was; doch die Auteur voert geen het minste bewijs aan, om de meening van al de overige schrijvers, die hem een Antwerpenaar noemen, te wederleggen. - Zie hier mijn bewijs. Guicciardyn zegt: ‘jan van hemssen, geboren bij Antwerpen,’ en hij is misschien de eerste Geschiedschrijver, die hem noemt; anderen hebben dit overgenomen, en niet in het oog gehouden, dat Guicciardyn, een vreemdeling zijnde, veel heeft te boek gesteld, zoo als hij dit tijdens zijn verblijf in ons land (1566) heeft gevonden, of hem is medegedeeld, want van hemsen was, waarschijnlijk, toen reeds overleden, dewijl zijn jongst bekende werk met het jaartal 1550, of 1555, is gemerkt. - Van Mander, die in 1603 zijn Schilderboek uitgaf, en toen reeds 20 jaren te Haarlem had gewoond, zal, als belangstellend kunstenaar, zeker onderzocht hebben, waar van hemsen geboren was. Hij heeft wel geen bepaalden tijd daarvoor aangegeven, maar zegt, nadat hij met eene reeks van Antwerpsche schilders eindigt: ‘te Haarlem, in vroegere tyden jan van hemsen, burger dier stad’ enz. Hetzelfde vindt men ook in de derde uitgave, in 8o., door De Jongh, die het portret van van hemsen er heeft bijgevoegd. - Samuel van Ampzing, in zijne Beschryving van Haerlem; Uitg. 1628, in 4o. blz. 345, de vermaarde schilders der stad Haarlem vermeldende, begint: ‘van hemsen treed vooraen, gy schijnt de oudst te wezen, - Al konnen wy van dy den juisten tyd niet lezen, - Die met dyn wack're hand wel meest naer de oude wys, - Veel nette dingen deed, van goede lof en prys.’ - Theodorus Schrevelius in De eerste Stichtinghe van Haerlem enz., ibid. 1648, in 4o., op blz. 360, van de voortreflijkheid der Haarlemsche schilderschool sprekende, zegt: ‘Dit betuygen ons so veel voortreffelyke verstanden in de schilderkonst van die geene, die te Haerlem gewonnen en geboren zyn en opgekweekt, onder welke van oudtheydt-weghen, wel meest te recommandeeren is joan van hemsen, van Haerlem, die voor een manier hadde, meer de oude schilders te volgen, dan de modernen, soo men die noemt, en dat in groote postuyr en wel sinnelyk.’ - Door deze mededeeling moet alle twijfel vervallen bij hen, die hem nog voor een Antwerpenaar houden, te meer, omdat Schrevelius in de gelegenheid was, de documenten zijner geboortestad te raadplegen, en daarvan, in het belang zijner geschiedenis, een goed gebruik gemaakt heeft. - Ik moet er verder bijvoegen, dat, wanneer van hemsen te Antwerpen geboren en in de kunst opgevoed was, hij als leerling in de Gildebocken van St. Lucas, aldaar, moest voorkomen; doch hiervan wordt
| |
| |
geen spoor gevonden. Wel staat hij in 1537 als meester, en in 1547 zelfs als deken vermeld, zooals door de Redactie van den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, is opgegeven, doch met de bedoeling, om te bewijzen, dat hij niet te Haarlem te huis behoort, en dat Van Mander hem alleen als in die stad gewoond hebbende, waar hij het burgerregt bezat, vermeld heeft. Op dit burgerregt komt het echter juist aan, want hij moest van Haarlemsche ouders geboren zijn, om dit regt te verkrijgen. Ook was het wel gebruiklijk, het burgerregt aan personen van groote verdiensten te schenken. Was dit nu van hemsen te beurt gevallen, dan zou hij in den hoogsten bloei van zijn talent te Haarlem gewoond hebben, dat echter, meer dan waarschijnlijk, te Antwerpen geweest is. Ik voor mij geloof dus, dat hij te Haarlem geboren is, en zich, misschien, op lateren leeftijd, te Antwerpen heeft opgehouden. - In de St. Jacobs-kerk te Antwerpen, in de vierde kapel, die der H. Dymphna, vindt men een Epitaphium der familie Rockox. De schilderij daarin, als middenstuk, voorstellende het Laatste Oordeel, is door hem vervaardigd. Op den regter zijvleugel, ziet men de vrouw van, en op de linker Nicolaas Rockox zelven afgebeeld. Deze schilderij wordt zeer geroemd, doch is wat te roodachtig van kleur, hetgeen de kunstwaarde zeer vermindert. - Ik moet hierbij eene aanmerking maken op wat, aangaande deze schilderij, voorkomt in het artikel: De Toestand van Antwerpen, na de Hervorming, te vinden in het Nederlandsch Archief voor kerkelijke Geschiedenis enz., IV. deel, Leiden, 1844, bl. 166. Op de lijst der namen van Edelen en Burgers van de stad Antwerpen, die zich, in 1567, ter gunste of ongunste van de overheid hadden onderscheiden, staat ook Monsr. de Rouconcx. In eene uitgebreide Noot, tot opheldering er bijgevoegd, wordt gezegd, dat de bekende Ridder Nicolaas Rockox, op onderscheiden tijden, van af 1555 tot 1577, burgemeester is geweest, en dat het af beeldsel van dien burgemeester door van dyck, rubens en van hemsen is geschilderd, met aanwijzing, waar die thans te vinden zijn. Wèl beschouwd, is die zamenhang evenwel een anachronisme: want van hemsen en van dyck hebben den hiergenoemden persoon niet naar het leven kunnen afbeelden. van hemsen heeft wel Monsr. de Rockox, die op de schilderij in de St. Jacobskerk voorkomt, geschilderd, maar niet den Ridder van dien naam. Deze was de zoon van den gemelden burgemeester, die mede deze waardigheid bekleed heeft, overleden 1640, en door rubens en van dyck geschilderd is, waarvan eene gravure, door paulus pontius, naar den laatstgemelde genomen, uitgaat. Ook is het deze zoon, die zieh Ridder schreef, en niet voor, maar achter zijn naam, zijnde alleen een onderscheidingsen geen adelijke titel, dewijl, bij de inhuldiging van Albertus en Isabella (1600), te Antwerpen, zes raadsheeren met het ridderteeken vereerd zijn, waarvan de vierde Nicolaus Rockox was. - Zie J.B. Christyn, Jurisprudentia Heroica etc., Brux., 1689, in fo. pag. 391. - Ik laat hier verder eenige zijner kunstwerken volgen, als: In het Museum, te Parijs: De jonge Tobias, vergezeld van een Engel, geneest zyn vader van de blindheid, h. 1 el 40 dm., br. 1 el 72 dm. - Te Dusseldorp, thans te Munchen: Christus aan het volk vertoond; de figuur is naakt, uitgezonderd de lendenen, die met een wit linnen kleed bedekt zijn; een blaauwe mantel is hem, ter bespotting, over de schouders gehangen; hij heeft een rietstaf in de gebonden handen, en het hoofd is met bebloede doornen gekroond. De Joden, die hem omringen, lasteren en bespotten hem, welke verguizing door kinderen, die den toeloop des volks vermeerderen, nog vorergerd wordt. De achtergrond is met gebouwen versierd. Op dit stuk staat: joannes de hemessen pingebat Ao. 1544. - Pigale, de steller van den ouden Catalogus der Galerij, te Dusseldorp, voegt er bij: Deze schilderij is eerder merkwaardig door de overdreven uitvoerigheid
| |
| |
en door de oneindige zorg eener slaafsche bewerking, dan dat men er het talent van een vrij genie in zou zoeken; niettegenstaande bezit zij meerder waarde, dan er aan wordt toegekend, omdat het vooreerst werk is van den eersten tijd der uitvinding van de olieverf-schilderkunst, en ten andere, omdat de schilder daarin heeft getoond, de malsche touches en het transparante der verwen toen reeds tot een hoogen graad te hebben gebragt. - Dit oordeel is in 1781 geveld, en ik vertrouw, dat men thans de kunstscholen naauwkeuriger beoordeelt, dewijl het is gebleken, dat de werken van onzen van hemsen meestal voor die van albercht durer gehouden, en niet zelden daarvoor zijn verkocht geworden. - Hieruit kan men zijne groote bekwaamheden afleiden. - Verder berust er nog: Isaäk zegent zijn zoon Jacob; - Johannes, predikende in de woestijn. - In het Museum, te Brussel, onder Nr. 355: De Afneming van het kruis, deurstuk - Tripticon - welke twee deuren tot één stuk zijn zaamgevoegd - voorstellende: Jezus tusschen Judas en de krijgsknechten, h. 1 el 68 dm., br. 1 el 62 dm., de deuren h. 1 el 64 dm., br. 79. - In het Paleis, te Hamtoncourt, in Engeland, zag ik van hem een stuk, zijnde een St. Hieronymus, die zeer geroemd wordt. - In de Weener-Galerij, zijn de volgende stukken: Een knielende St. Hiëronymus voor een crucifix in een grot; in zijne linkerhand heeft hij een doodshoofd; naast het krais ligt eene uitgedoofde kaars, een zandlooper, een inktkoker en een opgeslagen boek. Buste, levensgroot; - Christus, roepende Mattheus den tollenaar tot zijn discipel. Halve figuur, op twee-derde der natuurlijke grootte; - St. Wilhelmus, met ontbloot hoofd, gekleed met een blinkend harnas, leunende met den regterarm op eene marmeren tafel, waarop hij met de linkerband zijn helm houdt. Halve figuur, levensgroot. - Twee schilderijen, beiden voorstellende, De Roeping door Christus van Mattheus, den Tollenaar, tot de discipelen. Deze stukken zijn volmaakt dezelfde, hebbende geen ander onderscheiding, dan dat zij op verschillende tijden vervaardigd zijn. Het eene voert het jaartal 1537, het andere 1548. In het verschiet ziet men ruïnes, en de stad in perspectief. - Een voor de kunstgeschiedenis belangrijk stuk, te weten, het Portret van den voortreflijken kunstschilder jan de mabuse, in de kracht van zijn leven voorgesteld, met bruinen baard, zwarte baret op het hoofd, en in zwarte kleeding, met gouden haken op de borst versierd. Buste, levensgroot; - Maria, het kind Jezus, de H. Johannes, de H. Elisabeth en de H. Joseph; - een stuk naar van hemsen, Karel de Stoute, hertog van Bourgondië. Hij heeft de linkerhand op zijn helm. Op den achtergrond knielt Gideon voor het witte vlies, waaruit lichtstralen schieten. Dit stuk is goed geteekend, en, hoewel krachtig en stout, echter met zorg uitgevoerd. - Door Rathgeber worden, onder Nr. 1656, de volgende stukken vermeld: Abraham staat bereid, zijn zoon Isaäk te offeren; - De Aanbidding der wijzen; - Eene heilige Familie enz. - Men vindt vermeld, dat Guicciardyn een H. Hiëronymus, door hem geschilderd, te Lissabon heeft gezien, en bij Van Mander lees ik, ‘van hem is een stuck met veel staende Apostelen bij Christus, gaende op nae Jerusalem, en is (1604) te Middelburg, ten huyse van d'Heer Cornelis Monincx.’ - Onderscheiden schrijvers van onzen tijd, zoo als de verdienstelijke Kugler en anderen, maken van dezen meester geene melding. - van hemsen heeft, over het algemeen genomen, groote stukken geschilderd; in zijn eersten tijd waren de vleeschtoonen roodachtig, en alles scherp behandeld. Later is hij dit, door het meer bestuderen der natuur, geheel te boven gekomen, hetgeen vooral in zijne historische onderwerpen, welke hij van 1537 tot 1548 vervaardigd heeft en die bekend zijn, te zien is. - Uit het genoemde portret van mabuse, die omstreeks 1470 geboren, en in 1512 te Antwerpen overleden is, - Zie aldaar. - zou men
| |
| |
kunnen afleiden, dat ook van hemsen omtrent dien tijd is geboren. - Hij heeft eene dochter, catharina genaamd, - Zie aldaar. - gehad. - Zijn portret vindt men bij Van Mander, in 8o., pl. E. Nr. 3.
| |
[Hemsterhuys (François)]
HEMSTERHUYS (François) staat reeds bij Immerzeel vermeld, doch zonder het jaar van zijn overlijden, dat, te 's Hage, 1790, is voorgevallen, op te geven. - Deze wijsgeer heeft de kunst in hooge mate theoretisch beoefend, en zijne beschouwingen, in den geest van den voortreflijken j.g. sulzer en anderen bewerkt, voor den practischen kunstbeoefenaar dienstbaar gemaakt. - Om over zijne praktische kunst te oordeelen, zie men de afbeelding eener beroemde Antique Camée, door van der schley naar zijne teekening gegraveerd, te vinden in den Lettre sur la sculpture, à Monsieur Theod. de Smeth, à Amsterdam, 1769, in 4o.
| |
[Hendricks (Govert)]
HENDRICKS (Govert) wordt, door Nagler, als glasschilder en leerling van crabeth, te Gouda, opgegeven, doch die niet zoo befaamd werd als zijn meester. - Hij is mij geheel onbekend.
| |
[Hendricx. (....)]
HENDRICX. (....) Dezen kunstgraveur en uitgever vind ik nergens vermeld; evenwel was er in de nagelaten kunstverzameling van Jan Bisschop, te Rotterdam, in 1771, verkocht, onder Nr. 5, bl. 99 van den Catalogus, Eene Heilige Familie, door hendricx, naar rubens, en Nr. 20 vermeldt hem als uitgever van De kleine Landschappen, door bolswart, naar rubens, 20 stuks by hendricx. - Uit een en ander zou ik afleiden, dat hij te Antwerpen heeft gewoond en tot die school behoort.
| |
[Hendriks. (Wybrand)]
HENDRIKS. (Wybrand) Bij het reeds door Immerzeel medegedeelde berigt, voeg ik nog, dat hij ook de etskunst heeft beoefend, en mij, bij Weigel, twee stuks Binnen- en Buitenhuizen, met vrolijke boeren, zijn voorgekomen. - Zijne kunstnalatenschap, in Februarij, 1832, verkocht, bestond uit 196 stuks schilderijen, waarvan hij-zelf er 96 had vervaardigd; uit 92 stuks Teekeningen en prenten, in lijsten, met glas; van A tot GG uit kunstboeken en omslagen met Teekeningen benevens 36 omslagen met prenten; de Catalogus besloeg 60 blz. druk. - Uit die nalatenschap blijkt, hoe vlijtig deze meester heeft gearbeid, zoodat hij velen kunstenaars van onze dagen tot voorbeeld kan verstrekken, die eerst hunne onderhanden zijnde stukken moeten hebben verkocht, voordat zij weêr aan ander werk beginnen. Mogt men willen voorwenden, dat het geniaal werk dient te zijn, dat bij luim moet opkomen, waaronder men het werk van hendriks niet kan rangschikken, dan moet ik daartegen inbrengen, dat in de nalatenschap van adriaan van ostade, en van philips wouwerman een bijna gelijk getal kunstwerken aanwezig waren, zoo als in de Advertentiën der Haarlemsche Courant van dien tijd kan gezien worden. - Zijn Portret, door hem-zelven geschilderd, is door j.e. marcus gegraveerd.
| |
[Henke (Hs.)]
HENKE (Hs.) was een plaatsnijder, die, op het laatst der XVIII. eeuw, waarschijnlijk te Amsterdam, bloeide, en van wien middelmatig graveerwerk bestaat. - Ik bezit een boekje, in 4o., met den titel: Verzameling van verscheide Tuin-gezigten naar Chinees gevolgt, zoogenaamde Grotwerken, Koepels, Kabinetten, Boogen en Zitbanken enz. van nieuwe en vreemde vinding, zoo hier als elders, op Buiten-plaatsen, gebouwd en geschilderd van pr. barbiers, en in 't koper gebragt door Hs. henke.
| |
[Hennequart of Hennekert. (Jehan)]
HENNEQUART of HENNEKERT. (Jehan) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude graaflijke rekenkamer der hertogen van Bourgondië, op het jaar 1467-68, het volgende vermeld: ‘A jehan hennequart et pierre coustain, - Zie aldaar. - paintre et valet de chambre de MdS. pour six vins grands blasons, armoiez des armes dudit feu MS. miz et employés en ladite église de
| |
| |
saint Donas LXXIJ L.’ - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, Tom. I. Sec. part., p. 500, en verder op pag. 503: ‘A jehan hennequart, valet de chambre et paintre de MdS. pour la façon du grand estandart de MdS. de taffetas blanc, ou a esté paint et figuré à deux endroits, l'ymage de MS. saint George à cheval, combattant le dragon et y a esté escript de grand lettre d'or le mot et devise de MdS. XXXVI L.’
| |
[Hennequin De Liege]
HENNEQUIN DE LIEGE, een voornaam beeldhouwer, die in de tweede helft der XIV. eeuw bloeide, en in Frankrijk belangrijke werken vervaardigd heeft. - Men vindt in de Fransche Archiven - Extraits des comptes des Rois - eene ordonnantie des konings, van 1368, gerigt aan zijn schatmeester, om onmiddelijk te betalen: ‘A hennequin de Liége, imaginier, la somme de trois cenz franz, en rabat de la somme de mil franz d'or, en laquelle nous sommes tenues à lui à cause d'un tumbe d'albatre et de marbre, que nous li faisons faire pour nous, laquelle nous avons ordonné estre mise en cueur de l'église de Rouen, ou nous voulons que nostre cueur soit enterré, quant il plaira à Dieu que nous irons de vie à trespassement.’ - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o. Introduction, p. XXII.
| |
[Henrard, (Henri Joseph)]
HENRARD, (Henri Joseph) een kunstschilder van Luik, die voornamelijk portretten en landschappen vervaardigde, en zijne kunst te Parijs uitgeoefend heeft. - Op de Tentoonstelling, in de Galerij-Le Brun aldaar, zag men, in 1827, van hem: Een gezigt in de omstreken van Luik; - Een Idem in Italië, bij ondergaande zon; - Een Watermolen enz. - Verder gaf hij ook onderwijs in de kunst. - Zie Ch. Gabet, Dictionnaire des Artistes etc. Paris, 1831, in 8o.
| |
[Henrard (Robert)]
HENRARD (Robert) is een voortreflijk Nederlandsch beeldhouwer geweest, onder dezen naam bij de karthuizer-broeders bekend. - Hij heeft voor de hoofdkerk te Luik, een zeer schoon Beeld van de H. Jonkvrouw vervaardigd. - Nadere berigten, zegt Nagler, zijn ons nopens dien karthuizer niet bekend geworden.
| |
[Henricksz. (Ryck)]
HENRICKSZ. (Ryck) Deze beeldhouwer vind ik in de Archiven der stad Utrecht, op het midden der XVI. eeuw, vermeld: ‘Item ryck henricksz. die beeldsnyder, van de foey onder die orgelen te snyden, te weten 46 voet, elck voet 2 st.’ - Zie Rekeningen van de Buurtkerk te Utrecht, 1544-45, bij Dodt, Archief, VI, deel, blz. 313. Het hierbedoelde orgel is zeker een der prachtigste van de stad geweest, dewijl de frontpijpen van zilver gemaakt waren.
| |
[Henricsz. (Dirc)]
HENRICSZ. (Dirc) In de Kameraars-rekeningen der stad Utrecht, 1511-12, vind ik van dezen kunstenaar de volgende aanteekening: ‘Item dirc henricsz., van Oudheusden, die schilder, van den bannier ende twee schuttervaentgens te schilderen, IV. Philips gulden.’ Zie Dodt, Archief, III., bl. 204.
| |
[Henry de Bruxelles.]
HENRY DE BRUXELLES. Deze beroemde beeldhouwer te Brussel, heeft, even als zoovele kunstenaars, zijn bedrijf in andere landen uitgeoefend. In 1381 was hij te Troyes, - hoofdstad van Champagne - en wist zich aldaar, blijkens eene aanteekening, voorkomende in de Stedelijke Rekeningen van Montpellier, uitgegeven door J. Renouvier en Ad. Ricart, boven zijne overige mededingers te verheffen. Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o., Introduction, pag. LXXXI.
| |
[Henstenburgh, of Hengstenburg (Anton)]
HENSTENBURGH, of HENGSTENBURG (Anton) was, volgens berigt van Nagler, de zoon van hermanus hengstenburgh, die zijn vader in de kunst en in zijn handwerk opvolgde. Het jaar van zijn overlijden is niet bekend.
| |
[Henstenburgh, of Hengstenburg (Herman)]
HENSTENBURGH, of HENGSTENBURG (Herman) is door Immerzeel, uit Van Gool, beschreven. - Onder zijn portret, in ovaal gevat, en door j. houbraken, naar n. verkolje gegraveerd, in 8o. staat hengstenburg. - In den
| |
| |
Catalogus van Van der Marck, te Leyden, 1773, bl. 219, vind ik van en door hem twee geteekende portretten. - Hij heeft een zoon nagelaten, anton genaamd. - Zie aldaar. -
| |
[Herbele (J. André)]
HERBELE (J. André) is mij als een kunstgraveur bekend, die eenige afbeeldingen van adelijke kasteelen, in het sticht van Utrecht gelegen, heeft gemaakt, en die met andere, bij Specht aldaar, zijn uitgegeven, om voor de groote kaart dier provincie, als lijst of rand, te dienen. Naar zijn werk te oordeelen, is hij in dat van zwak geweest. - Zijn bloeitijd kan dus in het begin der XVIII. eeuw gesteld worden, en, naar alle waarschijnlijkheid, was hij een Utrechtenaar.
| |
[Herbert]
HERBERT, een geestelijke in de abdij van St. Hubert, te Luik, die, omstreeks 1027, in gemeld gesticht, de schilderkunst beoefende. Hij is, na reeds achting voor zijn talent te hebben verworven, en betreurd door zijn tijdgenooten, in den bloei zijner jaren, overleden. - Zie Le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise etc. Anno 1027.
| |
[Herberts.]
HERBERTS. Over dezen portretschilder, wiens werk weinig voorkomt, vind ik noch levensbijzonderheden, noch iets, zijne kunst betreffende, vermeld. Ik zou hem niet hebben leeren kennen, zoo mij niet een zeer goed, levensgroot mansportret onder het oog ware gekomen, waar duidelijk op te lezen staat: herberts fecit, 1657.
| |
[Herck, (.... van)]
HERCK, (.... van) de Oude genaamd, was een Belgisch historieschilder, die wel onder de leerlingen van rubens kan behoord hebben. - Ik vind van hem, onder Nr. 133-135 van den Catalogus der kunstverkooping van den kunstschilder j. siebrecht, te Antwerpen, gehouden in 1754, de navolgende stukken: Joachim met St. Anna en Onze Lieve Vrouw, door den Ouden van herck ƒ20. - Maria Magdalena, met het kruis, door denzelfden ƒ14-50. - St. Franciscus, met het kruis in de hand, door denzelfden. ƒ17. - Deze van herck kan wel de vader van jaques melchior van herck - Zie aldaar. - geweest zijn. - Zie nog op HERP. (Gerard van)
| |
[Herck (Jaques Melchior van)]
HERCK (Jaques Melchior van) is, waarschijnlijk, een Antwerpenaar geweest, dewijl hij mij als schoonzoon, en tevens als leerling van pieter gasper verbrugghen, is voorgekomen. - Volgens F. Bogaerts, vindt men vele kopijen van Bloem- en Fruitstukken, door hem, naar die van zijn schoonvader, vervaardigd. - In 1720 was hij nog in leven. - Welligt is hij een zoon van, of aan van herck den Oude - Zie aldaar. - vermaagschapt geweest.
| |
[Hermani (J.)]
HERMANI (J.) een zeer bekwaam graveur, die, naar de teekeningen van j. reyners, - Zie aldaar. - een prachtwerk, in fo. oblong, voorstellende de Begrafenis van Ernst Casimir, te Leeuwarden, 1633, heeft vervaardigd. - Naar mijn gevoelen, is hij een Fries geweest, omdat er schaarsch berigten over de Friesche kunstenaars en hunne werken, bepaaldelijk van hen, wier kunst binnen de grenzen van hun land is gebleven, gevonden worden. Om die reden, heb ik hem hier eene plaats ingeruimd.
| |
[Hermans. (François en Louis)]
HERMANS. (François en Louis) Deze beide broeders, bij Fiorillo herrmann genoemd, worden door hem onder de Nederlandsche kunstenaars, die zich in de school van maratti hebben gevormd, opgegeven. - Ik kan er op laten volgen, dat louis bloem- en fruitschilder was, en den 16. October, 1750, te Maastricht, werd geboren. - Verder heeft hij met zijn broeder françois, die eenige jaren ouder, en historieschilder was, verscheiden zinnebeeldige schilderstukken vervaardigd, die, met bloemen en vruchten versierd, nog heden in de O.L.V. kerk te Maastricht bewaard worden. - Zijn schildertrant is breed en frisch van kleur, en de groepering zeer gelukkig. - louis hermans schilderde ook verscheiden goede stukken
| |
| |
voor de kunstliefhebbers zijner geboortestad. - Hij is den 16. Julij, 1833, aldaar overleden. Zie Arnoud Schaepkens, in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, 1857.
| |
[Hermans, (M.)]
HERMANS, (M.) een nog onvermeld beeldhouwer, van wien ik in den Catalogus der nalatenschap van den beroemden bouwmeester jacob otten husly, Amsterdam, 1798, onder Nr. 6, Beeldwerken, vind vermeld: De Liefde, afgebeeld door eene zittende vrouw, met drie kindertjes, meesterlijk fraai, door m. hermans. - Het zou niet onmogelijk zijn, dat hij één der twee broeders is, van wie in het voorgaande artikel is gesproken, en welligt was hij de vader van den volgenden.
| |
[Hermans, (Mathieu)]
HERMANS, (Mathieu) neef der bovengemelde broeders van dien naam, werd den 8. September, 1789, te Maastricht, geboren. Als schilder en bouwmeester, heeft hij langen tijd de Teekenscholen zijner geboortestad bestuurd. - Hij vervaardigde voor het Werk van M. Leemans, over de Thermes de Maestricht, de teekeningen der, in de Romeinsche badstoven aldaar, gevonden oudheden, waarvan hij tevens de grondteekening maakte. - De groote steenen boog der brug over de Maas, te Maastricht, door hem ontworpen, is het voornaamste werk, hetwelk hij in het vak der bouwkunde geleverd en in 1828 volvoerd heeft. - Hij is in 1842 overleden. - Zie Arnoud Schaepkens, in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, 1857.
| |
[Hermans. (Michael)]
HERMANS. (Michael) Een kunstschilder, zegt Nagler, van wien geene levens-berigten bekend zijn. Alleen weet men, dat hij in 1550 medelid der Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, was.
| |
[Herolt. (J.H., of J.M.)]
HEROLT. (J.H., of J.M.) Onder de gekleurde bloemteekeningen van Nederlandsche meesters, vermeld in den Catalogus van Jacob de Vos, Amsterdam, 1833, komen op bl. 43, Nr. 20, voor: Twee stuks met diverse bloemen, zeer natuurlijk geteekend door j.h. herolt. - Nr. 21. Een dito met meloen enz., als voren, door denzelfden, die met ƒ40. zijn betaald. - In een Idem van Goll van Franckensteyn, ibid., 1833, op bl. 8, vind ik dezen teekenaar met de voorletters j.m. vermeld.
| |
[Herp. (Gerard van) Zie ook op Harp. (van)]
HERP. (Gerard van) Zie ook op HARP. (van) - Felix Bogaerts noemt hem gerard; of hij nu dezelfde is, die reeds, zonder voornaam, bij Immerzeel staat vermeld, is mij niet gebleken; echter komt het mij voor, dat er weder twee kunstenaars van dien naam bestaan hebben, waarvan er één historiële onderwerpen, en de andere, die bij Immerzeel wordt genoemd, huislijke tafereelen heeft vervaardigd, en van wien er vele stukken van dien aard gevonden worden. - Van gerard van herp is, onder anderen, in het Museum, te Brussel, St. Nicolaas van Tolentin zoodat hij welligt, gelijk wordt vermeld, een discipel van rubens en de andere zijn zoon kan geweest zijn. - Ook zou er weder eene verkeerde naamspelling kunnen bestaan, en het stuk te Brussel misschien van van herck, ook wel den Oude genoemd, - Zie aldaar. - en dus van gerard van herck den Oude kunnen zijn, waaruit dan zou volgen, dat de andere van herp of herck, ook gerard genaamd is geweest, hetgeen veel waarschijnlijkheid verkrijgt, dewijl zijn voornaam niet bekend schijnt te zijn. - Er komt op den naam van g. van herp nog eene schilderij voor in het Museum, te Berlijn, onder Nr. 414 van den Catalogus: De zoogenaamde Heet- en Koud-blazers, in eene boerenwoning voorgesteld, met eenige figuren, waaronder een sater, die dit voor hem onoplosbare raadsel verbaasd aanschouwt, namelijk, dat de boeren door hunnen adem het eten koud blazen, en evenzoo hunne verkleumde handen daardoor verwarmen. Die voorstelling vond destijds zooveel bijval, dat bijna alle voorname kunstenaars dezen geestigen inval - te weten, dat de mensch eigenschappen boven het begrip des satans bezit - hebben geschilderd.
| |
| |
| |
[Herregouts. (Hendrick)]
HERREGOUTS. (Hendrick) Immerzeel berigt, dat hij, in den jare 1666, te Mechelen, is geboren, en heeft dit geput uit Pilkington, die verder Descamps heeft geraadpleegd. Weyerman noemt Antwerpen zijne geboorteplaats; Immerzeel heeft echter zijne ware geboorteplaats opgegeven. - Hierbij moet ik aanmerken, dat zekere bewijsstukken eene veel vroegere geboorte aanduiden, dewijl in de Kerklyke Geschiedenis van de geheele Wereld, van P. Hazart, S.J.; Antwerpen, 1668, 4 deelen, in fo., eene gravure voorkomt, naar de teekening van hem vervaardigd, voorstellende: Franciscus, Koning van Bungo, verlaat zijn rijk enz., en die eene fraaije compositie is. - Ik vind dit bij Merlo nader bevestigd, daar hij berigt, dat herregouts zich omstreeks den jare 1660, ook te Keulen, opgehouden, en toen aldaar voor de kerk van het Franciscaner-klooster voortreflijke schilderijen gemaakt heeft; een en ander is hem gebleken uit de Aanteekeningen van den kanonik van Bullengen. - Ook in de St. Ursula-kerk is eene Pietà, of de voorstelling van Maria met den dooden Heiland op haren schoot, aanwezig, die aan hem wordt toegeschreven, hoewel een ander stuk, in de hoogte van het middenschip der kerk geplaatst, De verlossing der lijdenden in het Vagevuur voorstellende, en dat schoon van kleur is, eerder voor zijn werk wordt gehouden. - Nog wordt er aangevoerd, dat de Keulsche Boekhandelaar Johan Basäus, in 1666, heeft uitgegeven, Caelum empyreum in festa et gesta sanctorum - per Henricum Engelgrave, Tom. I, waarvan de fraaije titelplaat door henricus heeregoudts delin. en door pet. van lisebetten sculp., dus toen ook reeds is vervaardigd. Hieruit zou het vermoeden kunnen worden bevestigd, dat hij de school van rubens wel tot zijn eerste onderrigt kon hebben gehad, hetgeen uit zijn werk ten klaarste blijkt, en dat het geval niet zou zijn, zoo hij in 1666 ware geboren. - De tijd van zijn overlijden is niet bekend, hoewel daarvoor het jaar 1724, in de stad Antwerpen, wordt opgegeven; ook is het evenmin zeker, dat jan baptist zijn zoon zou zijn geweest. - Zie bij mij aldaar. - Bij Immerzeel is alzoo, in navolging der meeste Auteurs, vermeld, dat hij, in den jare 1666, te Mechelen geboren, en, in 1724, te Antwerpen overleden is, en de landschappen van jan asselyn en lucas françois enz. stoffeerde. Dat dit alles, of het één of het ander, eene dwaling is, behoeft geen nader betoog, dewijl asselyn, in 1660, en françois, reeds in 1643 is overleden. - Ik geloof, dat de gemelde stofferingen wel door eenen herregouts zullen zijn gedaan, maar dan, waarschijnlijk, door david, geboren 1600, en die zich daartoe heeft verledigd.
| |
[Herregouts (Jan Baptist)]
HERREGOUTS (Jan Baptist) wordt bij Immerzeel opgegeven als de zoon van hendrik, in 1700, te Brugge, geboren. Het tweede kan waar zijn, doch dan is het eerste, naar den regel genomen, onwaarschijnlijk, daar hendrik - Zie bij mij aldaar. - lang vóór 1666 is geboren. - Zoo nu jan baptist aan den gezegden hendrik vermaagschapt was, zou hij een kleinzoon, en maximiliaan, van dien naam, zijn vader kunnen geweest zijn, welk een en ander veel meer aanneemlijkheid verkrijgt. - Nagler zegt, dat door hem enkele prenten zijn geëtst, onder andere eene H. Cecilia, die met j. baptista herregouts f. et inven. is beteekend.
| |
[Herreyns, (Jaques)]
HERREYNS, (Jaques) de Oude, zoon van Daniel en van Maria van den Dorp, werd te Antwerpen geboren, gedoopt den 23. December, 1643, en is in 1732 overleden. Hij was de vader van guillaume jaques, bij Immerzeel vermeld. - Als teekenaar van patronen voor tapijten, met historische voorstellingen ter versiering van kerken enz., heeft hij eenen naam verworven. Hij stoffeerde de landschappen van karel van de cruys en anderen. - In het Museum te Antwerpen is van zijne hand een God de Vader, op eene wolkentroon gezeten enz. - Zie verder over hem den Catalogue du Museé d'Anvers, 1857.
| |
| |
| |
[Herry. (De Ridder)]
HERRY. (De Ridder) Fiorillo meldt, dat er een kunstliefhebber van dien naam te Antwerpen, in de tweede helft der XVIII. eeuw, bloeide, die zich door onderscheiden werken, en bijzonder door een stuk, voorstellende den Eed van Hannibal, een verdienden naam heeft verworven. Meer is mij van dezen kunstenaar niet voorgekomen, en of de Antwerpsche kunstverzamelaar herry, bij Immerzeel vermeld, - Zie aldaar. - tot de maagschap van onzen ridder behoort, is wel waarschijnlijk, doch als nog niet zeker te beslissen.
| |
[Herseecke. (...)]
HERSEECKE. (...) Bij Descamps, Voyage pittoresque de la Flandre etc., Paris, 1767, p. 256, vind ik dezen als een landschapschilder vermeld, die den achtergrond voor eene schilderij, de Verzoeking van St. Antonius voorstellende, in 1684, heeft geschilderd. Dit stuk was op het stadhuis te Gent aanwezig. - Nagler vergist zich door de beelden aan hem toe te kennen, waarvan de schilder niet wordt genoemd.
| |
[Herselles. (Jehan de)]
HERSELLES. (Jehan de) In de Archiven te Rijssel vindt men in de oude graaflijke rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1431-32, het volgende aangeteekend: ‘A jehan de herselles, graveur de seaulx, demourant à Bruxelles, la somme de cinquante six livres six sols - pour IX onces d'argent, la gravure et façon du seau de l'ordre de MS. de la Thoison d'or, à la quelle somme a esté marchandé et composé audit jehan de herselles, - par mandement - de Dyon le XVI jour de Mars l'an mil CCCCXXXI.’ - Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom. I., sec. partie, p. 262, Paris, 1849, in 8o.
| |
[Hertogenbosch (Cornelis van 's)]
HERTOGENBOSCH (Cornelis van 's) wordt door Guicciardyn, Beschryving der Nederlanden enz., op het artikel Antwerpen, een glasschilder genoemd, doch was toen (1581) reeds overleden.
| |
[Hervilly. (Melanie Marie d')]
HERVILLY. (Melanie Marie d') Deze schilderes van huislijke tafereelen en portretten, is te Brussel geboren, en was in 1831 te Parijs gevestigd, alwaar veel van hare kunst door de Société des Amis des Arts, is aangekocht, en zoowel in bijzondere kabinetten in Frankrijk, als in andere rijken bewaard wordt. - Zij behaalde in 1824 in de Salon du Louvre eene gouden medalje, en in 1825 twee zilveren, eene te Douai, en eene te Rijssel. - In datzelfde jaar schreef zij een gedicht, getiteld: L'Hirondelle Athénienne, dat ten voordeele der Grieken werd uitgegeven. - Zie Gabet, Dict. des Artistes etc.; Paris, 1831, in 8o.
| |
[Hervy (Jehan)]
HERVY (Jehan) was een schilder te Brugge, met wien wij bekend zijn geworden door het berigt van den Heer Alexander Pinchard, commies bij het Rijks-archief te Brussel, opgenomen in het Bulletin de l'Académie Royale des Sciences etc., Nr. 8, Tom. XVIII. Brux. 1851, p. 229, waar wij lezen dat hij het ontwerp heeft gemaakt voor het Vorstelijke ijzeren hek- en kroonwerk, rond en boven het Mausoleum van Maria van Bourgondië, in de Lieve-Vrouwe-kerk, te Brugge, en de teekeningen daarvan heeft hij-zelf Hertog Philippus den Schoone, te Gent, aangeboden, waarvoor hij, alsmede voor andere werkzaamheden, hem bij de uitvoering opgedragen, heeft ontvangen de som van 60 ponden Vlaamsch, zoo als uit het volgende blijkt: ‘Je jehan hervy, paintre, demourant à Bruges, confesse avoir receu la somme de LX livres, de XL gros, tant à cause des ouvraiges de mon mestier que j'ay faiz à la custode de la tombe et sepulture de feue Madame la duchesse d'Autrice, de Bourgogne etc. (que Dieu absoille) et livré le kenevachz dont la dicte custode est couverte, laquelle j'ay paincte en noir trois fois, et faict huit grand blasons armoyez des armes de madicte dame, et aussi pour avoir faict plussieurs patrons en papier et de gros fil de laitton, et iceulx porté dudict Bruges en la ville de Gand, devers mondict Seigneur, pour
| |
| |
sur icculx choisir et eslire la forme et faichon de la traille de fer que l'on fait à présent pour fermer ladicte sepulture; en quoy faisant j'ay vacqué par plusieurs journées, comme pour les estoffes et fachon du chassiz de bois d'icelle custode, avec des pentures, chaines, serrures et autres ouvraiges de fer et de massonnerie y nécessaires, ensemble mon sallaire d'avoir nettoyé entièrement icelle tombe etc. Le XVI jour de Novembre, l'an mil cincq eens et ung.’ (Acquits de Lille, farde Nr. 1154, aux Archives du Royaume.)
| |
[Hessel. (G(uilliam)]
HESSEL. (G(uilliam) Immerzeel noemt een j. hessels als Hollandsch kunstgraveur, die in het midden der XVII. eeuw leefde, doch van wien men geen bijzonderheden beschreven vindt. In denzelfden geest noemt Brulliot een guillaume hassel, en in zijne tweede uitgave weder hessel gerritz., en Heller (M.) zegt, in navolging daarvan, wilhelm hassel, doch van wien zij nimmer eenig berigt hebben gevonden. Tot opheldering van al die verschillende opgaven dient, dat de naam van dezen graveur g. hessel is, blijkens de gravuren, welke hij gemaakt heeft naar de teekeningen van david vinckeboons, zijnde de Afbeeldingen van Adelijke kasteelen in het Sticht van Utrecht, onder den naam der Vier Jaargetijden, bij Claes Jansz. Visscher, en later bij F. de Widt in fo. oblong uitgegeven; als: 1o. Het slot Loendersloot in de Lente. - 2o. Neyenroden in den Zomer. - 3o. Maarsen in den Herfst. - en 4o. Zuylen in den Winter voorgesteld. Ze zijn zeer geestig en op eene levendige wijze, fraai met beeldjes gestoffeerd, en de oudste, mij bekende, afbeeldingen, van die historische Stichtsche gebouwen; zij bevinden zich in mijn bezit, en zijn zeer zeldzaam. - Ik moet tevens hierbij vermelden, dat de naam aldus op de prenten voorkomt: hessel g. fecit. h.g. Fe. welk tweede merk mij bevreemdt, dewijl de g. na de h. is geplaatst; in het eerste ook wel, doch dat komt méér voor, zoodat ik het nog niet eens ben, of hessel, even als wessel, niet de doopnaam moet zijn, en g. de stamnaam, gelijk zulks bij liefhebbers van hoogeren stand veelal het gebruik was, om op die wijze hun werk te teekenen. Zoo er alleen h.g. op de prenten stond, zou ik die dadelijk aan hendrik goltzius toekennen, want zij aarden geheel naar diens school. - Intusschen kan de naam, aan het hoofd geplaatst, die zijn van den vervaardiger van het vermelde werk, en heeft aldus eene aanwijzing en toelichting bekomen. - Ik geloof, dat hij wel in het Sticht van Utrecht kan gewoond, en dus reeds in het begin der XVII. eeuw gebloeid hebben, daar vinckeboons reeds in 1629 overleden was.
| |
[Hessius. (Willem)]
HESSIUS. (Willem) Onder de achttien voorname mannen der stad Leuven, voor wie in 1857 modellen van standbeelden, voor het stadhuis aldaar zijn geplaatst, vind ik vermeld willem hessius, Jesuit, bouwmeester der kerk van den H. Michaël, 1653.
| |
[Hessler. (J.C.)]
HESSLER. (J.C.) Twee stuks Landschappen met schapen, uitvoerig geschilderd, h. 6 p., br. 3 p. 5 dm., komen voor onder Nr. 20 van den Catalogus van de Neufville Brants, verkocht 23 Maart, 1829, te Amsterdam.
| |
[Heszlen (H.)]
HESZLEN (H.) is mij geheel onbekend; echter zag ik een schaapje in een landschap door hem geëtst in 1828, in kl. 8o., dat veel verdienste had. Naar de mededeeling van waar het herkomstig kon zijn, zou deze kunstenaar te Leyden te huis behooren.
| |
[Hettinga (Ype of Epe van)]
HETTINGA (Ype of Epe van) wordt als een Friesch kunstschilder vermeld, geboren 15 Mei, 1691, en ongehuwd, in hoogen ouderdom, te Bolsward overleden. Zie Stamboek van den Frieschen Adel, door de Haan Hettema en Van Halmael, Leeuw. 1846, in fo. Deel I, blz. 207, II, blz. 141.
| |
[Heur, (Joseph Cornelis de)]
HEUR, (Joseph Cornelis de) een bekwaam teekenaar van dien naam, dien ik
| |
| |
vermeld vond in den Catalogus van Barchman Wuytiers, Utrecht, 1792, op bl. 84, Teekeningen: Een familiestuk, voorstellende balth. gerbier, - Zie aldaar. - met zijne vrouw en negen kinderen in een prachtig gebouw, allen bevallig van houding, vast en meesterlijk met potlood geteekend, h. 13⅛, br. 19 5/4 dm., door de heur, naar de schilderij van a. van dyck. - Deze teekening behoorde zeker tot de goede kunst, daar zij bij de beste soort, die aldaar voorkomt, was gerangschikt. Later ontdekte ik, dat dit werk van den door mij aan het hoofd gestelden voornaam kon zijn, geboren, in 1707, te Antwerpen, en die zijne leiding in de kunst van p. snyers en p. horemans heeft genoten, zegt Nagler. Hij schilderde historiën en huislijke onderwerpen, en was in zijne geboortestad, alwaar hij omstreeks 1770 overloed, professor aan de Academie in de Bouw- en Doorzigtkunde.
| |
[Heus, (Willem Hendrikus de)]
HEUS, (Willem Hendrikus de) Lid der Provinciale staten en President der Regtbank van Koophandel, te Utrecht. - Handel en nijverheid blijven gelukkig nog altijd de voedsters der beeldende kunsten, die steeds, in meer of mindere mate, hetzij door alom beroemde kunstverzamelingen bij een te brengen, of, bij de behoefte van eigen smaak en kunstliefde, eene kleine afdeeling van het huis daaraan toe te wijden, de sprekende bewijzen daarvan leveren. Dit laatste is het geval bij den Heer de heus, die, op een ontgonnen terrein, bij de Willemsbrug, te Utrecht, een nieuw, prachtig ingerigt gebouw heeft doen verrijzen, en daarin een waar kunstkabinet heeft aangebragt. Mogt deze wijze, om kunstwerken als meublement te plaatsen (zooals in wèl ingerigte hotels buiten 's lands meestal gebruiklijk is) meer en meer navolging vinden, dit zou steeds den voortgang eener gelukkige leiding tot bestendigen bloei der kunst bevorderlijk zijn, en méér voor de welvaart van het kunstgenie aanbrengen, - zooals zulks in dien zin bij onze voorouders plaats had - dan de uitgebreidste verzamelingen, die toch altijd weinig in getal zijn, daartoe kunnen bijdragen. - Verrassend is het bij het binnentreden hier het bronzen standbeeld van rubens te midden van dit sierlijk kabinet, te zien prijken, hetgeen door invallend hemellicht een indruk-wekkend effect op den aanschouwer maakt. Dit beeld is een der twee afgietsels op het modelbeeld door den beroemden joseph geefs, voor het groote standbeeld, te Antwerpen, opgerigt, en uitermate schoon en bevallig op de grootte van circa een Ned. el hoog, vervaardigd. rubens is hier enkel door kunst, van twee eeuwen na zijn bloeitijd, omgeven, namelijk, uit die der Nederlandsche, Vlaamsche en ook der Fransche school, die, in den smaak van de eerstgenoemde, daarbij aansluit: eene niet oneigenaardige en tevens zeer beduidende toevalligheid, om hier geene kunst, dan die de tegenwoordigheid van den grooten rubens kan dulden, op te nemen; trouwens, de verzamelaar is in dat opzigt regt gelukkig, terwijl zijne keuze tevens gepaard gaat met de zucht, om ook zijne stadgenooten daarin te doen deelen, zoodat het geheel als een bouquet van op onderscheiden bodems gekweekte bloemen zich hier allerbevalligst en belangwekkend vereenigt. - Het ligt niet in dit bestek, al de schilderijen, daar aanwezig, te beschrijven, dewijl toch de bezitter aan alle belangstellenden welwillend den toegang ter bezigtiging gaarne verleent. Ik noem er dus slechts eenige, die de aandacht bijzonder waardig zijn, als: Het vergaan van een schip in zeestorm, door louis meyer, 1850; van waldorp, schelfhout, verboeckhoven en ommegang vindt men er verscheidene geplaatst; van roelofs het op de Brusselsche Tentoonstelling met de medalje bekroonde Landschap, waarin men den toon van hobbema ontmoet, alsmede een fraai stuk van bilders, en uitmuntend werk van den potter der XIX. eeuw, jan kobell. Een jood, die paarlen aan eene Dame
| |
| |
verkoopt, door h. van hove, 1846, mag men onder zijne schoone werken rangschikken, alsmede de Blinde man, met zijne dochter, bij kaarslicht, door c. kruseman. Het is dit stuk, dat, in 1819, op de Tentoonstelling te 's Hage, algemeen bijval vond, en door H.M. de Koningin, ter plaatsing in haar appartement, werd aangekocht, doch later in de kunstnalatenschap van wijlen Z.M. Koning Willem II. voor ƒ500 is geveild geworden. Dit weinige zal genoeg zijn, om daaruit af te leiden, hoe de toejuiching van zijn eerste werk met grond plaats had, terwijl zijne algemeen bekende groote schilderij Johannes de Dooper, predikende in de Woestijn, uit zijn laatsten tijd, en die den vorstlijken bezitter schatten gouds gekost heeft, slechts de som van ƒ5000 kon gelden. - De stukken van f. de braekeleer, w.p. hoevenaar, d. bles, noyens, p. van schendel, b. de poorter, a.w. nieuwenhuysen, 1856, strekken, met de Bloemstukken van van os en van dael, gelijk ook dat juweeltje van den Parijschen rohje, Aan de nagedachtenis van jan van huysum, tot sieraad van dit kabinet. - Verder vindt men er kostbare werken uit de Fransche school, waaronder drie van calame, en daarbij van het eerste water; van rosa bonheur, descamps, troyon, rousseau, charles girardet stukken uit hun besten tijd; van beranger, Een meisje, dat een brief op haren boezem verbergt; van baron, een voorval van verliefden in een tuin, uit de Heloïse van J.J. Rousseau getrokken, hetwelk men onder de ware kunst mag rangschikken, even als de Joodsche wisselaars, door robert fleury, en de Kunstkooper van gullemin; van pathy, een Binnenkamer met figuren, dat een type van uitvoerige schildertrant mag genoemd worden, ofschoon alles minder bevallig dan wel getrouw volgens de natuur is teruggegeven; van saint-jean, een schotel met vruchten enz. wier frischheid van verwen met de natuur wedijvert; ook van l. gallait is er een tafereel, Eene arme landvrouw, met haar kind, leunende aan eene rots, waarbij een hond enz., vol karakter en meesterlijk geschilderd. Ik eindig met hem, die hier de Fransche school met die der Nederlandsche naauw te zamensluit, ary scheffer. Het is den verzamelaar, slechts eenige maanden vóór het verscheiden van dezen grooten kunstenaar, te Parijs, gelukt, eene schilderij van zijn werk magtig te worden, die, inderdaad, den geliefkoosden stijl van 's meesters meêwarig gevoel voor den lijdenden mensch in zijne volle kracht kenmerkt. Het onderwerp schijnt mij toe, een gevallen meisje te zijn, op hare schamele sponde, na hare bevalling, voorgesteld, terwijl zij een medelijdend, doch tevens troostend bezoek van haren vader ontvangt, als het ware, een fragment, uit het bekende gedicht van onzen Tollens ontleend. Deze schilderij draagt geheel het kenmerk eener eerste uitdrukking van 's mans penseel, en doet in alles zijne eigenaardige schilderwijze kennen, terwijl de bijzaken maar aangelegd schijnen te zijn; en echter is het een proefstuk van zijn talent, waarin het bevallige, lijdende gelaat van het lieve meisje den aanschouwer boeit, en, in één woord, een hoofdsieraad van dit voor Utrecht belangrijk kunst-kabinet uitmaakt. - De Heer de heus houdt, als een hoogst bekwaam industrieel, uitgebreide fabrieken gaande, waardoor de nijverheid in Utrecht zeer bevorderd wordt, en welke nuttige en voorbeeldige strekking de hooge regering niet is ontgaan, weshalve hij mogt ervaren, dat Z.M. Koning Willem III. hem de onderscheiding van Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw waardig had gekeurd, waarvan de versierselen hem, in 1853, door dien Vorst, tijdens diens verblijf te Utrecht, werden geschonken. - Reeds sedert lang is de Heer de heus lid der Koninklijke Academie van Beeldende kunsten, te Amsterdam.
| |
[Heusch. (P.)]
HEUSCH. (P.) Deze naam komt voor in den Catalogus der Hertoglijke Galerij te Salzthalen, op Een Landschap: op den middengrond laag geboomte, met ruïnen
| |
| |
en struikgewas, enz.; op den voorgrond een herder en een visscher, eenige geiten en schapen; br. 1 vt. 7 dm., h. 1 vt. 2 dm. - Ik vooronderstel, dat hier eene vergissing plaats heeft gehad, dewijl de p. voor Pinxit, welligt vóór den naam heusch is geplaatst, of dat de p. een j. moet zijn, en alzoo jacob beteekent, hetgeen, waarschijnlijk, wel het geval zal zijn. Alzoo zou dit artikel dan op den laatstgenoemde, bij Immerzeel vermeld, moeten doelen.
| |
[Heusch (Willem de)]
HEUSCH (Willem de) werd reeds door Immerzeel vermeld. - Wel zijn geboortejaar, 1638, doch niet dat van zijn overlijden is bekend. Hij moet een hoogen ouderdom bereikt hebben, en nog in 1699, in zijne geboortestad Utrecht, werkzaam zijn geweest, zegt Heller (L.) - Dit grenst aan het jaarmerk 1696, hetwelk ik op eene zijner schilderijen, Een landschap met zoneffect, in de Louvre, te Parijs, gezien heb. - Zijne bekende etsen zijn 10 stuks, als: De Steenenbrug, - De Muilezeldrijver, - De groote Geitenhoeder, (het titelblad) - De kleine Idem., h. 9 dm., 3-5 str., br. 8 dm., 5-6 str. Par. - Vier idem in de breedte: De twee Ossen, - De Teekenaar, - De Reiziger en de Herder, - De Ezeldrijver, h. 6 dm., 7-9 str., br. 8 dm., 4-5 str. - Pan en Syrinx, in een landschap, h. 4 dm., 8 str., br. 5 dm. 10 str. - De oude Herderin, met het spinrokken, in een boomrijk landschap, h. 5 dm. 1 str., br. 6 dm., 1 str. - De goede afdrukken, zijn voortreflijk schoon. - Zijne prenten zijn geheel in den stijl van jan both geëtst, zoodat men ze aan dien meester zou kunnen toeschrijven, zegt Nagler, en zijn dus van geen minder kunstwaarde dan die van both.
| |
[Heuvel, (Antonie van den)]
HEUVEL, (Antonie van den) ook wel in de wandeling Don antonio genoemd. - Immerzeel meldt, onder anderen, dat er in het Museum, te Brussel, een stuk van hem is: De Marteldood van de H. Aurelia. In den Catalogus van genoemd Museum, 1850, wordt hetzelfde stuk genoemd, dien van de H. Amelia, met de beschrijving der voorstelling van haren dood. Deze schilderij stelt voor, de marteling van eene andere H. Maagd, met eene lans doorstoken, die in de wond gebroken is enz., doch is die van de eene, noch van de andere vermelde Heilige; want de H. Amelia is mij tot heden niet bekend, en de H. Aurelia is door Domitius Ulpianus, gouverneur van Rome, levend in zee geworpen, en nog eene andere St. Aure, of Aure'e, heeft mede een geheel ander uiteinde gehad; even als eene andere van dien naam, uit Cordova, in Spanje, te onderscheiden is van de tweede genoemde uit Frankrijk, en die in verschillende tijden hebben geleefd. - Evenmin kan het St. Aemiliana zijn, zuster van de H. Tarsilla, beide zusters van de moeder van den H. Gregorius, Paus van Rome, want deze is in rust op haar bed gestorven. - In de kerk van St. Bavo, te Gent, is, in de vierde kapel van den regter beuk der bovenkerk, een altaarstuk van hem, voorstellende de overspelige Vrouw. - Onze Don antonio schijnt ook bedrieglijke kopijen, naar beroemde meesterstukken, te hebben vervaardigd: immers, J.C. Weyerman, dl. IV., bl. 56, heeft het volgende verhaal, met zijne zoo stekelige als tevens satirike pen daarvan gegeven: ‘Aangaande zyn konst, die is vry fraai, hy schilderde een goed konterfytsel, en hy kopieerde al aardig een fraai konsttafereel, en op die gecombineerde verdiensten mag een man den tytel met recht voeren van een konstschilder. Hy heeft dat gewaant stukje van korregio gekopieert, met welke copei den kapellaan van den gewezen Hertog van Beijeren, den Rotterdamschen Jacques Meyers, zo priesterlyk een rad voor de oogen draaide en meesterlyk bedroog.’ Dat stuk schijnt destijds algemeen bekend te zijn geweest: immers, in dien zin schrijft Weyerman er over. - Ik heb een zeer fraai, door g. du vivier geëtst prentje, in 4o. oblong gezien, naar ant. v. heuvel, voorstellende: Eene keuken, waar een meid bij eene tafel zit, en
| |
| |
geplukte hanen verder gereed maakt, terwijl eene andere meid in eene kan drinken schijnt te brengen; alles geheel in den geest van metzu of brekelenkamp voorgesteld.
| |
[Heuvel. (G. van den)]
HEUVEL. (G. van den) Pieter Terwesten, Ms., geeft dezen op als een geboren Amsterdammer, die, in 1768, op de lijst der Confreriekamer, te 's Gravenhage, voorkomt, als het meesterschap te hebben verkregen. Hij schilderde vogels in landschappen enz., en was in het jaar 1776, aldaar, nog werkzaam.
| |
[Heuvel (Hendrik van den)]
HEUVEL (Hendrik van den) vond ik alleen vermeld onder de portretten van schilders, in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, 1773, bl. 225, Nr. 1837: ‘Het portret van hendrik van den heuvel, door hem-zelven, met O.I. inkt en roet gewasschen, h. 7, br. 6 duim.’
| |
[Heydelbergh (Gery)]
HEYDELBERGH (Gery) wordt door J.B. Descamps, in zijn Voyage Pittoresque de la Flandre etc., Paris, 1769, in 8o., op bl. 224 en 229, een Beeldhouwer van Gent genoemd, die aldaar in de St. Bavo-kerk, het Praalgraf van den Bisschop Van den Bussche, en in de kerk van St. Michiel, den Preekstoel vervaardigd heeft. Zijn werk is verre beneden dat van de duquesnoy's.
| |
[Heyden. (Jan van der)]
HEYDEN. (Jan van der) Deze fenix der stadsgezigtschilders is reeds met verdienden lof door Immerzeel vermeld. - Ik voeg er bij, dat ook zijne kunstwerken in Museums en vorstlijke galerijen in het buitenland uitblinken. Te Parijs: Een gezigt op het Stadhuis te Amsterdam, met een gedeelte van den Dam en verdere gebouwen, gestoffeerd door a. van de velde, h. 74, br. 86 dm. Ned. - Een Plein met eene kerk in eene Hollandsche stad, h. 44, br. 56 dm. - Een Dorpsgezigt, aan eene rivier h. 44, br. 55 dm., met stoffagie van w. van de velden. - In de Galerij van Salzthalen, (1776) Een oud kasteel, met nevengebouwen. Aan den ingang staat een man met eene vrouw, die in gesprek zijn. Op den voorgrond grazende paarden, waar rond eenige hoenders loopen enz., h. 1 vt. 10 dm., br. 2 vt. 5 dm. - In de Privaat-verzameling van koning George IV. van Engeland, (1827) zag ik twee uitmuntende stukken: Een Hollandsch stadsgezigt, aan eene gracht gelegen, en - Een marktplein in eene kleine stad; beiden door a.v.d. velde gestoffeerd; pendanten, h. 1 vt. 6 dm., br. 1 vt. 10 dm. - In de Galerij van Lord Stafford, - thans die van Bridgewater, - eene Hollandsche stad, met grachten doorsneden, waarin eene brug de hoofdordonnantie uitmaakt, keurig met figuren door a.v.d. velde gestoffeerd, meesterlijk van effect en kleur, en tot zijne beste werken behoorende; h. 1 vt. 6 dm., br. 2 vt. - In die van H.T. Hope (waar het keurige oud-hollandsche penseelwerk van den eersten stempel, nimmer vervreemd, bewaard wordt, als in waarheid, nuttig om te zien, teneinde de waarde der kunst van onze oude school daardoor met grond te leeren kennen) bevinden zich drie stukken: Een gezigt in eene stadsstraat, met prachtige gebouwen en eene kerk, h. 1 vt. 9 dm., br. 1 vt. 11 dm. - Een Dorpsgezigt met eene kerk, op eene hoogte gelegen, en een pendant daarvan, allen door a.v.d. velde gestoffeerd, h. 1 vt. 1 dm., br. 1 vt. 4 dm. - In die van Lord Grosvenor is een echt-Hollandsch tafereel, te weten een gezigt aan de Vecht bij Maarsen; meesterlijke vlijt en treffend licht en bruin verhoogen de waarde van dat stuk; h. 1 vt. 9 dm., bv. 2 vt. 3 dm. - In de bij uitnemendheid keurige en rijke verzameling van Sir Robert Peel, waarin niets dan werk van de beste soort, uit de Vlaamsche en vooral Hollandsche school wordt gevonden, heb ik het hooge genoegen gesmaakt, dat hij-zelf mij zijne kunstschatten liet zien, en ik mij nagenoeg twee uren lang met hem daarover heb mogen onderhouden. Aangenaam was het mij, met dezen grooten, zoo vriendelijk-voorkomenden staatsman te kunnen spreken en te ontwaren hoe hij uit dergelijk onderhoud voor zich leering trok, en tevens
| |
| |
anderen gelegenheid gaf, om uit deze hooge eer voordeel te putten. - Een der uitvoerigste stukken, en het helderste in kleur van dezen meester, vindt men aldaar, voorstellende Eene straat in Keulen, met stoffage van a.v.d. velde, waarvoor Peel 415 guinees (circa ƒ5000) heeft betaald, h. 1 vt. 1 dm., br. 1 vt. 5 dm. - Verder worden er nog vermeld, als in de verzameling van Lord Ashburton, Een gezigt in het dorp Heemskerk, bij Haarlem; het hoofdgebouw is eene kerk en toren van laten bouwtrant. Dit stuk behoort tot het zeldzaamst-uitvoerigst bewerkte van dezen meester, en men wordt bij eene aandachtige beschouwing door het natuurlijke er van als genoopt, om te gelooven, dit gezigt in natura in eene Chambre-obscure te zien. Dat kunstjuweel is mede door a. van de velde gestoffeerd, die, de schoonheid van dat werk beseffende, niet verzuimd heeft, de figuren in gelijke verhouding daarin aan te brengen. De bezitter heeft daarvoor 600 pd. ruim ƒ7200 betaald; h. 1 vt. 7 dm., br. 1 vt. 11 dm. Dit stuk heeft een tijd lang de Louvre versierd, en is na de Restauratie (1813) in Holland beland, en vandaar voor genoemden prijs naar Engeland overgegaan. - Op de verkooping te Amsterdam, van Verstolk van Soelen, 1847, waren vier stuks teekeningen van dezen meester, als: De ruïne van eene verbrande distilleerfabriek, met zwart krijt en met O.I. inkt opgewasschen. Zij heeft ƒ306 opgebragt. - De ruïne van het verbrande oude Stadhuis te Amsterdam, 1652, met de pen en opgewasschen, ƒ170. - Een stadsgezigt, waarin het bovenste gedeelte van een huis verbrand is enz. ƒ57. - en een Gezigt van de oude Beurs te Amsterdam, met den toestel eener brandspuit, in den doorgang geplaatst, fraai geteekend, ƒ43. - Later vond ik nog vermeld, dat op de verkooping, te Parijs, der nagelaten kunst van den Baron de Varanges, gehouden in Mei, 1852, een stuk van hem en door a. van de velde gestoffeerd, en aldaar genoemd De Pages van het Paleis, de aanzienlijke som van 22100 frs. heeft opgebragt; en op eene idem, Ibid. 1857, van Patureau, is een Gezigt bij den ingang eener stad, dat zeer geroemd wordt, met 14500 frs. door den Marquis De la Grange gekocht. - Een niet algemeen bekend iets van onzen beroemden kunstenaar, was, in den jare 1854, op de Tentoonstelling van voorwerpen van kunst en nijverheid uit vroegeren tijd, in het gebouw der Maatschappij Arti et Amicitiae, te Amsterdam, waarover men een beredeneerd verslag, door den heer T. van Westhreene Wz. in den Algemeene Konst- en Letterbode van dat jaar kan vinden, namelijk, De teekening van den Predikstoel in de Nieuwe kerk te Amsterdam voorhanden, door onzen van der heyden gemaakt, waarnaar dit merkwaardig gewrocht van snijkunst, door den beeldhouwer albert vinkenbrink - Zie aldaar. - werd vervaardigd. Daar gaat eene prent in gr. fo. van uit, door pieter holsteyn, zeer geestig geëtst, die zeldzaam is, en waarvan ik een fraai exemplaar bezit. - Zijn portret, met een grooten hoed op, in ovaal gevat, is fraai door j. houbraken, naar de originele schilderij, gegraveerd in 8o. - Een Idem, j. buys del. r. vinkeles sc. in 8o.
| |
[Heyden, (Jan van der)]
HEYDEN, (Jan van der) een weinig bekend historie- en portret-schilder, die in België bloeide, en zich later te Londen ophield, waar hij, in 1686, of 1687 - Nagler zegt 1697 - is overleden, volgens de opgave van Felix Bogaerts, die tevens berigt, dat er te Brussel in de kerk der Religieusen van Berlaimont, eene Aanbidding der Koningen, door hem geschilderd, aanwezig is. - Dat hij het historievak heeft beoefend, is mij gebleken uit eenige stukken, welke hij heeft vervaardigd, bij de reeks afbeeldingen, voorstellende de Geschiedenis van het Miraculeuse Sacrament, in de St. Gudule-kerk te Brussel, die door j. harrewyn in plaat zijn gebragt. Zie Histoire du St. Sacrement etc., Brux. 1720, in 12o. - Nog vond ik, dat er, in dezelfde kerk, in de kapel van St. Marcoul, onder het glasraam
| |
| |
eene zeer schoone schilderij aanwezig is, voorstellende St. Marcoul, die aan de armen aalmoesen uitreikt. Zie Le Peintre Amateur et curieux etc., par G.P. Mensaert, peintre etc., Brux., 1763, 1. partie, p. 83.
| |
[Heye (Jan van der)]
HEYE (Jan van der) was een voornaam beeldhouwer en een der hoofdmannen van de Beeldhouwers-gebroederschap, te 's Gravenhage, die, op het laatst der XVII. eeuw, aldaar bloeide. Het hiervolgende is een afschrift uit een Ms., in mijn bezit, dat tot het archief der gebroederschap van Pictura, aldaar, behoort. ‘Aen de Ed. Achtbare heeren Burgemeesters ende Regeerders van 's Gravenhage. Ed. Achtbare Heeren. De gemeene Beelthouwers alhier in den Haege, hebben UEd. Achtb. onderdanich hiermede willen bekent maecken, dat sy lieden uyt het midden van haer hebben opgestelt, een dubbelt getal van personen, als namentlyck jan van der heye, jan bloemendael, tot Hooftluyden, Pieter van Dobbe, Abraham de Vryer. Versoeckende oetmoedelyck dat het UEd. achtb. goede geliefte mochte syn, omme uyt de voers. genomineerde personen, twee te surrogeren ende aen te stellen tot hooftlieden over het Beelthouders gebroederschap alhier, ende mede dat UEd. Achtb. gelieven willen hierop metten eersten te disponeren ende appoinetement te verlenen. Dit doende etc.’
| |
[Heylan (Franciscus)]
HEYLAN (Franciscus) was een kunstgraveur van Antwerpen, die zich, in den jare 1608, te Sevilla, in Spanje, ophield, doch van wien geene levensbijzonderheden bekend zijn. - Ik heb aan zijn werk kennis gekregen door eene zeer groote plaat, in mijn bezit, voorstellende De christlijke stamboom, waarop de groote heiligen der beide kunnen in glorie zijn geplaatst, bestraald door den H. Geest; aan den voet van dezen boom staat de H. Franciscus, die Christus omhelst. Op de zijde van dit tafereel zijn twee kerkvaders geplaatst, veel grooter voorgesteld, die op ontrolde linten christlijke spreuken vertoonen; van onder staat: F. Joanes Ximenez Lector Theologus in Hispalensi Collegio seraphici D.S. Bonaventurae inventor. franus. heylan Antverpensis sculpsit, Hispali anno 1608. - Ongetwijfeld behoort deze voorstelling tot de eerste bekende schilderwerken van dien aard, en tot de eerste helft der XIII. eeuw. - Ofschoon er slechts één stuk van Bonaventuur Berlinghieri da Lucca pinxit 1235 bekend is, op het slot Guiglia van den Markgraaf Montecuculi, bij Modena, zoo zou het bovenvermelde toch wel kunnen aanduiden, dat er te Sevilla óók nog een stuk kan bestaan, dewijl de naam daarvan hier voorkomt. - Het is voor de geschiedenis der beeldende kunsten goed, alles op te teekenen, wat hiertoe als toelichting kan bijdragen, en zoo dan meld ik, dat er in 1850, een berigt is verspreid, dat er in het stadje Pescia, tusschen Lucca en Pistoja, in de kerk van den H. Franciscus eene schilderij in olieverf (?) is ontdekt, waarop genoemde Heilige en zijne mirakelen op gouden grond waren afgebeeld, en waaronder letterlijk hetzelfde als op die van het kasteel Guiglia staat geschreven. Het is minder vreemd, dat het bijna dezelfde voorstellingen zijn, maar wel dat beide stukken het jaarmerk 1235 voeren. - Ik geloof niet, dat de kunst destijds zoo vlug van de hand ging; alzoo zou er wel kopij-werk onder kunnen loopen.
| |
[Heylbroeck, of Heylbrouck (Michiel)]
HEYLBROECK, of HEYLBROUCK (Michiel) staat wel als een Belgisch graveur bij Immerzeel vermeld, doch geen zijner werken wordt daar genoemd. Er komen van hem in den Prent-Catalogus van Van Hulthem voor: Les quatre parties du jour, d'apres le brun. m. heylbrouck sculp. - Quatorze sujets, parmi lesquels: Vue de l'ancien château de Tervuren. - La flagellation. - La vierge et l'enfant Jesus, d'apres van dyck etc. - Zijne prenten zijn beteekend m.h., of met zijnen naam voluit.
| |
[Heylbroeck, (Norbertus)]
HEYLBROECK, (Norbertus) zal ik, waarschijnlijk, den Oude moeten noemen,
| |
| |
zoo het Artikel van een anderen van dien naam bij Immerzeel goed is, en die alsdan een zoon van dezen zou kunnen geweest zijn, want al de prenten in het Werk Cronyke van Vlaendere van af 621-1725 enz. (door N. Despars), Brugge, in IV deelen in fo., zijn door hem zeer goed gegraveerd, meest naar teekeningen van joannes (claudius) de cock, of kock, - Zie aldaar. - doch ook eenige naar die van zijne eigen zamenstelling.
| |
[Heylem. (Jehan de)]
HEYLEM. (Jehan de) In de Archiven van Rijssel vindt men in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1434-35, het volgende aangeteekend: ‘A. jehan de heylem, graveur de seaulx demourant à Brouxelles, la somme de quatrevins seize livres, de XL gros la livre, a luy deue, cest assavoir: pour IIJm. d'argent blanc fin, dont il a fait le grant scel et contrescel des armes de MS. et y mis et adjousté l'escripture du tiltre de ses pays de Haynau, Hollande et Zeelande, à VII fr. IIIJ sols le marc, valent XXI fr. XIJ sols. Item pour la facon du petit signet des armes de MS. CVIIJ sols, et pour la gravure des diz grant scel, contrescel et signet, tant des dites armes comme de l'escripture et tiltres d'iceulx pays (par mandemen, du 24 avril 1435) LXIX francs.’ - Zie Le Comte De Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Tom. I. Sec. part. pag. 344. Paris, 1849, in 8o.
| |
[Heylen (Gonzales van)]
HEYLEN (Gonzales van) was een houtgraveur, te Antwerpen, die met den naam van een goed kunstenaar, in 1720, is overleden. - Er is van hem een klein gefigureerd alphabet, dat tot versiering van Gebedenboeken gebruikt wordt, alsmede vignetten enz. Zie Nagler. - Ik bezit eene schetsteekening in fo., fiks met de pen opgewasschen, Een karnaval te Antwerpen voorstellende, beteekend gonzales van heylen fecit, waar veel geest in doorstraalt.
| |
[Heyman (....)]
HEYMAN (....) In de Thesauriers-rekeningen der stad Haarlem, bl. 38, vindt men het volgende aangeteekend: ‘Ao. 1454, heyman de schilder vervaardt een model of ontwerp voor eene nieuwe stedekamer, welke vervolgens op het Raadhuis werd gemaakt.’ Zie Jacobus Koning, Verhandeling over de Boekdrukkunst enz., Haarlem, 1816, in 8o. bl. 360. Hieruit blijkt, dat men tot het scheppen of uitdenken van nieuwe vormen voor inwendige huisversieringen, bij den schilder ter markt ging, om zulks, bij den bouw, tot meer dan gewone verfraaijing aan te wenden.
| |
[Heymans, (J.)]
HEYMANS, (J.) waarschijnlijk, een Friesch kunstenaar, die nog niet vermeld is. - Een portret van Herm. Witsius als Theol. Prof. Franeq. in 1677, oud 41 jaren, door hem geschilderd, en door a. zylvelt sculp. in fo., is het eenige, wat door de gravure, mij van zijn werk is bekend geworden.
| |
[Heymans, (Johannes)]
HEYMANS, (Johannes) ‘geboren te 's Hage, in den jare 1757, heeft aldaar de eerste beginselen der kunst geleerd bij een behangsel-schilder, davrance, en vervolgens door eigen oefening, zoo ook op de academie, alwaar hij drie prijs-medailles heeft behaald, hetgeen, in 1792, nog nimmer aan een enkel lid was te beurt gevallen. Hij schilderde zoo historische tafereelen als gezelschappen en andere voorwerpen, en was bij de kunstbroeders zeer gezien, zoodat hij onderscheidene besturen derzelve heeft bekleed, en, in 1805, tot Hoofdman der Confreriekamer Pictura werd verkooren.’ Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Heyndrickszen (Bartout)]
HEYNDRICKSZEN (Bartout) staat vermeld als een Haarlemsch kunstschilder op de lijst der zeven-en-vijftig burgers en inwoners dier stad, die niet in de gratie of het pardon van den hertog van Alva, op den 27. Julij, 1573, waren begrepen. - Zie S. Ampzing, Beschryving van Haerlem, Ibid., 1628, bl. 242.
| |
[Heynincx. (Egidius Stephanus)]
HEYNINCX. (Egidius Stephanus) Deze jeugdige bouwkundige heeft zijne nuttige loopbaan slechts kort mogen bewandelen, daar de dood hem in zijne woonplaats, Amsterdam, in den jare 1848, slechts 35 jaren oud, heeft weggenomen. - De opgang, dien zijne kunst maakte, beloofde veel dat, tot vestiging
| |
| |
van zijnen roem, eenmaal zou kunnen zijn verwezenlijkt geworden, gelijk aanvanklijk bleek uit zijn ontwerp tot een Monument voor den industrieel Auswordt, waarmeê hij, in den daarvoor gestelden prijskamp, de premie behaalde. - Hij had de mede-redactie van het Tydschrift ter bevordering der Bouwkunst op zich genomen, dat door die Maatschappij wordt uitgegeven, en waar eenige stukken en beschouwingen van hem in voorkomen. Nog heeft hij een Prospectus uitgegeven, getiteld; ‘Verzameling der hoofdbestanddeelen van Grieksche en Romeinsche Monumenten, de leer van de Germaansche of zoogenaamde Gothische Bouwkunst, benevens de leerstellingen der voornaamste Italiaansche Bouwmeesters, enz.’
| |
[Heynricksz. (Heynrick)]
HEYNRICKSZ. (Heynrick) In een schepenbrief der stad Utrecht, luidende als volgt, komt een beeldsnijder van dien naam voor: ‘Anno 1523, des Donredags nae Ste. Agnieten dach. Dat voor ons etc. Ghysbert Evertss. die slootmaecker, ende gaff voir hem ende voir Heynrickgen zyn wyff, daer hy, etc. over, Sander Jansz. die slootmaeker, zynre dochtersoen, die rechte helfte van die alinge huysinge ende hofstede van voren tot afteren etc., gelegen tusschen die Reguliersbrugge ende die Rodenborgerbrugge, aen die oestzijde van der graften, dair Ghysbert Evertsz. ende Heynrickgen zyn wyff voirs. nu ter tyt inne wonen, dair heynrick heynricksz. die beeltsnyder boven, ende Margriet Aernts, wed. van Amerongen, beneden naest gelegen zyn, metten alingen gehelen smit van 't slootmaeckers, metten aenbeelt, ende voert met allen synen toebehoiren dat tot denselven smit behoert, wesende in derselver huysinge voers.’
| |
[Heynricsz. (Roeloff)]
HEYNRICSZ. (Roeloff) wordt als kunstschilder in de Stadsrekeningen van de stad Utrecht vermeld, blijkens het volgende werk, aan het oude stadhuis, te zelfder plaatse, waar thans het nieuwe staat, verrigt: ‘Item roeloff heynricsz., schilder, heeft verlicht ende gestoffeert S. Meerten voor Hasenberch, hem aenbestaet om 20 pond. Item Gysbert Lap, gelevert tot S. Meerten voor Hasenberch mede te stofferen aen 7 vierendeell geslagen gouts, ende 1 vierendeel silvers, 3 guld. 3 st. 9 wit.’ Kameraarsrekening 1523, bij Dodt, Archief, III, deel.
| |
[Heynriczoen. (Pieter)]
HEYNRICZOEN. (Pieter) In vroegere tijden, en inzonderheid in de XV. eeuw, was het graveren in goud, zilver en andere metalen, het werk der goudsmeden alsmede het snijden der muntstempels, zegelen enz., die in de stedelijke rekeningen gemeenlijk onder de voornaamste poorters geteld worden, en wier handwerk hun een zeer goed bestaan opleverde. Zoo vindt men in de Thesauriers-rekeningen der stad Haarlem, blz. 88, aangeteekend: ‘Ao. 1420. pieter heindriczoen, goudsmit, vermaakt de zegels die bij het verzetten van koorn gebruikt worden.’ Zie Jacobus Koning, Verhandeling over de Boekdrukkunst enz., Haarlem, 1816, in 8o. bl. 358.
| |
[Heyveld (J.)]
HEYVELD (J.) vind ik als teekenaar vermeld in den Catalogus van J. Vollenhoven, Amsterdam, 1822, bl. 10, Nr. 25, Een Geldersch landschap, met O.I. inkt, door j. heyveld.
| |
[H.F.B.]
H.F.B. Een graveur, die de etskunst, op de tweede helft der XVI. eeuw, in Holland beoefende. - Eene karikatuur-prent, met den volgenden titel, gaat er van hem uit: ‘Die blau Huicke is dit meest ghenaemt - maer des weerelts abuisen hē Beter betaemp.’ in fo. in de breedte. - Zie Le Blanc. - Het monogram op de prent is aldus F H B. en schijnt nog bij geen auteur verder toegelicht te wezen.
| |
[Hiland (...)]
HILAND (...) is, waarschijnlijk, een kunstenaar geweest, die ten tijde van j.e. marcus, te Amsterdam, de kunst heeft beoefend, gelijk hij, als zoodanig bezig, door den laatstgemelde is afgebeeld, en in zijn bekend prentwerk, door h.w. caspari gegraveerd, werd opgenomen.
| |
| |
| |
[Hilarides. (Joh.)]
HILARIDES. (Joh.) Eene afbeelding van Balthazar Bekker, befaamd door zijn Werk De Betoverde wereld, met zinnebeeldig bijwerk, voor eene titelprent, is door joh. hilarides inv. in Majo 1691, zonder naam van graveur; het geheel is vrij goed voorgesteld, zoodat ik hem voor een kunstliefhebber moet houden, gelijk mij ook is gebleken uit de verklaring van 't Sinnebeeld, in rijm op gemelde plaat, dat door hem is onderteekend als Conrector tot Dockum. - Later werd ik een boekje magtig met den titel: Uithangbord van johannes hilarides als Burger en Boekverkooper, in de Hoochstraat, te Dokkum, alwaar het Caartspel en Ergernissen, beide ten toon staan enz., waarop een uithangbord met een Bijbel is afgebeeld, en een idem waarop eene hand, houdende 5 kaarten, en daar onder Een schoone, slaande op het kaartspel lanterlu, en is met een luikje, dat eene Mat voorstelt, bedekt. Dit boekje heeft hij in rijm geschreven, bevattende de geschiedenis van het Kaartspel en de zedelijke strekking daarvan, welke ter verdediging van de aanvallen welke hij te verduren had, doordien hij èn Bijbels èn Speelkaarten verkocht, hetgeen hem noodzaakte zijn uithangbord met eene Mat te bedekken. Het prentje, dat daarin voorkomt, Jeu d'armorie, des souverains etc. en de titel is, waarschijnlijk, van zijn werk.
| |
[Hillegaart. (Paulus of Pauwels van)]
HILLEGAART. (Paulus of Pauwels van) Van dezen kunstenaar ziet men zeer zelden eenig werk, en echter heeft hij te Amsterdam gebloeid, en is aldaar, in den jare 1658, overleden, volgens Houbraken. - Bartsch geeft ons ook deze aanwijzing en zegt, dat hij landschapschilder is geweest; hij heeft twee prentjes, door hem zeer fraai geëtst, beschreven, namelijk, Een groote hond, met lange ooren, ligt voor een hok te slapen, dat aan de regterzijde der prent is te zien, en waaraan hij is vastgeketend. - Een groote windhond, trois quart te zien, op zijde een jagthond, zittende op zijne achterpooten, en een derde ligt tusschen de twee vermelde te slapen, rustende met den kop op zijne voorpooten; ze zijn beteekend p.v.h. f. circa h. 135, br. 175 str. Ned., zijnde Nr. 1 en 3. De Ns. 2 en 4 zijn van j. jonck heer - Zie aldaar. - In zijn schilderwerk zijn mij nimmer landschappen voorgekomen, maar wel een bataille, door hillegaard, op eene verkooping te Amsterdam, in den jare 1765 gehouden; en twee idem, zware cavallerie, in een gevecht met voetvolk, h. 17, br. 25 dm., waren op eene verkooping te Koppenhagen, den 21. Aug. 1837, Nr. 130 en 304 van den Catalogus, en wederga's. Het eerstgenoemde is, waarschijnlijk, in de Galerie zu Salzthalen beland, en staat in den Catalogus van 1776 vermeld. - Ik zou van meening zijn, dat hij de kunst uit liefhebberij heeft beoefend, omdat er zoo weinig van hem voorkomt, en welligt heeft hij zijn vollen naam nooit of zelden voluit op zijn werk geplaatst. Om daarover te oordeelen, kan men een stuk van hem zien op 's Rijks-museum, te Amsterdam, voorstellende Het afdanken der waardgelders door Prins Maurits, op de Neude, te Utrecht, in 1618, dat op zijn naam in den Catalogus van 1858 voorkomt, en waarbij de beteekening van zijn naam, op dat stuk te vinden, gevoegd is, 1627. Indien zijn naam niet reeds bekend ware, zou hij moeilijk daaruit op te maken zijn, en ik houd mij als nog aan dien ik hier aan het hoofd heb geplaatst, en wel om de volgende reden, te weten: later ontdekte ik, dat zijne afbeelding voorkomt op eene schilderij, waarop zijn afgebeeld 23 Amsterdamsche schutters, en die op het voormalige stadhuis aldaar in de Schepenenkamer extraordinaris te zien was, en door n. elias - Zie aldaar. - in 1639 werd geschilderd. Op een briefje, als tusschen de lijst en de schilderij ingestoken, staan de namen van allen, en de vijftiende wordt als paulus van hillegaart vermeld. - Zie Jan van Dyk, Beschryving van de Schilderyen op het Stadhuis van Amsterdam, Ibid. 1790, in 8o. bl. 138.
| |
| |
| |
[Hilleveld. (Adrianus David)]
HILLEVELD. (Adrianus David) Deze nog jeugdige kunstenaar werd den 16. April, 1838, te Amsterdam, geboren. Zijn vader, de Heer H. Hilleveld Hermanuszoon, is kunsthandelaar aldaar. Daar de kunstneiging van zijn zoon zich vroeg deed kennen, ontving hij reeds tijdig het eerste onderwijs van den verdienstlijken valentyn bing, en heeft dat gedurende vijf jaren genoten. Verder heeft hij zich, onder de leiding van den bekwamen zeeschilder abraham hulk, in dat kunstvak geoefend, en met zulk gelukkig gevolg, dat zijne op de Tentoonstelling te Brussel, in 1857, ingezonden stukken: Eene woelende zee, en Een zeestrand te Scheveningen, met byzonderen lof werden vermeld. - Zie Kölnische Zeitung, in het bijvoegsel van 4 Oct. 1857. - Reeds vóór 1856 had hij, zoowel te Rotterdam, als te 's Hage, van zijnen veel beloovenden arbeid doen zien, en in 1856 te Amsterdam, Een woelend water en Een strandgezigt, waarvan hij het genoegen mogt smaken, dat ze, na de expositie, voor de opgegeven prijzen werden geplaatst. - Het is te hopen, dat de Heer hilleveld steeds met ijver de natuur als leer-meesteres moge volgen, om daarmede dat schittrend van onzer kunstschool waardig te helpen handhaven.
| |
[Hilten. (Hendrik van)]
HILTEN. (Hendrik van) Van dezen teekenaar en graveur is weinig bekend. Ik bezit eene afbeelding van, of gezigt op het Woonhuis op de Haarlemmerdijk, te Amsterdam, van den alom bekenden kunstverzamelaar hendrik busserus - Zie daarover aldaar. - door hem del. et fec. 1773, in kl. fo.; zeer zeldzaam. Het is waarschijnlijk, dat hij de kunst, even als busserus, tot uitspanning beoefend heeft.
| |
[Hiltrop. (J. van)]
HILTROP. (J. van) Een kunstgraveur, die, in het midden der XVIII. eeuw, te Utrecht bloeide. - Eenige zijner werken bezittende, zoo doet dit mij hem hier eene plaats inruimen. De meeste daarvan zijn gezigten in de genoemde stad en provincie, als: Gezigt na het bolwerk Sonnenburg langs de Singel op Bellevue en de Maliepoort, te Utrecht. j. van hiltrop ad viv. del. et fec. a Utrecht. J. van Driel, excudit, gr. plano, waarvan ik een exemplaar met en zonder wapen in de marge bezit. - Een gezigt op het dorp Cooten, naar de teekening van d.v.d. burg kl. fo. oblong. - Zijn werk verheft zich even boven het middelmatige. - Hij heeft ook de prenten gemaakt voor het Academie-feest, te Utrecht, in den jare 1766, gevierd bij de verheffing van Prins Willem V. tot Stadhouder enz. die in een 8o. Boekwerk, dat feest beschrijvende, voorkomen.
| |
[Hilverdink, (Johannes)]
HILVERDINK, (Johannes) reeds met lof door Immerzeel vermeld, is sedert dien tijd in zijn van met ijver werkzaam geweest, hetgeen niet onopgemerkt bleef bij den Raad van bestuur der Kon, Acad. van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, die hem, in 1852, tot lid daarvan benoemd heeft.
| |
[Hitchcock, (John Thomas)]
HITCHCOCK, (John Thomas) en niet hitcheock, op welken naam hij bij Immerzeel staat vermeld, en dat hij, in 1841, naar Java is vertrokken. - Ik moet hierop laten volgen, dat zijne loopbaan slechts kort heeft mogen zijn, daar hij reeds den 11. Maart, 1845, in den ouderdom van slechts 33 jaren, in Indië is overleden.
| |
[Hobbema. (Meindert)]
HOBBEMA. (Meindert) Immerzeel geeft met regt de verschillende gevoelens der auteurs aangaande zijne geboorteplaats op, doch meldt, dat Engelsche schrijvers ook Antwerpen en Hamburg als zoodanig aanwijzen. Dit laatste bevreemdt mij, daar noch Walpole, noch Pilkington er een woord van reppen. De laatste noemt Haarlem, in 1629, en aldaar overleden 1699. Zoo dat waar is, en gelijk ook reeds door anderen vermeld werd, dat hij aldaar, in 1611, werd geboren, dan zou Ampzing en Schrevelius, in hunne Beschrijvingen van die stad, hem stellig hebben goboekt. - Bryan-Stanley voert aan, en ook den Heer C.J. Nieuwenhuys,
| |
| |
in zijn Review of the Lives and Works of some of the most eminent Painters, zegt, dat de naauwkeurige Pilkington berigt, ‘dat hobbema voorondersteld wordt, in 1611, te Antwerpen te zijn geboren;’ doch geen woord staat daarvan bij Pilkington te lezen, maar wel, wat ik hierboven opgegeven heb. Dus neemt men de fouten van elkander over! Zoo ook noemt Nagler den Hamburgschen schilder hochenud, die zijne landschappen met bijbelsche geschiedenissen stoffeerde, een leerling van hobbema. hochenud leefde nog in 1729. Hiernaar te oordeelen, zegt hij, moet hobbema een hoogen ouderdom bereikt hebben. Dit is daaruit nog niet als zeker aan te nemen, dewijl hochenud zich wel naar diens werken kan hebben gevormd. Ik ben, met de meeste kenners zijner werken, van oordeel, dat hij een Fries is geweest, waartoe niet alleen zijn naam gereede aanleiding geeft, maar ook veel van zijne werken, die gezigten uit dat oord voorstellen. - Het is hier de plaats, eene mededeeling te doen, waaruit ik eenige gevolgtrekking heb durven maken, en wel om daardoor tot verder onderzoek aanleiding te geven, al bleek het dan later ook, dat ik te dien aanzien geheel had misgetast. Ziehier de zaak. In 1841, bij gelegenheid der inhuldiging van Z.M. Koning Willem II., te Leeuwarden, heb ik die streek bezocht, en toen alles bezigtigd, wat maar eenigzins merkwaardig was, dus ook Eisinga's Planetarium, te Franeker, en het afbeeldsel van dat vernuft, door van der kooi geschilderd, hetgeen eene plaats in de Raadzaal ten stadhuize, aldaar, inneemt. Toevallig eene zoogenaamde bodenkamer doorloopende, ontdekte ik een oud vuil portret in buste, met een schilder-palet er achter, dat zeer hoog aan den muur hing; alzoo de beeldtenis van een kunstenaar. Welke navraag ik ook deed, zelfs aan den oudsten bode, die aldaar bij de 50 jaren zijn post waarnam, niemand kon mij eenige inlichting desaangaande geven. Nu rees bij mij de vraag, hoe is dat portret daar gekomen, hetgeen zeker, door den een of ander waardig werd geacht, als van een destijds bekend persoon, hier ter eeuwige gedachtenis bewaard te blijven? Zeker wel een Franekeraan en een kunstenaar, en het kon dus, dacht ik, welligt hobbema voorstellen, want ik ken geene afbeelding van eenig schilder, die een zweem van gelijkenis daarnaar heeft; ook strookt het kostuum, dat zeer eenvoudig is, geheel met het tijdvak van den genoemden genie. Het is alzoo te wenschen, dat de een of ander de prijzenswaardige lust moge hebben, in de stads-notulen, rekeningen enz. eens na te vorschen wat de waren aard dezer zaak is, om daardoor de zekerheid te bekomen, of dit al of niet het portret van den Europeesch beroemden man kan wezen: dit toch zou voor de kunstwereld hoogst-belangrijk en welkom zijn. Aanvanklijk heb ik-zelf daartoe reeds pogingen aangewend, en door de bereidwilligheid van den Heer Simon Stinstra, Raad der stad Harlingen, zijn te Franeker al nasporingen gedaan, doch hebben tot dus verre geen licht over dit portret kunnen verspreiden. Nu de zaak hierdoor op dat terrein werd gebragt, is welligt alle hoop toch nog niet verloren. - Zie op CAMPEN, (Jacob van) van Franeker. - Verder wensch ik, dat dit onderzoek meer vrucht moge dragen, dan der Drentsche Volks-almanak voor 1839 heeft opgeloverd over meindert hobbema, zoon van den sergeant Willem Hobbema, die te Koevorden in bezetting lag, en in 1654 gedoopt werd. - Het toeval heeft gewild, dat ik, door gestadige oplettendheid ten aanzien van alles, wat mij voorkomt, betrekking te kunnen hebben op de geschiedenis der kunst in het vaderland, ook het volgende heb gevonden, hetgeen mij toeschijnt, niet weinig te pleiten voor den Frieschen oorsprong van onzen meindert hobbema. Ten jare 1851, werd er, in Februarij, te Leeuwarden, eene Boekverkooping gehouden, waar tevens rariteiten bij voorkwamen, als twee oude glasramen in lood gevat, zeer sierlijk met ornamenten en kleuren beschilderd; het ééne, te
| |
| |
midden in pronkende met het wapen van ‘Otto Hobbema, 1620’ en in het andere, de weêrgâ, dat van, ‘Margarete van Bornier, zyn wyff, 1620. Om den naamswille en teneinde zulks verder voor de vergetelheid te bewaren, laat ik hier de beschrijving volgen der beide wapenschilden, namelijk, dat van hobbema: het schild gedeeld, 1. veld van goud, met een halven zwarten arend; 2. veld azuur, midden op eene zespuntige ster van goud, boven en onder deze een klaverblad, met een steeltje er aan van goud. Gewende helm, op de crest aan beide zijden een tournooihoorn, blaauw en goud; omslingerd, aan de beiden einde der hoornen hangen de genoemde gouden klaverbladen; als helmteeken de reeds vermelde gouden ster. Dat van Bornier: het schild, hier afgebeeld als ruit, - Losange - gedeeld in vieren; 1. veld azuur mot drie - één en twee - open ruiten, met vierkante blokjes, tegen elke buitenzijde aansluitende, van zilver; 2. veld keel - rood - met twee staande visschen van zilver; 3 als 2, en 4 als 1, dus op de gewone wijze gekwarteleerd. Deze gehuwden, die stellig in de aanzienlijke klasse der maatschappij waren, kunnen zeer wel de ouders van onzen meindert zijn geweest, daar het meer dan zeker is, dat hij tot den gegoeden stand behoord heeft. Hoe het zij, de naam van hobbema staat met die wapens in een naauw verband. Deze glasramen zijn door den oudheidkundigen boekhandelaar Eekhoff, te Leeuwarden, aangekocht. - Het is vreemd, dat het werk van hobbema, potter cuyp, rembrandt en anderen van dien hoogen kunststempel, kort na hun verscheiden, tot den laagsten marktprijs is gedaald, in verhouding der sommen, die thans voor die wezenlijk geniale voortbrengselen besteed worden. Zoo vind ik aangeteekend, dat van af 1735 tot 1767 de volgende prijzen zijn betaald, als voor Een kapitaal stuk door hobbema, zijnde een landschap met beelden, plaisierig geschilderd, ƒ40. - Een wedergâ, ƒ60. - Idem, idem ƒ13. - Idem, idem ƒ12,50 en ƒ16,50; terwijl twee der beste stukken van dezen meester in 1760 slechts ƒ105 en ƒ120 konden gelden; zeven jaren later, werd voor zijn meesterstuk, te Amsterdam ƒ604 betaald, zijnde volgens den Catalogus: Een extra fraay boschagtig landschap, in welker midden men ziet een boerenwoning, alsmede ter linkerzyde, en daartegen over aan de rechterzyde, een fraay verschiet en verder stoffagie, zeer natuurlyk en fraay door hobbema op doek, h. 44, br. 48 dm. Amst. maat. - Zoo dan zijn de vreemdelingen, die de onkunde van onze markt met sluwe oogen gadesloogen, in de gelegenheid geweest, zulke paarlen als om niet te bekomen, die toen buiten 's lands tot ongehoorde prijzen gestegen zijn. Zie hier eene proeve tot vergelijking. Op de verkooping van den Heer J. Harman, te Londen, gehouden in Mei, 1844, werd eene schilderij van m. hobbema verkocht, die, sedert het jaar 1806, de volgende verhooging van prijs ondergaan had, zijnde Een Landschap. Ao. 1806, kabinet van Y. Yong ƒ5040.- 1827, idem J. Dent ƒ9324.- en in 1844 idem J. Harman ƒ23304.- dus in een tijdverloop van 38 jaren bijna met drie-en-een-half kapitaal vermeerderd. Nog is er in datzelfde jaar aldaar ƒ22200 voor een stuk van hem betaald, en in 1845, op de beroemde verkooping van den kardinaal Fesch, te Rome, voor een idem achtduizend vier honderd scudis, ruim ƒ22000.- In 1818, toen Gault-de-Saint-Germain zijn Werk schreef, gaf deze als hoogsten prijs voor hobbema op ƒ7500, en maakte daarbij de juiste opmerking, dat de tijd misschien eenmaal zal komen, dat ze tot ƒ10000 en ƒ15000 zullen stijgen, hetgeen door het bovenstaande wordt bevestigd, want reeds in 1823 is, te Londen, bij Watson Taylor ƒ11400 en ƒ9600 er voor betaald. - In het begin der XIX. eeuw werden onze landgenooten wakker, om het overschot van zijn werk voor Neêrlandsch kunstroem te behouden, en bleven niet in gebreke, de prijzen alhier zóó te doen stijgen, dat het gewone gereede vervoer daardoor
| |
| |
merklijk werd verminderd. Zoo zag men, dat op de verkooping van Jan Gildemeester in 1800, te Amsterdam, voor een klein stuk, doch van de beste soort, reeds ƒ2160 is betaald geworden. Later bij Goll van Frankenstein, is een idem stukje, door den baron J. Steengracht voor ƒ1990 aangekocht, en op de verkooping van J. de Vos, mede aldaar, voor ƒ10000 aan den baron Van Brienen van de Groote Lindt toegewezen. De bekende uitmuntende schilderij van wijle Jufvrouw Hoofdman, te Haarlem, is tot nog veel hooger prijs in het Kabinet van Z.M. Willem II. overgegaan, en in 1850, in diens nalatenschap voor de som van ƒ27000 aan den Heer Mawson, te Londen, voor Lord Herfort verkocht, voorstellende de in gansch Europa bekende Watermolen, h. 66, br. 90 dm., zijnde Nr. 98 van den Catalogus der genoemde verkooping. - Ook de papierenkunst, zeer zeldzaam van dezen meester voorkomende, is met aanzienlijke prijzen betaald, zoo als op de verkooping van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in 1847, heeft plaats gehad, namelijk Nr. 214: Twee stuks teekeningen met zwart krijt, en met O.I. inkt opgewasschen, voorstellende Watermolens in schilderachtige landstreken, de eene in Gelderland, en de andere in Bentheim, naar de natuur geteekend door meindert hobbema, die voor de aanzienlijke som van ƒ1830 door den Heer De Vries zijn gekocht, alsmede Nr. 304, eene idem teekening, door den heer Michaëlis met ƒ560 betaald. - In onderscheiden buitenlandsche Galerijen en Kabinetten wordt van zijn werk bewaard, als, te Berlijn: Een heigrond met eikenbosch, bij invallend zonlicht; op den middengrond een water en akkerland, met een dorp in het verschiet. Op den voorgrond eenige figuren, waarbij zich een, met een teekenboek onder een boom zittende kunstenaar bevindt: - welligt zijne eigen afbeelding. - In Engeland, waar wel de meeste zijner werken voorhanden zijn, heb ik er veel gezien, zooals ik reeds op jan van der heyden vermeldde, als bij Sir Robert Peel vier stukken: 1. Een boomrijk Landschap. - 2. Een idem met een Watermolen. - 3. Een idem met de Ruïne van het slot Brederode, een meesterstuk van effect, en dat als zoodanig met de landschappen van rembrandt gelijk staat. De Heer Nieuwenhuys, kunsthandelaar, heeft daarvoor betaald ƒ10560, en nu kan men wel gissen, tot welken prijs het hier eene plaats heeft verkregen. - 4. Een gezigt op het dorp Middelharnis, in Holland enz. Het is wel niet mogelijk, van dit stuk, als kunstwerk, eenige beschrijving te geven, want het is de echte natuur, als het ware, zelve wedergegeven, en ik vereenig mij dus gaarne met hetgeen Dr. Waagen, van Berlijn, daarvan zegt, dat het geheel, in al zijne deelen, als een ‘non plus ultra’ is te beschouwen, en hij erkent het voor het oorspronklijkste kunstwerk, dat hem immer voorgekomen is. Dit merkwaardig stuk werd, in 1815, te Dordrecht, voor ƒ1000 verkocht, en heden bekleedt het zijne plaats voor de som van ƒ9600. - Bij den Marquis Stafford: Een Dorp in water gelegen enz., en Een landschap met een watermolen en andere gebouwen enz. - Bij Lord Ashburton: Een tusschen geboomte liggend dorp, met een grooten weg, waarop een man en eene vrouw wandelen, zeer zonachtig, en meesterlijk gepenseeld. Hiervoor is ƒ4800 betaald. - Bij Lord Grosvenor: Twee idem, idem, - Een idem bij H.F. Hope, doch wat bruin van kleur. - In de bijzondere Verzameling van wijlen koning George IV., Een idem met een Watermolen en eenige gebouwen enz., waarvan de schaduwpartijen echter wat zwaar van toon zijn. - In de verzameling op Lutonhouse zijn twee stukken, Eene dorpstraat, rijk met boomen bewassen, op een heuvelachtigen grond enz., en Een watermolen, waarbij eene vliet met eene schuit enz. - Ik besluit met het alom beroemde meesterstuk van hobbema, in de verzameling van Lord Hatherton, wien daarvoor te vergeefs 3000 pond sterlings (ƒ36000) is geboden. Dr. Waagen zegt van dit stuk, dat, hoewel de verzameling
| |
| |
van den Lord slechts uit enkele stukken bestaat, daaronder het meesterstuk van hobbema eene schilderij is, die tegen eene geheele Galerij kan opwegen; ofschoon slechts eenige groepen boomen, een boerenhuis, een waterpoel en eenige hekken en weiden, de geheele zamenstelling uitmaken, is echter dit werk van de verwonderlijkste uitwerking. De natuurwaarheid, welke eene namiddagzon met zich voert, is in alles tot de hoogste hoogte opgevoerd, met een meesterlijk penseel, dat tot het onbegrijplijke leidt, en hetgeen alles te zamen maakt, dat er zeer weinig schilderijen in de wereld zijn, die tegen dit stuk in verdienste kunnen opwegen. Het is met den naam van den meester, en het jaartal 1663 beteekend, h. 3 vt. ½ dm., br. 4 vt. 2½ dm. - In December, 1854, werd te Parijs, op de kunstverkooping van den Baron de Meklenbourg, voor een stuk van hobbema 72000 francs betaald, en in 1858 heeft op eene idem, te ibid., van W. Hope, een Watermolen van idem, 43000 francs opgebragt. - In 1851 is, te Brussel, voor 78000 francs, zonder de kosten, het beroemde stuk met de Molentjes verkocht, dat het sieraad uitmaakte van het schoone kabinet van wijlen den Heer Van Saceghem, en in het bezit kwam van den Heer Theodorus Patureau, te Parijs, die zijne beroemde verzameling, in 1857, aldaar heeft geveild, als wanneer het voor de som van 96500 francs door den Heer Gustave Schultze, te Berlijn, voor zijne verzameling werd aangekocht. Deze prijs heeft echter niet aan de verwachting voldaan, daar het op 150000, ja, door sommigen op 200000 francs geschat werd. - Een lezenswaardig artikel over hobbema, en vooral over dit stuk, vindt men in de (Morgen-Ausgabe) National-Zeitung, Berlin, 9 Marz, 1858, waarin gemeld wordt, dat, voor zooverre bekend is, de oorspronklijke bezitter de Heer Van der Meerschen (Heer van Berlare, Moerseken enz.) was, en dat het, in 1791 Van Saceghem, te Gent, in ruiling met kanten, werd aangerekend tegen de waarde van 1200 francs, omdat toen nog aan de echtheid getwijfeld werd. - Als keizerin Josephine, op hare reis met Napoleon I., naar Gent, de verzameling van Van Saceghem bezocht, verlangde zij dit stuk voor hare Galerij op Malmaison te bezitten, doch de eigenaar kon zich van zijn kunstjuweel niet ontdoen. Ziedaar een ware kampstrijd, om een eenvoudig natuurtafereel, door de geschiedenis gestaafd! Is dit nu eene dwaasheid, die slechts berust op de zucht, om iets bijzonders te bezitten, en het zoodoende als een gewijd reliek tot in het overdrevene op te voeren, eene modezucht, die telkens afwisselt, en nu eens op, maar toch ook weêr ondergaat? Of is het de waarde van echte kunst, die tevens in de hoogste mate aan de strenge regelen der techniek beantwoordt, zooals, van tijd tot tijd, de verschillende scholen die vorderen, en waardoor de liefhebbers zich laten boeijen, ofschoon dan ook al die theorie-prediking enkel een schoolschen schildertrant doet ontstaan, die reeds in de geboortekiem den ondergang met zich voert? Men zou bijna tot het besluit komen, om aan te nemen, dat oorspronklijke geniën, die de natuur-alléén tot leidsvrouw namen, zoo als rembrandt, hobbema, potter en cuyp, dáárdoor in hun tijd miskend zijn, dewijl zij zich de aangenomen leerbegrippen der schilderkunst niet eigen maakten, en daardoor de zoogenaamde ‘kunstbeschaving’ hebben gemist. Immers, tot aan de XIX. eeuw hebben hunne werken slechts in de waarde van anderen kunnen deelen, die thans echter honderdvoudig beneden de hunne staan geplaatst. Het oordeel van kunstenaars en kunstkenners blijft echter in het oog der wereld altijd partijdig, en dus acht ik het hier eene geschikte plaats, om een antwoord op de hierboven gedane vraag te laten geven door een geheel onbevooroordeelde, wiens oorspronklijk wijsgeerige blik, op de bedoelde werken geworpen, ter toetsing van zijne gewaarwordingen over het hoe en waarom, hem tot het natuur- | |
| |
lijk en zuiver eindbesluit geleid heeft, namelijk, dat, in Holland bovenal, de landschapschilders de ware poëten zijn. Ik bedoel de woorden van den abt De la Mennais, die ten slotte hier mogen volgen, te weten: ‘Quelques peintres Hollandais ont su prêter à la nature un langage indéfinissable, qui touche, émeut, provoque la rêverie, et l'attire doucement comme en des espaces infinis. Dites-moi par quelle mystérieuse magie ils nous retiennent des heures et des heures plongés dans une vague contemplation devant ce que la nature a de plus ordinaire et de plus simple en apparence? Une prairie avec un ruisseau et quelques vieux saules, une vallée que traverse un torrent, grossi par l'orage, dont les derniers restes, où se jouent les feux du couchant, fuient et se dissipent à l'horizon; sur une grève déserte, une cabane au pied d'un rocher nu, la mer au-delà, une mer agitée, et dans le lointain une voile qui s'incline entre deux lames sous l'effort du vent; ne voit-on pas qu'ici c'est la pensée de l'artiste, sa vie intime qui se communique à vous, s'empare de vous? C'est l'art qui vous emporte sur ses ailes puissantes en des régions plus hautes que tout ce que peuvent atteindre les sens. Ne discernez-vous pas sous la forme extérieure, dans les animaux de paul potter, une vie intime propre à chacun d'eux, une manifestation de leur nature essentielle, typique? L'allure, la pose, le regard, tout parle en eux.’
| |
[Hock. (Jan van) Zie bij mij op Hoecke. (Jan van)]
HOCK. (Jan van) Zie bij mij op HOECKE. (Jan van)
| |
[Hodges. (Charles Howard)]
HODGES. (Charles Howard) Immerzeel heeft reeds in het kort eenige kunst- en levensberigten nopens dezen hoogst-bekwamen portretschilder medegedeeld. Hier moet ik nog bijvoegen, dat zijne eerste portretten, welke hij in crayon vervaardigde, uitmuntend zijn bewerkt en in vele aanzienlijke familiën nog als zoodanig gewaardeerd worden. Van die in olieverf zijn er aanwezig in de kamers van het Instituut, in het Trippenhuis, te Amsterdam, als dat van de Professoren Te Water, Cras, Wilmet en anderen. Ook heeft hij, in 1809, het afbeeldsel van Lodewijk Napoleon, gewezen koning van Holland, levensgroot, ten voeten uit, geschilderd, hetgeen mede aldaar aanwezig is. De Buste, welke hij, naar de natuur, daarvoor heeft vervaardigd, is thans in het bezit van den kunstschilder en oud-directeur van het kabinet van moderne kunst, op het Paviljoen, te Haarlem, george pieter westenberg. - Men moet hodges de zeldzame, hem alleen eigen, bekwaamheid toekennen, van destijds aan zijne portretten een hoogst-edel en fatsoenlijk uiterlijk te hebben gegeven, niettegenstaande de natuur hem dit niet altijd voorspiegelde; iets, dat, helaas, bij de meeste kunstenaars in dit geval, of overdreven geaffecteerd plaats grijpt, of wel zij geven den persoon in geheel zijne onedele houding en uitdrukking terug. Hij voegde daarbij eene treffende gelijkenis, waarin het volle karakter van den persoon, door hem als het ware op eene betooverende wijze, bij de wezenstrekken werd uitgedrukt. - Door hem is ook opgespoord een aantal koperen platen, gegraveerd door scheltus en boëtius van bolswert, pontius en vorsterman, om die, op nieuw, in druk, ten nutte van het kunstlievend Europa, weder dienstbaar te maken. Hij heeft dit op eene wijze tot stand gebragt, die niets te wenschen overliet, en zoo zag men, te Amsterdam, in 1808, in het licht komen: OEuvres de rubens et van dyck, ou Receuil des principaux Tableaux de ces deux illustres Peintres, gravés par scheltus et boëtius bolswert, vorsterman et paul pontius, in Atlas-formaat; eene verzameling, die voor elken liefhebber van kunst zeer belangrijk is, en aan de gouden eeuw der Vlaamsche schilder- en der Hollandsche graveerschool, met welgevallen, denken doet. - Het is reeds vermeld, dat hij onder de beste graveurs, in mezzo-tinto, van zijn tijd gerangschikt moet worden, en, in waarheid, het Portret van den Raadpensionaris Schimmelpenninck, ten
| |
| |
voeten uit, door hem geschilderd en gegraveerd, in gr. fo. mag onder de schoone prenten worden geteld, en vooral de eerste drukken, waarvan ik een exemplaar bezit. Verder zijn merkwaardig de volgende fraaije Afbeelding van Wierd Adels, Stuurman op het Hollandsche kofschip de Bloeyende Blom, die zig van dezen bodem, nadat dezelve door de Franschen was genomen, met veel bravoure meester gemaakt, en den 5. Augustus (1794) te Hellevoet opgebracht heeft, en van Christiaan Cornelis, Matroos op het Hollandsch kofschip de Vriendschap, die zich van dezen bodem, na dat dezelve door de Franschen gewonnen was, met veel bravoure meester gemaakt, en den 1. Augustus 1794 te Vlissingen opgebracht heeft. Deze prenten, pendanten, zijn uitmuntend in mezzo-tinto door hem bewerkt, naar j. perkois ad viv. del in gr. fo. De geschiedenis vorderde de geheele mededeeling van het onderschrift, op die brave Nederlanders betreklijk. - Hij heeft ook geëtst eene naauwkeurige kopij naar het hoogst-zeldzame prentje van b. breenberg, - Zie aldaar. -Bak-beer genoemd. - hodges heeft zich van den jare 1788 reeds in Amsterdam gevestigd, waar hij, in 1837, 73 jaren oud, met roem ten grave is gedaald.
| |
[Hodges, (J.N.)]
HODGES, (J.N.) zoon van charles howard hodges, wordt opgegeven als de kunst te beoefenen, doch geene latere bescheiden van hem, of zijne werken, zijn tot mij gekomen. Zoo ik 't wel heb, heeft hij zich met den handel in oude prenten afgegeven, dien hij met een Duitsch huis, in compagnieschap, heeft gedreven, en moet hij thans reeds overleden zijn.
| |
[Hoecgeest, (C(ornelis?)]
HOECGEEST, (C(ornelis?) en niet g. hoekgeest, of hoeckgeest, zoo als Immerzeel en anderen vermeld hebben. De aanleiding der letter g is ontstaan uit het Monogram c, die gedeeltelijk aan de h gehecht is, en voor eene g werd genomen; doch er zijn ook andere beteekeningen van hem gevonden, daar de c geheel bij de eene zijde der h is aangesloten, en dit is dus duidelijk eene c. - Zie Brulliot, Nr. 1283 en 2110, die dat teeken op eene schilderij van hem, met het jaarmerk 1650, opgeeft. - Ik ben in het bezit van de eenige prent, door hem vervaardigd, en die hoogst zeldzaam is, - zie Catalog. van Weigel, Nr. 16638. - zijnde het inwendige van eene kerk met beelden enz. b. van bassen inv., en hier staat duidelijk voluit c. hoecgeest fe., verder J.P. Berendrecht ex. h. 26, br. 21½ dm. Ned. Nog bezit ik daarbij een exemplaar vóór alle letter, fraai van druk; doch men vergisse zich niet, zoo als ik, die, bij nadere beschouwing, ontdekte, dat er een strookje van de plaat met het genoemde adres afgesneden, en alles op nieuw opgesneden is, zijnde dus een later uitgegeven exemplaar. - Dit bijvoegsel dient alzoo om onzen hoecgeest ook als graveur bekend te maken, hetgeen noch bij Brulliot, noch bij Nagler, Heller enz. wordt gevonden. - Hij is, vermoedelijk, een zoon van den volgenden joachim hoecgeest.
| |
[Hoecgeest. (Joachim)]
HOECGEEST. (Joachim) Dezen Haagschen portretschilder vind ik bij Van Gool, II, bl. 508, vermeld, waar hij zegt: ‘hy kwam in 't Gilde in het jaar 1610, was Hooftman in 1623, en Deken in 1626; deez' was al overleden vóór de scheiding’ (van het oude St. Lucasgild 1656.) - Hij kan wel de vader van c(ornelis) hoecgeest geweest zijn.
| |
[Hoeck, of Hoecke. (Jan van, of van den)]
HOECK, of HOECKE. (Jan van, of van den) Van dezen beroemden leerling van rubens, door Immerzeel vermeld, zijn te weinig werken aangewezen, om de geschiedenis zijner kunst genoegzaam te staven. Die in openbare Galerijen bestaan, moet men, zooveel mogelijk, aangeven, om den weg voor den opmerker gemaklijk te maken. Te Weenen heeft hij, in de groote entrée-zaal, het portret geschilderd van den Aartshertog Leopold Wilhelm, een der prinsen, die het meest hebben bijgedragen tot het stichten dezer Galerij. De Prins is geheel geharnast
| |
| |
en gewapend, te paard gezeten, omringd door geniussen, waarvan er een hem met een lauwerkrans kroont, terwijl de Faam hem een palmtak toereikt. Verder, in de Galerij-zelve, het Portret van Philips IV. Koning van Spanje, op gevorderden leeftijd, in het zwart, met een stijven halskraag om, gekleed, en met het ordeteeken van het Guldenvlies omhangen; eene buste, levensgroot, die aldaar als een meesterstuk van zijn werk pronkt. - Er wordt aan hem eene geëtste prent toegekend, de H. Johannes, ten halven lijve, drie-vierde naar voren regts-gewend, voorgesteld. Hij leunt met de regterhand op een steen, houdende met de linker een kruis; h. 6 dm. 11 str., br. 5 dm. 5 str. Par. en met een monogram gemerkt, dat j.v. hoecke invenit en incidit zou beteekenen, zegt Nagler, die ook een jan van hock, ingevolge het berigt bij Fiorillo, als leerling van rubens, opvoert, doch, blijkbaar eene vergissing, daar deze dezelfde persoon is als onze hierboven genoemde, die in ‘1625 als Meester schilder in het St. Lucasgild, te Antwerpen, is ingeschreven,’ met een aantal meesters van dien naam, die in het Ms. van Mols te vinden zijn; hoewel in het levensberigt, in den nieuwen Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, opgenomen, gezegd wordt, dat hij in de archiven van genoemd Gild niet wordt gevonden. Zoo dus moeten er nog andere leggers bestaan, welke Mols echter wel heeft gekend, want daarin komen duizende namen van schilders voor, die woordelijk door hem daaruit afgeschreven en door exceptie-teekens aangehaald zijn. - In laatstgenoemden Catalogue vind ik een berigt, dat hier volgt, namelijk, dat hij niet in 1600, zoo als algemeen wordt vermeld, maar den 6 Sept. 1598, te Antwerpen, geboren, en in de St. Jacobskerk gedoopt is. Zijn vader was Willem, en zijne moeder Apolline Janssens. - Hij is in 1651, zoo eenige meenen, te Brussel, overleden. - Het is ook voor goed gebleken, dat hij van den hoecke, anders gezegt van hoeck, genoemd werd.
| |
[Hoeck, of Hoecke, (Karel van)]
HOECK, of HOECKE, (Karel van) een kunstenaar, wiens naam of werken mij nergens anders zijn voorgekomen, dan in de nagelaten kunstverzameling van den conferentieraad Bugges, te Koppenhagen, (1837), in wiens uitmuntende verzameling van 642 Nommers schilderijen, onder Nr. 410, genoemd wordt: Een landschap met een grot aan een water, waarbij op den voorgrond woningen, en verder met beelden en vee gestoffeerd enz., voerende den bovengenoemden naam. - Mijn vermoeden, of hierin eene misvatting kan plaats hebben, moet verminderen, dewijl het voorgaande Nr. een jan van hoeck is. Sommige houden dezen voor een zoon van hem, evenals dat caspar van hoeck, die in het werk van teniers Theatro pictorio, vermeld staat, dezelfde karel zijn zou. - Zie Nagler. - Dit heeft veel grond, dewijl ik geen karel, maar wel een jasper van hoeck, onder een aantal van dien naam in het St. Lucasgild, te Antwerpen, vind aangeteekend, die, in ‘1596, als leerling ontfangen bij juliaen teniers, en als Meester in 1604’ voorkomt.
| |
[Hoeck, of Hoecke (Robert van)]
HOECK, of HOECKE (Robert van) en niet van hoek, zoo als bij Immerzeel in zijn levensberigt staat vermeld. - Ik voeg hier nog bij, dat men zijn geboortejaar op 1609, te Antwerpen, opgegeven vind, doch ik vond maar één robert van hoeck, die, in 1645, als meesterszoone in het St. Lucasgild, te Antwerpen, is ingeschreven. Alzoo zou hij 36 jaren oud zijn geweest, alvorens als leerling op te treden: want hier staat hij niet als meester aangeteekend, zoodat zijn geboortejaar later zal zijn, en hij wel een zoon van jan kan geweest zijn. - Hij was ook een zeer bekwaam graveur, wiens werken zeldzaam voorkomen, en waarvan er 22 bij Nagler worden beschreven, meestal betrekking hebbende op veldlegers en daarin voorkomende fragmenten enz. - Voor de abdijkerk van St. Winox schilderde hij de Twaalf apostelen, elk in een voornaam bedrijf of lijden van
| |
| |
hun leven; das berigt Immerzeel aangaande dit werk, doch zegt niet, waar de bedoelde abdij ligt; zij is te St. Winoxbergen, bij Duinkerken, gelegen. - Hij is in 1668 overleden. - In de Weener-Galerij bevinden zich acht schilderijen van dezen meester, waarbij er eene is, voorstellende een binnenkamer, waarin een aanregt, bedekt met een tafellaken, liggende op een ton, waarop een steenen etensbak, eene veldflesch en een kleine mand op den grond, met een ketel, een oude lantaarn en ander huisraad staat. h. 11 dm., br. 8 dm. - Al de andere zijn bataljes of landgezigten, met legerkampen; ook eene bij maanlicht voorgesteld. - Zijn portret komt voor in De Bie, g. coques pinxit. c. caukercken sculpsit in 4o.
| |
[Hoecke, (Jan van)]
HOECKE, (Jan van) Architect te Gent, wordt door Immerzeel vermeld, en daarbij, dat hij Professor is aan de koninklijke Akademie enz. aldaar. In de laatste dagen van December 1857, hebben de gezamelijke professoren dier Akademie den Heer van hoecke een feestmaal aangeboden, ter gelegenheid van zijn vijf-en-twintigjarig jubilé in genoemde ambtsbetrekking, en waarbij onder anderen de Directeur f.j. canneel eene diepgevoelde en doeltreffende aanspraak deed, terwijl door den warmen kunstvriend en dichter, Prudens van Duyse, aldaar, een kniedichtje vervaardigd werd, dat hier volgt: Dank den Bouwheer van 't Heelal! - Op het spoor van marissal, - Mogt uw iever, vol verblijden. - Aen ons bloeijend kunstgesticht - Vijf-en-twintig jaren wijden. - Wat is Gent u veel verpligt! - 't Jubelgroen van Vijftig jaren - Siere u eens de zilvren haren!’ - De Gentsche kunstschilder philips karel marissal was de oprigter der genoemde Akademie, die door de keizerin Maria Theresia, in 1771, met den titel van Koninklijke werd vereerd.
| |
[Hoedt. (J.H.)]
HOEDT. (J.H.) Een onvermeld kunstenaar, van wiens werk mij is voorgekomen het Portret van Ward Bingley in het Caracter van Avagaro, door j.h. hoedt, te Rotterdam, bij J. Hofhout en Zn., 1802. - Hij was, waarschijnlijk, verwant aan den later met roem bekenden tooneelspeler Hoedt, die, met Ward, Bingley's zoon, in Z.-Holland, onder de firma van Hoedt en Bingley als Directeur werkzaam was.
| |
[Hoefnagel, (Jacob)]
HOEFNAGEL, (Jacob) zoon van joris, reeds bij Immerzeel op dien naam als een verdienstlijk kunstenaar vermeld, en dat hij als graveur 52 stuks studiën van zijnen vader in het koper gebragt heeft. Ik moet hier bijvoegen, dat men zijne bekwaamheden naar de gemelde prenten niet mag afmeten, aangezien hij die in 1592, en dus in een ouderdom van 17 jaren, heeft volvoerd en uitgegeven, bestaande in een boek met bloemen, vruchten en insecten. De titel is: Les insectes de george hoefnagel, gravés par son fils jaques, à l'age de 17 ans, à Francfort, en 52 pl. et dont la suite de fleurs, par adr. collaert en 24 pl. in 4o. oblong. Zie Catalogus van den kanonik Wouters, Brussel, 1797, in 8o. - Een gedeelte van dit werk is nog verschenen, te Amsterdam, onder den titel: Diversae Insectorum volatilium icones, ad vivum depictae per d.j. hoefnagel typisq. mandatae a N. Visscher, 1630, in 16 platen, in 4o. oblong. Zie Cat. van Van Hulthem, Nr. 7086. - Dit is alzoo een gedeelte van het eerstgenoemde Werk, en later in den handel, te Amsterdam, weder op nieuw uitgegeven. Het schijnt wel het éénige door hem gegraveerde werk te wezen, en zou ook wel het laatste kunnen geweest zijn, daar Fiorillo meldt, dat hij, in 1592, 17 jaren oud overleden is, en hij hetzelfde werk van zijn graveerstift noemt. - Ik voeg hier nog bij, dat het ook met een Latijnschen titel in 1592 is verschenen. Zie over dit Werk mede op zijn broeder jan.
| |
[Hoefnagel. (Jan)]
HOEFNAGEL. (Jan) Alleen bij Fiorillo vond ik dezen als een tweeden zoon van joris hoefnagel en als schilder vermeld, doch later zag ik, dat de Heer
| |
| |
Ed. Fétis, in zijne belangrijke Verhandeling over joris of george hoefnagel - Zie aldaar. - óók dezen jan vermeldt, en daar aanvoert, dat hij prenten, de natuurlijke historie voorstellende, heeft vervaardigd, maar hij noemt alleen het Werk Diversae Insectorum etc. 1630. Dit is hetzelfde, hetwelk ik op jacob heb vermeld, en dat later bij Claes Jansz. Visscher, te Amsterdam, in 1630 weder is uitgegeven, en bekend staat als een gedeelte te bevatten van het mede aldaar vermelde Werk, hetgeen eigenlijk door joris geteekend is.
| |
[Hoefnagel, of Hoefnaghel. (Joris of George)]
HOEFNAGEL, of HOEFNAGHEL. (Joris of George) Bij vele kunstenaars is het moeilijk, iets van hun werken te zien, om daaruit den aard hunner talenten te kunnen beoordeelen, en zoo is het ook met het werk van dezen joris gelegen. Daar ik iets kan aanwijzen, dat nog al voor de hand ligt, zoo laat ik hier volgen het Theatrum Civitatum et admirandorum Italiae etc. a Joanne Blauw, G.F. Amstelodami, 1663, waar de naam van georgius hoefnagel depingebat op vele platen voorkomt, die dit Prachtwerk zeer versieren, hetgeen op zich-zelf twee deelen vormt van den bekenden Groote Atlas van Blauw. - Zijn portret in de 8o-uitgave van Van Mander, is genomen naar dat door Wierix, met het vers van Lampsonius, uitgegeven in 4o., en ook onder de kopijen daarnaar, van h. hondius, bekend is. - Verder Diversae Insectorum etc., door zijn zoon jacob gegraveerd. - Zie aldaar. - Eene zeer fraaije teekening in kleuren op parkement, waarschijnlijk, een Albumblad, is in mijn bezit, waarop een menschen-schedel en twee rozen op haren steel, aan beide zijden van het tafereel geplaatst, tegen het cranium, in eene huigende gedaante, zijn afgebeeld; verder een aantal vruchten, vlinders en insecten, enz. die elkaêr onderling tot voedsel verstrekken en alzoo vernietigen. Boven dit alles is, op een epitaaf, op een grond van ultramarijn, met gouden letters, het volgende tot leering gesteld: Contuere hoc quid sit genio tantumque vacato - quam lubet: huic fies tu similisque semel. - dat is: Aanschouwt bedaard, zooveel gij wilt, wat dit is: eenmaal zult gij hieraan gelijk worden. - Nog vind ik aangeteekend, dat hij vele afbeeldingen van Spaansche steden heeft geleverd aan den Keulschen kanonik George Braun, broeder van den beroemden Keulschen kunstenaar augustin braun, auteur van het Werk: Civitates orbis terrarum, in aes incisae et excusae et descriptione topographica, morali et politica illustratae. Tom. VI. Collobarantibus francisco hogenbergio, Chalcographo, et georgio hoefnagel, in fo. majore. Coloniae, ab anno 1572 ad 1618. - Zie Cat. van Van Hulthem, Nr. 14334. - Zijne schilderwerken komen hoogst-zeldzaam voor, en zijn meest alle miniaturen, die in boekwerken gevonden, en in bijzondere Vorstelijke Bibliotheken bewaard worden, zoodat het tot de hoogste zeldzaamheden behoort, iets daarvan in openbare Museën te vinden. De Heer Ed. Fétis, die zoovele nasporingen op het gebied der kunst-litteratuur heeft gedaan, en ook eene uitvoerige Verhandeling over george hoefnagel's leven en werken heeft medegedeeld, in het Bulletin de l'Académie Royale etc. de Belgique, Brux. 1854., Tom. XXI., blz. 978, verhaalt, dat bij toeval eene zeer fraaije miniatuur, door een Engelschman, te Brussel, was gevonden, welke hij als borg voor schuld in zijn logement achterliet, doch op den bepaalden tijd niet is komen aflossen, weshalve zij vandaar in de Bourgondische Bibliotheek voor de verschuldigde som overging, waardoor België thans in het bezit is van eene buitengewoon schoon geschilderde miniatuur van dezen, in dat vak, éénigen meester. Het stelt voor een gezigt op de stad Sevilla, genomen van den oever der rivier Guadalquivir, met groepen figuren op den voorgrond, visschersschuiten op den vloed, en een veruitzigt op die stad, in den achtergrond. De lijst of rand van een ongewonen rijkdom, die het tafereel omvat, is uit zinnebeelden van oorlog en vrede
| |
| |
zaamgesteld, met de eigenschappen van de onderscheiden rijken der natuur, en eene zinnebeeldige voorstelling der Spaansche overwinning van Amerika, alles door een portret van Philips II., op een gouden troon, tusschen twee bisschoppen gezeten, gekroond. Dit werk heeft hij voluit beteekend georgius houfnagle, Antverpianus, faciebat anno 1573, en daarbij gevoegd, als een punt van eer, dat hij zich-zelven in de kunst gevormd had, natura sola magistra. Onder de afbeelding der stad staat het jaarmerk 1570, zoodat men meent, dat hij drie jaren daaraan heeft gearbeid. Doch dit zal wel beduiden, begonnen en voleind. Voor wien hij het heeft vervaardigd, is niet bekend, maar, naar de jaartallen te oordeelen, was hij toen, van zijne Italiaansche togten terug, nog in Duitschland werkzaam. - Ik kan niet nalaten, hier een geschiedkundig product, even echt als leerzaam, aangaande den toenmaligen handel en wandel in kunstzaken mede te deelen, zoo als de Heer Fétis daarvan eene Fransche vertaling uit het Italiaansch aan zijne lezers gegeven heeft. Het is een brief van onzen hoefnagel, die in het Werk van Marco Pagliarini, Racolta di lettere sulla pittura, scultura e architectura, voorkomt, geschreven aan den Ridder Gaddi, bezitter eener rijke Galerij van schilderijen, beelden, cameën enz., die onzen kunstenaar belast had, bij zijn doortogt te Florence, teekeningen van de voornaamste meesters van dien tijd voor hem aan te koopen. De inhoud luidt als volgt: ‘M. Giacomo, orfèvre, m'a éerit plusieurs fois de la part de votre seigneurie, que si je trouvais des dessins de bons maitres, je devais lui en procurer quelques-uns. Je lui ai répondu, que je pouvais en trouver, mais que les propriétaires ne voulaient pas les envoyer en Italie, pour en proposer la vente, et que je désirais connaître les intentions de votre seigneurie. Le même Giacomo me dit alors que les occupations de votre seigneurie ne lui permettaient pas d'écrire; mais que si je trouvais quelques dessins, digne du cabinet de votre seigneurie, à des prix honnêtes, je devais les acheter. D'après cela, je n'ai pas voulu manquer de donner à votre seigneurie une preuve de mon dévouement, et de mon désir d'augmenter et conduire à la perfection ce cabinet, qui, certainement, en matière de dessins, est le plus beau qu'on puisse voir, et que tout véritable amateur doit-être porté d'inclination à augmenter de plus en plus. Entre tous, votre seigneurie me trouvera un des plus disposé à obéir à ses ordres. Vous recevrez donc des mains de M. Giacomo, vingt-neuf grand dessins et six petits, qui coutent, l'un dans l'autre un écu d'or (ici on n'en connait pas d'autres) par dessin, pour lesquels je me suis engagé par une obligation de ma main, à payer dans six semaines ou deux mois. Votre seigneurie voudra bien donner ordre pour que je sois pourvu à temps. Comme le verra votre seigneurie, je n'ai pris ni esquisses, ni dessins en mauvais état, ni de maîtres vulgaires, mais tous de très-bonnes mains, lesquels les vendeurs ne m'ont cédés à un prix si modéré, que parceque nous sommes amis et dans l'espoir de recevoir une plus grande commande. Ces dessins sont tout de la sorte moyenne, car il y en a encore de plus simples et de moindre prix, comme aussi de plus grand prix et d'une plus grande valeur. Ils sont beaux et finis; ce sont, sous tous les rapports, des dessins parfaits et des plus vaillants et anciens maîtres allemands et flamands, comme: albert (durer); lucas (lucas de leyde); olbein, (holbein); patenier; emskerken, (heemskerck); jean et son frère hubert van eyck, très-anciens; quentyn (metsys); mabuse et beaucoup d'autres, et aussi des modernes, de raphael etc.; tous dessins finis et d'importance, et pour cela dignes d'être estimés comme ils sont en effet. Je n'ai pas voulu m'en occuper sans connaître l'intention de votre seigneurie. J'aurais voulu persuader aux propriétaires de ces dessins de m'en
| |
| |
confier cinquante ou soixante pour vous les envoyer; mais ils ne veulent pas. Si votre seigneurie le désire et me le commande, je pourrai prendre la nôte des principeaux et du prix qu'on en demande, et la lui envoyer. Ce serait une chose bonne et profitable d'employer cent ou cent cinquante écus à en acquérir une partie. Je suis persuadé qu'on me laisserait, en ce cas choisir les meilleurs et les plus finis. Celui d'albert durer ne me serait pas laissé à moins de quatre écus, celui de lucas, trois, le grand de patenier trois, et ainsi des autres. Je n'ajouterai plus rien maintenant, et j'attends les ordres de votre seigneurie. Ce 12 Fevrier, 1577. georgio hoefnaghel.’ - Alle levensberigten stellen zijn overlijden op het jaar 1600, zegt Fétis, en in het Werk: Théâtre des cités du monde, vindt men onderscheiden prenten, door onzen kunstenaar beteekend, die het jaarmerk 1617 voeren enz.; waaruit hij de onzekerheid van zijn overlijden afleidt. Doch ik moet hierbij doen opmerken, dat de drie eerste deelen van dat Werk met den Latijnschen tekst van georgius braun, van Keulen, en franciscus hogenberg, van Mechelen, reeds te Keulen, in 1572, 1575 en 1581 zijn verschenen, en dat het aangevoerde Werk eene latere vertaling is, toen uitgegeven, en hetgeen dus geen grond voor een langer leven van onzen kunstenaar kan opleveren, evenmin als de prenten, die, in 1663, in het bovengenoemde Werk van Blauw voorkomen, daartoe strekken kunnen. Zulke koperen platen werden welligt nog veel later gebruikt. - Zijn portret is door j. sadeler gegraveerd.
| |
[Hoek (J.G.)]
HOEK (J.G.) staat als teekenaar vermeld in den Catalogus van C. Buys, Amsterdam, 1828, bl. 17, onder Nr. 39: Een blad met hoorns door j.g. hoek.
| |
[Hoek. (Johan)]
HOEK. (Johan) Van dezen kunstenaar komen werken voor, die in het graauw zijn geschilderd, op lichte gronden, voorstellende zeegezigten met schepen enz., zoo als er in den Catalogus van Terwesten, op bl. 460, een wordt beschreven: ‘Nr. 81. Een kabbelende zee met verscheide schepen, door johan hoek, in 't graauw geschilderd op een witten grond, zeer uitvoerig op paneel; h. 38, br. 43 dm.’ - Deze soort van stukken zijn veelal verloren geraakt, tenzij ze door l. backhuysen of w. van de velde zijn uitgevoerd, en welke manier als eene voorbereidende behoefte werd vereischt voor het leeren schilderen van schepen, om met vaste hand het touwwerk in zuivere lijnen over de afgewerkte luchten te trekken enz.
| |
[Hoekgart. (....)]
HOEKGART. (....) Een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, op het einde der XVII. eeuw bloeide. Slechts eenmaal vond ik iets van zijn werk vermeld, in den Catalogus van M. van Hoeken en T. Hartsoeker, verkocht 1 Mei, 1742, te 's Hage, onder ‘Nr. 82: Een gebouw vol stoffagie door hoekgart, h. 2 vt. 5 dm., br. 3 vt. 3 dm.’ - Zou deze naam niet hoecgeest moeten wezen?
| |
[Hoen. (Jacop)]
HOEN. (Jacop) In de Archiven van het O.L.V. Hospitaal, te Oudenaerde, zijn zeer merkwaardige aanteekeningen gevonden in het Register der Rekeningen van dat gesticht, die ons de namen en werken van eenige kunstenaars doen kennen, in de XV. eeuw te Oudenaerde gebloeid hebbende, en door de ijverige navorsching van den heer Edmond Vanderstraeten, Membre correspondant de l'Académie d'Archéologie de Belgique, medegedeeld. Zie de Annales, Tom XI., 3 Livraison, Anvers, 1854, bl. 232-237. - Ik heb den oorspronklijken Hollandschen tekst alleen gevolgd, die onder de Fransche vertaling van genoemden auteur, - wel gelukkig nog! - geplaatst is, en aldus luidt: ‘1435-1436. Betaelt Jakemaert den scrynmakere van XVI lievkens te snyden, up de vierelynsekins; (?) van IIIJ daghen, te IIIJ sch. 's daghs, compt XVI sch. par. - Item besteed aen jacop den scrynmakere, een beelde van Onser Vrouwen, om boven in 't carteel van der poorten te stellene, cost te snidene XVI sch. par. - 1441-1442. Item betaelt
| |
| |
sondaghs den XX. dach van meije, jacop hoen ende zyne gheselle, scrynmakers, van myner vrouwen camerkine boven up de vueste camere te beghinnen werken, om te verhemelne met hanghende ogiven, elken van VJ daghen, te VJ Sch. 's daghs ende al hur costen toot vuldaen sal syn, heft IIJ lib. XIJ sch. par.’ - Laatstgenoemde jacop hoen wordt door den gemelden Vanderstraeten, meer dan waarschijnlijk, voor denzelfden, als den voorgemelden jacob gehouden. - In dezen tekst en in eenige andere komen sommige woorden voor, die duister zijn om te verstaan, doch ik geef die, zoo als ik ze bij hem heb gevonden, zonder voor de juiste afschrijving uit het Ms.-zelf in te staan.
| |
[Hoet, (Gerard)]
HOET, (Gerard) de Oude. Het onvermoeide kunststreven van dezen achtens-waardigen man, is reeds naar waarde bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat hij in het licht heeft gegeven: Ontslote deure der Teekenkonst, door g. hoet, met de etsnaald in 't koper gebragt door p. bodart, Leeuwarden, 1713, in fo., - waarvan eene latere uitgave, met Franschen titel, te Leyden, in 1723, is verschenen. - Hij heeft ook de etsnaald, zeer los en geestig gehanteerd, doch de afdrukken zijn uiterst zeldzaam, als: Een landschap naar f. milet. - Paris zweert aan Oenone eeuwige trouw; h. 7 dm. 5 str., br. 5 dm. 3 str. Par. Hoogst-zeldzaam. Zie Nagler. - Doch minder bekend is het, dat hij ook goed in mezzo tinto heeft gewerkt, waarvan ik een landschap, in den trant van moucheron, voor mij heb, beteekend g. hoedt inv. et fec. Nic. Visscher excud. cum Privil. in fo. - In het Rijks-museum, te Amsterdam, zijn vier stuks in 4o. waarbij het tweede der bovengemelden behoort. - Nog heb ik van hem gezien eene ets, naar eene teekening van hendrik verschuuring, met eenige paarden enz., die als eene mislukte plaat beschouwd moet worden. Ik bezit een Idem, naar denzelfden, waar een paard uit de hand beslagen wordt, in een landschap, met Italiaansche gebouwen, in 4o. Zeldzaam. - Ik heb ook zijn portret, in zwarte kunst, door a. schouman (?) in 8o. Zeer zeldzaam. Dit portret is eerst in 4o. geweest, met eene hand en eene schilderij, doch er later afgenomen. - In Houbraken komt een idem voor.
| |
[Hoet, (Geard)]
HOET, (Geard) de Jonge, is een der voornaamste en vermogendste kunsthandelaars van zijn tijd geweest, die tevens ook de kunst heeft beoefend, en welke hij, natuurlijk, van zijnen vader zal hebben geleerd. - Zie daarover op ELLINGER (Otomar), de Jonge. - Hij heeft zich zeer geërgerd, bij het verschijnen van De Schouwburg van het leven der Schilders door J. van Gool, over diens bevooroordeeld schrijven ten aanzien van vele kunstenaars, en vooral over den haat, dien Van Gool overal botviert tegen de kunstkoopers, welke hij Keelbeulen noemt. Daartegen heeft hij het volgende Werk uitgegeven: g. hoet, Aanmerkingen over den Nieuwen Schouwburg der Nederl. Kunstschilders van J. van Gool, en Brief aan een vriend over denzelven Schouwburg, 1751, in 8o. - Hij is, te 's Hage, in 1760, overleden blijkens den Catalogus zijner nalatenschap: Catalogue du Cabinet de Tableaux, de Dessins et d'Estampes des principaux Maitres Italiens, Français, Anglais, Allemands, Flamands et Hollandois, de même que de diverses Figures de bronze et d'argent, Bas-reliefs, Ouvrages d'Estampes, et autres livres de gerhard hoet vendus en 1760, à la Haye; Otto van Thol, 1760, in 8o. Deze verzameling heeft bestaan alleen uit 228 nommers schilderijen, die allen goede, en zelfs voor dien tijd aanzienlijke prijzen hebben opgebragt.
| |
[Hoet (H.)]
HOET (H.) is, waarschijnlijk, de vader van gerard hoet, den Oude, die gezegd wordt, een glasschilder te zijn geweest, en te Bommel woonde. - Ik kan hier bijvoegen, dat ik hem als een bekwaam teekenaar heb leeren kennen, en wel door eene Topographische Voorstelling van de Stad Salt-Bommel, met eenig bijwerk,
| |
| |
tot versiering, waarop zijn naam met Delineavit voorkomt. Dit is eene zeer groote plaat, in het Werk: Toneel der Steden van de Vereenigde Nederlanden, by Joan Blaeu, Amsterdam, 1650. - Later is mij nog voorgekomen het portret van Andreas Essenius, geboren te Bommel, in 1600, Prof. Theol. te Utrecht, overleden 1677, oud 77 jaar, door h. hoet delin., 1649, s.v. lamsweerde sculp. in fo. bij J. Specht, aldaar, in 1654, uitgegeven. De teekening is vrij wel, doch de graveur heeft weinig bijgedragen, om het onder de fraaije portretten te kunnen doen rangschikken.
| |
[Hoet, (Hendrik Jacob)]
HOET, (Hendrik Jacob) reeds bij Immerzeel aangehaald, was de zoon van gerard hoet, den Oude. Daar er bijna geene werken van hem voorkomen, zoo geef ik hier de beschrijving van een stuk, dat op eene verkooping, te 's Hage, gehouden, in den jare 1735, onder Nr. 87 van den Catalogus, voorkomt: Een oud vrouwtje in een nisje, met veel bywerk, curieus en uitvoerig geschilderd door de Jonge hoet, ƒ39. hetgeen in dien tijd zeer ruim betaald was, in verhouding van Nr. 101. een stuk, verbeeldende Joseph, Maria en Simeon, met het kindeke Jesus op zynen arm in den Tempel, door rembrandt; zeer fraai ƒ41.
| |
[Hoet, of Hooft. (Jan)]
HOET, of HOOFT. (Jan) Nagler noemt dezen schilder, van wien de levensberigten onbekend zijn. Hij komt voor Ao. 1474, als mede-lid van het St. Lucasgild, te Antwerpen.
| |
[Hoevelaken. (Jacob van) Zie bij mij op Hofflack. (Jacob)]
HOEVELAKEN. (Jacob van) Zie bij mij op HOFFLACK. (Jacob)
| |
[Hoevenaar. (Willem Pieter)]
HOEVENAAR. (Willem Pieter) Immerzeel eindigt dit zijn artikel aldus: ‘de Heer hoevenaar, werd, den 16. Maart, 1808, te Utrecht, geboren.’ Ik moet daar meer bijvoegen, en melden, dat zijn vader en grootvader beiden goede teekenaars waren, en vooral naam hebben gemaakt door het etsen op glas, hetgeen destijds zeer gezocht en in zwang was. De laatstgenoemde, adrianus, werd den 14. Maart, 1732, te Utrecht, geboren, behoorde tot den deftigen burgerstand, en stond zelfs aan het hoofd van de Utrechtsche kunstbroederschap. Het was ook aan zijne medewerking te danken, dat er in de behoefte aan een grooter lokaal werd voorzien, bij welke gelegenheid hij, als oudste inspecteur, eene Inwijdings-redevoering heeft gehouden, in de zaal voor het Teeken-collegie, boven het Stads-zegelhuis - thans het Physisch Gezelschap in de Minderbroederstraat - op den 8. Januarij, 1778, die in druk bij J. Vis, aldaar, 1778, in 8o. verschenen is, en van zijn beschaafden geest getuigt. Hij heeft, met zoovele anderen, zich in de toenmaals woelende staatspartijen gemengd, en is, in 1787, mede uitgeweken en te Duinkerken, in 1795 of 1796, overleden, een berooid fortuin, benevens eene weduwe met kinderen nalatende. - Onder deze was adrianus, den 11. September, 1764, te Utrecht, geboren, en aldaar den 17. Augustus, 1832, overleden, wiens vrouw was Maria Josepha Lefèvre, uit Valençiennes. - Deze waren de ouders van onzen willem pieter, en van zijn ouderen broeder, cornelis willem, die mede de kunst, op eene verdienstlijke wijze, in hetzelfde vak, als dat van zijn broeder, beoefent, en, even als deze, Lid is der Koninklijke Akademie van Beeldende kunsten, te Amsterdam. - Onze willem pieter heeft, door zijn werkzaam leven, op de meeste Tentoonstellingen fraaije, goed geteekende en geordonnanceerde tafereelen, malsch van kleur en penseelsbehandeling geleverd, meestal het huislijk leven uit den deftigen stand voorstellende, en die, naar verdienste, in vele kabinetten eene waardige plaats hebben verkregen, onder anderen, in Teylers genootschap te Haarlem; bij de H.H. Dr. Munnicks van Cleeff, W.H. de Heus, Mr. C.W.J. Baron van Boetzelaer, Fockenberg, Barneveldt, te Utrecht; Van Walcheren, te Amersfoort; Salm, te Amsterdam, enz. - Hij heeft ook enkele prenten op steen geteekend, en drie prentjes geëtst, die geestig zijn bewerkt, als: Een Studieblad, waarop het hoofd van een Spaanschen
| |
| |
soldaat, met eene pijp in den mond. Een idem met een kraag, van voren te zien. Een oud mans- en vrouwenhoofd, en een Spaansche page, ten voeten uit, niet beteekend; h. 87, br. 67 str. Nederl., zonder de marge. -Een meisje en een jongen, zittende, bij een muur en eene schutting, uit een schotel met lepels te eten, beteekend w.h. f., anders om, h. 150, br. 103 str. idem. Hiervan is de tweede staat meer bewerkt. - Twee meisjes, met mutsjes op en schouder-mantels om. De oudste heeft eene ris zwavelstokken in hare regterhand; de achter-grond wit; niet beteekend; h. 112, br. 83 str. idem. - Zijne werken zijn meestal met w.h. beteekend. - De Heer hoevenaar is, in Mei, 1836, gehuwd met Mejufvrouw Wendelina van der Sluis, en heeft één zoon en twee dochters, in 1858, in leven. - Hij is in het bezit van eenige graveerwerken van zijn vader adriaan, waaronder eene kleine pokaal, waarop uitvoerig is geëtst het Borstbeeld van Lodewijk, koning van Holland, en het volle Wapen aan de tegenoverzijde, een fraai gedenkstuk van zijnen tijd.
| |
[Hoey. (Jan de) Zie bij mij op Hooy. (Jan de)]
HOEY. (Jan de) Zie bij mij op HOOY. (Jan de)
| |
[Hoey, (Nicolaes van)]
HOEY, (Nicolaes van) de Oude, waarschijnlijk, een zoon van jan van hoey, of de hooy, - Zie aldaar. - wiens moeder was de dochter van lucas van leyden, en die te Parijs, in 1615, is overleden, of verwant aan hoie, of nicolaes van hoyen, die, in 1510, als meester schilder in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven staat. - Onze van hoey zou mij niet bekend zijn geworden, zoo ik niet eene prent bezat, door p. perret gegraveerd, naar n. de hoey inventor, voorstellende Men visioen van den Profeet Zacharias, met een Engel, die hem het verschijnsel aan den hemel vertoont, in 8o. Hieruit blijkt, dat perret, die in 1549 werd geboren, geen werk der andere nicolaesen heeft kunnen graveren, en zijne tijdgenooten wel zal hebben gekend, om geen n. voor l. of j. op zijn werk te zetten: trouwens, de genoemde voorstelling is van eene latere school dan die van lucas of jan van hoey, zoodat nicolaes de stamvader geweest kan zijn der anderen van dien naam, en heeft men hem alzoo, tot onderscheiding, den Oude, zijn zoon den Jonge, en zijn kleinzoon Zoon van den Jonge genoemd. - Zijn portret, geteekend door g. gagliari, in fo., staat vermeld onder Nr. 1426, van Weigel's Kunst-Catalog, Leipzig, 1856, Nr. 27.
| |
[Hoey of Hoie (Nicolaes van)]
HOEY of HOIE (Nicolaes van) de Jonge, is, waarschijnlijk, de zoon van nicolaes van hoey, den Oude. - Zie bij mij aldaar. - Immerzeel zegt, dat hij hofschilder te Weenen zou zijn geweest. - Zie HOEY, (N. van) zoon van nicolaes den Jonge, - en dat hij platen heeft vervaardigd voor het kabinet van teniers. - Zie het Cabinet van Prins Leopold, dat onder zijne leiding uitgegeven, en getiteld is: s. davidis teniers, Theatrum Pictorum, seu Picturae quas Sereniss. Archidux in Pinacothecam suam Bruxelli collegit. Antwerpiae, fo. - Zijne etsen zijn weinig in getal en hebben geringe verdienste. - Hij heeft ook gegraveerd naar tintoret, d. fetti, barocci, raphael en anderen. - Zijn monogram is gewoonlijk n.v.h.
| |
[Hoey, (Nicolaas van)]
HOEY, (Nicolaas van) zoon van nicolaas den Jonge. In de Galerij, te Weenen, zijn twee schilderijen van dezen meester, elk 6 vt. 8 dm. br., bij 4 vt. 2 dm. h., voorstellende Ruitergevechten, met kleine figuren. De vervaardiger van dien Catalogus, Mechel, zegt, dat deze kunstenaar te Antwerpen, omstreeks 1660, geboren, en, als keizerlijk hofschilder, te Weenen, in 1710, overleden is; dus blijkbaar een ander dan nicolaas van hoy, of hoje, die bij Immerzeel staat vermeld, hoewel hij dien ook als hofschilder te Weenen opgeeft. Dit komt mij wel wat vreemd voor, dewijl alsdan beiden, te Antwerpen geboren, eene reeks van jaren, daarna, die betrekking opvolgend zouden hebben waargenomen. Van den eerstgenoemde kan men het als zeker aannemen, daar Mechel hierin geen misslag kon begaan, zoodat ik
| |
| |
van meening ben, dat hij de zoon kan zijn van nicolaes den Jonge, bij Immerzeel vermeld. - Zie aldaar.
| |
[Hoey. (Willem van)]
HOEY. (Willem van) Nagler noemt dezen kunstschilder als welligt een broeder van jan van hoey, die, omstreeks 1540, te Parijs werkzaam was, en ook tot het versieren van het kasteel Fontainebleau gebezigd werd. Zoo dat jaartal goed is, kan hij eerder de vader of oom, dan de broeder van jan, in 1545, te Leyden, geboren, geweest zijn. - Zie bij mij op HOEY. (Jan de)
| |
[Hoeye. (Rombout van den)]
HOEYE. (Rombout van den) Deze onvermelde kunstenaar en graveur heeft ook kunsthandel gedreven, zooals mij is gebleken uit een zeldzaam stuk, in mijn bezit, zijnde het Tractaet van Vrede, beslooten den 30 January deses jegenwoordighen jaers 1648 binnen de Stadt van Munster in Westphalen enz. Te Amsterdam, by rombout van den hoeye, kaert - en kunstverkooper, woonende in de Calverstraet, in de drie Rosen Hoeyen, Ao. 1648. Dit is de eerste uitgave, aan ééne zijde gedrukt, in fo. om aangeplakt te kunnen worden voor het publiek; hier vóór is eene groote plaat gevoegd, het oogenblik voorstellende der Beëdiging in de Zaal te Munster, eene curieuse voorstelling, bij hem uitgegeven, en welligt ook wel door hem gesneden; waarachter nog geplaatst is De vertooningen gedaen binnen Amsterdam, op de Eeuwige vrede, den 5 Juny 1648, zijnde drie stuks Triumphpoorten of boogen, met zinnebeeldige ordonnantiën, in de midden-vakken als Tafereelen beschilderd, bij den dag te zien, en afgewisseld met Transparanten, om bij den avond met licht te vertoonen, die echter dan weder andere onderwerpen bevatten. - In den Catalogue de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem, Gand, 1846, komt, onder Nr. 1718, voor: Une vue de Schellebelle, village en Flandre, d'après rombout van den hoeye, par henri hondius.
| |
[Hoff (J.B. van der)]
HOFF (J.B. van der) wordt als een bekwaam teekenaar vermeld in den Catalogus van W.P. Kops, Amsterdam, 1808, blz. 63, Nr. 38: Twee stuks Dorpsgezichten aan Rivieren met beeltjes, schuiten en eenden gestoffeerd, met roet en O.I. inkt, door j.b. van der hoff.
| |
[Hofflack (Jacob)]
HOFFLACK (Jacob) is een kunstenaar, die gezegd wordt, te Amersfoort te zijn geboren, of aldaar te huis te behooren, en in de XVI. eeuw heeft gebloeid. Ik vond in een Ms. Testament van Mr. Jacobus Buyck, van Amsterdam, gepasseerd in 1599, zijnde hij toen kanonik van St. Maartenskerk te Emmerik, het volgende legaat: ‘Item legateere den eersamen mynen lieve heeren ende neven Wessel ende Claes Cornelis zoonen, deze beelden, te weten den voorschr. Claes twee beelden, 't eene wesende een Ecce homo door lambert van horst, 't ander Een Crucifix door jacob hofflack, beyde van Amersfoort, ende den voornoemde Wessel het Groote beelt van de heylige Maget Maria, hangende in myn kamer tegen den muyr, door jan cor. van Amstelredam geschildert, enz. Zie verder over dit Testament op LEUVEN. (Quintin van) - De gemelde lambert van horst, die ook bij Guicciardyn en andere vreemde geschiedschrijvers alzoo wordt gonoemd, is lambert van oort, van Amersfoort, en dus is het eene fout bij allen, die horst of hort schrijven. Of nu de naam van hofflack juist was, kon ik eerst niet te weten komen, te minder daar het Testament duidelijk zegt: beyde van Amersfoort; doch later is mij alles duidelijk geworden, dewijl in het Werk van Mr. Gerard van Hasselt, Twee Schetsen van Geldersche Klaar-banken, van 't Hooge gerigt van Veluwe en Veluwen-zoom aan Engelander-Holt, Armhem, 1805, in fo., blz. 10, een reglement voor genoemde Regtbank wordt meêgedeeld, tijdens de regering van Karel van Egmond opgesteld, en waarin voorkomt: ‘Item die vier kleyne Kerspelen, die eins selffs Gericht werden als by namen hoifflaeck, Scherpenseel, Nyebroick ind Oldebroick, sullen oir saecke, dair meede
| |
| |
in dieselve Bancke ther Claringe brengen, ind dan sullen syne Gnaeden beveell doen oick to verkundigen.’ Daar nu hoifflaeck niets anders is dan Hoevelaken, bij Amersfoort gelegen, zoo, zal men den schrijfstijl van het laatst der XV. eeuw wel kunnen aannemen, en zegt het Testament dus wel duidelijk, dat onze jacob te Amersfoort te huis behoort.
| |
[Hofman, (Samuel)]
HOFMAN, (Samuel) hoewel te Zurich, in den jare 1592, geboren, staat altijd in eenige betrekking met de Nederlanden, dewijl hij zich in de school bij rubens tot een verdienstlijk Historie- en Portretschilder bekwaamd, en daarna eenigen tijd te Amsterdam gewoond heeft, en uit de gevolgen af te leiden, ook aldaar gehuwd, en toen weder naar zijn geboorte-oord vertrokken is, waar hij kort vertoefde, om zich vervolgens te Frankfort te vestigen, waar hij, in den bloei zijner dagen, in 1640, is overleden, zegt Fiorillo; doch Nagler noemt het jaar 1648, oud 56 jaren. Zijne weduwe keerde met hare beide zonen vandaar naar Amsterdam terug, alwaar deze de schilderkunst met goed gevolg hebben uitgeoefend. - Er is mij slechts ééne schilderij, waarschijnlijk van een dezer broeders, voorgekomen in den Catalogus eener Verkooping, gehouden te Amsterdam, in 1720, voorstellende Een nackte Toon-pluyster door hopman. - Zijn portret komt in Füssli voor.
| |
[Hofmans (Pieter)]
HOFMANS (Pieter) was een kunstschilder, te Antwerpen, die zich naar zijnen leermeester bourguignon vormde. Hij heeft veel gereisd en eenigen tijd in Turkije, als ook in Italië, vertoefd, alwaar hij onder den naam van Gianizzero, naar zijn bijnaam Janitzer, bekend is. - Hij schilderde, omstreeks 1660, Veldslagen. Zie Nagler.
| |
[Hogen (J.)]
HOGEN (J.) is een weinig bekend kunstgraveur, van wiens werk het portret uitgaat van Damianus Agoess (Damianus à Goës), dat netjes uitgevoerd en beteekend is jo. hogen fec. - Zie Bryan-Stanley. - Naar mijne meening is de naam des graveurs johan hogenberg, die bij verkorting jo. hogen. onder zijne prenten heeft geplaatst, zoo als ik, onder eenige oude gravuren, er ettelijke bezit, met de beide genoemde namen beteekend, in volgorde Vorsten van Frankrijk voorstellende, en die blijkbaar door ééne hand gesneden zijn.
| |
[Hogen (Leendert van)]
HOGEN (Leendert van) was een Nederlandsch portretschilder, die, zegt Nagler, in de XVIII. eeuw bloeide.
| |
[Hogenberg (Frans)]
HOGENBERG (Frans) is afkomstig van Mechelen, vermoedelijk, een zoon van hans den Oude, en denklijk een broeder van abraham johan den Jonge, en van remigius hogenberg, met welken laatste hij, omstreeks 1560, in Engeland voor de boekhandelaars werkzaam was. Hij heeft zich later te Keulen gevestigd, alwaar hij de graveerkunst uitoefende tot zijn dood, die aldaar voorviel in 1590, ‘en is in het veld op den Protestantschen akker begraven,’ zegt Merlo. - Hij heeft grooten roem behaald, als een der eersten te zijn geweest, die naauwkeurige afbeeldingen voor boekwerken heeft bezorgd. Ook zijn er veel portretten van Engelsche vorsten en vorstinnen, welke hij, waarschijnlijk, in Engeland heeft vervaardigd, en waarvan dat van Koningin Maria het jaartal 1555 voert. Als een der voornaamste boekwerken, die alle bij Merlo zijn beschreven, oordeel ik voor de geschiedenis der volksgebruiken, zoowel politieke als zedelijke, te moeten vermelden: Mich. Aitsingero, De Leone Belgico, ejusq. topographica et historica descriptione liber, ab an. 1559 ad 1583. Colon. 1583, in kl. fo met 112 platen. De prenten zijn in een lokalen toon gesneden, en geven getrouwe afbeeldingen van gezigten van steden, volksgebruiken, krijgswerktuigen, rijtuigen, meubelen en andere dergelijke zaken, die in dat tijdvak gebruiklijk waren. Van dit Werk is eene latere uitgave, die een en ander tot het jaar 1605 aanvult, en nog wel in alles als de corste uitgave luidt, doch toen was hij reeds overleden, en is zij,
| |
| |
waarschijnlijk, dus op dien voet door de erven verordend, die in het bezit van het toen nog loopend privilegie waren. Dit dient tot narigt, om verkeerde opvattingen te voorkomen. - Zie nog over het Werk: Civitates orbis terrarum etc. op HOEFNAGEL. (Joris).
| |
[Hogenberg, (Hans of Jan)]
HOGENBERG, (Hans of Jan) de Oude. In den jare 1500, te Munchen geboren, is hij, voor zijne studie, vroeg naar Italië gereisd, en vandaar met een Vlaamsch kunstenaar naar Mechelen gegaan, waar hij zich vestigde, en in 1544, volgens Van Mander, en volgens Heller (M.) en Brulliot, in 1554, is overleden, welke beide laatst-genoemden hem ook hans of jan nicolaas noemen; doch ik denk, dat dit eene fout is, of dat het zijn zoon kan zijn geweest, want van een anderen jan van dien naam zijn er werken van ruim eene halve eeuw later. Zie op jan hogenberg, bij Merlo, en hier aan het slot. - Hij heeft voor vele kerken in België historiële stukken vervaardigd, als in de Ridder-kapel der St. Romboutskerk, te Mechelen. - Ook de burin heeft hij zeer fijn, doch droog gebezigd, zooals van hem vele portretten en stichtlijke onderwerpen bekend zijn; en als etsen: De intocht van Keyzer Karel den V. in Bologne, begeleid door Paus Clemens den VII. in 1529. Deze rol - zoo als Van Mander die noemt - bestaat uit Twee titels en zes-en-dertig groote bladen in de hoogte, en behoort tot het voornaamste en beste, hetwelk hij gemaakt heeft. Zeer zeldzaam. Een exemplaar van slechts 19 bladen, zijnde overdrukken, berust in de Kon. Bibl. te 's Hage. - Vele andere werken, die het monogram joh. h. f. voeren, zijn blijkbaar van een ander, uit tijd en personen, welke zij voorstellen, af te leiden, en die echter, verkeerdelijk, door de meeste kunstlitteratoren aan onzen hans of jan worden toegekend. - Zie over de hogenbergen, bij Merlo, Kunst und Künstler in Köln, u.s.w. ibid. 1850, in 8o., die den lateren jan wel deugdelijk als een ander beschrijft, en vele zijner werken opgeeft, waarvan ik er ook eenige bezit, als, onder anderen, het fraaije portret van Janus Antonius Saracenus, Lugd. Anno 1595 Aetate 48, in kl. 4o., joha hogenberg sculp. Col. waarop nog is geplaatst zijn monogram, zijnde twee h aan elkander gekoppeld met eene b. daar boven aangesloten. Deze prent bewijst, dat zij van veel later tijd is dan van den Ouden jan.
| |
[Hogenberg, (Remigius)]
HOGENBERG, (Remigius) broeder van frans en, waarschijnlijk, zoon van hans den Oude, en alzoo ook te Mechelen geboren. Hij heeft zich met zijn genoemden broeder naar Engeland begeven, alwaar hij, omstreeks 1560, voor den boekhandel als graveur arbeidde. Vermoedelijk is hij daar gebleven, want verdere berigten zijn mij van hem niet voorgekomen. - Ik bezit eenige portretjes in kl. 8o., die vrij goed zijn gesneden, en waarvan die van Henri de Loraine en Gaspar de Coligny, in die soort, met het minst-deugdlijke werk van de gheyn overeenkomst hebben. - Het hoogst-zeldzame portret in 8o. van den Engelschen Aartsbisschop Mattheus Parker voert het jaar 1573, en duidt alzoo aan, dat hij toen nog in Engeland zijn verblijf hield; dat hij in dienst van bedoelden Bisschop stond, blijkt uit een onderschrift op de Genealogie der Koningen van Engeland, remigius hogenbergius Servus D. Matt. Archiëp. Cant. sculpsit, 1574.
| |
[Hogervorst. (Hendrik)]
HOGERVORST. (Hendrik) Dezen naam heb ik op een portret als buste gezien, hetgeen vrij goed was geschilderd; en, naar het kostuum te oordeelen, kan hij in het begin der XVIII. eeuw hebben gebloeid.
| |
[Hogeveen (G. van)]
HOGEVEEN (G. van) is een bekwaam teekenaar geweest, die, waarschijnlijk, in de tweede helft der XVIII. eeuw, te Amsterdam, zijne kunst beoefende, alwaar hij voor den Schouwburg onderscheiden tooneeldecoratiën heeft vervaardigd, waarvan er vier, in prent gebragt, bij mij bekend zijn, getiteld: Het Bosch, de Tuin, Fanny, en de Kloosterkamer.
| |
| |
| |
[Holanda (Alberto de)]
HOLANDA (Alberto de) was een Nederlandsch glasschilder, die, in het midden der XVI. eeuw, te Toledo, in Spanje, veel van die werken vervaardigd heeft. - Hij had een zoon, nicolaes de holanda, die, gelijktijdig met hem, aldaar, datzelfde vak beoefende, en met wien hij later gezamelijk naar Avila vertrok, om er hunne kunst voort te zetten. - De geslachtsnaam van dezen albertus ligt dus in het duister, daar Holland hier alleen het land zijner herkomst, en voor den vreemde genoegzaam den persoon in de geschiedenis aanduidt. - Bij de oude auteurs zijn bijna allen, die door den naam van Holanda of Fiamingo, met nog een aantal verschillende spellingen dier namen, worden aangeduid, uit de Nederlanden - zelfs met inbegrip der Neder-Rijnlanden - afkomstig.
| |
[Holanda, (Giraldo of Giralte de)]
HOLANDA, (Giraldo of Giralte de) een Nederlandsch glasschilder, die in het midden der XVI. eeuw bloeide, en destijds, in Spanje, vele kerkglazen heeft vervaardigd, zooals er in de kathedraal te Cuenza nog van hem aanwezig zijn. - Zie over den naam op HOLANDA. (Alberto de)
| |
[Holanda. (Martino d') Zie bij mij op Gend. (Marten van)]
HOLANDA. (Martino d') Zie bij mij op GEND. (Marten van)
| |
[Holanda. (Nicolaes de) Zie bij mij op Holanda. (Alberto de)]
HOLANDA. (Nicolaes de) Zie bij mij op HOLANDA. (Alberto de)
| |
[Holanda (Rodrigo de)]
HOLANDA (Rodrigo de) is, waarschijnlijk, ook een Nederlander. - Zie op HOLANDA. (Alberto de) - Hij was een beroemd kunstenaar, die in Spanje, op het laatst der regering van koning Filips II., tot diens hofschilder werd benoemd, en deze waardigheid onder Filips den III. heeft behouden. - Zoo als vermeld wordt, is er geen spoor meer van zijne werken gevonden. Waarschijnlijk, waren het Fresco's, of versieringen, die in den bouwstijl der paleizen werden aangebragt en, bij de veranderingen daarvan, vervallen, en alzoo te loor gegaan zijn, want opzetlijke vernieling van kunst vond in Spanje geen plaats, zoo als men die, belaas, in vele andere rijken te betreuren heeft gehad.
| |
[Holland. (Steven van)]
HOLLAND. (Steven van) Zie op STEVEN VAN HOLLAND, bij Immerzeel.
| |
[Hollande. (Antoine de)]
HOLLANDE. (Antoine de) In de Archiven van Lissabon, in Portugal, staan vele Vlaamsche kunstenaars geboekt, die aldaar hunne talenten hebben ten toon gespreid, zoo als ook antoine de hollande, die, in den jare 1480, als hofschilder genoemd wordt. Zie Le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o., Introduction, pag. CXXXII.
| |
[Hollander (Hans of Jan de)]
HOLLANDER (Hans of Jan de) staat bij Immerzeel reeds geboekt. - Ingevolge het berigt van Bryan-Stanley, werd hij, in 1494, te Antwerpen, geboren, en is, in 1553 aldaar overleden. - Nagler zegt, in 1540. - Hij moet voor zijn tijd een voortreflijk Landschapschilder zijn geweest, die de natuur met de uiterste getrouwheid nabootste. - Van Mander meldt, ‘dat hy de tweede man was van de moeder van gillis van conincxloy.’ Daar deze nu, in 1544 is geboren, kan immers onze hans, zoo hij in 1540 zou zijn overleden, de tweede man niet geweest zijn. Alzoo is het eerste berigt van 1553 alleen aanneemlijk. - Zijn portret vindt men in de verzameling van schilders-portretten van h. hondius, in 4o., waarnaar het bij Van Mander in 8o. voorkomende, genomen is.
| |
[Hollar. (Wenzel, of Wenceslaus)]
HOLLAR. (Wenzel, of Wenceslaus) Ofschoon een Duitscher van geboorte, zoo heeft zijn verblijf te Antwerpen een beduidend aandeel in de geschiedenis der graveerkunst van die dagen gehad, wegens de afbeeldingen van Nederlanders en van Nederland-zelf, door hem vervaardigd, die allerwegen voorkomen. Merlo heeft dit mede zoo begrepen, dewijl hij ook eenigen tijd te Keulen heeft gewoond, en derhalve door hem in die kunstschool is opgenomen. - Hij is geboren te Praag, in den jare 1607, uit een adelijk geslacht, zoo als hij zich ook schreef van Lewengrün en Bareyt. - Ziehier het opschrift, dat voorkomt op eene zeer zeldzame prent in fo., voorstellende: Een Gezigt op Praag, - wenceslaus hollar à Lewen- | |
| |
grün et Bareyt, hanc Regni Bohemiae Metropolim, Patriam Suam, ex Monte Ste. Laurentij Ao. 1636 exactissime delineavit et aqua forti in hac forma aeri insculpsit, Antwerpiae, Ao. 1649. - Alhoewel hij voor den tabberd bestemd was, zoo is toch de graveernaald het behoudmiddel van zijn bestaan geworden, nadat, namelijk, al de aanzienlijke goederen zijner ouderen, bij den Religieoorlog in Duitschland, in 1620, verbeurd verklaard waren, dewijl zijne familie zich bij de partij van het Winterkoningje had gevoegd. - Als een twintigjarig jongeling, verliet hij zijn geboortegrond, en ging allereerst op den Donau aan, en voorts door Zwaben en langs den Rijn; zoo kwam hij te Francfort aan den Main, alwaar hij door matthaeus merian de behandeling van de graveernaald leerde; doch hij begaf zich, volgens Merlo, zoo omstreeks 1633, naar Keulen. Weinige jaren daarna, werd hij bij den Engelschen gezant, op diens reis naar het Weener hof, bekend, en deze echte kunstvriend, de graaf van Arundel, voerde hem met zich derwaarts, en nam hem in den jare 1637 weder mede naar Londen; dáár werd zijne fortuin met de beste vooruitzigten bekroond; doch de val van Karel I., aan wiens kinderen hij het kunstonderwijs gaf, deed hem de vlugt naar Antwerpen nemen, waar hij, als 't ware, voor den broode moest arbeiden, en wel zóó, dat er thans meer voor één afdruk van sommige zijner prenten wordt betaald, dan hij toenmaals voor het vervaardigen van de plaat heeft genoten. - In 1652, keerde hij naar Londen terug, en bragt het portret van Cromwell in het koper, doch alleen, voor zooveel bekend is, om de gunst van den Protector daardoor te verwerven. Bij de troonsbestijging van Karel II., behield hij zijne aanstelling als koninklijk teekenaar, en daarna volgde het onheil van den zwaren brand in 1666, die hem van al zijne have en goed beroofde. Hij werd vervolgens aan Lord Hendrik Howard op diens reis, naar Afrika, toegevoegd, en keerde vandaar, in 1669, terug, na vele gevaren doorgestaan en niet minder gearbeid te hebben, en werd toen slechts met 100 pond sterlings beloond. Door zooveel zwoegen vermoeid en afgemat, is hij, in den jare 1677, te Londen, overleden. - Zijne werken zijn meest geëtst en met de burin en de drooge graveernaald opgewerkt; de haren der dieren, pelswerken en insecten, wist hij voortreflijk uit te werken, en zijn groote Kattekop is een non plus ultra in deze kunst. - Vele zijner land- en stadsgezigten, portretten enz. zijn door hem-zelven geteekend. - G. Vertue heeft uitgegeven: Description of the Works of the ingenious Delineator and Engraver wenceslaus hollar, in the second edition, with additions, London, 1759. - Men kan zich naauwlijks een denkbeeld vormen van het aantal zijner werken, die op 2400 stuks worden begroot, en waarvan een compleet exemplaar, in den jare 1818, te Londen, bij John Thownley, voor 2084 pond sterling - ƒ25008 - is verkocht. - Bij Verstolk van Soelen werden 205 nommers, in diens nalatenschap, 1847, te Amsterdam, geveild, en die in ééne koop voor de aanzienlijke som van ƒ2500 door den makelaar Brondgeest aldaar gekocht zijn. - Zijne afbeelding is door hem-zelven, naar de schilderij van joan meyssens, vervaardigd. Hij staat aan zijne graveertafel en heeft in beide handen eene koperen beëtste plaat, met het beeld der Heilige Maagd, waaronder staat w. hollar fecit ex collectione Arundell. raph. urb., en voorkomende in het Gulden-Cabinet van De Bie; doch hij woonde toen niet meer te Antwerpen, zooals onder de prent staat, maar wel nog in 1649, toen zij door meyssens - Zie aldaar. - het eerst is uitgegeven. Er is eene kopij daarnaar, door j. balzer, te Praag, verschenen, in 1775, en nog eene in Engeland, door barlow, op welke laatste alleen het wapenschild, te weten dat van de heerlijkheid Lewengrün, hetwelk hollar-zelf op zijn geslachtswapen als surtout, of anders om, heeft geplaatst. - Zijne werken, uit de collectie van Arundel vervaardigd,
| |
| |
zijn wel de beste en uitmuntend bewerkt, en waarvan ik er eenige bezit, die fraai zijn. - Ook in deze dagen zijn de meer en meer erkend wordende bekwaamheden van hollar gehuldigd, zoodat men zich de ongelooflijke moeite heeft gegeven, om al zijne prenten, ter dienste van de kunstgeschiedenis, te beschrijven, in een Werk, getiteld: wenzel. hollar, Beschreibendes Verzeichniss seiner Kupferstiche, von Gustav Parthey; Berlin, Verlag der Nicolaïschen Buchhandelung, 1853, in 8o. groot 635 bl., en waarin 2733 prenten beschreven zijn. In 1854 heeft dezelfde Boekhandel daarop doen volgen: Kurzes Verzeichniss der Hollarsche Kupferstiche etc. - Later ontdekte ik, dat in ons land eene veel grootere verzameling van zijne werken geweest is, dan bij genoemde auteurs beschreven wordt, en wel in de Collectie van Hendrik Busserus, welke rijke papieren-kunstschat, te Amsterdam, in 1782, is verkocht. Op bl. 247 van dien Catalogus, vindt men de volgende beschrijving, welke ik, om het belang der zaak, hier afschrijf, en die aan vele liefhebbers van prentkunst zeker welkom zal zijn. Zij luidt als volgt: ‘Nr. 1. Het werk van wenslaus hollar bestaat in agt Deelen, en zullen in een koop verkogt worden, behoudens het regt aan ons, indien dezelve niet na genoegen zoude mogen gelden, om dezelve dan by Deelen te verkopen, zynde alle in Burgemeesters Banden. Eerste Deel, waarin de stad Londen en Carel de Tweede, verder Kerken, Monumenten en andere ordinantien, zynde te zaamen circa 600 stuks. - Tweede Deel, waarin de Groote kerk, proef en letterdruk, de Capellen, dezelve kleinder, verder eenige naar julio romaus, (romano) het Hangend Haasie, naar boel, by Prentjes van elshamer, afneming van 't Cruys, naar holbein, 12 stuks met Gediertens, 11 stuks Emblemataas, 16 stuks de Passie, 19 stuks de Moffies, waaronder extra raaren zyn, de Groote kerk te Straatsburg, de groote en kleine St. Franciscus, naar salviati, de 4 Getyden, tweemaal different, een Zinnebeeldige prent naar c. schut, proef en letterdruk, de Lieve Vrouwekerk te Antwerpen, Eerste druk, een Historiele ordonnantie, naar p. verenosa (veronese) De Groote Boetvaardige Maria Magdalena, naar p. van den avond, Christus wordende aan 't volk vertoont, naar titiano, en meer andere raare prentjes, zynde circa te samen 349 stuks. - Derde Deel. Diversche Antique Tronien, naar l. daventie. (da vinci), 38 vrouwe pourtraitjes in een rond formaat, 23 stuks Tronietjes met de Titel, verder eenige Italiaansche en Hollandsche Schilders, en veele raare Pourtraitjes; dit deel bestaat in circa 544 stuks. - Vierde Deel, waarin een fraai werkje van de vrouwen van Ephese, 144 stuks, zijnde de Fabelen van Esophes, Eerste en tweede Deel, en verder eenige Graftombes en andere ordonnantien, zynde circa 412 stuks. - Vyfde Deel, waarin de stad Jerusalem in 8 bladen, de stad Londen in 5 bladen, koning Karel de Eerste te Paard, de Lieve Vrouwekerk door Keizer Karel gebouwd, waarvoor de Relique vertoont word, de Executie-Plaats van Lord Staffort te Londen, de Kroning van de koning van Portugal, en verder veele andere raare Prenten; in deze verzameling zyn circa 282 stuks. - Zesde Deel, waarin zyn verscheide Plans van Steeden, waaronder de stad Praag, in 3 bladen, en andere dito, circa 96 stuks. - Zevende Deel, zynde veele raare Prentjes, waar onder de Boeredans voor een herberg, naar d. teniers, 32 Gezigten in Duitsland, 12 dito, zynde grooter, 24 dito kleinder, 4 dito Inlandsche Gezichten, 12 Maanden en 4 Getyden, 13 stuks Landschappen naar artois, breugel en van den avond en verder andere fraaye Landschappen; verder de Doode Dans, naar holbein 30 stuks met randen, en andere fraaye Prentjes, zynde omtrent 392 stuks. - Achtste Deel, met veel raare Prentjes, waaronder de Modetjes met de Titel, 63 stuks, dezelven anders en grooter 16 stuks, speelende Kindertjes met de titel, naar van den avond
| |
| |
15 stuks 12 dito anders, na dito, de Groote 4 Getyden, dezelve nog eens ten voeten uit 12 stuks stille Watertjes met schepen, de Modetjes, 28 stuks met de Titel, 102 anderen dito, kleinder formaat, de Kattekop en 't Leeuwtje, naar a. durer, 13 stuks met de Titel, Jagten, naar barlouw, 12 Ruinen, verder eenige Vogels, naar barlouw, 12 stuks, de Afkondiging van de vreede te Antwerpen, tweemaal, met verandering, het Boere Bruidje, naar breugel, de Inhaling van een voornaam personatie op 't Huis te Heemstede, benevens de Vreugde-bedrijven, 5 bladen met de titel, een Boeren-Gevegt, naar breugel, de Doode Dans, naar holbein, zonder de Randen, 30 stuks, en verder eenige andere fraaye prenten, te samen omtrent 394 stuks. Deze Agt Boeken zyn alle met Prenten, door hollart, en zyn omtrent 3069 stuks.’ Het geheel is in één koop gekocht door.... Fouquet, voor de som van 1400 gulden. - Het montant dezer geheele aanzienlijke verzameling beliep ƒ11576-7, en zou, zoo die thans aan de markt kwam, zeker tienmaal het genoemde kapitaal opbrengen. - Het zou mij niet verwonderen, dat dit het exemplaar was, hetgeen, in 1818, te Londen, zoo als reeds boven gezegd werd, verkocht is, waaruit de dubbele en andere zeldzame drukken, uit belang en winstbejag zijn genomen, en tot een gewoon Compleet exemplaar gebragt. - Dat er nog onbekende prenten voorkomen, scheen te blijken op de kunstveiling van Steinla, in October, 1857, gebouden, alwaar 41 platen van Schepen, door w. hollar gegraveerd, (waarvan vijf geheel onbekend, en niet door Parthey beschreven) 250 thaler golden. (De namen der schepen, stonden onder aan den rand van het papier in het Hollandsch geschreven.) Zie Konst- en Letterbode, Nr. 49, 1857, blz. 391. - Hieruit zon ik mogen afleiden, dat deze 5 prenten uit Busserus exemplaar afkomstig, en zoo ik vermoed, daarna afzonderlijk verkocht zijn, aan liefhebbers, die grof geld voor zeldzame afdrukken van prenten geven. - Om der geschiedenis wille noem ik hier nog de beide volgende Werken: Pompe funèbre du très Illustre Chef, Messire Jean-Baptiste de Tassis, tué au Siège de la ville de Bonn, en l'an MDLXXXVIII. n. van der horst delin., w. hollar fecit, 1645 fo.; dit behoort tot de prachtwerken; Les Marques d'honneur de la Maison de Tassis. A Anvers, en l'imprimérie Plantinienne de Balthazar Moretus, MDCXLV. fo., waarbij ook gravuren, door p. pontius, p. de jode, m. natalis, c. galle en anderen vervaardigd, alles naar de teekeningen van genoemden van der horst. - Als eene curiositeit, waarvoor ik geene reden kan vinden, noemt men een prentje, dat voor mij ligt: een Jagt-Nimph, zittende bij een boom, met een lange lans in de hand; bij haar staan eenige honden, door p. pontius et w. hollar faciebat. p. van avont inv. in kl. fo.
| |
[Hols. (....)]
HOLS. (....) Dr. Waagen geeft, in zijnen Catalogus van het Museum te Berlijn, dezen kunstenaar als een Hollander op, en beschrijft, onder Nr. 515, het volgende stuk door hols geschilderd: Het inwendige eener groote, prachtige kerk, met twee boven-kapellen, een aantal koorstoelen, en een met beeldhouwwerk rijk versierd hoog altaar, en waar, hier en daar, menschen zich in bevinden; h. 2 vt. 10 dm., br. 3 vt. 8 dm. - Tot dusverre, is mij niets voorgekomen van dezen meester, wiens werk waardig werd gekeurd, om in het genoemde Museum te prijken. Het blijft intusschen vreemd, dat men van een zoo bekwaam schilder niet meer werken vindt, waarom ik het dan ook durf betwijfelen, of de naam wel goed is opgenomen, en niet welligt hals moet zijn, hetgeen dan nicolaas hals zou wezen, een zoon van frans, die stadsgezigten enz. geschilderd heeft.
| |
[Holsteyn (Cornelis)]
HOLSTEYN (Cornelis) staat bij Immerzeel vermeld, die tevens zijn geboorte-jaar 1653, om door hem voor geldig aangenomen reden, tot op 1620 heeft vervroegd. Zie echter de ongegrondheid daarvan, bij mij op HOLSTEYN (Pieter) den oude.
| |
| |
| |
[Holsteyn (Pieter)]
HOLSTEYN (Pieter) de Oude. Bij Immerzeel wordt hij pieter holsteyn genoemd, en het kunstbedrijf, hetwelk twee personen van dien naam - welligt vader en zoon - hebben geoefend, aan één toegekend, hetgeen onjuist is, zoo als Van Eynden en Van der Willigen reeds te regt hebben doen opmerken, dat men deze twee pieters wel deugdelijk onderscheiden moet. - Ik heb pieter holsteyn, den Oude genoemd, omdat het meer dan waarschijnlijk is, dat hij de vader is geweest van pieter holsteyn, den graveur, daar beide Haarlemmers waren, en het tijdverloop, door de jaarmerken en berigten aangewezen, niet anders toelaat, dan dat er twee zulke personen als kunstenaars werkzaam zijn geweest. - Nagler merkt ook aan, dat er werken met dien naam van 1602-1661 voorkomen. - Deze uitweiding acht ik te meer noodig, daar Immerzeel, in het levensberigt van cornelis holsteyn, verklaart, zoodanige verwarringen te ontmoeten, dat hij zelfs het geboortejaar van den laatste, dat op 1653 vermeld staat, tot op 1620 heeft moeten terug brengen, om daardoor zamenhang in den tijd te kunnen vinden. - Ik moet echter ten hoogste afkeuren, dit zonder eenig bewijs te doen, en zonder de werken-zelve te raadplegen, die veelal een jaarmerk voeren, dat licht verspreidt, zooals ik mij zulks heb getroost, en nu het volgende dienaangaande kan mededeelen. Toen Ampzing zijne Beschryving der stad Haarlem opstelde, hetgeen omstreeks 1620 plaats had, noemde hij pieter holsteyn als ‘Groot Schryver op het glas; doch dat dyn kloeke geest - Met water-verwen maekt is ver het aldermeest.’ - waaruit men mag afleiden, dat holsteyn's meeste werken, in den regel genomen, bekend waren, en het dus toen meer het einde dan de bloeitijd zijner kunst was. Hoe zou het nu mogelijk wezen, dat hij nog in den jare 1666 het fraaije portret van Jean de la Chambre, schrijfmeester te Haarlem, had gesneden naar j. de bray; en welligt zijn er nog latere werken te vinden, die alle aan onzen pieter - hoewel ten onregte - worden toegekend. - De geboortetijd van pieter holsteyn, de graveur, wordt bij Brulliot, Heller (M.) en anderen, op het jaar 1582, te Haarlem, gesteld; dit kan alzoo niet zijn, en zou eerder die van den glasschilder kunnen wezen, wiens geboorte ik echter vroeger moet stollen, hoewel zonder zeker bewijs; evenmin is het jaar van diens overlijden bekend, hetwelk, ofschoon zonder grond, door de vreemde auteurs met een ruim tijdverschil wordt medegedeeld. - Hieruit volgt, dat alle graveerwerken van pieter holsteyn aan een anderen van dien naam, en een later persoon, moeten worden toegeschreven; - Zie op HOLSTEYN, (Pieter) de Jonge. - en dat onze pieter een glasschilder was, die tevens het teekenen met waterverwen beoefende, welke teekeningen genoegzaam bekend zijn, bestaande uit getrouwe afbeeldingen van viervoetige dieren en vogelen, waarvan ik er eenige bezit, keurig, als miniaturen, in dekverwen meesterlijk en schoon van kleur geteekend. - Eene merkwaardige verzameling, die tot de éénigen behoort, te weten twee zware oblong-folio Boekdeelen, in perkament gebonden en fraai verguld, met geschreven titels, als volgt: Aves aquatiles ad vivum eleganter depictae a petro holsteyn celeberrimo Pictore, inhoudende meer dan honderd en tachtig, zoo woud- als watervogels, alle uitmuntend bewerkt, is, sedert jaren, in het bezit der erven van wijlen den Heer J.H. Baron van Lynden van Lunenburg, te Utrecht.
| |
[Holsteyn, (Pieter)]
HOLSTEYN, (Pieter) de Jonge. Ik vermeen dezen met grond den zoon van pieter holsteyn, den Oude - Zie aldaar. - te kunnen noemen, bij Ampzing beschreven, doch die geen woord rept, dat zijn pieter de graveerkunst heeft beoefend, hetgeen echter door hem niet onopgemerkt kon worden voorbijgegaan, wegens de hooge vlugt, die in dat vak aan dien naam verbonden is; doch dit alles behoort tot later tijd, en zoo is de bovengenoemde jonge pieter de eigenlijke
| |
| |
beroemde graveur, wiens werken, zoo goed als niet, bij Immerzeel vermeld zijn. Ziehier dus eenige er van: Portret van Balduinus Cats, tot onder de kniën, in bisschoplijk gewaad, op een leuningstoel gezeten. - Idem Pieter Florisz., vice-admiraal van Holland, enz., naar abraham liest. - Idem Erasmus, staande in zijn studeervertrek, door hem fecit. - Johan Picardt, naar h. nyhoff, komt voor in diens werk Antiquyteiten van Drenthe enz., Amsterdam, 1660, 4o., stout en krachtig gesneden. - Maurits, graaf van Benthem. - Johan Huydecooper van Maarseveen. - Johannes Wierus, en dat van Jean de la Chambre, Francoysche Schoolmeester tot Haerlem, anno 1666, naar j. de bray, mag men wel onder de fraaije, met een geestig en schilderachtig burin bewerkte prenten rangschikken enz. - Nog zegt Immerzeel: ‘zoo kent men van hem’ - altijd meenende van den Oude - ‘de portretten toe der plenipotentiarissen op het Congres van Munster, in 26 bladen.’ Daar ik al het bovenvermelde bezit, ben ik in de gelegenheid, dienaangaande eenige teregtwijzing te kunnen doen. Het laatstgenoemde, hoogst-zeldzame Werk bestaat bij mij uit 42 portretten, bij Rombout van Hoeje uitgegeven, en nimmer is mij een exemplaar voorgekomen met meer dan 26 portretten, en bij die alle zijn er slechts vijf door holsteyn, zeer middelmatig, gesneden; het geheel is eene zamenvoeging van onderscheiden meesters, doch de meeste uit de Vlaamsche school. Een der merkwaardigste en fraaiste portretjes in hetzelfde formaat, zeer zeldzaam, en mede in mijn bezit, is het volgende: Excellens et Generosa Don̄a Don̄a Anna de Ruytenburgh, Dom de Heemstede Hogersmilde, etc. Filia quondam Dn̄i de Vlaerdingen et Mariti, per Germaniam Legati Extraordinarii nec non ad universalis pacis Tractatus Monasterii Institutos Plenipotentiarii Comes. MDCXLVI g. ter burch pinxit Monastery Westphalorum et p. holsteyn caelavit. - Er gaat eene zeer groote geëtste plaat uit, die zeldzaam is, waarvan ik een exemplaar bezit, zijnde de afbeelding van den beroemden preêkstoel in de Nieuwekerk, te Amsterdam, door albert vinkenbrink gemaakt, die door onzen pieter holsteyn, en waarschijnlijk naar de originele teekening van jan van der heyden, - Zie aldaar. - in plaat werd gebragt. Deze is nergens onder zijne werken beschreven, en de kenners hebben er naar geraden, wie toch de maker was. Het toeval echter leerde mij dien kennen, dewijl Wagenaar, in zijne Beschryving van Amsterdam, enz., II, blz. 112, in fo., over dezen predikstoel sprekende, bepaaldelijk zegt, dat die door holsteyn in prent is gebragt; de stoffagie behoort tot zijnen tijd.
| |
[Holtzhey (Joan George)]
HOLTZHEY (Joan George) wordt bij Immerzeel vermeld. Ik moet er echter bijvoegen, dat hij de zoon was van martinus, geboren te Amsterdam in 1729; hij huwde, in 1767, met Cornelia Esther Slob, die in November, 1776, 28 jaren oud, overleed. Hij hertrouwde, en overleed 15 (?) Febr. 1808. Hij was oudmuntmeester van de Provinciale-munt te Utrecht, en lid van de Holl. Maatsch. van Kunsten en Wetenschappen te Haarlem. Deze beide holtzhey's hebben den roem nagelaten, dat zij in hun vak van stempelsnijden uitgemunt, en zich daarin, door geheel Europa, een wèlverdienden lof verworven hebben. - Zie over zijne afbeelding en de bron der uitvoerige berigten, hiervoor gebruikt, bij mij op HOLTZHEY. (Martinus) - Ik bezit de teekening voor eene groote medalje, Overwinning op de Turken aan den Donau-stroom, 1691, beteekend j.g. holtzhey. - Nog vind ik, dat vader en zoon het volgende Werk hebben uitgegeven: m. en j.g. holtzhey, Catalogus van Medailles betrekkelyk de Historie der Nederlanden, Amst. 1755. - Zie Catalogus van Boeken enz. van Van Benthum en Jutting, Middelburg, October, 1858. Nr. 321, in 4o.
| |
[Holtzhey. (Martinus)]
HOLTZHEY. (Martinus) Aldus onderteekende deze vermaarde medaljeur, reeds door Immerzeel vermeld, eenen brief uit Amsterdam, 14 Maart, 1735, berustende
| |
| |
in de uitgebreide verzameling van vaderlandsche merkwaardigheden van den Ridder A.D. Schinkel, te 's Hage. - Hij werd te Ulm, in 1697, geboren, was eerst muntmeester van Gelderland (1752), voorts van Zeeland (1754), en gehuwd met Judith Cock, van Amsterdam, die te Harderwijk, 1 October, 1749, overleden is, oud 55 jaren, en waarop eene Medalje is geslagen, alsmede op zijn overlijden voorgevallen te Middelburg, 1 November, 1764. - Zie verder Dr. Wap, Astrea, IV., V. en VI. Jaarg. 1854-56, waar alle wetenswaardige bijzonderheden, betreffende dezen en zijnen zoon, joan george, benevens eene geslachtstafel der holtzhey's gevonden wordt. - zijne geschilderde afbeelding, met die van zijn zoon, keurig in was geboetseerd, en verdere autentieke stukken zijn, ten gevolge der ijverige tusschenkomst van Dr. Wap, door eene laatste verwante te Utrecht, aan 's Rijks Munt-Collegie aldaar, ten geschenke bestemd. - Ik bezit van die van martinus eene afteekening, en van die van den zoon, joan george, eene photographie, naar het genoemde boetseersel genomen.
| |
[Hondekoeter (Gillis en Gysbert de)]
HONDEKOETER (Gillis en Gysbert de) zijn door Immerzeel, als vader en zoon, beschreven; gillis zonder eenige tijdsbepaling, en zijn zoon als geboren te Utrecht, 1613, en deze moet op zijn 23. jaar vader zijn van melchior, die in 1636 geboren werd. Dit alles nu is mogelijk, doch ééne zaak komt mij vreemd voor, namelijk, dat in het Register van het St. Lucasgild, te Utrecht, gillis en gysbert hondekoeter, beiden, op het jaar 1627 als kunstschilders zijn ingeschreven. Dit geeft mij aanleiding, om te vermoeden, dat zij welligt broeders waren. En bovendien zal gysbert, geboren 1613, toch wel geen meester schilder op zijn 14. jaar geweest zijn; hij werd dus zeker vroeger geboren. - Nagler geeft aan beiden 1653 tot sterfjaar. - Later lees ik in de Navorscher, VIII. blz. 318, zijn tweede huwelijk te Amsterdam; ‘1628. 2 Maart, gilles de hondecouter, van Antwerpen, Wedr. van Mayke Gysbregts; met Anna Spieringh, van Amsterdam, oud 20 jaren, geass. met Jacques Spiering en Margriet Hendriks, haar ouders.’ Zoo nicolaas de hondekoeter - Zie aldaar. - een zoon van gillis is, die zich te Delft had gevestigd, dan was deze in 1638 reeds overleden. - Zoo als vermeld staat, was gillis een afstamling uit een adelijk Brabantsch geslacht; ik voeg daarbij, uit dat der Markiezen van Westerloo. - Zijn portret komt voor in Houbraken. - Een idem, fraai geteekend, in 4o. vindt men onder Nr. 2483 in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller.
| |
[Hondekoeter, (Melchior de)]
HONDEKOETER, (Melchior de) de raphael der Dieren, zoo als Europa hem dien eeretitel geeft, staat bij Immerzeel geboekt. Onze melchior moet, voordat hij naar Amsterdam is vertrokken, nog eerst te 's Hage hebben gewoond, waar hij, in den jare 1659, lid was der Confrerie-kamer van Pictura, en, wat vreemd is, toen hij aldaar als lid een stuk van zijn werk moest geven, was dit een Zeestukje met eenige schepen ‘hetwelk hy den 7. April in 1661, met kennis der Regenten, heeft teruggenomen, en toen in plaats van hetzelve aldaar gebragt heeft een stukje met twee doode vogels tegen een muur hangende, en hetwelk hy den 9. Juny 1663 als meede confrater der Confrerie zynde, tot een gedachtenis aan de Broederschap of kamer present gedaan heeft; en het is denkelijk dat hy als toen van hier naar Amsterdam met er woon vertrokken zal zyn.’ - Mededeeling van Pieter Terwesten, Ms. - Hieruit zou men mogen afleiden, dat de hondekoeter het bedoelde zeestukje toen als eene proef van zijn beste werk heeft beschouwd, doch het in den loop van twee jaren heeft verwisseld voor een stuk uit zijn bekend vak, waaraan hij zich welligt toen eerst voor goed geheel kan hebben gewijd, hetgeen ook wel denklijk is, dewijl hij slechts 23 jaren oud was, toen hij het zeestukje op de gemelde Kamer plaatste. - Hij heeft ook in zwarte
| |
| |
kunst gegraveerd. Twee stuks daarvan zijn vermeld bij Léon de Laborde, in zijne Hist. de la Gravure en manière noire; Paris, 1839, in 8o. Pluimgedierte op het bassecour enz. beteekend m. hondekoeter inven. G. Valck excudit. h. 10 dm. 6 str., br. 12 dm. 3 str. Par. - Een zittende Patrijshond, van voren te zien enz.; beteekend idem pinxit. h. 7 dm. 7 str., br. 5 dm. 5 str. Deze prent is op eene andere wijze dan de voorgaande bewerkt, en doet vermoeden, dat de eene of de andere niet van zijne hand moet zijn. - Zijn portret komt in Houbraken voor.
| |
[Hondekoeter. (Nicolaas de)]
HONDEKOETER. (Nicolaas de) Het huwelijk van dezen kunstenaar te Amsterdam voltrokken, vind ik in de Navorscher, VIII. blz. 316 vermeld: ‘1638. 8 Oct. nicolaas be hondecoeter van Delft, oud 24 jaren, schilder, ouders dood, geassisteerd, met Adriaan van Dintum; met Sara Coenraets, oud 20 jaren, geass. met Jacob Coenraets en Annetje Andries, haar ouders.’ Het is, waarschijnlijk, dat deze nicolaas een zoon van gillis, uit het eerste huwelijk, was, die zich te Delft had gevestigd.
| |
[Hondius, (Hendrik) de Oude.]
HONDIUS, (Hendrik) de Oude. Verscheiden auteurs geven op, dat hij te Duffel, in Brabant, in 1573, geboren, en in 1610 overleden is. - Hij is, even als de andere hondiussen, bij Immerzeel zeer verward geboekt, en ik zal hier eene meer juiste bepaling kunnen geven, aangaande zijn leeftijd, naar aanleiding der kunstproducten, die door hem en anderen vervaardigd zijn. - Immerzeel voert aan den lof, dien De Bie hem uitbundig toezwaait, maar waarom dan tevens niet vermeld, dat gemelde auteur aldaar zegt: ‘welcke hy noch tot op den dach van heden is met alle vlydt en neersticheyt oeffenende’ enz. Dat was in 1662, toen De Bie het Gulden-Cabinet uitgaf, en zoo zou hij den ouderdom van 89 jaren hebben bereikt, dat ligt mogelijk is; maar, aangezien onder het daarin voorkomende portret, in het kort, een levensberigt van dezen hondius staat gesneden, eindigende met: ‘maintenant il demeure en la Haye,’ zoo moet ik vragen of De Bie zijn berigt naar dat onderschrift geregeld heeft? Is dit zoo, dan moet de gemelde afbeelding worden teruggebragt tot hare oorspronklijke uitgave, door Joan Meyssens - Zie aldaar. - in 1649, en hij bijgevolg toen 76 jaren hebben bereikt, hetgeen mij het aanneemlijkst is voorgekomen, wegens al de werken, welke deze nijvere kunstenaar in zooveel wetenschappen, tot zulk eene aanzienlijke hoogte gevoerd, heeft voortgebragt, en wel in den gemelden leeftijd kon volbrengen, doch bezwaarlijk in dien, welken anderen hem zoo ondoordacht geven, namelijk 37 jaren. Later zag ik mijn vermoeden bevestigd door eene gravure van hem, zijnde een Dorpsgezigt met landelijke feesten, Schelle Belle enz., beteekend h. hondius fecit A. Etat. 75, 1648. Deze prent wordt ook bij Nagler, en anderen, in vergissing, onder de werken van den Jongen hendrik opgevoerd. - De volgende worken toonen zulks mede aan: h. hondius, Beschryving en afbeeldingen der Generale Regelen der Fortificatien, der Artillerie, enz. 1624. Met vele platen. - Theatrum honoris in quo nostri Apellis saeculi seu pictorum qui patrum nostrorum memoriae vixerunt celebriorum, praecipue quos Belgium tulit, verae et ad vivum expressae imagines in aes incisae exhibentur. Amst. apud. Joh. Janssonium, 1612 et 1618. in kl. fo., 68 stuks, door hem gesneden, - doch er wordt niet vermeld, dat deze kopijen zijn haar de tweede vermeerderde uitgave, met verzen van Dominicus Lampsonius, in 1572, door de Weduwe van Pieter Coche van Aelst uitgegeven, door jeronimo cock, wierix en anderen gesneden en zeer fraai. Deze zijn goed van die van hondius te onderscheiden, aangezien de achtergronden met bijwerk gemaakt, en de originelen alleen met vlakke gronden bewerkt zijn. - Wanneer hij geene goede leiding voor zijn graveerwerk had, is dit kenlijk te zien, zooals in de Afbeeldingen van sommige in Gods woord ervaren mannen die
| |
| |
bestreden hebben den Antichrist enz. in het Latyn door Jac. Verheiden en nu in het Nederlandsch door P. de K. 's Hage, 1603 in 4o. Deze afbeeldingen zijn zeer slecht gesneden, waaronder men echter die van vroegere personen, waarvan nog geene, of slechts gebrekkige bestonden, wel zou kunnen verschoonen; doch voor die, waarvan reeds goede afbeeldingen voorhanden waren, niet. - Hij heeft ook geschreven: Het Fortivicaty boeck, waerin breedvoerig van de Brug over de Schelde, door Parma gemaakt, wordt gesproken enz.; zie blz. 125 van de Arithmetische ende Geometrische Practycke der Bosschieterye enz., door Willem, Claesz. van Utrecht enz. Rotterdam, 1641, in 4o., welligt het reeds genoemde Werk. - De Kaarten enz. van het bekende Toneel ofte Beschryvinge der Steden van Holland enz. door Marcus Zuërius Boxhornius, in 4o. oblong, Amst. (1634), zijn door hem vervaardigd, blijkens het Privilegie, daarop, voor een onbepaalden tijd, gegeven in 1632, en waaronder staat: ‘henricus hondius heeft dit zyn recht, wegen den Nederlandschen Druk van dit Boeck getransporteerd aen Jacob Kreins,’ die de gemelde uitgave dus ook heeft bezorgd. - Heller (L.) geeft eenige losse graveerwerken van hem op, als: Salomons eerste regt, naar c. van mander. - Rijkversierde vazen met Bloemen, naar elias verhulst, 1599. - De Uylenspiegel, voortreflijke kopij naar lucas van leyden, 1644, welke goede drukken duur worden betaald. - Bij de laatste prent moet ik vragen, hoe Heller hier het jaartal 1644 kan aanvoeren, zonder te bemerken, in tegenspraak met zich-zelven te zijn, daar hij, even als al de andere auteurs, hem in 1610 laat sterven? het is immers een tegenbewijs te meer, daar hij, als een echt-deskundige, dit werk voor dat van den Ouden hendrik opgeeft, anders zou het van-zelf van den Jongen hendrik kunnen zijn, doch diens overlijden geeft hij op reeds in 1642 te zijn voorgevallen. - Nagler zegt (die tevens 21 stuks prenten beschrijft), niet vóór 1648. - Wat betreft de verdienste in het vak van graveerkunst, door schrijvers daarover, wel eens te veel aan hem toegekend, deze moet men aan den Jonge toeschrijven, welke onderscheiding niet genoeg in het oog is gehouden, hetgeen door onkunde ontstond, dewijl men, in plaats van de zaken-zelve te beschouwen, elkander slechts naschreef en alzoo boeken maakte! Door den Oude zijn nog de volgende werken vervaardigd, of onder zijne leiding uitgegeven: Les Pacificateurs Belgiques en 30 planches par h. hondius, avec le titre et le discours en Latin, à Amsterdam, 1618, in 4o. - Les Hommes illustres, gravés et imprimés par h. hondius, in 4o. en 21 planches. - Les Portraits des hérésiarques et autres hommes illustres, par h. hondius, j. muller, j. matham, j. sadeler etc. en 86 planches. Petit in fo. - Topographia variarum regionum etc., ou les vues d'après nature, par matthieu bril, très-bien gravées sous l'aeil d'henri hondius, in twee boekjes, van 25 en 29 platen, in 4o. oblong, het eerste in 1611, en het tweede in 1614 uitgegeven. - Pompe funèbre de Charles V. executée par ordre de Philippe II. à Bruxelles, en 37 planches, joan a duetecum, luc. duetecum fec. hondius exc. 1619. - Zijn portret komt voor in De Bie, h. hondius del. f. bouttats fecit, in 4o.
| |
[Hondius, (Hendrik) de Jonge]
HONDIUS, (Hendrik) de Jonge, staat bij Immerzeel vermeld. Hij wordt voor een zoon van jodocus gehouden. Dit kan wel zijn, al voerde hij den naam van den Jongen hendrik, tegenover dien van den Oude, die misschien een oom van hem was, doch alsdan moet zijn vader vroeg gehuwd wezen, zoo de prent Tobias met den Engel, naar g. de saen, door hem in 1600 gesneden werd, hetgeen onzeker schijnt, want Nagler voert die prent bij beide de hendrikken op, terwijl hij verder 72 stuks van den Jongen vermeldt. - Daar echter het jaar van zijn goboorte en overlijden niet zeker bekend is, en zijn bloeitijd omstreeks 1640
| |
| |
invalt, zoo ben ik van meening, dat onze hendrik een zoon van hendrik den Oude is geweest; ook is het bovendien nog niet stellig gebleken, dat jodocus, of abraham, of willem hondius aan hem vermaagschapt was. willem kan eerder een broeder van hendrik den Jonge, dan diens zoon zijn geweest. - Zie verder bij mij op HONDIUS, (Hendrik) den Oude, van wien men graveerwerk tot 1648 vinden zal.
| |
[Hondius. (Jodocus of Josse)]
HONDIUS. (Jodocus of Josse) Deze beroemde man is slechts ter loops bij Immerzeel vermeld, en het jaar 1611 als zijn sterftijd opgegeven, in navolging van Moreri, Dictionnaire Historique, en Hoogstraten's Woordenboek, doch deze stellen zijne geboorteplaats, even als Sanderus, in zijn Verheerlijkt Vlaanderen, 1735, fo. II, bl. 23, (a), te Wacquen, welke laatste aldaar zegt: ‘Dit is het vaderland van jodocus hondius, een der vermaardste Wereld-Beschryvers van geheel Europa.’ - Moreri geeft het jaar 1563 voor zijne geboorte op, en zegt, dat hij met zijne ouders, toen hij twee jaren oud was, naar Gent verhuisde. Reeds op zijn achtste jaar begon hij in been en koper te snijden, doch alles zonder onderwijs. Hij verkreeg daardoor zoodanigen naam, dat den Hertog van Parma zulks ter ooren kwam, die hem door zijn biechtvader bij zich liet ontbieden, hem minlijk ontving, en hem last gaf, om eenige statuën te maken, welke hij volkomen goed ten uitvoer bragt, weshalve de Hertog daarna sterk bij hem aanhield, om naar Rome te gaan, waartoe hij geen lust gevoelde en heimlijk vandaar vertrok. Zijn schrift was onvergelijklijk schoon; ook had hij zich het lettergieten eigen gemaakt. Toen al deze bekwaamheden zoovele talenten verraadden, zonder dat hij eenige leiding daartoe gehad had, deed zijn vader hem ter schole, waar hij de Grieksche en Latijnsche talen in korten tijd leerde. Twintig jaren had hij bereikt, toen hij zich van Gent naar Londen begaf (1583), waar hij zich geheel op de Aardrijkskunde toelegde, vervaardigende Globes van eene ongemeene grootte, en later ging hij naar Amsterdam (alwaar hij in 1597 werkzaam was, zoo als hieronder zal blijken) en waar hij, den 10. Februarij, 1611, oud 48 jaren, is overleden. Dus verre Moreri. - Hij was verwant aan abraham goos - Zie aldaar. - Een der voornaamste werken, welke hij te Londen volvoerde, geeft het bewijs - zoo men meent - dat hij er in 1614 nog bloeide. Ziehier den titel er van: The Theatre of the Empire of Great Britaine: Presenting an exact Geography of the Kingdomes of Engeland, Scotland, Ireland, and the Iles adjoyning: with the Shires, Hundreds, Cities and Shire-townes, with in ye Kingdome of Engeland divided and described by John Speed. Imprinted at London 1627. Are to be sold by George Humble at the With horse in Popes-head Alley. Deze geheele titel is zeer prachtig, met zinnebeelden in nissen enz., gegraveerd, en daarop volgt een idem, als opdragt, met het volle wapen van Biittanje, omgeven met al de wapenschilden van de oude koningrijken, der Britsche eilanden enz., en waarop in een epitaaf: The Archievement of our Soveraigne king James as he nowe beareth with the Armes of the severall kings that have aunciently raigned with in his nowe Dominions; lager staat: jodocus hondius flander caelavit anno domini 1614. Het jaartal 1614 is hier niet veranderd in 1627 en blijkbaar verouderd, en, zoo ik 't wel heb, 1610 geweest, voor de eerste uitgave. - Om alle verkeerde begrippen tegen te gaan, nopens de uitgave van werken op zijn naam, die na 1611 verschenen, en door zijn zoon van dienzelfden naam uitgegeven zijn, - hetgeen niet algemeen bekend is - zal ik het bewijs daarvoor hieronder leveren. - Bij Ebert, Algemeines Bibliogr. Lexicon etc. vindt men al de bekende werken van onzen jodocus vermeld. - Als historische bijdragen van bijzonderheden, die bij de uitgaven van eenige zijner werken plaats hadden, strekke, wat hier volgt: ‘1 April
| |
| |
1597. Is jodocus hondius geaccordeert octroy omme voor tien jaren alleene te mogen maecken eenen niewen Globum terrestrum, by hem met de eygene hant getrocken ende gesneden, different van alle anderen, ende van alle faulten verbetert etc.; behoudelyck dat deze inventie in de substantieele poincten zy eene nieuwe inventie, ende zonder prejudicie van de voorgaende concessien.’ (Die restrictie doelde op het octrooi van den 10. September, 1592, aan Jacob Florisz. van Langeren, voor eene dergelijke uitvinding, verleend.) Door het verleenen van dit octrooi, te weten van 1. April, 1597, ontstond geschil tusschen de Van Langeren's en hondius, welk geschil, bij besluit der Staten-Generaal van 31 December, 1597, eenigzins werd bijgelegd, luidende aldus: ‘Gesien etc. hebben de Staten-Generael verclaert etc., aengesien het privilegie des requirants (Van Langeren) gegront is op de cromme linie geinventeert, ende dat te voren niet en zou zyn gebruikt geweest etc., verstaen, dat de requirant 't voors. privilegie provisionelyck alleen sal genieten, ende dat de gerequireerde, by zooverre hy hem zou vinden by dese vercort, syn actie daertegen in rechten zal mogen intenteren voor de magistraet van Amsterdam etc. - Opte requeste van Jacob Florisz. van Langeren, met syne sonen Arent ende Henrick van Langeren, versoeckende dat de heeren Staten zouden gelieven het octroy by jodocus hondius geimpetreert op ten 1. April lestleden, om eenen nieuwen Globum terrestrum alleene te mogen maken, als strydende tegen de voorgaende concessien hem suppliant verleent, geheellyck te annulleeren etc. Is geordonneert dat men deze requeste zal stellen in handen des voorn. jodoci hondii, ten einde hy de heeren Staten binnen acht dagen na de receptie bewyse, dat de concessie hem gedaen niet en soude prejudicieren, d'octroye den suppliant ende zyne kinderen verleent.’ Resolutie der Staten-Generaal, 23. Augustus, 1597. - ‘Is jodoco hondio toegelecht de somme van 300 gulden voor de caerte by hem de heeren Staten gedediceert, geintituleert: Nova et exacta totius orbis terrarum descriptio geographica et hydographica.’ Resolutie der Staten-Generaal, 26. Maart, 1603. - ‘Is judoco hondio, voor de dedicatie van den Atlante Mercatoris, bij hem voltrocken, gedaen aen de heeren Staten-Generael, tot eene vereeringe ende recompense van syne gedane costen toegeleyt de somme van 700 guldens.’ Resolutie van 15. April, 1606, bij Dodt, Archief, IV, deel. - Uit het volgende blijkt, dat hij een zoon van dien naam had. ‘Is Judoco Hondio, de Jonge, toegeleyt de somme van drye hondert guldens eens, voor de dedicatie ende presentatie, by hem volgende d'ordre van synen vader saliger, aen haere Ho. Mo. gedaen, van twee groote Globen, te weten een terrestris ende een celestis etc.’ Resolutie der Staten-Generael, 28. Junij 1613, bij Dodt, Archief, V, deel. ‘Opte requeste van Judoci Hondii, de Jonge, versouckende ordre, omme een yeder van de heeren gecommitteerde ter dese vergaderinge te leveren twee groote Globen, te weten een terrestris ende een celestis, van dieghene, die hy onlancx aen haere Ho. Mo. heeft gedediceert ende gepresenteert, gelyck hy dat gedaen heeft aen den Raedt van State. Is het versoeck des suppliants affgeslagen, om het landt niet te beswaeren, ende den griffier geordonneert, den Raedt van State ende reeckenkamer van de Generaliteyt aen te seggen ende te vermaenen, dat zy van gelycken willen doen, ende voortaen sulcke ende diergelycke presentatien nyet aen te nemen, om het landt met vergeefsche costen nyet te beswaren.’ Resolutie van de Staten-Generaal, 12. October, 1613, bij Dodt, Archief, V, deel.’ - ‘De nagelaten weduwe van wylen jodocus hondius heeft hare Ho. Mo. gepresenteert het Caertbouck by haer doen drucken van Ptolomeus, geillustreert ende verbetert by Petrum Bertium, maer en is nyet geaccepteert.’ Resolutie der Staten-Generaal, 29. October, 1618. -
| |
| |
‘Gelesen de requeste Petri Bertii, professer theologiae in de Universiteyt van Leyden, contra D. Jodocum Hondium tot Amstelredam. Is geordonneert deselve requeste te communiceeren partye, omme daerop te doen ofte seggen, wes zyn raedt sal gedraegen.’ Resolutie der Staten-Generaal, 10. Januarij, 1619, bij Dodt, Archief, VII, deel. - Zijne sierlijk gegraveerde letterschriften hebben mede een Europeschen roem verworven, blijkens zijn Werk, uitgegeven onder den titel van ‘jud. hondii, Theatrum artis Scribendi, varia summorum nostri seculi artificum exemplaria complectens, novem diversis linguis exarata. Amst. 1614, in fo.; de tweede uitgave, door zijn zoon, de eerste is van 1594. Hij heeft daarin ook de Schrijfkunst opgenomen naar die van jan van de velde, Jaquemyn d'Hondt, M. Martin, een Engelschman, Henrix Jean de Beauchesne van Parijs, Felix van Sambix, Pierre Barles, een Engelschman en Curione van Rome, die, in vinding en zuiverheid van bewerking, als nog niet zijn overtroffen.
| |
[Hondius. (Willem)]
HONDIUS. (Willem) Deze voortreflijke kunstgraveur is alleen als zoodanig bij Immerzeel vermeld. Ik moet er bijvoegen, dat hij in zijn tijd ook als een uitmuntend teekenaar bekend was. Hij heeft de afbeeldingen van de aanzienlijkste personen vervaardigd, onder anderen, heb ik voor mij liggen het portret van Illust. et Excell. Dn̄us Geerhardus, Comes a Döenhoff, etc. beteekend guillielmus hondius, Hago-Batavos ad vivum delineavit et aeri inscidit; 1643, in gr. 8o. Dit portretje is zeer uitvoerig, vlug en helder van toon gesneden, in den besten stijl van hollar; de stoffen van den halskraag en het harnas zijn uitmuntend uitgedrukt. Een gezigt op eene stad, in den achtergrond, is alleen wat te zwaar behandeld, en heeft geen wijkenden toon. Alles is gevat in eene steenen lijst, waaronder een plint met gemeld opschrift enz. - Door hem is de fraaije titel gesneden, naar de teekening van a.v.d. venne, voor het Werk: Handvesten Privilegiën enz. van Zuyd-Hollant door J.v.d. Eyck, Dordrecht, 1628, 4o., en heeft hij alzoo dit fraaije werk op zijn 28. jaar vervaardigd.
| |
[Hondt (L. de)]
HONDT (L. de) is mij, even als p. de hondt nergens dan door zijne werken voorgekomen, en behoort, waarschijnlijk, tot hetzelfde geslacht als de hierna gemelde p., en de bij Immerzeel geboekte tijdgenoot, de graveur en beeldsnijder franciscus de hondt, van Brugge. - Zoo vond ik op eene verkooping, gehouden te Mechelen, in het jaar 1756, onder Nr. 36 van den Catalogus: Twee kleine Bataille stukjes, door de hondt ƒ15-10; en op eene idem, te Brussel, 1758, onder Nr. 39 en 40, Twee stukjes, zijnde het eene een bataille en 't ander een Campement, door l. de hondt, h. 12, br. 17 d. en een Campement door denzelfden, h. 5 vt. 4 d., br. 4 vt. 9 dm. ƒ13-5.
| |
[Hondt. (P[hilips] de)]
HONDT. (P[hilips] de) is de naam van een kunstenaar, die mij mede nergens dan door zijne werken is voorgekomen. Zoo vond ik in den Catalogus eener verkooping, te Brussel, in 1758, gehouden, onder Nr. 27: ‘Twee landschappen met figuren, door p. de hondt, h. 2 vt. 9 dm., br. 3 vt. 3 dm. ƒ36. - Nr. 28: De Kunsten in een landschap door denzelve,’ ƒ22-10. - Op eene idem, te idem, in 1765, onder Nr. 133: Twee landschappen met beesten en figuren, door p. de hondt, h. 23, br. 80 dm. en nog een idem, te idem, in 1767, onder Nr. 70: Een landschap met menschen paarden en wagens, door de hondt, h. 1 vt. 6 dm., br. 3 vt. 7 dm.’ - De bij Immerzeel beschreven tijdgenoot franciscus de hondt, graveur en beeldsnijder van Brugge, stamt, waarschijnlijk, af van onzen p. of l. de hondt - Zie aldaar.
| |
[Honick. (A.)]
HONICK. (A.) Deze bekwame kunstenaar is tot heden in de kunstwereld onbekend gebleven, en ik mag vragen, hoe zulks mogelijk is met een man, die zoo veel goeds geschilderd heeft. Slechts ééne schilderij heb ik van hem gezien, op het Stedelijk Museum, te Utrecht, en door welk Utrechtsch kunstproduct ik
| |
| |
kennis aan hem heb gekregen. Het is in den stijl van berkheyden geschilderd, en, naar de wijze van bewerking te oordeelen, schijnt het alsof hij het als liefhebber, onder diens leiding, vervaardigd heeft. In den Catalogus der genoemde Verzameling komt het voor, onder Nr. 38: Een gezigt op het Stadhuis te Utrecht, met een gedeelte der Vischmarkt, Domtoren en kerk, vóór 1674; doch op het stuk-zelf staat duidelijk de naam des makers a. honick fec., 1662, en het is, waarschijnlijk, door hem-zelven aan de genoemde stad (welligt zijne woon-plaats) geschonken. Eene afbeelding van de gevels van het toenmalig Stadhuis, zooals dit op de schilderij is voorgesteld, kan men, nagenoeg hetzelfde voorstellende, vinden in Suikers en Verburg, Algemeene Geschiedenis, X. Stuk, bl. 272, Amsterdam, 1728, in fo. doch welke afbeelding is genomen naar een ander ouder prentje, waarvan ik een afdruk bezit; ik weet niet of dit afzonderlijk is uitgegeven, dan wel of het tot een Boekwerk behoort.
| |
[Honig. (Paulina van den)]
HONIG. (Paulina van den) Ik ben in het bezit van een Ms., dat het handboek is geweest van den miniatuurschilder jacob bherens, - Zie aldaar. - waarin voorkomt eene teekening in kleuren, in 4o. formaat, met meer dan vijftig beeldjes, fiks en ferm geteekend. Daar onder leest men: ‘Hoe koningin Elisabeth van Engeland, van seker ambassade op het basse-court tot Richemont, aangesproken wort,’ en waarboven staat: ‘na de ordonnantie van juffrou paulina van den honig, Staatsjuffer van Koningin Elisabeth.’ - Uit de aanteekeningen van bherens blijkt, dat hij deze teekening als eene schets voor zich gemaakt, en daarvan eene uitvoerige miniatuur vervaardigd heeft, naar die van onze genoemde kunstenares, hetgeen achter op de teekening voor memorie geschreven is, door zekeren A.v.B., die in het bezit van dit Ms. is geweest; te weten: ‘Dit is seer fraay afgeschilderd als Mr. bherens nog te Breda woonde, in 't laatst der voorgaande eeuw (XVII.) voor den Heer Lansbergen, wiens soon het nog bezit, die heden resident van den staat tot Ceulen is, en in dien tyd nevens my syn discipel was. - Ik heb dit hier aangevoerd, om de gronden mijner meening te staven, dat de genoemde paulina van den honig eene miniatuurschilderes is geweest, en, waarschijnlijk, eene Nederlandsche, die tot den hofstoet van koningin Elisabeth behoorde. - Ik heb haar hier eene plaats ingeruimd, tot nadere bescheiden dit verder zullen bevestigen of teregtwijzen.
| |
[Honing, (Adriaan)]
HONING, (Adriaan) een landschapschilder, van Dordrecht, die in de Schilderbent, te Rome, den bentnaam van Lossenbruy heeft bekomen. Zie Houbraken, II, bl. 351, en III, 102. - Nagler heeft er Lossenburg voor geschreven. - Bij de teekeningen van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, vind ik, onder Nr. 1076 van den Catalogus: ‘Een gezigt aan den Tyber by Rome, met de pen en O.I. inkt op graauw papier, h. 10, br. 16 dm. Rijnl. door j. honing, bijgenaamd Lossenbruy.’ - Blijkbaar is hier de voorletter j in den Catalogus eene fout.
| |
[Honkoop. (A.P.)]
HONKOOP. (A.P.) Ik vond een portret van Abraham Arbou door dezen geteekend, en door w. van senus, in fo., gegraveerd. - Die Arbou is koffijhuis-knecht geweest, tot in hoogen ouderdom, en als zoodanig staande, te midden zijner bezigheden, in de koffijkamer, voorgesteld.
| |
[Hont, of Hondt. (H. de)]
HONT, of HONDT. (H. de) Bryan-Stanley voert dezen aan als een discipel van david teniers. Zijne schilderijen stellen dezelfde onderwerpen, als van genoemden meester voor, en komen zelfs somtijds diens schildertrant zeer nabij.
| |
[Honthorst, of Hondhorst. (Gerard, of Gerrit)]
HONTHORST, of HONDHORST. (Gerard, of Gerrit) Wanneer vreemde auteurs dezen man noemen, zoo zoggen zij: ‘een groot Nederlandsch kunstenaar,’ terwijl bij ons, zij, die het leven en de werken van het sieraad der Utrechtsche kunstschool
| |
| |
beschrijven, door onkunde of gebrek aan nasporing zijner werken, te zijnen aanzien maar al te koel blijven. Om deze feil, zooveel mogelijk, te vergooden, zal ik hier de punten aanstippen, die niet onbekend mogen blijven, en ons met zijn roemrijk leven en hoog geschatte werken meer van nabij zullen bekend maken. Bij de Italianen werd hij gerardo della notte genaamd, wegens zijne groote bekwaamheid in het vervaardigen van Nachtstukken, welke hij met vuur en andere kunstlichten meesterlijk wist te schilderen, en die wel zóó goed van effect zijn, dat zijne werken voor die van gerard dou - Zie aldaar. - zijn vermeld geworden, zoo als door Descamps, II, p. 223, namelijk, De onthoofding van Johannes den Dooper, in de kerk van Maria della Scala, te Rome; doch dit stuk is door onzen gerard geschilderd. - De commentators op de Romeinsche uitgave der Werken van Vasari melden, dat de auteur met gerardest, gerard honthorst heeft bedoeld, doch dit is eene dwaling, daar Vasari reeds 18 jaren dood was, toen honthorst (1592) werd geboren, en hij zal met den gemelden naam gerard horebout, van Gent, zijn tijdgenoot, hebben aangeduid. - In Italië heeft hij onderscheiden stukken voor den prins Giustiniani, alsmede voor eenige kardinalen vervaardigd, waartoe, waarschijnlijk, voor de laatstgenoemden het gemelde kerktafereel behoort. - Het schoonste stuk, hetwelk Italië van hem bezit, en dat hemelhoog geprezen wordt, is, daar Jesus in den nacht voor de regters gebragt wordt. ‘C'est là,’ zegt Graaf Orloff, ‘que l'ombre profonde qui regne dans cet ouvrage, ne fait que mieux ressortir les traits purs et sacrés de l'aecusé divin; c'est là qu'on voit dans un plus grand éclat sa candeur, sa simplicité et sa sublime innocence.’ Zie zijne Essai sur l'Histoire de la Peinture en Italie etc., Paris, 1823, I, p 228. Deze houdt hem echter voor een Italiaan en noemt hem hundhorst, gezegd gerardo della notte. - Hij is reeds vroeg naar Italië gereisd, en vandaar weder te Utrecht gekomen, want ik vind hem als Deken van het St. Lucas-gild, aldaar, op het jaar 1623, aangeteekend, en denk, dat hij na dien tijd door Karel I., koning van Engeland, geroepen werd, om er zich te vestigen, zoo als hij dan ook aan de roepstem van dezen grooten Beschermer der kunsten gehoor gaf, en een aantal werken voor dien vorst, en andere edelen, heeft vervaardigd, die alle door Walpole worden vermeld. - Een der grootste, doch niet het beste van zijne werken - zoo als het mij voorkwam - bevindt zich op Hamptoncourt (1808); het stelt voor Koning Karel en zijne Gemalin, onder de gedaante van Apollo en Diana, op de wolken gezeten, waarbij de hertog van Buckingham, als Mercurius, die de kunsten en wetenschappen aanvoert, en eenige geniussen, den Nijd, de Boosheid en andere ondeugden terug-drijven. honthorst heeft in de ordonnantie gedwaald, zegt Fiorillo; ook is het koloriet gemaniëreerd, zwaarmoedig en onnatuurlijk van toon, zooals men soms werken van guercini aantreft. Desniettemin werd hem voor dezen arbeid ƒ3000, een zilver servies voor twaalf personen, benevens een paard geschonken, en moest hij, na zijne terugreis naar Utrecht, voor den koning nog schilderen. - Meer beroemd van hem is het portret van Lucy, gravin van Bedford, een kniestuk, in zwart gewaad, rustende met het hoofd op hare hand; het is met een stout, doch zuiver penseel, meesterlijk, volvoerd. - De afbeeldsels van den Marquis van Montrose, van Prins Rupert - die door velen voor den vinder der zwarte kunst (Mezzotinto) wordt gehouden - en van Mauritz, die allen met den naam des kunstenaars zijn geteekend, waren, ten tijde van Walpole, in het bezit van den Heer West. - Een portret van den paltsgraaf Karel Lodewijk, voert het jaartal 1633. - Zijn voortreflijk stuk, Christus voor Pilatus, berust in de verzameling van den hertog van Sutherland. - In de kunstverzameling van de Lords van Essex,
| |
| |
te Cashiobury, wordt van honthorst eene groote schilderij bewaard, voorstellende de Koningin van Boheme met hare kinderen. Zoo het allen zijn, dan moeten er dertien wezen. Dit tafereel is voor de geschiedenis eene huiveringwekkende allegorie en tevens merkwaardig, daar die Koningin van Boheme en hare kinderen, welke men hier aanschouwt, allen leerlingen van honthorst waren, waarvan er verscheiden zijn geweest, die de kunst tot eene aanzienlijke hoogte hebben gedreven, als Princes louisa hollandina, van wie er twee stukken gevonden werden in de verzameling van haren oom, Karel I.; één daarvan stelde voor Tobias met den Engel, dat nog in 1808 te Kensington, even buiten Londen, werd bewaard. - In de gewezen Jacobijnenkerk, te Parijs, zag men een geschilderd altaarstuk van hare hand, hetwelk zij, als Abdis van Maubuisson, vervaardigd heeft. - Zij stierf in 1709. - Descamps verhaalt, Tom. III, p. 101, dat honthorst zijnen discipel, joachim sandrart, met zich naar Engeland heeft genomen, en dat de koning verscheiden schilderstukken van hem gekocht had; ook dat hij voor den graaf van Arundel eenige tafereelen, naar holbein en anderen, had gecopieërd, en eindelijk, dat zij Engeland hebben verlaten, om in 1627 eene reis naar Venetië te ondernemen. - Het moet echter bevreemden, dat sandrart in het levensberigt van g. honthorst, van deze reis geen woord melding maakt, en dat ook in den Catalogus der schilderijen van koning Karels kabinet, geen enkel stuk werk van sandrart vermeld staat; zoodat Descamps deze overlevering alleen te goeder trouw heeft geboekt, zonder genoegzaam onderzoek, doch waardoor tevens geaccrediteerde dwalingen ontstaan! - Aangaande de werken, welke hij in Engeland voor Karel I. heeft vervaardigd, zie men Mr. W.H. Carpenter, Pictoriae Notices of van dyck and other Painters of the Period, waarin zeer belangrijke brieven van g. honthorst voorkomen, die een helder licht over zijne geschiedenis en de genoemde werken verspreiden. - Ik voeg hier bij, dat er thans nog stukken van zijn werk in de volgende kunstverzamelingen, in Engeland, te vinden zijn, als: te Castle Howard, de Vinding van Mozes, levensgroote figuren, in de Galerij van Orleans aan velasquez toegekend; dit stuk is in een ongewoon edel karakter, zeer vleezig en in zilverachtige kleur geschilderd door gerard honthorst, zegt Dr. Waagen, Kunstwerke und Künstler in Engeland u.s.w. Berlin, 1838, in 8o. II, S. 408. - Nog Een Concert, kniestuk, met levens-groote beelden, zeer levendig en vleezig geschilderd. Vroeger werd dit stuk voor een valentyn gehouden, doch die niet zulk eene klaarheid van toon in zijn werk heeft. - In Chatsworth, Eene moeder met hare twee zonen en eene volwassene dochter. Als men dit stuk tegenover het werk van van dyck beschouwt, dan is de ordonnantie te kunstloos, en de ruimte te weinig gevuld, maar overigens zeer levendig, vleezig, van een helder en schoon koloriet. - Nog in Alton-Tower, een Ecce Homo, zeer edel, zooals meestal zijne hoofden, en krachtig in de verwen. - Ik zal hier nog laten volgen de werken, die in openbare kabinetten van hem aanwezig zijn, als: in het Musée Royale, te Parijs, de Portretten van Karel Lodewijk, Paltsgraaf van den Rijn, en Prins Robert (Rupert door zijn oom, koning Karel I., tot hertog van Cumberland en graaf van Holderness verheven) zijn broeder. Deze zijn, waarschijnlijk, dezelfde, die hierboven staan vermeld. - De Dienstknecht des Hoogenpriesters zegt, op Petrus wijzende: Deze was ook met Jezus van Nazareth, en Pilatus, de handen wasschende, verklaart, dat hij onschuldig is aan het bloed des Regtvaardigen, hetwelk het volk wil vergieten. - Petrus verloochent Christus. - De Triomf van Silenus, en Een Concert. - In het idem, te Weenen: een kleine jongen met een licht inde hand, en die een hond tergt, door hem eene koek te toonen; levensgroot, half
| |
| |
figuur. - Te Berlijn: De Engel treedt in de gevangenis, om Petrus te bevrijden; de hemelsche glans verblindt den Heilige, die met de linkerhand zijne oogen dekt, en zich met de regter aan een steen vastklemt, h. 4 vt., br. 5 vt. - Esau, van de jagt teruggekeerd, verkoopt aan Jacob zijn regt van eerstgeboorte, waarbij Jacob en de toesprekende moeder Rebecca enz., h. 4 vt., br. 5 vt., welk stuk ik met bewondering heb beschouwd. - Een lustig gezelschap van krijgslieden, vrouwen enz., beteekend 1664, h. 1 vt. 6 dm., br. 2 vt. 2 dm. - Te Dresden: Eene oude vrouw, met een geldbuidel onder den arm, en die bij kaarslicht geld telt in hare hand. Half lijf, h. 3 vt., br. 2 vt. - De buste van een man, met de beide handen een spiegel houdende, h. 2 vt. 3 dm., br. 1 vt. 9 dm. - Een kiezentrekker, die bij kaarslicht een boer, in het bijzijn van andere boeren, eene kies trekt, kniestuk, h. 7 vt. 9 dm., br. 5 vt. 2 dm. - In de gewezen Galerij, te Dusseldorp, thans te Munchen, is een zijner voortreflijkste stukken met kaarslicht: De verloren zoon aan een verkwistenden disch gezeten. De maaltijd schijnt ten einde; de verloren zoon, voor de tafel gezeten, rustende met zijn hoofd en schouders op den boezem van eene vrouw, heffende met de eene hand een gevuld wijnglas. De waardin van den huize, die met een licht in de hand achter hem staat, noodigt hem uit naar elders te gaan. Het is dit licht, dat de geheele compositie beschijnt, en zulk een schoon effect van licht en schaduw te weegbrengt, dat het den aanschouwer waarlijk treft; h. 4 vt., br. 6 vt. - In het koninklijk Museum te Madrid is slechts één stuk van hem: De ongeloovigheid van den Apostel Thomas, h. 4 vt. 3 dm., br. 3 vt. 6 dm. - De Galerij te Salzthalen bezat, in 1776, vijf stukken, als: Een meisje in haar hemd, houdt in de eene hand een vuurtang met een gloeijende kool, welke zij aanblaast, om daarmeê een licht te kunnen ontsteken; half-figuur, levensgroot, h. 2 vt. 4 dm., br. 2 vt. 3 dm. - Een muzijkgezelschap van twee jonge knapen, onder de leiding van een man, die aan de regterzijde van eene tafel staat te spelen; de twee jongens hebben een muzijkboek voor zich en zingen; h. 3 vt. 2 dm., br. 4 vt. 10 dm. - Een idem, idem, van drie kinderen, bij den nacht. Een er van zit in het midden, ten volle verlicht, met eene kleine fluit in de hand. Een meisje staat in het donker voor hem, doch van terzijde verlicht, en een ander met haar muzijkboek achter den jongen, over wiens schouders zij heenziet, begeerig, om te weten, welk stuk er zal worden uitgevoerd; levensgroot, ten halven lijve; h. en br. 3 vt. - Een jongeling met eene fluit in de handen, gereed, om daarop te gaan blazen. - Dit is een merkwaardig stuk, en zeker van zijn beste penseel, alles in levens-groote figuren, honthorst, zijne vrouw en kinderen voorstellende. Eene vrouw, die, half-naakt, op een rustbed ligt, met een kind aan de borst, hetwelk zij zoogt; een ander staat nevens haar, hetwelk zij omarmt. Twee liggen er aan hare voeten, alwaar ook een naakte Amor, met pijlkoker en boog; h. 5 vt. 9 dm., br. 6 vt. 4 dm. - In de kerk van St. Bavo, te Gent, is, in de 12. kapel, het altaarstuk van gerard honthorst, voorstellende de Aflating van het kruis. - In de secretarie van het voormalig Stadhuis, te Amsterdam, - thans het Paleis - ‘staat voor den schoorsteen het portret der koningin van Frankryk, Maria de Medecis, levensgroot, ten voeten uit. Indien de sprekende zuster der Schilderkunst ons niet hadde nagelaten, door wien 't geschildert is’ zegt van Dyk, ‘zoo zou men daarnaar moeten raden.’ Jan Vos, in zijne Poëzy, laatsten druk, I. deel, bl. 242, heeft het door een vers vereeuwigd. Zie Jan van Dyk, Kunst en Hist.kundige beschryving van alle de Schilderyen op het Stadhuis van Amsterdam enz. Ibid. 1790, in 8o., bl. 141. - Zeker is het, dat men dit portret ook voor het werk van a. van dyck heeft vermeld, doch uit het vers blijkt duidelijk, dat het van
| |
| |
honthorst is, en de prent, die over den titel staat geplaatst voor het Werk Blyde inkomst der allerdoorluchtigste Koninginne Maria de Medicis te Amsterdam enz., Ibid. bij J. en C. Blaeu, 1639, in fo. is naar de gemelde schilderij genomen, hetwelk Van Dyk nog bovendien in eene Noot daarbij heeft gevoegd. Het is te dezer gelegenheid, bij hare komst hier te lande, en wel bepaaldelijk voor Amsterdam geschilderd, want die stad is, van het Y af te zien, in den achtergrond der schilderij afgebeeld, en hierdoor-alleen blijkt het duidelijk, dat, terwijl antonie van dyck zich in volle glorie in Engeland bewoog, hij dit stuk dus hier niet heeft kunnen schilderen; trouwens, zou de regering van Amsterdam haren zoo zeer gevierden honthorst niet zijn voorbijgegaan. - Zijne beste werken zijn, evenals die van van dyck, uit zijn eerste levensperk, en later meer stelselmatig geschilderd, waarover hij zelfs harde aanvallen heeft moeten verduren. - Zie daarover op LINSCHOTEN. (Adriaen van) - Op het stedelijk Museum, te Utrecht, is een groot, fraai stuk, voorstellende den Dood van Seneca bij fakkellicht, hetwelk ik voor werk van zijn middelbaren kunsttijd houdt. Dit is afkomstig uit het Bartholomeus-gasthuis aldaar. - Nog bezitten wij hier, in de nabijheid, een uitmuntend tafereel met levensgroote figuren, tot onder de kniën, voorstellende de Gratiën, in kleeding van zijn tijd, die, hand aan hand, op eene bevallige wijze, een ronde dansen; dit stuk is schoon en fijn van kleur, en volmaakt goed geteekend, berustende op het kasteel Zuilen bij den Baron van Tuyll van Serooskerken van Zuylen. - Om nog, met een woord, terug te komen op den persoon-zelven, zoo moet ik melden, dat hij hofschilder was van Prins Frederik Hendrik, en een aantal afbeeldingen heeft gemaakt van die vorstlijke familie, waarover Bilderdijk in zijne Gesch. des Vaderlands, IX, bl. 30, zich zeer gewaagd en ongunstig heeft uitgelaten, als hij van des gemelden prinsen zoon, Willem II., zegt: ‘Zijn uiterlijk was innemend en tevens ontzag-inboezemend, doch weinige afbeeldsels gelijken hem. Ongelukkig trouwens vorsten, die voor een rubens of van dyk, thands door een hondhorst geschilderd moeten worden, meer geschikt, (gelijk blijkt uit zijne stukken) om een valschen kaartspeler of lichtekooi, dan om eene ridderlijke en edele ziel, als Willem II op het aangezigt droeg, te vatten of uit te drukken.’ - Wie was het dan, die hem goed gelijkend geschilderd heeft? ruben en van dyck niet. Van hem heeft Bilderdijk ze dus niet gezien, en deze Prins zeker ook wel niet; waar moet dit oordeel dus heen? Naar den Helicon, en niet in de Kunstgeschiedenis, te meer, daar er uit blijkt, dat Bilderdijk nimmer de beste portretten van honthorst gezien heeft. - Onze beroemde geschiedkundige Romanschrijfster, Mejufvrouw Toussaint, heeft met volle regt, hem in hare leerzame historische roman, Het huis Honselaarsdijk, als beroemd portretschilder opgenomen, en als een der handelende hoofdpersonen in het hoogste aanzien geplaatst; immers, de achting, welke hij, zoo van gekroonde hoofden, als van mindere vorsten enz., door zijn verstandig en wijs gedrag, heeft ingeoogst, heeft hem zeker geschikt gemaakt, om staat-kundige diensten te bewijzen. - De juiste tijd van zijn overlijden is niet bekend. - Immerzeel geeft, bij navolging, het jaar 1660 op, zonder eenige bescheiden, waarom; immers Houbraken schrijft: ‘hy was in 1662 nog in leven en schilderde op het princelyke Lusthuis in 't Bosch, buiten den Haag;’ en, zoo als ik hier boven, onder Berlijn, heb gemeld, het stuk, Een Lustig gezelschap enz., voerende het jaarmerk 1664, hetwelk ik-zelf heb gezien, en dat door den in de kunstgeschiedenis zeer ervaren Dr. Waagen mede alzoo is beschreven die bovendien zegt: ‘hij leefde nog in 1666.’ - Zijn afbeeldsel komt voor in Houbraken, Descamps, De Bie en anderen, doch zijn voornaamste portret staat in het
| |
| |
bekende prentwerk van a. van dyck, door dezen geschilderd, en door paul du pont gegraveerd, in fo. - Het afbeeldsel van hem en door hem geschilderd berust ook in de Portretten-Galerij te Florence, waar 321 stuks van beroemde kunstenaars bewaard worden. (1807) - honthorst heeft ook geëtst. Heller (L.) noemt er van: De Engel verschijnt aan Abraham, die bereid is, zijn zoon Isaäk te offeren. De eerste afdrukken vóór den naam zijn zeldzaam. - Pilkington vermeldt nog een ander: De Triomf van Neptunus, zeer uitvoerig bewerkt. - Ten slotte, laat ik hier het afschrift van twee authentieke stukken volgen, die op hem en zijne familie betrekking hebben, en vooral zijn tweede Testament, hetwelk hij, in 1636, te Utrecht, heeft gemaakt, en waaruit wij tevens den naam zijner vrouw leeren kennen. - Zie over dien van zijn zoon op HONTHORST. (Willem) - ‘Brechtgen Coopmans, prelegateert Bellichgen van Honthorst, hare moeder, een Maria Magdalena, by haren swager geschildert etc. 1624.’ - In het volgende stuk wordt hij Seigneur genoemd: ‘By den inhouden, etc. zy condt dat in den jare nader geboorte etc. 1636, op Zaturdach den 6. Augustus, ouden styls, in myns openbaer notaris etc. compareerde in propere personen, de edele Sr. gerard van honthorst schilder, ende Joffer Sophia Coopmans, syne huysvrou, my notaris wel bekent; beyde gesondt etc., aenmerckende 't menschen leven, etc. omme welcke onzekerheyt etc. verclaerden in crachte van octroy, by den hove van Utrecht, 22 Nov. 1620, verleent, etc., te revoceren alle ende yegelycke testament etc. Ende op nieuws disponerende, hebben zy uit matrimonieele affectie, malcanderen etc. reciproce gemaeckt etc. de lyftocht ende usufruct in eens yeders goederen etc. haer leven lang gedurende, ten ware de langst levende zich wederom quaeme te verondersaten, ofte in een tweede huwelyck te begeven, in welcke gevalle de voorn. reciproce lyftocht cesseren zal etc. Ende constitueren by desen den Ed. Herman van Honthorst, zijns comperants broeder, ende Mr. Reinier Loots advocaet, tot mombers, etc. Aldus gedaen etc. ten huize van de Comparanten, staende opt Domskerckhoff binnen Utrecht. Get. gerrit van honthorst, Sophia Coopmans.’ - Beide stukken uit het Protocol van den Notaris Van Galen, te Utrecht. - Hieruit blijkt, dat hij, mijns inziens, in 1620 reeds gehuwd was, en zijne beschikkingen over en weder in 1636 hernieuwde; ook zou het mij niet verwonderen, dat beide deze voorzorgen moesten doelen op zijn vertrek naar buitenslands, want zijne vaste woonplaats schijnt immers toen in Utrecht te zijn geweest. - Den 29. Augustus, 1637, schreef hij een brief, uit Utrecht, aan Constantyn Huygens, inhoudende verzoek, om j. van bronkhorst in staat te stellen, teneinde het beleg van Breda in profil en in platte forme te kunnen afteekenen enz.; geteekend gerrit van honthorst. Deze brief was, of berust nog, bij de Erven van A. van der Willigen, te Haarlem.
| |
[Honthorst. (Ja. Jacobsz.)]
HONTHORST. (Ja. Jacobsz.) Nopens dezen vond ik het volgende aangeteekend: ‘ja. jacobsz. van honthorst schildert wapens aen de Katrijnepoort.’ (te Utrecht) Kameraarsrekening, 1575-1576. - Hij kan wel de vader van gerard en willem honthorst zijn geweest, want beiden worden ook wel van honthorst genoemd. Zie bij mij op beide de medegedeelde stukken, waarin de naam zoo voorkomt. - Bij Nagler vind ik vermeld gerrit heygensz. honthorst, die, zegt hij, wel de vader van gerard en willem kan geweest zijn, en in het St. Lucasgild, te Utrecht, als schilder en busmeester, op het jaar 1575, voorkomt. Doch dit is een misslag, want daar staat gerrit huigensz. van bronckhorst als zoodanig vermeld. - Zie bij mij aldaar. -
| |
[Honthorst (Willem)]
HONTHORST (Willem) staat reeds bij Immerzeel geboekt. - Hetgeen gemeld wordt, namelijk, dat hij, op aanzoek van Princes Louise Henriette van
| |
| |
Oranje, gemalin van Frederik Willem, keurvorst van Brandenburg, zich naar Berlijn heeft begeven, moet dus in 1646, het huwelijksjaar van genoemden vorst, hebben plaats gehad, dewijl hij reeds in 1647, wegens het afsterven van zijne moei, en tevens ook van zijne vrouw, die eene volle nicht van hem schijnt te zijn geweest, in Utrecht, was gekomen, zoo als uit het volgende blijkt: ‘Op den 4. May 1647 compareerde Sr. willem honthorst, constich schilder, voor hem ende als man van syn huysvrouw, daer hy op deze tyt levende geboorte by heeft, ende mede erffgenaem van Joffrou Maria van Honthorst, haere moeije, constitueert hy comparant Joffer Cornelia van Honthorst, weduwe Wyckerslooth, om uit zyns comparants name alle zyne goederen etc. te administreren met de andere mede erffgenamen van deselve Joffer Maria van Honthorst’ enz. - Protocol van den Notaris H. Ruysch te Utrecht. - In den jare 1650 was hij met zijne vrouw Sophia Honthorst, te Utrecht, en hebben zij er hun testament gemaakt; of dat nu slechts een bezoek bij de familie was, en zij bij die gelegenheid deze taak verrigtten, of dat zij werklijk weder in Utrecht woonden, kan ik niet bepalen, evenmin als de plaats van zijn overlijden, dat op 1666, door Dr. Waagen, in zijn Catalogus van het Museum te Berlijn, doch bij Immerzeel en anderen op 1683 staat geboekt. Hier volgt afschrift van gemeld testament: ‘In den naeme etc. Op huyden den 3 April 1650, compareerde Sr. willem van honthorst, constich schilder, ende Joffer Sophia van Honthorst, syn huysvrouw etc. verclaerden etc. malcanderen gemaeckt te hebben reciproce den lyftocht van alle hunne goederen etc. Verclaerden sy tot mombers over hunne kinderen te nomineeren den langstlevende, ende beneffens dien van vaders syde, de heer gerard van honthorst, syn broeder, of gebrake syns den E. anthonis van honthorst, deszelfs zoon, ende van moeders syde Henrick Ruysch, notaris etc. Aldus etc. Get, willem van honthorst. Sophia van Honthorst. - Protocol van den Notaris H. Ruysch, te Utrecht. Hieruit blijkt dat hij zich van honthorst teekende. - In het gemelde Museum zijn drie portretten van zijne hand, als van Willem II., Prins van Oranje, en diens gemalin, Princes Maria, en dat van Amalia van Solms, gemalin van Prins Frederik Hendrik van Oranje, in weduwgewaad, houdende het afbeeldsel van haar gemaal, in een ovaal gevat, in de regterhand. Bij de beschouwing van ditstuk werd het mij duidelijk, waarom zijn talent destijds zoo werd gevierd.
| |
[Hooch. (Dirck de)]
HOOCH. (Dirck de) Den volgenden naam vond ik in eene acte van 8. November, 1643, als dien eens kunstenaars vermeld: ‘dirck de hooch, schilder, en Judith de Hooch, syn suster.’ - Protocol van den Notaris Van Galen, te Utrecht.
| |
[Hooch, of Hoock. (H.V.)]
HOOCH, of HOOCK. (H.V.) Voor mij staat eene zeer fraaije schilderij, van ordonnantie als door herman swanevelt, en in kleur en stoffagie als door willem de heus, zijnde een bergachtig landschap, met eene rivier doorsneden, die regts tot op den voorgrond uitloopt; links, op de hoogte van een rotsgrond, de ruïne van een gebouw. Op den voorgrond twee beladen muildieren, door een man, die op eene mandoline speelt, voortgedreven enz.; beteekend h.v. hooch of hoock pinx. h. 80, br. 105 dm. Ned. Wie nu de maker daarvan mag zijn, die, naar werk, doek, en houten raam te oordeelen, in het midden der XVII. eeuw moet hebben gebloeid, is mij nergens gebleken. - Vreemd is het, dat mij zooveel goede kunst is voorgekomen, waarvan de vervaardigers in het duister zijn gebleven, doch waarvoor ik geene andere oorzaak kan vermoeden, dan dat dezulken de kunst voor uitspanning hebben beoefend, zoodat hun werk meestal schaars voorkomt, en er alsdan ook geene aanteekening van gehouden is.
| |
[Hoochstrat (D.V.)]
HOOCHSTRAT (D.V.) is dezelfde persoon, die, bij Immerzeel, op dirk van hoogstraten geboekt staat. - Ik moet er bijvoegen, dat hij ook de graveerkunst
| |
| |
heeft beoefend, als het Portret van Do. Johannes Becius, Herv. Pred. en Bibliothecaris der stad Dordrecht, obiit 1626. Aet. 68. in kl. fo. Hieronder heeft hij zelf beteekend d.v. hoochstrat. sculp. De gravure kan met regt onder de goede van dien tijd gerangschikt worden. Het gelaat is een weinig scherp behandeld, doch op eenigen afstand zeer karakteristiek, en vol uitdrukking. - Het is niet vreemd, dat hij, die het goud- en zilversmeden voor zijn eerste bedrijf uitoefende, de behandeling der graveerstift gemaklijk op de graveerkunst (zooals met velen in dat vak in de XVI. eeuw plaats had) kon toepassen, en ik zou kunnen gelooven, dat s. hoochstraten - Zie aldaar. - in hetzelfde geval heeft verkeerd, en hij ook wel tot dat geslacht kan behooren. - In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vind ik aangeteekend: ‘willem van hoochstraten, ontfangen als leerling by jan van schille, 1560 - en als Meester schilder 1561;’ - en ‘jan van hoogstraeten, ontfangen als schilder, 1593.’ Deze kan alzoo dezelfde jan, de vader van dirk, en dus de grootvader van den meer bekenden samuel en jan geweest zijn. - Het moge ons niet bevreemden, in die eeuw, een-en-dezelfden geslachtsnaam zoo verschillend vermeld te vinden; men sla slechts op het Werk: Inleyding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst enz., door Samuel van Hoogstraeten, Rotterdam, 1678, in 4o.: daar vindt men op den geëtsten titel, door den genoemden auteur-zelven vervaardigd, tweemaal den naam, eens zonder de e en met ééne a, terwijl op den gedrukten titel, tot tweemaal toe, hoogstraeten staat. - Zijn portret komt bij Houbraken voor.
| |
[Hoochstraten. (S.)]
HOOCHSTRATEN. (S.) Tot mijne verwondering, wordt deze hoogst-bekwame kunstgraveur nergens vermeld gevonden. Ik heb van zijne werken voor mij liggen, de Aartsengel Michaël, uit de wolken gedaald, staat rustig op eene harpij. Hij is omgeven van eene glorie van cherubijnen, wijzende met de regterhand op eene zon, in wier gloed zich de woorden quis ut deus! vertoonen; in de linker heeft hij den tak des vredes. Onder staat: Grandia spirantes summo de vertice coeli Rex summus poena praecipitavit acri. m. de vos figuravit. s. van hoochstraten sculpsit. Adri. Huberti excudit. Cum Pri. Regis, Busschere. h. 280, br. 202 str. Ned. - Het geheel is in den aard van hironimus wierix en cornelis galle, den Oude, gegraveerd, volkomen die school waardig, en, zoo als het mij toeschijnt, in het begin der XVII. eeuw vervaardigd. - Maria is gezeten met het kind Jezus op haren schoot; boven haar de H. Geest. Vóór haar zijn twee geknielde, aan hare zijden twee dansende, en boven haar twee zwevende engelen, die allen kransen aanbrengen en bloemen strooijen enz. Onder staat: Gaude et laetare, Virgo Maria, Domina angelorum, quia ex te ortus est sol justitiae Christus Deus noster, en beteekend joan stradan. invent. s. hoochstraten sculp. h. 233, br. 173 str. Deze prenten getuigen, op welke eene vrije en vaste wijze hij de burin hanteerde; waardoor bij mij weder het bewijs is geleverd, dat hij, even als zoovele andere bekwame graveurs, veel werk heeft geleverd, zonder het beteekend te hebben, en dat er slechts enkele beteekende bestaan, die, niet onder het oog der geschied-schrijvers van de kunst gekomen zijnde, hem alzoo in de vergetelheid hebben doen komen. Deze hoogst zeldzame prenten berusten in de verzameling van den Heer j. ph. van der kellen, te Utrecht. - Hij kan wel verwant geweest zijn aan het geslacht van d.v. hoochstrat. - Zie bij mij aldaar.
| |
[Hoofman. (Mejufvrouw M.)]
HOOFMAN. (Mejufvrouw M.) Bij Immerzeel vindt men den rijken kunstschat vermeld, die, tot sieraad van Haarlem, door deze vermogende beminnares en beoefenares der beeldende kunst, onder de ervaren leiding van wijlen den door zijne uitgegeven Werken bekenden, kunstlievenden Adriaan van der Willigen, verzameld is. - Ik moet hier laten volgen, dat haar overlijden spoedig na de
| |
| |
bedoelde vermelding is gevolgd, want in 1844 is deze verzameling, zoo als mij bij monde werd medegedeeld, uit de hand verkocht aan de heeren kunsthandelaars Nieuwenhuysen, die, voor wat er uitmuntends in het kabinet was, ruim honderd duizend guldens betaalden, terwijl de voornaamste stukken in de koninklijke Galerij van Z.M. Willem II. zijn overgegaan, waar zij eene korte rust hebben gehad, als zijnde na Hoogstdeszelfs overlijden, te 's Hage, in Augustus, 1850, wederom geveild geworden. - Om over de waarde te doen oordeelen, meld ik alleen, dat ik den hobbema, bekend onder den naam van de Watermolen, aldaar, als in een strijd, om in het bezit er van te geraken, tot de som van ƒ27000 heb zien opvoeren door den Heer Mawson, kunsthandelaar, te Londen. Helaas! zoo ging dan een onzer kunstkometen uit den vorstlijken sterrenhemel haren loop naar elders nemen, om bij of voor ons welligt nimmermeer te schijnen: immers, zij was voor Lord Herfort aldaar bestemd. - De overige kunstzaken, waarvan een Catalogus vóór de verkooping is verschenen, bestonden in 13 kunstboeken en 36 portefeuilles, alsmede gebonden en ongebonden plaatwerken. Dit alles bevatte een schat van teekeningen, etsen, gravuren enz., zoo van de oude als de nieuwe Nederlandsche en Vlaamsche, alsmede uit meer dan eene buitenlandsche school. - Als eene merkwaardige kunstreliek vindt men aldaar ook vermeld zoogenaamd Majolica, of Raphaëls porselein, zijnde een Lampetkan en schotel (aiguière et plat), zeer fraai, met rijke historiële ordonnantiën in kleuren, door raphael van urbino beschilderd.
| |
[Hooft (Nicolaas)]
HOOFT (Nicolaas) wordt bij Immerzeel alleen als een ‘niet onverdienstelijk beeldenschilder’ vermeld. Doch ik moet er bijvoegen, dat hij in het vak van landschapschilderen den meesten bijval heeft verworven. - Het is, waarschijnlijk, dezelfde, die de afteekening van het Grafmonument van Philippus, landgraaf van Hessen-Philipsthal, dat in de Riemer's Beschr. van 's Hage, deel I, bl. 299, voorkomt, voor de gravure vervaardigd heeft.
| |
[Hooft (W.J.)]
HOOFT (W.J.) bloeide, vermoedelijk, als kunstliefhebber, te Amsterdam, waar, van 1818 tot 1826, landschappen, dood wild en een mameluk te paard, op de Tentoonstellingen van hem aanwezig waren. Later is mij niets meer van zijn werk voorgekomen.
| |
[Hoog. (S. van der)]
HOOG. (S. van der) Als een proefje van kennis en naauwkeurigheid in het zamenstellen van kunstberigten, die voor de geschiedenis tot een baak moeten dienen, kan het volgende, ten afschrikkend tegenbewijs, dienen. - Van Gool, in zijn Werk over de Nederlandsche Schilders enz., II. deel, blz. 489, zegt, over uchtervelt sprekende: ‘Eenige jaren geleden kocht de ornamentschilder kruiselbergen, op de Haegsche schilderkamer, al een redelyk groot stuk, geteekent s.v.h., hetgeen ik my vast verbeeldde van dezen uchtervelt te wezen, maar by nader onderzoek, (en het spelden van u. voor h.) bevond ik, dat het van eenen van der hoog was, dat een braaf meester is geweest.’ Vervolgens beschrijft hij het stuk, en zegt verder ‘dit is alles zoo vast, volgens de regels der Bou- en Doorzichtkunde, geteekent en geschildert, dat het zoo bedriegelyk en natuurlyk vertoont, als ik ooit eenige schildery gezien hebbe. Den opschik der kledinge van 't vrouwebeelt wyst duidelijk aen, dat deszelfs maker omtrent in het midden van de voorledene Eeu de kunst geoefent heeft, en geen onverdienstig kunstenaar geweest is; echter vind men daer nergens by eenig Schryver gewag van gemaakt.’ - De opsomming van al de verdiensten, die in dit tafereel zijn omschreven, deed bij mij de vraag rijzen: kan dat zulk werk zijn, en de maker onbekend wezen? en, tot mijne verbazing, moest ik ontdekken, dat het de bekende schilderij is van samuel van hoogstraeten, in het koninklijk Kabinet, in het
| |
| |
Mauritshuis, te 's Hage, aanwezig. Dit stuk is, andermaal, in 1765, op de Confreriekamer geveild voor ƒ115, en voor het kabinet van Z.D.H. aangekocht, zoo als in den Catalogus van Pieter Terwesten de geheele beschrijving er van, op bl. 487, en nogmaals op bl. 698, te lezen is, even zoo als Van Gool het beschreven heeft; doch in den Catalogus staat er duidelijk bij samuel van hoogstraeten pinx. - Nu mag men vragen, had Van Gool dan nimmer werken van s. van hoogstraeten gezien, en waren de letters s.v.h. niet genoeg, om hem op het terrein van den maker te brengen, zonder zelf een naam te moeten scheppen, die bij niemand, ja, zelfs niet bij hem bekend is? Want nu zegt hij, dat deze een braaf meester is geweest, dan, dat hy nimmer meer natuurlyks heeft gezien, en eindigt, dat hy geen onverdienstig kunstenaar geweest is. Wat nu heeft de man gemeend, en wat heeft hij teweeggebragt door een artikel, hetwelk ik hier slechts wegens den vorm eene plaats inruim, en dat enkel als eene bijlage voor s.v. hoogstraeten moet beschouwd worden, terwijl het bij Nagler, ingevolge het berigt van Van Gool, op s. van der hoog gegeven, dus van-zelf komt te vervallen.
| |
[Hooge. (Jan van der)]
HOOGE. (Jan van der) Onder de Nederlandsche Bentbroeders te Rome, noemt Houbraken, II. bl. 351, Nr. 34, jan van der hooge met den bentnaam Charon. Verder is mij niets meer van dezen kunstenaar voorgekomen.
| |
[Hooge. (Peeter de)]
HOOGE. (Peeter de) Onder de oudste namen, die in het Register van het St. Lucas-gild, te Antwerpen, voorkomen, vindt men dien van de hooge en de hooghe, en als zoodanig zie ik er nog een vermeld: ‘peeter de hooge, ontfangen als meester 1538, schilder.’
| |
[Hooge, of Hooghe (Pieter de)]
HOOGE, of HOOGHE (Pieter de) staat reeds bij Immerzeel vermeld, en dat zijne geboorte, ingevolge het niet aanneemlijk berigt van Pilkington, in 1643 zou hebben plaats gehad. - In den Nederlandschen Kunstspiegel, 1845, blz. 217, staat aangeteekend, dat pieter de hooge ‘waarschijnlijk in 1628 geboren’ zou zijn. Dit berigt zou ik wenschen bevestigd te zien. - Ik heb gevonden, dat er De Hooge's in vroegere tijden, te Hulst, in Vlaanderen, in aanzien waren, en als schepenen dier stad staan aangeteekend, als: Ao. 1556, Martinus Hooge, 1566, 1574, Pieter de Hooge, en 1602-1604, Adriaen de Hooge. Zie Beschryving der Stad Hulst, door J. van Lansberghe, 's Gravenhage, 1687, in 8o. Ook heb ik een handschrift gezien: Verclaringhe van de diversiteit van de leenen, soo graeffelycke als andre; genomen soo uyt de keure, costuymen ende out gebruyck in Zeelandt gepleeght, gemaeckt by Pieter van der Hooge, rentmeester generael van Zeelandt, Bewesterschelde, ende leenman derselver graeffelyckheyt enzv. Welligt leidt deze mededeeling tot nader onderzoek in de Archiven dier stad-zelve, of wel wordt in de Doopboeken de naam van onzen pieter gevonden, die de zoon van den genoemden adriaan kan zijn geweest. - Zeker is het, dat hij de oom was van romein de hooghe: want adriaan schoonebeek is als getuige verschenen tegen genoemden romein, die zijn leermeester was, en heeft verklaard, dat hij hem had hooren zeggen, dat hij zijn oom spoedig naar het hemelrijk had helpen zenden, door hem brandewijn en rosolis te geven; want hij moest van hem erven. Dit gezegde werd gebezigd tusschen 1676 en 1679, in den leertijd van schoonebeek. In hoeverre het laster of waarheid is, valt moeilijk te beslissen. Zie daarover op HOOGHE. (Romein de) - Daar deze nu geboren is 1638 (?), zoo zal de vader toen minstens 25 of 30 jaren oud zijn geweest, en dus omstreeks 1610 à 1615 zijn geboren, terwijl pieter, diens broeder, alsdan, naar den regel genomen, mede omtrent dien tijd zal geboren zijn, hetgeen te eerder is aan te nemen wegens den aard van de voorstellingen zijner werken, die meer tot dien
| |
| |
tijd dan tot later behooren. - de hooge's werken komen weinig voor, en dit doet mij vermoeden, dat hij, bij de kunst, ook andere betrekkingen zal hebben waargenomen. In openbare Galerijen, behalve in die van ons Rijk, reeds bij Immerzeel vermeld, zijn mij de volgende nog voorgekomen, als, te Parijs: Een Hollandsch binnenhuis, waar vrouwen bezig zijn met schrobben enz. en Eene rijk gemeubelde kamer, waar eene Dame zit kaart te spelen, en haar spel aan een achter haar gezeten militair vertoont; in den achtergrond zijn twee andere personen, die te zamen praten, benevens eene jeugdige dienstmaagd. - In de bijzondere verzameling van wijlen George IV., koning van Engeland, waren drie stukken, als: Drie heeren en eene dame zijn bij een breed vensterraam zeer gemaklijk aan eene tafel gezeten; zij vermaker zich met kaartspelen en wijn drinken; door de deur ziet men eene dienstmaagd in den tuin. p.d.h. 1658. (die toen, volgens Pilkington, 15 jaren zou hebben bereikt!) Het is werk van den eersten rang van dezen meester, waarin het contrast van licht en bruin, en de werking van het zonlicht onovertreflijk is aangebragt. De kunsthandelaar J. Smith kocht het, in 1825, van den baron Van Mecklenburg, voor 15000 francs, zoodat koning George wel naar gelang daarvan zal betaald hebben. - Voor eene huisdeur zit eene vrouw te spinnen; daarbij een meisje, dat een emmer en eene kruik met water draagt; bij avond-zonlicht voortreflijk bewerkt.; - en, Eene dame voor een clavecimbel gezeten, mede van zijn besten tijd. - In de verzameling van Lord Asburton is ook een voortreflijk stuk: Door eene straat bij de stadswal van Utrecht, boven wier huizen zich eene kerktoren vertoont, gaat, in den heldersten zonneschijn, eene vrouw met een schotel gebraden appelen, en nevens haar een kind. Het is niet mogelijk, een sneller licht, met de zonachtigste reflectiën, meesterlijker te schilderen, zoodat ook de wonderbaarlijke bevalligheid van dit stuk de som van ƒ6450 regtvaardigt, die daarvoor, in 1827, te Amsterdam, werd betaald. - Bij Lord Stafford zag ik mede een fraai stuk van hem: Eene moeder, bezig zijnde een bed te schudden, ziet om naar de open huisdeur, waar haar dochtertje staat, dat een appel in de hand heeft. - Verder zijn er nog in Engeland, in de volgende Verzamelingen, als: bij den Heer H.T. Hope, Twee heeren en twee dames, die rond eene tafel bij een venster zijn gezeten; eene daarvan laat zich, door een der eerstgenoemden, een glas wijn inschenken. Op den voorgrond een oude stoel en een slapende hond; in den achtergrond is een doorzigt naar een ander vertrek. Daar zijn er, die meenen, dat dit stuk door het schoonmaken veel van den eigenaardigen luister van de hooge's penseel heeft verloren. - In de Verzameling te Lutonhouse is een der fraaije stukken, afkomstig uit het Kabinet van Braamkamp, te Amsterdam, zijnde Eene herberg, waarin een Officier, aan wien de waardin een geldstuk vertoont, hetwelk zij vermoedelijk van hem heeft ontvangen, en hare ontevredenheid daarover uit; hij heeft de hand in zijn zak, alsof hij haar meer wil geven. Wat verder in het vertrek ziet men twee personen zich met rooken vermaken, waarbij een jong meisje enz. Toen (1771) heeft het ƒ500. opgebragt. - Maar het meesterstuk van hem zag ik in de verzameling van Sir Robert Peel, den vader, die mij de hooge eer heeft aangedaan, van zelf mij zijne kunstschatten te vertoonen, waarover ik mij met het oordeel van Dr. Waagen geheel vereenig. De schilderij van dezen meester strekt tot volkomen bewijs, dat, zelfs wanneer een kunstenaar zich aan een ondergeschikt deel der kunst wijdt, en de hooge leiding der bevalligheid en belangrijkheid van onderwerpen mist, om daardoor bepaald het gevoel te treffen, hij echter met zijn genie in die ondergeschikte deelen toch weet door te dringen en ze tot eene betooverende waarheid op te voeren, gelijk, bijvoorbeeld, het zonlicht, in geheel zijne natuurlijke werking, zich dusdanig in zijne tafereelen verwezen- | |
| |
lijkt, dat de aanschouwer meer wordt getroffen door de waarheid daarvan, dan door duizend andere, meer waardige of verheven onderwerpen, door edeler teekening enz.; ja, hij weet door zijn meesterschap het licht zóó te beheerschen, dat het den aanschouwer in eene opgeruimde gemoedsstemming brengt. Zulk een stuk nu is in deze verzameling, alwaar Eene vrouw met haar kind op eene met muren omsloten en met wijngaarden bewassen binnenplaats staat, en waarin het zonlicht met warmen zomergloed speelt. Eene andere vrouw ziet men achter in, door eene poort uitgaande. Dit stuk is gemerkt p.d.h. 1658. - Die schilderij behoort, door hare uitvoerigheid en voortreflijkheid van toon, tot het voornaamste werk van dezen meester, en werd daardoor ook, in 1825, met 945 ponden sterling of ƒ11340 betaald. Zij is op doek, h. 2 vt. 5 dm., br. 1 vt. 11 dm. Sir Robert Peel zeide mij, dat deze zijne lievelingsstukken waren, en er nog één van de hooge op dezelfde verkooping was, waarvan deze afkomstig zijn, en dat door koning George IV. was aangekocht, terwijl het hem nog zeer speet, dit ook maar niet gekocht te hebben. - Teekeningen van hem zijn hoogst zeldzaam. Bij de verzameling van Verstolk van Soelen, verkocht, te Amsterdam, in Maart, 1847, was er slechts ééne, Nr. 5 van den Catalogus: Een burgerlijk binnenhuis, uit verscheiden vertrekken bestaande, en met huisraad voorzien, alwaar de zon door de glasramen een aangenaam reflectie-licht doet ontstaan, op de blaauwe- en wit-marmeren vloer, enz.; zij heeft de som van ƒ102. opgebragt. - Nog werd er te Parijs, in 1852, op de verkooping van den graaf De Morny, eene schilderij door hem vervaardigd, tot den prijs van 18000 francs opgevoerd. Deze schilderij zal wel door den jongen graaf De Morny zijn ingekocht, want in een berigt uit Parijs, van 12 Januarij, 1857, lees ik, dat deze edelman, die in eene zending voor keizer Napoleon III. te Petersburg was, en er ook met eene Russische princes in het huwelijk is getreden, ‘onderscheidene schilderijen verkocht, maar, daarentegen andere aangekocht heeft, als een pieter de hooghe voor 100,000 francs. Wanneer de graaf een stuk van eenig kunstenaar bezit, en hij ziet een beter van dienzelfden schilder, dan laat hij zijn eigendom varen, en ziet zóó zelfs van zijne zeer goede stukken af.’ - Mag men dan niet met grond vragen, of de Hollandsche school der XVII. eeuw geene blijvende hoofddeugd bezit, die, door het gedurig stijgen der prijzen, daadwerklijk wordt bevestigd? - Zijn portret, door hemzelven, en wel op 19jarigen leeftijd geschilderd, is in 's Rijks Museum, te Amsterdam. Bij Ch. Blanc, Hist. des Peintres etc., Paris, 1849, wordt zijn portret geleverd.
| |
[Hooge (Juffrouwe Ruth de)]
HOOGE (Juffrouwe Ruth de) vond ik op den jare ‘1453 als Meesteresse’ in de Registers van St. Lucasgild, te Antwerpen, geboekt.
| |
[Hoogers (Hendrik)]
HOOGERS (Hendrik) staat reeds bij Immerzeel vermeld, die ook opgeeft, dat hij eenige prenten geëtst heeft. - Deze zijn voorstellingen van Dorpen, destijds onder het Schependom van Nijmegen behoorende, en geplaatst in eene vernieuwde uitgave van Arkstee, Nymegen, de Hoofdstad der Batavieren enz. 1788, als ook twee gezigten op de genoemde stad. - Hij schijnt in deze zijne verblijf-plaats geene gelegenheid te hebben gehad, om eenig onderrigt in de etskunst te bekomen, terwijl mij is gebleken, dat hij, na lang zoeken en met behulp van het bekende Werk van A. Bosse, Tractaet in wat manieren men op Rootkoper snyden ofte etzen zal enz., Amst. 1662, in 12o., daarin, eindelijk, naar zijn genoegen is geslaagd, want ik bezit een zeer zeldzaam prentje, in 4o., geestig geëtst, voorstellende Annette en Lubin, bij een schapenhut, waarbij eenige geitjes en lammeren, en verder geboomte. Daarop is in den voorgrond geëtst: Dit is mijne Eersteling, dank Bosse alleen. Nr. 1. Ter zijde h. hoogers fe. 1787. - Hij
| |
| |
heeft de twee teekeningen vervaardigd van den gewezen vorstlijken Burgt te Nijmegen, het Valkenhof genaamd, die door ernst thelost, in gr. plano, gegraveerd zijn.
| |
[Hoogeweegen, (Joannes Bernardus)]
HOOGEWEEGEN, (Joannes Bernardus) te Rotterdam. Het toeval bragt mij ten huize van dezen heer, en zoo mogt ik, wat mij menigwerf onverwacht is voorgekomen, ook hier wederom een stillen kunstvriend aantreffen, die slechts tot eigen genot zijne woning met voorwerpen van kunst, van allerlei aard, versiert, en hoewel ik het hier verzamelde niet onder die kabinetten wil gerangschikt hebben, die, om hunne hooge kunstwaarde, algemeene bekendheid zouden vorderen, zoo heb ik er echter vreemde soort van kunst, ook der Bourgondische school, of werken van meesters, die weinig bekend zijn, aangetroffen, en er menige toelichting opgedaan, waardoor zulke verzamelplaatsen den historischen navorscher altijd welkom zijn. - Onder de beeldhouwwerken is de aandacht overwaardig een groot Christusbeeld, zijnde een bij uitnemendheid schoon kunstgewrocht, door den beroemden mattheus van beveren vervaardigd, en door den bezitter, als van uit de abdij van Tongerloo, in 1829, afkomstig, aangekocht, en dat dus wel hetzelfde zou kunnen zijn, hetgeen bij Immerzeel onder de werken van dien meester te Tongerloo genoemd wordt. Het beeld bestaat uit één stuk ivoor, doch de armen zijn er aangevoegd; lang 5 palm 73 str. Ned., en aan een kost-baar kruis gehecht.
| |
[Hoogh of De Hooghe. (Karel)]
HOOGH of DE HOOGHE. (Karel) Van dezen Utrechtschen kunstenaar, die, zoo als Immerzeel meldt, in den jare 1628, aan het St. Hiobs-gasthuis aldaar, een Landschap ten geschenke gaf, is mij nimmer eenig werk voorgekomen, dan in den Catalogus eener verkooping, gehouden te Brussel, in 1827, der nalatenschap van den baron De Vinck d'Orp, onder Nr. 11: Intérieur d'une vaste grotte; on y voit plusieurs monumens antiques, ornés de bas-reliefs, d'inscriptions et au pied desquels croissent quelques arbustes et des plantes sauvages. Sur la gauche quelques personnages animent cette solitude; à droite et à travers l'entrée de la grotte, on aperçoit un paysage frais, et peint d'une touche délicate. Les effets et les gradations de lumière sont artistement traités dans ce tableau. - Een idem stuk vond ik onder Nr. 46 van den Catalogus eener verkooping, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, van den 17. Julij, 1858. - In de Catalogussen van Hoet, II, bl. 303, leest men: ‘Een Rhyngezicht, door r. de hoogh.’ - Dat nu deze on de door mij vermelde één persoon zijn, - dewijl de k. met de r. verward is - kan wel mogelijk wezen.
| |
[Hooghe (Cornelis de)]
HOOGHE (Cornelis de) was een geboren Hagenaar en een graveur van beroep; maar, dewijl hij zich, onder belofte van groote schatten, ja zelfs van het Hertogdom-Gelder, door het Spaansche hof had laten gebruiken, om tegen het leven van Prins Willem van Oranje en tegen de Staten nadeelige zaken te ondernemen, zoo werd hij, in 1583, bij het Hof van Holland te regtgesteld, en onthoofd. - Hij gaf zich uit voor een natuurlijken zoon van Keizer Karel V., zelfs zoo standvastig, dat hij, bij het hooren lezen daarvan, in zijne sententie zeide: ‘Dat ben ick’; maar noch het hof te Madrid, noch de Staten van Holland erkenden hem er voor, en hij werd door de laatstgenoemden, gelijk andere verraders van het vaderland, behandeld. De afbeelding dezer executie enz. vindt men bij Hering, Tooneel des Vaderlands, Deel II. - Zie de geheele sententie bij Bor, Nederl. Oorloghen, 18. Boeck; fo. 6. Leyden, 1621 in fo. en ook afzonderlijk in 1583, in 4o. uitgegeven. - Van zijn graveerwerk is mij evenmin als aangaande zijn leven iets meer voorgekomen.
| |
[Hooghe. (Elias de)]
HOOGHE. (Elias de) Deze naam behoort tot de oudsten, die geboekt staan
| |
| |
in het Register van het St. Lucas-gild, te Antwerpen, en later onder meer anderen: ‘elias de hooghe ontfangen by frans francken (den Ouden) 1609 - meester 1614.’
| |
[Hooghe (Gheeraert de)]
HOOGHE (Gheeraert de) was een kunstschilder van Antwerpen, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. In de Archiven van het O.L.-Vrouwe-Gasthuis te Oudenaerde, vindt men in de Rekeningen op den jare 1644 vermeld, dat hij voor het genoemde gesticht verscheiden schilderijen gemaakt heeft. Zoo leest men aldaar: ‘Item de bode van Antwerpen omme te tellen an M. gheeraert de hooghe, schildere, van diversche schilderyen, midts de vrecht, LXXIIIJ lib. par.’ - Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van het artikel DELEHAYE. (Pierard) - De naam van de hooghe, of de hooge, is een der oudsten, die geboekt staan in het Register van St. Lucas-gild, te Antwerpen, te weten, onder de 35, die aan het hoofd van den legger geplaatst zijn, als toenmaals in dienst van de Kamer. - Uit het meergemelde Ms. van Mols.
| |
[Hooghe, (Romein de)]
HOOGHE, (Romein de) ook de hooge geschreven, en, misschien, wel een afstammeling van cornelis de hooghe. - Zie aldaar. - Zijn geboortejaar wordt bij Immerzeel opgegeven in 1638, te 's Hage, volgens de meeste buitenlandsche schrijvers; doch ik vind in den Navorscher, VIII., bl. 318, zijn eerste huwelijk aldus vermeld: ‘1673, 1 Mei. romeyn de hooge, van Amsterdam, oud 27 jaren. Etser, geassisteerd met zyne moeder, Sussanna Gerarts, woont op de Reguliers-gracht; met Maria Lansman, van Edam, geass. met Anna Writs, haar moeder, woont op de Keizersgracht.’ - Deze vrouw is hem spoedig ontvallen, want in denzelfden Navorscher, VII., bl. 197. lees ik reeds zijn tweede huwelijk: ‘Den 11 October, 1675. Mr. romain de hooghe, van Amsterdam, out 35 jaer, ouders dood, woont op de Swanenburgstraet ter eenre, en Susanna van Assendelft, van Rotterdam, en daar wonende, op de acte van C. Couwenhoven, secret. te Rotterdam, ter andere zyde.’ - Alzoo blijkt uit deze huwelijks-aanteekening, aan dat Puyboek ontleend, dat hij in 1640, en uit de eerste, dat hij in 1646 werd geboren. Waar zit nu de fout? Naar mijn inzien zal de 35jarige ouderdom 29 moeten zijn, want anders zou hij, bij zijn overlijden, in 1708, 70 jaren bereikt hebben. Dit kan wel waar wezen, doch dan waren zijne werken ook vroeger verschenen. - Onder zijn portret, in houtsnede, door c. van noorde, te Haarlem, vervaardigd, staat gesneden: Geb. te Amsterdam, overl. te Haerlem, 1708 6/10 waardoor wij den tijd van zijn overlijden uit eene goede bron hebben verkregen. - Heller (L.) meldt zijn overlijden, te Amsterdam, in 1708. - Bij Van Eynden en Van der Willigen vindt men belangrijke berigten, hem betreffende, doch mede zonder tijdsbepaling, en deze zeggen te regt, dat het getal prenten, op de verkooping van Mariette, te Parijs, tusschen de 3 en 400 stuks beliep, doch dat zij ze op verre na niet voor de helft houden van hetgeen er door hem geleverd werd. - Hij en bernard picart hebben wel de grootste prentfabriek in ons land gehad, doch de zijne waren meest van zijne vinding, en bij picart was het grootste gedeelte eene kopijpers; doch beiden moeten wijken voor de werken, welke de waarlijk groote jan luyken, geheel alléén door hem vervaardigd, zijne werkplaats deed uitgaan. - de hooghe heeft, ontegenzeglijk, zeer groote kunstbekwaamheden bezeten, en was daarbij een ervaren geleerde en letterkundige, zoodat het bewondering wekt, hoe hij, langs dien weg, met de etsnaald alles wist te beschrijven en uit te drukken, waardoor hij, aldus toegerust, de bekwaamheden van personen, die hem in den weg kwamen, ligt het hoofd kon bieden, en de heerschende factiegeest van die dagen, bepaaldelijk de partij van Oranje, zich van hem bediende, om hare tegenstrevers te ontzenuwen, waarin zij dan ook geslaagd is, terwijl het echter de hooghe niet weinig voordeel aangebragt, maar hij er zich tevens bittere vijanden door berok- | |
| |
kend heeft, die steeds gereed waren, op elk punt, waar vermeende gronden voorhanden waren, hem aan te vallen. - Hoever die haat zich heeft uitgestrekt en schandalen, tot voor de regtbank, heeft opgeleverd, is mij uit een zeldzaam, gedrukt stuk gebleken, getiteld: Memorie van Rechten by Mr. Adriaan Backer, Hooftofficier der stad Haarlem, ex officio doen maken en overgegeven aan de Ed. Achtb. Heeren schepenen derselver stadt, in de crimineele saak tegen romein de hooge, etser aldaar, met bylagen daartoe specterende. Gedruckt te Amsterdam, by Jan Riewertz. stadsdrukker en boekverkoper in de Beurssteeg, 1690, in 4o. 31 blz. - Daarin komen als punten van beschuldiging voor: 1. de afschuwlyke en abominabele godslasteringen van den voorsz. de hooge. 2. Verscheide zyner gepleegde diefstallen en andere boeven-stukken, en 3. dat hy heeft geëtst en uitgegeven de ontuchtige prenten van Aretyn's Dwalende Hoer. Dit prentwerk wordt op bl. 10, in het getuigenverhoor, onder den titel van Uylenspiegel op Noten genoemd, en moet dan ook, naar de aanklagt daarover te oordeelen, alle grenzen van tucht overschreden hebben. Zijn bediende, Arend Sluiter, en de meid Cornelia de Cruiff, hebben verklaard ‘ter zyne huize eene groote quantiteyt afdrukken daervan gezien te hebben, en dat dezelve Exemplaren schielyk aldaer int vuur gesmeten en verbrand werden, even of kort nadat de voorsz, romyn de hooge, soo sy getuigen, doenmaels verstonden, over het etsen van voorz. prentjes op het stadhuis ontboden was.’ - Verder getuigde adriaan schoonebeek, die van 1676 tot 1679 de etskunst bij hem leerde: ‘dat hy pieter de hooge, zijn' oom, daar hy van geërfd heeft, volgens beschuldiging, geholpen had door brandewyn en rosolis het leven te verkorten:’ en nog dat ‘hy voor Dr. Muller, van Leyden, prentjes geëtst heeft, onder den titel van Ars Memoriae Localis; dat hy ook de prentjes van Aretyns ontuchtige posturen van vleeschelyke conversatie heeft gezien, en dat hy op de venditie van Renialmo voor den Heer Mollo, Resident van den Koning van Polen, een kapitaal stuk van van aelst, Eenige doode haanen, kocht, en dit stuk door pieter frits had doen copiëren, en als echt aan Mollo afgeleverd;’ en nog verdere beschuldigingen, die meer zijn persoonlijk leven dan wel zijn kunstbedrijf betreffen. Niettegenstaande dit alles, werd hij krachtig gehandhaafd, want daartegen is een afzonderlijk stukje in druk verschenen, onder den titel: Copye authentyck van de liquidatie tusschen den Heer Jacob Boreel, Hooft-Officier der stadt Amsterdam, Michiel Bocx, Notaris en Clerck van gemelde Hooft-Officier en Mr. Nicolaas Muys van Holy; wegens den uytgaaf der gelden geemployeert in het omkoopen der Getuygen tegen romeyn de hooge, sedert den 2 February en 4 Juny 1690, getrocken uit het Boeck van den eersten Clerck van dito Bocx; in 4o. Hierin worden alle uitgaven aangewezen, waaruit schijnt te moeten blijken, dat schoonebeek is omgekocht, om de Hoerenboekjes te maken en te verspreiden. De slotsom van alles, speeifiek opgegeven, is: ‘Boreel crediet ƒ9978. - Bocx ƒ1380-14. Muys van Holy ƒ871-19. Summa ƒ12225-13. Debet aan de Tresorier. De bovenstaande somme ontfangen ten eynde voorsz. Crediet der drie gemelde personen ƒ12225-13.’ - Hoe het zij, er is nog al heel wat te doen geweest, om hem ten val te brengen, doch dat evenwel niet is gelukt. De genoemde Memorie schijnt werklijk door eenige Regeringsleden der stad Amsterdam, die valschlijk den naam van den Hoofd-Officier Bakker, te Haarlem, er op hebben gesteld, verspreid te zijn geworden. Zie daarover eene Noot in De Navorscher, VIII., blz. 19, en de verdere belangrijke stukken, in het Register, aangewezen. - Hier volgt nog een aanval over kunstwerken-zelve, die al mede uit Amsterdam, van de Anti-Oranje-partij, kwam; doch het komt mij vreemd voor, dat hij met andere veêren wilde pronken, namelijk, met
| |
| |
de Eerepoort, die bij de Blyde Inkomst van Koning Willem III., den 31. January, 1691 voor het Hof te 's Hage was opgerigt, en onder zijnen naam, als vervaardiger daarvan doorging; welke afbeelding in een fo. Werk, met al de platen tot die Inkomst behoorende, door hem is vervaardigd, en, met toepaslijken tekst van Prof. Bidloo aldaar, door Arnout Leers, in 1691, werd uitgegeven. Daartegen verscheen het volgende Pamflet, te vinden op blz. 240 van de Nederd. en Lat. Keurdichten der oude Hollandsche Vryheit enz. Rotterdam, 1710, in 8o. ‘Aan den Rymer van 't gedigt by 't welk romein de hooge de bouwkunst en vinding zich laat toeschryven van Mr. vennekools, Triumphpoort opt Buitenhof in 's Gravenhage, op 't welk, door behulp van den baardscheerder en gewaanden orateur G. Bidloo, niet dan kieremierien, met wat kramers latyn geschildert waren.’ - Hierop volgt een stekelig zestien-regelig vers, waarin, aan het slot, deze regelen voorkomen: ‘Want was met diefstal en Godslasteren prys te stryken; - romein die trokse: van de bouwkunst weet hy niet, - Maar slegts wat prullen, daar den boer zich blind aanziet; - 't Was vennekool alleen, die d' eer van 't werk verdiende, - romein heeft, met wat verw, dat schoon gebouw beklat.’ - Het geval schijnt waar te zijn, immers, ik lees duidelijk in het octrooi op het genoemde Werk, aan A. Leers verleend, in 1691: ‘dat hy suppliant verzekerd was, om van Mr. romein de hooge te zullen bekomen de platen van alle de decoratien, door hem alleen geordonneert; mede de devysen en de inscriptien, ook van hem geproflueert; alsmede van de Arcus Triumphales, welke door ordre van de Magistraet van 's Gravenhage wierden opgerecht’; zoodat de laatste regelen, den Arcus betreffende, eene afzonderlijke zaak aanduiden, die mede door Leers bij zijne onderneming zou worden opgenomen, hetgeen alzoo speciaal, in het belang der regering, daarbij werd ingelascht. Doze jacob vennekool - Zie bij mij aldaar. - was destijds een beroemd bouwmeester, te Amsterdam. - Ik bezit van die Eerepoort nog eene afbeelding in fo., door a. schoonebeek geëtst, waaronder de verzen van Ludolph Smids te lezen staan. - In de genoemde Keurdichten wordt hij op blz. 186, nog eens duchtig doorgehaald; aan het hoofd van eenige verzen staat: ‘Gierigheid, wortel van alle quaat, levendig vertoont in romein de hooge, wilt plaatsnyder en eerloos pasquilmaker tot Amsterdam,’ en op het einde dezer bladzijde: ‘Een poëet, van een Heer tot Utregt verzogt zynde om een vers op hem te maken, voerde hem dus sprekende in: Myn vaer was vroetschap van de stad, - En ik, een vent vol arroganty, - Zit in de kamer van Finanty, - En lik Mijn Heer den Prins zijn G..’ - De roem, het goud en de eer, door hem ingeoogst, waren voor hem, wat Erasmus van zich-zelven zeide: De Nijd is de schaduw der Eer. - Er gaat een zeer fraai ovaal portret van hem uit, in gr. 4o., door houbraken gegraveerd, naar de schilderij van h. bos. - En onder de zeldzaamheden behoort een idem, in houtsneê, in kl. 4o., door c. van noorde fecit, reeds boven vermeld. - Hij heeft ook geschreven en uitgegeven: Schouwburg der Nederl. Veranderingen, geopent in ses Toneelen. Vertoont enz. Amsterdam, 1674, in fo. - Onder het aantal prenten en prentwerken van hem, is wel het zeldzaamste: Lykreden op Maria de Tweede van Groot Brittanje, door S. Gruterus, Amst. 1695, in fo., waarvoor een Latijnsche titel: Funeralia Mariae Reginae, voorts met 3 platen van het Praalbed, 12 pl. der Lykstatie en 6 der Begrafenis. - Een exemplaar was in de Bibliotheek van wijlen den Heer A. van der Hoop, verkocht te Amsterdam, bij F. Muller, Nr. 160 van den Catalogus. - Bij Nagler vindt men 64 stuks van zijne werken beschreven, waaronder de plaatwerken zijn begrepen, en daarbij Hieroglyphica of Merkbeelden der oude Volkeren, enz. Amsterdam, 1735. Herdrukt in het Hoogduitsch, Ibid., 1744 in 4o. Hieruit blijkt,
| |
| |
dat hij eene diepe kennis van deze zooveel omvattende zaak had, en haar volkomen meester was, zoodat men hem als geleerd kunstenaar onder de eerste mannen in dit van mag rangschikken. - Zijne schilderijen komen zeldzaam voor. Op 's Rijks-Munt te Utrecht is een groot stuk, zinspelende op de vinding, bewerking en nuttige strekking der edele metalen, in allegorie door hem afgebeeld, en blijkbaar vervaardigd voor de Raadkamer der Munt.
| |
[Hoogkamer (W.H.)]
HOOGKAMER (W.H.) staat bij Immerzeel, alleen als graveur in aqua-tint, vermeld. - Ik moet er bijvoegen, dat hij tevens een bekwaam teekenaar is geweest, blijkens eene zeer groote prent, door hem in genoemde manier gegraveerd, en beteekend w.h. hoogkamer del. et sculp., voorstellende een Gezigt op den Haringpakkerstoren te Amsterdam, opgedragen aan Z.K.M. Willem den Eersten enz., door J. Weppelman en den vervaardiger. - Ik moet bekennen, dat de winkelhuizen, regts op den voorgrond, en vooral de bovengevels, zoo juist, geestig en naar waarheid zijn voorgesteld, als of zij waren gephotographiëerd. Men mag zulke verdiensten achten; doch of hij dit alles naar eene goede schilderij, die datzelfde voorstelde, heeft geteekend, - hetwelk ik wel zou durven vermoeden - kan ik echter niet beslissen; in ieder geval mag men het bedoelde werk verdienstlijk noemen.
| |
[Hoogsaat of Hoogzaat (Jan)]
HOOGSAAT of HOOGZAAT (Jan) wordt door Immerzeel vermeld, doch ik voeg er nog bij, dat zijn portret, door hemzelven op papier geschilderd, in de papieren-kunstverzameling was van Goll van Franckensteyn, Amsterdam, 1833, bl. 102 van den Catalogus; en dat een idem, met zwart en wit krijt gehoogd, op blaauw papier, in eene ibidem van Van der Marck, te Leyden, op blz. 220, Nr. 1797 van den Catalogus, voorkomt.
| |
[Hoogstadt (Gerard van)]
HOOGSTADT (Gerard van) staat bij Immerzeel geboekt, en ik voeg daarbij, dat hij, volgens Pilkington, geboren werd te Brussel, in 1625, en in 1675 overleden is.
| |
[Hoogstraaten, (Abraham van)]
HOOGSTRAATEN, (Abraham van) een Hagenaar van geboorte, doch onbekend in welk jaar, was een discipel van daniel haaring, en schilderde ook in diens manier portretten. - Weinig komt er van zijne kunst voor, daar hij die uit liefhebberij beoefende, in den tijd, die hem van zijne praktijk, als regtsgeleerde, overbleef. Hij is lid der Confreriekamer te 's Hage geweest, en aldaar, in den jare 1736 overleden, volgens Pieter Terwesten, Ms., die zijn bloeitijd op het jaar 1694 stelt.
| |
[Hoogstraeten. (Samuel van)]
HOOGSTRAETEN. (Samuel van) Bij Immerzeel staat vermeld, dat hij, behalve het bekende Werk, Inleiding tot de Hooge Schoole der Schilderkonst, anders de zichtbare Werelt, Rotterdam, 1678, in 4o. enz., ook eenige gedichten heeft gemaakt; doch er worden er geen genoemd. - Hij heeft, onder anderen, geschreven, Dieryk en Dorothe of de Verlossing van Dordrecht. Treurspel. Gedicht door den Heere samuel van hoogstraeten. - Zie hieronder. - Hierop heeft de vermaarde kunstschilder en dichter heiman dullaert een eer-dicht gemaakt, als ook nog op andere zijner Werken. Eveneens heeft hij er een gemaakt: Aan de Winden, op het vertrek des Heeren samuel van hoogstraten, naar Engeland. Zie zijne Gedichten, Amst., 1719, in 8o. Hij was steeds zijn vriend, terwijl zij, gelijktijdig, leerlingen van rembrandt waren. - Het gemelde Boek over de Schilderkunst, is te weinig bekend, voor de nuttige leeringen en lessen, welke het voor jonge kunstenaars bevat, en het is te meer aan te prijzen, om er kennis mede te maken, dewijl het uit de pen van een zeer bekwaam kunstenaar is gevloeid, hetgeen zeer zeldzaam voorkomt, namelijk, dat Theorie en Practijk zich in één persoon tot zulk een aanzienlijke hoogte vereenigen. Het is vreemd, thans op
| |
| |
bl. 273 waar hij over het kaarslicht-schilderen handelt, hem zich aldus te hooren uiten: ‘Wonderlyck heeft zich onze rembrandt in reflexeeringen gequeeten, jae het scheen of deze verkiezing van 't wederom kaetsen van eenich licht zyn rechte element was, had hij hem maer wat beter op de grondregels deezer konst verstaen; want die alleenlyk op zyn oog en gewaende ondervinding steunt, begaet dikmaels feylen, die den spot van leerjongers, ik zwyge van meesters, verdienen; en zoo veel te meer, daer deze zekere kennissen, voor die er zich een weynig aen laet gelegen zyn, zoo gemakkelijk zyn te bekomen.’ Hieruit blijkt, dat de theorie alles meester meent te kunnen worden; doch, zoo hij nu zijne oogen eens opende, en de werken van zijn meester rembrandt, als relieken, zag geplaatst, in tegenoverstelling van die naar zijne regelen vervaardigd, zoo zou hij, in een herdruk van zijn Werk, deze regelen zeker wel doorhalen. Men zou hier met Tollens, Aan de Dichtkunst, kunnen uitroepen ‘Terug van 't nooit gelukt bedoelen! - Daar zijn er, die uw almagt voelen, - Maar, die haar schetsen, zijn er niet.’ - Fiorillo noemt dit Werk, en nog een druk van Middelburg, 1641; dit is echter onmooglijk, daar hij toen slechts 14 jaren telde; doch hij heeft dit verward met het Werk van Franciscus Junius, De Schilderkunst der Ouden enz., welke vertaling, uit het Latijn, in het gemelde jaar en plaats is uitgegeven. Er is mij ook geen andere druk, dan de genoemde, te Rotterdam, bekend, waarvan de Opdragt mede het gemelde jaar 1678 voert, hetgeen ook is dat van zijn overlijden. - Gault de Saint-Germain zegt, dat hij ook nog: Le Monde éclairé en Le Monde aveugle heeft geschreven; doch ik geloof met grond te kunnen stellen, dat hij het gemelde Boek over de Schilderkonst nooit heeft gezien, want dan zou hij het vervolg op den titel hebben gelezen: Anders de zichtbare Werelt, hetgeen alzoo hetzelfde Werk is, terwijl De onzichtbare Werelt wel door hem geschreven, doch nimmer in het licht verschenen is. - Ook noemt de gemelde Fiorillo nòg een Werk, hetwelk hoogstraeten zou hebben uitgegeven, namelijk, zijne Reis naar Italiën, doch dit is, waarschijnlijk, het Werk van J. van Hoogstraeten, getiteld: Afzetsel van de Republiek Venetiën, Amst., 1715, 4o. - Hij heeft mede met vrucht de etsnaald gehanteerd, daar hij al de platen in de Hooge Schoole der Schilderkonst heeft vervaardigd, en waarbij zijn portret zelfs fraai genoemd kan worden. - In denzelfden stijl heeft hij het portret van margaryt godewyk, Muis van Holy, Bleyenburg en anderen, voor Balen's Beschryving van Dordrecht gemaakt; ook zou hij naar stradanus en martin de vos hebben gesneden, doch dit is s. hoochstraten. - Zie aldaar. - De prenten, voorkomende in Den Roomschen Uylenspiegel, Dordrecht, 1671, in 8o., zijn, meer dan waarschijnlijk, mede van hem. - Hij heeft ook nog geschreven: De Roomsche Paulina of bedrogen kuisheid; Schoonhoven, by Leendert van Stek, 1660, en Dieryk en Dorothe of de Verlossing van Dordrecht; 's Hage, by Henricus Honelius, Boek- en Kunstverkooper, in de Hofstraat, 1666, en in 1833, te Dordrecht, met aanteekeningen van Mr. P.S. Schull, herdrukt. De beoordeeling der verdienste van deze beide Drama's, en waaruit wij hoogstraeten als dichter van talent leeren kennen, leverde ons Dr. G.D.J. Schotel, in zijne Tilburgsche Avondstonden. - Nog schreef hij twee Bruilofsspeelen, eene dichterlijke omschrijving van Salomons Hooglied, - De Vryheid der Nederlanden, 1648, en eene menigte kleinere gedichten. - Op de kunstverkooping van Clausin, te Parijs, in 1844, gehouden, was eene teekening van hem, de Dood van Jacob voorstellende, die ƒ26 heeft opgebragt; en op die van Verstolk van Soelen, in 1847, te Amsterdam, waren Twee historische teekeningen, die voor ƒ195 zijn verkocht. - In de Kunstgalerij te Weenen, zijn twee schilderijen door hem, voorstellende Een grijsaard, met eene muts op
| |
| |
het hoofd, ziet met belangstelling door een venster, voerende het jaarmerk 1653; en, Een gezigt van het inwendige van een der voornaamste zalen van het Keizerlijk hof te Weenen, met vele figuren gestoffeerd. De eerste wordt door den genoemden Gault als een meesterstuk van waarheid en van eene bedriegelijke nabootsing der natuur beschreven. De schilderij, thans in het Haagsche kabinet, is, ten jare 1765, aldaar publiek voor ƒ115 verkocht. - Zie op HOOG. (S. van der) - Op eene verkooping te 's Hage, in 1740, waren, onder ‘Nr. 94, Twee fraaye portretjes, zijnde s. van hoogstraeten en zyne vrouw, door hemzelven geschilderd,’ en hebben toen ƒ16 opgebragt. - De Heer schouman, te Breda, bezit eene schilderij, waarop verschillende portretten van leden van het Muntbestuur, uit het Munthuis te Dordrecht afkomstig, voorkomen, dat, wel denkelijk, door hem geschilderd is. - Nog heb ik beschreven gevonden het volgende merkwaardige stuk: De beroemde Jacob Cats, benevens zijne Echtgenoote, voorgesteld op de hofstede Zorgvliet, waarin het huis zich op den achter-grond voordoet; deze belangrijke schilderij is uitmuntend van toon en behandeling, h. 1 el, br. 1 el, 3 p. 2 dm., door s. van hoogstraeten. - Zie Catalogus van de Neufville Brants, Nr. 20, verkocht 23 Maart, 1829, te Amsterdam. - In 1857, was er, te Dordrecht, in het verkoop-lokaal van meubelen, een portret, hetgeen bij onderzoek bleek te zijn dat van Mattheus van den Broucke, ordinaris Raad van Neêrlandsch India en Commandeur van de Hollandsche retourvloot Ao. 1670, geschilderd door samuel van hoogstraeten, dat door den Heer leendert dupper wzn., aldaar, is aangekocht, en alzoo eene plaats in diens belangrijke verzameling van oude kunst heeft gekregen. - Zie nog over zijn geslacht op HOOCHSTRAT. (D.V.)
| |
[Hoogstraten Junior. (C.A. van)]
HOOGSTRATEN Junior. (C.A. van) Een onvermeld kunstenaar, die, welligt voor uitspanning, de etsnaald heeft gehanteerd, want in den Catalogus van Leyden van Warmondt, verkocht te Leyden, 31 Julij, 1816, vind ik, op bl. 186, Omslag Nr. 44, onder de etsen van meesters uit het laatst der vorige eeuw, vermeld: ‘Nr. 17. Vier verschillende geëtste, door c.a. van hoogstraten Junior.
| |
[Hoogstraten. (Dirk van)]
HOOGSTRATEN. (Dirk van) Zie bij Immerzeel, en bij mij op HOOCHSTRAT. (D.V.)
| |
[Hoop. (G.)]
HOOP. (G.) Eene Ruïne door g. hoop is het eenige schilderwerk, dat mij van hem is voorgekomen, en wel in de Catalogussen van Hoet, II, bl. 303.
| |
[Hoop (Douwe de)]
HOOP (Douwe de) werd te Workum, in Friesland, op den 24. Maart, 1800, geboren. Zijn vader was Jan de Hoop, houtmolenaar aldaar, zijne moeder Gelida Pieters Hessling. Reeds vroeg openbaarde zich bij hem aanleg voor de beeldende kunsten, en hij oefende zich, steeds tot uitspanning, in schoone voorwerpen, liefst beesten, naar de natuur te knippen, waarvan de vormen dusdanig natuurlijk, los en bevallig, en zoo vol teekening waren, dat menigeen zijn werk bewonderde. Dit gaf aanleiding, dat hij later in zijne geboorteplaats eenig onderwijs ontving in het teekenen, waartoe destijds gelegenheid bestond bij den Heer joost zeeman. Zijne ouders hadden echter eene andere bestemming, dan die van verwer of schilder, voor zijn volgend maatschappelijk leven bepaald, en hem voor den handel op een kantoor geplaatst, waar hij echter in 't geheel niet op zijne plaats was: Immers hij had geen lust of aandacht bij het kantoorwerk; het teekenen ging bij hem boven alles, als waarin hij groote vaardigheid en vlugheid aan den dag legde. - In 1816 werd de jongeling, door medewerking van vrienden en mannen van kennis en gevoel voor de beeldende kunsten, bij c. kruseman, te Amsterdam, als leerling geplaatst, en maakte, onder diens leiding, zoodanige vorderingen, dat hij reeds in 1819 aan de Teekenakademie, aldaar, met de dubbele zilveren Medalje bekroond werd. In 1820 werd hem door
| |
| |
de Kon. Akademie van Beeldende kunsten, van wege den Koning, een zilveren Eerepenning, met het borstbeeld van Z.M. versierd, geschonken. Spoedig daarop bragt ons de Staatscourant van 8. December, 1821, het berigt, dat bij het Departement Teekenkunde, in de Maatsch. Felix Meritis, in hare algemeene vergadering, aldaar, den 3. December, 1821, gehouden, de uitspraak wegens het teekenen en schilderen, in den winter van 1820 en 1821 geopend, was voorgelezen, en zich allen voor het werk van den Heer douwe de hoop verklaarden, wien alzoo de beide uitgeloofde Medaljes, met algemeene stemmen, zijn toegewezen. - In 1826 ontving hij van den Raad van bestuur der Koninklijke Akademie enz., te Amsterdam, een vereerend getuigschrift, wegens loflijke vorderingen in de schilderkunst, naar een gegeven onderwerp. - Reeds op de Tentoonstelling te Amsterdam, in 1820, was er van hem een Badende jongeling, welk stuk de aandacht der kenners, om de goede verwachting, tot zich trok; in 1822 en in 1824 een Stilleven, als ook Een hond met eenig dood wild en jagtgereedschap, welke werken dermate gevallig waren, dat, in de beoordeeling daarvan, de wensch werd geuit, om in hooger vak der kunst, van zijn talent werk te zien te mogen krijgen. Hij heeft hieraan ook gehoor gegeven, want in 1826 zag ik aldaar De vrouw van Albrecht Beyling, met haar kind, benevens het Portret van een kind, dat algemeenen bijval vond. De gespannene verwachting ten aanzien van zijn talent, werd op de volgende Tentoonstelling aldaar, van 1828, bevredigd door Een landelijke herberg, waarin, op den achtergrond, een gezelschap jagers; en op den voorgrond een huislijk tooneel, door een brandend vuur in den haard en verscheiden kaars- en lamplichten verlicht. Hij zag zijn ijver ruimschoots beloond, door deze fraaije schilderij voor ƒ900 te kunnen verkoopen. Dat dit stuk bij de liefhebbers steeds in waarde toenam, is gebleken uit de kunstnalatenschap van J. Nepveu, waar het den 3. April, 1837, te Amsterdam, voor ƒ1425 werd verkocht. - Eenige aanzienlijke familiën, zoo in Friesland als in Holland, zijn in het bezit van zijne werken, waaronder ook portretten uitmunten, terwijl vele ook reeds naar elders vervoerd zijn, en daaronder, waarschijnlijk, de voortreflijke kopij naar de beroemde Avondschool van gerard dou, op 's Rijksmuseum, te Amsterdam, door hem met ongelooflijke getrouwheid vervaardigd, en die in de Galerij van wijlen Z.M. Koning Willem II. berustte. - Uit dit alles mag men besluiten, dat hij een groot sieraad der Nederlandsche school zou zijn geworden, wanneer eene onherstelbare ziekte geen einde aan zijn 30jarig leven had gemaakt, hetgeen den 27. October, 1830, te Amsterdam, voorviel, alwaar zijn stoflijk overschot in de Nieuwekerk is begraven. Hij werd, teregt, door de zijnen en door ware kunstvrienden, zeer betreurd. De hooge trap van eer, dien onze douwe de hoop, in zulk een jeugdigen leeftijd, reeds mogt bestijgen, gaf mij aanleiding, om het bij Immerzeel aangestipte, uit Van Eynden en Van der Willigen overgenomen, hier historisch toe te lichten, waartoe ik werd in staat gesteld door de mededeelingen van zijnen broeder, den Heer P.J. de Hoop, landeigenaar, te Nieuwland, in de gemeente Wijnbritseradeel, mij, door tusschenkomst van Jhr. Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, te Leeuwarden, met zooveel andere, in het belang der geschiedenis, geworden, en in wiens ouderlijk huis, aldaar, een echte Friesche kunst-reliek, voorstellende Benjamin Franklin in zijn studeervertrek, van douwe de hoop, bewaard wordt. Zoo ik het wel heb, bestaat er van hem een gelithographiëerd portret.
| |
[Hoop. (A. van der)]
HOOP. (A. van der) Deze vermogende Amsterdammer, wiens handelhuis meer onder de firma Hope en Comp. bekend staat, is met zijn rijken schat van kunstvoort-brengselen, die den roem der oude Nederlandsche schilderschool uitmaken, reeds
| |
| |
door Immerzeel vermeld. - Ik voeg nog daarbij het hier volgende berigt: ‘Den 15. Maart, 1854, overleed, te Amsterdam, op 75jarigen leeftijd, de Heer a. van der hoop, hoofd van het handelhuis Hope en Comp., Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, en van de St. Anna Orde 2 klasse, oud lid van de eerste Kamer, en van den stedelijken Raad van Amsterdam, Hij maakte van zijn groot vermogen een allernuttigst gebruik, daar hij de armen vooral, waar hem zulks mogelijk was, ondersteuning schonk, maar hoofdzakelijk dewijl hij kunsten en wetenschappen voortdurend trachtte aan te moedigen.’ - Bij testamentaire beschikking, heeft hij zijne beroemde verzameling schilderijen aan de stad Amsterdam vermaakt, mits de daarvoor gevorderde landsregten voldaan wierden, en wanneer zulks op die voorwaarde mogt worden van de hand gewezen, haar alsdan op denzelfden voet aan Teylers stichting, te Haarlem, aan te bieden; doch, zoo deze mede dit mogt weigeren, dat alsdan het kabinet ten voordeele zijner erfgenamen vallen zou. De tijdsomstandigheden en de nieuwe regeringswijze maakten, ook bij het Bestuur van Amsterdam, met den besten wil, vele nuttige zaken ondoenlijk; maar de aanzienlijken der stad mogten, elk voor zich, toch handelen naar de inspraak van huh hart: want het betrof hier den vaderlandschen roem in het vak der schilderkunst, en om de kern dier voortbrengselen te behouden voor stad en land. Zij hebben dan ook de waarheid der oude spreuk Eendragt maakt magt,’ die tijdens het vervaardigen dezer kunstgewrochten, de algemeene leus was, om er het onmogelijke mogelijk door te maken, op nieuw weder loflijk gestaafd. Tot dat einde had zich eene Commissie gevormd, bestaande uit de Heeren H.J. Koenen J.J.A. Santhagens, F. de Wildt, Jacob de Vos Jacobsz., J. Wittering C.J. Fodor en C.E. Vaillant, die, bij circulaire van den 21. Junij, 1854 de medewerking hunner kunstlievende stadgenooten tot bijdragen inriepen, om aan de behoefte ter voldoening van ruim ƒ50,000, voor de gevorderde successie-regten benoodigd, te kunnen voldoen. De uitslag was voortshands bevredigend, dewijl de inschrijving spoedig tot ƒ20,000 klom; doch het te kort van eene nog bijna gelijke som, bij die van ƒ12,000, door de Stad-zelve als bijdrage gesteld, bleek zeer moeilijk te verkrijgen, zoodat de persoonlijke ijver der Commissie op nieuw moest blijken, met dit gevolg, dat er, eindelijk, nog een vierde der gevorderde som, als het ware, bleef stokken, waardoor alle uitzigt, om verder te slagen, als verloren moest worden geacht, te meer, dewijl de uren geteld waren daar toch, wanneer men op Maandag, den 3. Julij, 1854, ten 12 ure 's middags, het bepaalde bedrag het Bestuur der stad niet kon aanbieden, de aanvaarding van het legaat was vervallen. In waarheid, een nijpende toestand voor de Commissie om al hare pogingen zoodoende te leurgesteld te zien! Er was dus een spoedig en manmoedig besluit van eenige dezer Heeren noodig, teneinde het zegel op hunnen wensch te drukken, door het een-vierde der nog ontbrekende som in cijfers bij de namen C.J. Fodor, J.J.A. Santhagens en J. de Vos Jacobsz. op het papier te stellen, en dit stuk op het gevorderde tijdstip bij de Regering in te zenden, zooals geschiedde. Hoe verheugd zich het algemeen over deze daad gevoelde, blijkt uit het hoogst-vereerend schrijven van Burgemeester en Wethouders, nog op dienzelfden dag aan genoemde Heeren gezonden, en luidende als volgt: ‘Amsterdam, den 3. Julij, 1854. Het mogt ons te beurt vallen, bij brief uwer Commissie van den 3. Julij, 1854, het heugelijk en voor deze stad zoo belangrijk berigt te ontvangen, dat de door uwe Commissie reeds vroeger verkregen inschrijvingen, govoegd bij uwe onbekrompene en belangrijke bijdragen, het aanzienlijk cijfer hebben opgeleverd van ƒ40,000 waardoor wij, krachtens raadsbesluit van 26, Junij, in staat zijn gesteld, te aanvaarden de verzameling schilde- | |
| |
rijen, door wijlen den Heer a. van der hoop aan deze Stad vermaakt. De levendigste gevoelens van dankbaarheid bezielen ons voor de onvermoeide en ijverige pogingen uwer Commissie en voor de onbekrompen wijze, waarop ook door U het belangrijke te kort komende bij die som is aangevuld. De erkentelijkheid van alle ingezetenen dezer stad, de billijke waardering uwer bemoeijingen, waardoor men het behoud eener kostbare verzameling van schilderijen aan uwe Commissie verschuldigd is, moge, met den dank van het Bestuur, strekken, om uwe zelfvoldoening wegens het welslagen uwer pogingen te verhoogen. Burgemeester en Wethouders der stad Amsterdam. (w.g.) J. van Iddekinge, Wethouder. De Secretaris C.E. Vaillant - Aan de Heeren C.J. Fodor, J.J.A. Santhagens en J. de Vos Jz., Leden der Commissie tot het verzamelen van bijdragen voor de Successie-regten van het aan de Stad Amsterdam door den Heer a. van der hoop vermaakt legaat.’ - Thans zijn deze uitmuntende schilderijen in het gebouw der Koninklijke Akademie van Beeldende kunsten voor het algemeen, en wel, ingevolge den wil van den Testateur, ten voordeele der armen, ter bezigtiging geplaatst, en zullen alzoo niet weinig voor de kunstleiding en beoefening der leden en leerlingen dezer Akademie tot nut verstrekken. Eere zij toegebragt aan allen, die ten deze zoo echt-Nederlandsch hebben gehandeld: hunne namen zijn even als van soortgelijke voorvaderen aangeteekend, om te verstrekken tot een blijvend voorbeeld, zelfs voor het verste nageslacht.
| |
[Hooren (Jan van)]
HOOREN (Jan van) was, in het begin der XVII. eeuw, bouwmeester te Amsterdam, en stond in maagschap met den Drost van Muiden, P.C. Hooft, in wiens Brieven, uitgegeven te Amsterdam, 1738, in fo., en in dien aan zijn schoonbroeder, Justus Baak, Nr. 270, hij aldaar voorkomt. Men leest er het volgende: ‘Ik wenschte wel dat U.E. de zuster van myn neef de Ryk, te weeten de weduwe van den geweezene bouwmeester jan van hooren, woonende naast de Ryke voorzeidt, en zyn huis gaaslaande eens aanspraakt enz.’
| |
[Hoorick. (Adrien van)]
HOORICK. (Adrien van) Zie aan het slot van mijn Artikel SCHELDEN. (Paulus van der)
| |
[Hoorn. (Jordanus)]
HOORN. (Jordanus) Ik moet hier alleen melden, dat bij de vreemde auteurs, b.v. Nagler, Amsterdam als zijne geboorte- en sterfplaats wordt vermeld; doch dit is bij vergissing voor Amersfoort gelezen, zooals Immerzeel naar waarheid heeft geboekt. - Ik bezit zijn geteekend portret, in profiel, in 4o., alsmede een Gezigt op Amersfoort, fraai door hem geteekend, en door een zijner erven aldaar aan mij vereerd.
| |
[Hoorn, of Horne (Gerard van)]
HOORN, of HORNE (Gerard van) is een beroemd glasschilder geweest, in Friesland geboren. - Hij heeft hoofdzaaklijk zijne kunst te Florence ten uitvoer gelegd, doch ook elders, zoo als te Bologne, waar van hem bekend zijn de schoone glasvensters in de St. Pieterskerk, die door hem, omstreeks het jaar 1575, zijn vervaardigd. - ‘Maar het talent van dezen kunstenaar,’ zegt de abt Lanzi, ‘verminderde, dewijl de mode deze kunst van de schoone kunsten afscheidde, en haar van de tempels en paleizen uitsloot en alzoo langzamerhand deed verdwijnen.’ - Bij de Italiaansche, en, in navolging van die, bij de meeste vreemde auteurs, staat hij geboekt met den naam van gerard, ook gerardo orniero, of ornerio frisio, doch, naar den naam en het gebruik bij Vasari af te leiden, (zoo als hij de namen der Noordsche kunstbroeders misvormt, schrijvende voor sebastiaan van noort, sebastien d'oria, enz.) is deze niemand anders dan de hier aan het hoofd vermelde persoon.
| |
[Hoorn. (T. van)]
HOORN. (T. van) Een Landschap bniten Haarlem, geteekend door t. van hoorn. - Zie Catalogus van J. Kleinenberg, Leyden, 1841, bl. 54, Nr. 57. -
| |
| |
Welligt moet het zijn jordanus hoorn, bij Immerzeel en bij mij vermeld; doch ik kan dit nog niet voor goed beslissen.
| |
[Hoorn, of Hooren, (Melchisedech van)]
HOORN, of HOOREN, (Melchisedech van) een kunstenaar, die nog weinig bekend is, en, in het midden der XVI. eeuw, te Antwerpen, bloeide, Hij heeft een groot aandeel gehad in het vervaardigen van fraaije gravuren voor Stedeboeken enz., en was tevens een Topograaf van zoo hooge bekwaamheden, dat men zich ook elders daarvan bediende, gelijk bij de regering der stad Utrecht, uit het volgende blijkt, te hebben plaats gehad: ‘Item melchisedech van hoorn, prentsnyder ende scilder, betaelt die somme van 18 pd. uit sake van de belieftenisse des raets, hiernae volgende: Anno 1566 den 13 November, die raet der stad Utrecht, gesien hebbende de protracture ende contrefeytinghe, die eenen melchisedech van hoorn, geboren burger van Antwerpen, prentesnyer ende scilder van syn ambacht, den raet vertoont heeft, geconterfeyt nae 't leven, op syn stick ende mate, van de situatien van deser stadt, ende die omliggende voorsteden, huysinghen, cloosteren ende landen, rontsomme in die vryheden van deser stadt gelegen, soe hy dese stadt merckelick bevonden heeft van schone situatie, ende voerts mede van triumphante structuren van de collegien, cloosteren ende conventen, mitsgaders van andere edificien van dien, ende hierby mede verstaen hebbende syn versoeck ende presentatie, te wetene, dat melchisedech voers. presenteert dese stadt met syn toebehoren, noch die helfte grooter ende breder in forme te amplieren, opte behoorl. proportie, stik ende mate, mits dat die stadt hem soude gelieven te recompenseren van syn getrouwen arbeyt ende dienst, die hy, op hope van recompense, alrede gedaen heeft ende noch verder presenteert te doen, omme syn voersz. inventie ende werck, vermogens die chaerte voirg. in de helft breder ende grooter van forme, in copere ofte hout te snyden, ende dit al tot kennisse ende arbytrage van die van den met voersz. Soe ist, dat die met die voers. caerte doen visiteren hebbende, by meesters van kennisse ende geschicten des raets, ende daerop gehoort haerl. rapport, ende mede aenmerckende dat die uytdruckselen van deselve voorn. chaerte wesen soude tot een eere van deser stadt ende memorie derselver, heeft belieft dat de andere cameraer in der tyt, voor de yerste inventie ende vertooninge van de voors. chaerte wtreicken sal de somme van 18 gulden. Des soe sal melchisedech gehouden syn voor de maent van September anno 1567, deser stadt gemaect te vertonen die copere of houte plaete, gesneden nae syn vertoonde chaerte, ende dat in de helfte van dien grooter ende breeder, mits daerby voegende de situatie van de conventen van de Carthusers ende Dael ende die landen daerby, naer de proportie, ende daerby overleveren 40 geprente chaerten totter stads behoef, omme onder die wet gedeylt te worden, waervoor hem alsdan noch van stadts-wegen wtgereickt sellen worden 24 Carolus gulden, ende hiervoor sel melchisedech voers. gehouden syn burge te stellen deser stadt, voer de somme van 18 gulden voers. die hem gereet betaelt sellen worden, omme deselve deser stadt te restitueren, by soe verre melchisedech voorn. syn voergenoemde presentatie nyet en voldede; als voorn. burge Dirck Pieck, voer de voern. 18 gulden, te restitueren by gebreke als voren. Onderteekent: Ja. van der Voort.’ Inderdaad, heeft hy aan de gemelde overeenkomst beantwoord, en 40 kaarten der stad Utrecht, door hem vervaardigd, in handen der Regering gesteld, zoo als de volgende aanteekening bevestigt: ‘Item melchisedech van hoern, prentsnider ende scilder, betaelt de somme van 24 ponden, hem by den rade beloeft ende toegeseyt voor de protracture ende contrefeytinghe van de situatie ende gelegenheyt van dese stadt ende d' omliggende voersteden, huysinghen, cloosteren ende landen, ende voer 40 geprente
| |
| |
caerten derselver, onder de wet gedeylt, alles breder vermoghen de belieftenisse des raets van date den 13 November, anno 1566.’ - Kameraarsrekening, 1567. - Daar hij eenige opmetingen in de stad-zelve, en daar buiten, had gedaan, teneinde de gebreken der oude kaarten niet in de nieuwe kaart over te brengen, zoo werden hem daarvoor zijne verblijfkosten nog afzonderlijk door den raad betaald: ‘Item Aelbert Petersz. cipier op Hasenberch, 3 pd. wt sake hy Mr. melchisedech van hoern, int volmaken van de platen van de caerte van de situatie van dese stadt, mette straten ende steghen, in syn coste gehadt heeft, 12 daeghen lanck.’ - Kameraarsrekening, 1568, bij Dodt, Archief, III, deel. - Het is opmerklijk, dat deze kaart te Utrecht niet bekend is, waaruit ik zou besluiten, dat de koperen of houten plaat het eigendom van van hoorn is gebleven, en hij alleen de 40 gemelde afdrukken heeft geleverd voor den Raad, die ze, natuurlijk, heeft medegenomen, weshalve ze alzoo zijn verloren gegaan; of dat, bij het verschijnen van latere en verbeterde kaarten, als van a. van viane, 1598, en hermanus saftleven, (dewijl na de regering van Philips II. van Spanje, de stad vele veranderingen had ondergaan, zoo als het slopen van het kasteel Vredenburg, hetgeen zeker nog op de kaart van van hoorn voorkomt enz.) die als overbodig beschouwd en weggedaan werden. Het komt mij voor, dat de oudste bekende kaart, of plattegrond met de straten à vol d'oiseau genomen, die in het beroemde groote Stedeboek van Georgius Braun et Franciscus Hogenbergius, Civitates orbis terrarum; Coloniae, 1572-1618. Zes deelen, in gr. fo. Liber primus, vel 19, en in de Fransche uitgave van 1574, vel 20, te vinden is, de kaart van van hoorn kan zijn, hetzij dan door hem geteekend, of gegraveerd, want veel graveurs hebben aan dat Werk gearbeid. Ook was het destijds meestal de gewoonte, dergelijke kaarten of platen, over en weêr, in onderscheiden landen voor onderscheiden uitgaven te gebruiken. Eene kopij, op grootere schaal, dezer kaart vindt men in het Werk: Beschrijving van Utrechts pleinen, straten, stegen enz. door N. van der Monde, Ibid., 1844, 3 deelen in 8o. - Dat hij zelf gegraveerd heeft, blijkt uit een Prospect of Gezigt op zijne geboortestad Antwerpen, waaronder een idem van de stad Utrecht, op één blad, waarop het kasteel Vredenburg te zien is; doch tot heden toe is het bij de geleerdste chartographen nog niet bekend, in welk Werk deze prent voorkomt. Zij is beteekend: melchisedech van hooren fecit. Op een schildje, in de lucht geplaatst, staat: met g. en previlegi, etc. c p m 6 jaren. Dit hoogst zeldzaam exemplaar berust in de beroemde chartographische verzameling van den Heer Mr. J.F. Bodel Nyenhuis, te Leyden, en eene kopij van die van Utrecht is daarnaar opgenomen in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden enz. van Utrecht, Ibid., N. van der Monde, 1836, in 8o. bl. 385. - In het Werk van Sebastiaen van Munster, Cosmographie enz., Basel, 1561, vindt men, op blz. 683, 969 en 1229 van zijne houtsneêkunst, beteekend m.h.f. aaneengehecht, waaronder een snijmesje is afgebeeld, welk monogram aan hem wordt toegeschreven. - Munster's portret zag ik in het Kon. Museum, te Berlijn, zeer fraai, levensgroot, borststuk, door christoffel amberger geschilderd.
| |
[Hoove, (F.H. van den)]
HOOVE, (F.H. van den) een hoogst-bekwaam kunstgraveur, zoo als ik dien naam geplaatst vind onder het uitmuntend portret van J. Cornelisz., der Mennoniten Leeraar, te Amsterdam, naar de teekening van c. de visscher, in plano. Ik kan er mij niet meê vereenigen, dat deze een-en-dezelfde persoon zou zijn, als de bij Immerzeel vermelde kunstgraveur f.h. van hove, dewijl ik die beide werken heb vergeleken; of ik moet slechts kopijen van zijn werk, zooals dit bij Boekwerken veelal plaats vindt, tot vergelijk gezien hebben. In dat geval zou het dezelfde kunnen zijn, wanneer de naam ook tot één kon worden gebragt. - Nagler
| |
| |
noemt hem frederik hendrik van hove, en vermeldt, onder de twintig door hem gegraveerde portretten, ook dat van genoemden Jacob Cornelisz., doch waaronder men duidelijk f.h. van den hoove te lezen vindt.
| |
[Hooy, (Jean de)]
HOOY, (Jean de) ook wel jan de hoey, zooals bij Immerzeel, en bij Nagler jan de hovy genaamd. - Van Mander noemt hem de hooy, kleinzoon van lucas van leyden, en broeder van lucas damissen, en zegt, dat hij schilder bij den koning van Frankrijk was. In de 8o.-uitgave van genoemd Werk, vindt men een medegedeeld berigt door De Jongh, in eene Noot, I. deel, blz. 85, er bijgevoegd, dat de hoey, in 1545, te Leyden is geboren en een discipel van zijn genoemden broeder was, naar Italie reisde, en voorts naar Frankrijk, ‘waar hij zich aan het hof van koning Hendrik IV. zoo aangenaam maakte, dat die vorst hem tot zyn kamerdienaar en opzigter over al zyne schilderyen benoemde, welke voordeelige ambten hy tot zyn dood, die in 1615 voorviel, heeft bekleed.’
| |
[Hooy. (Lucas de) Zie bij Immerzeel op Hoey, (Lucas de) en bij mij op Damissen. (Lucas)]
HOOY. (Lucas de) Zie bij Immerzeel op HOEY, (Lucas de) en bij mij op DAMISSEN. (Lucas)
| |
[Hopman, (N.)]
HOPMAN, (N.) waarschijnlijk, een Amsterdammer, van wien op Tentoonstellingen aldaar, van 1820 tot 1840, historiële onderwerpen, moderne stukken enz. werden aangetroffen. Later heb ik niets meer van zijn werk vernomen.
| |
[Hordanus, (....)]
HORDANUS, (....) een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, in de tweede helft der XVII. eeuw bloeide, en van wien mij slechts ééne schilderij is voorgekomen in den Catalogus eener verkooping te Amsterdam, van den 11. Julij, 1714, onder Nr. 26: ‘Een landschapje met beestjes van hordanus, dat toen met ƒ25.50 werd betaald, en wel onder de goede kunst gerekend mag worden, dewijl het voorgaande Nommer, Een landschapje van jan wynants, door lingelbach gestoffeerd, slechts voor ƒ18. kon worden verkocht.
| |
[Horebout. (Gerard)]
HOREBOUT. (Gerard) Bij de meeste auteurs wordt deze naam verschillend opgegeven, - trouwens behooren de klanken dezer naamspelling tot de moeilijke voor vreemdelingen, wanneer zij dien volgens de uitspraak hebben moeten boeken, zoo als hermbout, horneboldt, horneband, urembout, enz. - Het is mij tot heden toe nog niet gelukt, eenige werken van dezen beroemden meester te kunnen aanwijzen, als alleen het stuk, De H. Maagd, het kind Jezus aan haar hart drukkende, in het kabinet van den Heer J. d'Huyvetter, te Gent, reeds vermeld. - Het stuk Maria met het kind Jezus, in den schoot van St. Anna, - dat, alsof het in de verzameling van den Prins van Oranje aanwezig was, later in diens Galerij onder dezen naam niet schijnt bekend te zijn geweest, - vind ik ook niet in den vroegeren Catalogus door C.J. Nieuwenhuys, Bruxelles, 1837, voor dien Prins vervaardigd, vermeld; - trouwens de meeste zijner werken zullen in Engeland verspreid zijn. - Horace Walpole berigt ons eenige bijzonderheden, doch schrijft zijn naam steeds horneband. Hij geeft ook dien zijner vrouw op, voorkomende in een grafschriff, in het noorder-gedeelte der kerk te Tulham, en dat aldus luidt: ‘Hic jacet Domicilla Margaretta Svanders, nata Gandavii Flandrie, quae ex magistro gerardo hornebolt Gandavensi pictore nominatissimo peperit domicillam Susannam uxorem magistri Johannis Parker archarii regis. Quae obiit anno Domini MCCCCCXXIX. 26 Novemb. Orate pro anima.’ - Later vond ik dit, als eene nieuwe historische bijdrage, in den Messager des Sciences; etc. 1857. pag. 234, en wel als zéér belangrijk meêgedeeld, met de afbeelding van dit grafschrift, zijnde eene tafel, door twee Engelen gehouden, waar boven de afbeelding, zoo vermoed wordt, van zijne vrouw, onder een wapen. Op deze prent is het latijnsche opschrift eensluidend met dat van Walpole, hierboven vermeld; doch in den tekst van den Messager is eene fout geslopen, daar er
| |
| |
voor 1529, 1519 staat. Dit maakt hem reeds weduwenaar op zijn 21. jaar, hetgeen nog waar zou kunnen zijn, doch niet het gemelde berigt, dat vertaald in De Eendragt, van Gent, Nr. 9, 1857, is overgenomen, alwaar er 1419 voor gesteld is, en waardoor die geheele bijdrage een anachronisme wordt. - Nu heeft Immerzeel hem een zoon, lucas horebout, gegeven, doch dit is geheel bezijden de waarheid, voor zooverre zulks door hem historisch wordt vermeld. - Zie mijne teregtwijzing op HOREBOUT. (Lucas) - Het geboortejaar van gerard wordt omstreeks 1498 opgegeven; doch Vasari meldt, dat hij reeds in het begin der XV. eeuw zijne kunst uitoefende, waaruit ik mag afleiden, dat hij misschien veel vroeger is geboren, te meer, dewijl Van Mander hiervan niets zegt, en De Jongh, in de laatste uitgave van dat Werk, in eene Noot opgeeft, dat hij, in 1547, in Engeland, is overleden, en welke opgave ik meer vertrouw, dan die van Pilkington, die 1558 stelt, en door Immerzeel is gevolgd. Walpole, die de bron van Pilkington is geweest, heeft te dien aanzien het stilzwijgen bewaard.
| |
[Horebout. (Gerard Lucas) Zie op Horebout, (Gerard en op lucas)]
HOREBOUT. (Gerard Lucas) Zie op HOREBOUT, (Gerard en op lucas), daar het, meer dan waarschijnlijk, slechts één persoon is.
| |
[Horebout (Lucas)]
HOREBOUT (Lucas) wordt bij Immerzeel, doch ook bij hem-alléén, opgegeven als een zoon van gerard horebout. - Zie bij hem aldaar. - De aanleiding daartoe kan Vasari hebben gegeven, die een lucas hurembout, maar dien hij ook weder als guerardest, vermeldt. Evenwel alle Commentators op dat Werk geven eene duidelijke teregtwijzing, dat Vasari dien naam verkeerdelijk voor gerard geboekt heeft. Maar, erger om te vereffenen, is, dat Immerzeel meldt, ‘dat hij een bekwaam portretschilder was, die, onder anderen, den koning van Spanje, Philips de Schoone en den Koning van Engeland, Hendrik VIII. uitschilderde.’ - De eerstgenoemde vorst is, in den ouderdom van 28 jaren, te Burgos, 1506, overleden, zoodat zelfs gerard, dien hij den vader noemt, geboren 1498, zulks niet kan hebben gedaan. Hoe kan men toch zulke feiten boeken, die tegen alles aandruischen? Nu is de vraag, of de tweede gemelde vorst, in het midden van zijne grootheid, door een aankomeling in de kunst - hoogstens 20 jaren oud - zich zou hebben laten portretteren? het kon echter mogelijk zijn. Het laatste zal evenwel alleen op gerard moeten doelen, zoodat ik lucas horebout, zoon van gerard, nog moet houden als niet voor de geschiedenis der kunst te hebben bestaan; want noch Sanderus in zijn Verheerlykt Vlaenderen, die zorgvuldig de voorname mannen van stad tot stad heeft geboekt, noch Van Mander, die alsdan eer kennis aan den zoon, dan aan den vader kon hebben, reppen geen woord daarvan, weshalve ik zou kunnen aannemen, wat Nagler er ook voor houdt, te weten, dat er slechts één schilder met den naam van gerard lucas horebout heeft bestaan. - Bryan-Stanley noemt hem, zonder in eenig hoe of waarom te treden, gerard lucas. - In den Messager des Sciences, etc., Gand, 1857, p. 235, wordt zulks authentiek bevestigd, uit de Rekenboeken van koning Hendrik VIII. van Engeland, waarin op het jaar 1537 voorkomt: Feb. anno Regis 29. gerard luke hornebaud painter 56/9 per month,’ niettegenstaande men in den Messager nog van een zoon lucas als schilder blijft spreken. - Het zou mij niet verwonderen, dat hij gerard lucaszoon heeft geschreven, en daardoor in de wandeling lucasz. genoemd werd; zoodoende is er dan èn een gerard, èn een lucas bij de geschiedschrijvers ontstaan.
| |
[Horebout. (Suzanna) Zie bij mij op Gendt. (Suzanna van)]
HOREBOUT. (Suzanna) Zie bij mij op GENDT. (Suzanna van) Zij is, waarschijnlijk, eene zuster, en niet de dochter van gerard lucas horebout. - Zie aldaar.
| |
[Horemans, (Jan Joseph)]
HOREMANS, (Jan Joseph) de Oude. Bij het verschijnen van eenen echt
| |
| |
geschiedkundigen Catalogus van het Museum van Antwerpen, in 1857, werd ik in staat gesteld, mijn artikel over den bekenden jan horemans, Vader en Zoon, voor wat de levensberigten betreft, te verbeteren. - jan joseph horemans, de Oude, was zoon van Jan Josep, notaris, en Maria Magdalena Lowies. Hij werd te Antwerpen geboren, in de cathedraal, den 10 Nov. 1682, gedoopt; den 7 Aug. 1759, overleden, is hij in genoemde kerk begraven. Hij heeft zeven kinderen, waaronder drie zonen, nagelaten, jan joseph, geb. 15 Jan. 1715, Franciscus Karel, geb. 5 Oct. 1716 en Philippus Jacobus, geb. 13 Nov. 1720. - Dit alles is uit echte bronnen geput. - Weyerman verhaalt, dat hij, naar zijne herinnering, zoo wat omstreeks 1716, te zijnen huize, te Antwerpen, fraai en geestig geschilderde burgergezelschappen enz. had gezien; doch hij vermeldt zijn voornaam niet. - Immerzeel en anderen noemen hem alleen jan, en geven het jaar 1685 als dat van zijne geboorte, hetgeen nu vervalt. - In den Leydsman der Vreemdelingen enz. der Stad Antwerpen, door Philippe Ville, vind ik in het Museum van Schilderijen, op bl. 153, twee stukken van horemans den Oude, vermeld, als Nr. 191: ‘De Prelaet van St. Michaël en M. den Burgemeester geeven een bezoek aen de Schermers-gild, vereenigd in hunne zael; het zijn alle afbeeldingen.’ - en Nr. 192: ‘De Schermers-gild complimenteert door haere deputatie den abt van St. Michaël, erf-beschermer derzelve gild.’ - Een dezer stukken vind ik in den bovengemelden Catalogus beschreven; waar is het tweede, dat daarbij behoort, gebleven? - Zijne schilderijen komen weinig voor, en zijn, om hare naïve boersch-huislijke voorstellingen enz. veel buiten 's lands geraakt. - Zoo vind ik in de Beschreibung der Gemälde-Sammlung des J.G. Deuringer, in Augspurg, 1810, op bl. 53, drie stukken van jan horemans vermeld: Een schoenmakers- en Een kleedermakers werkplaats, en Een Vasten-avond-feest, welke stukken zeer geroemd worden. - Het portret van hem en van zijne vrouw, zijn in het klein geschilderd door n. van der myn; Weyerman heeft ze te Antwerpen gezien. - Nagler meldt, dat prestel naar hem eene prent heeft geëtst, Een gezelschap Boeren en Boerinnen in gesprek, en noemt den schilder verkeerdelijk wohermann. Dit zal van den Jonge, die volgt, moeten verstaan worden.
| |
[Horemans, (Jan Joseph)]
HOREMANS, (Jan Joseph) de Jonge. Aldus is zijn naam, en niet alleen jan. - Zie daarover bij mij op zijn vader, den Oude van dien naam. - Hij werd den 15. Januarij, 1715, te Antwerpen, geboren, en heeft, waarschijnlijk, bij zijnen verdienstlijken vader de kunst geleerd, en zou, zooals Bryan-Stanley meldt, in hetzelfde jaar als zijn vader, dat is in 1759, overleden zijn. Hij heeft in denzelfden trant, als zijn vader, geschilderd, doch de onderwerpen meer uit den gegoeden stand genomen, Zijne stukken zijn in Engeland niet zeldzaam, en hebben soms eenige overeenkomst met het werk van hogarth. - Eene bij uitstek schoone schilderij werd, op de kunstverkooping van het kabinet van J. Bleuland, te Utrecht, in 1839, verkocht, voorstellende een Deftig huislijk tafereel, waar eene dame aan eene piano zit, in gesprek met de verjaarde vrouw des huizes, in witte zijde gekleed. Haar man zit, met eene pijp in de hand, te luisteren, en verder vrolijke figuren, h. 6 p., br. 7 p. 6 dm. Nederl. Dit stuk werd met ƒ460 betaald. - In den Catalogus staat verkeerdelijk g. hooremans; dit is mij in meer andere voorgekomen, doch blijkbaar werd de met het penseel sierlijk getrokken j. genomen voor eene g.
| |
[Horemans (Peter)]
HOREMANS (Peter) was een broeder van jan (joseph) horemans, den Oude, en de oom van een kunstenaar van dienzelfden naam, zegt Nagler, die, in 1714, te Antwerpen, werd geboren. - Dit jaartal verschilt veel met dat van zijn broeder, geboren 1685, doch is mogelijk; maar dat hij portretten en gezelschaps-stukken schilderde, echter niet zoo goed als de Oude peter horemans, die, in
| |
| |
1700 te Antwerpen, het eerste levenslicht aanschouwde, zegt Nagler, maakt het een en ander onaanneemlijk, en ook dat hij geen broeder van jan (joseph) den Oude, - Zie bij mij aldaar. - wiens vader een gelijken naam voerde, kan zijn geweest. Nadere ophelderingen zullen desaangaande nog noodig wezen. - Zeker schijnt het, dat peter, die hier alsdan de Jonge moet worden genoemd, een ander kunstenaar was, dan de twee meer algemeen bekende jan's. - Nadat hij zich de gronden der kunst had eigen gemaakt, zegt Nagler verder, ging hij op reis, en in 1725 trof hij te Munchen iemand aan, door wien hij fortuin maakte, namelijk, den Keurvorst Karel Albrecht, later keizer Karel VI., die hem als hofschilder aaustelde (dus op zijn elfde jaar!). Voor dien vorst schilderde hij Boerendansen, die destijds door de adelijke Jonkerschap werden uitgevoerd, en in 1729 het St. George's Ridderfeest; verder Carousels en Jagtstukken voor de Amaliënburg, bij Nymphenburg, en meer andere gelegenheidsstukken, waarin tevens de portretten van de daarop voorkomende personen te vinden zijn. Als een der merkwaardigste van zijne hand is een stuk met 32 kleine beelden, voorstellende de vorstlijk Beijersche, en de zich, in 1761, te Munchen bevindende familie van Koning Augustus III. van Polen, de Keurvorsten van Saxen, benevens eenige heeren en dames van den eersten rang, allen naar het leven geschilderd. De geheele voorstelling is in een Concert, een Quadrille en eene Koffijpartij vereenigd. - Hij voerde den titel van keizerlijk-keurvorstlijk-gezelschapsschilder. - Hij schilderde ook enkele portretten, bijzonder van hofdames, zoo als hij er meer dan 200, alleen voor den Amaliënburg, heeft gemaakt; ook bloemen en vruchten enz., doch het historiële vak maakt het minste deel van zijne werken uit. - Op het laatst van zijn leven had hij het ongeluk, dat hem het gezigt begon te begeven, zoodat hij onbekwaam werd om te arbeiden. In 1766 is hij overleden.
| |
[Horgines, of Horgnies? (Mejufvrouw)]
HORGINES, of HORGNIES? (Mejufvrouw) wordt door Nagler als eene Nederlandsche schilderes genoemd, die omstreeks 1828, door historie- en genre-stukken, in den grooten stijl geteekend, en goed van kleur, zich heeft doen kennen. - Ik vond, in 1846, op de Tentoonstelling, te Mechelen, Een jonge keukenmeid vermeld. Toen woonde zij te Brussel, doch dit stuk stond op den naam van horgnies.
| |
[Horicke. (Baldericus van)]
HORICKE. (Baldericus van) Hebben wij in het van der schrijfkunst een jan van de velde en j. de la chambre, als sieraden der XVII. eeuw, te Haarlem, gehad; in België was destijds een dergelijk talent, dat de bewondering van zijne landgenooten, door zijne pennekunst heeft weggedragen. Daar ik nergens over dezen nuttigen kunstenaar iets vermeld vond, zoo heb ik hem hier eene plaats ingeruimd, om hem aan verdere vergetelheid te onttrekken, namelijk, door een werk van zijn hand te vermelden, dat in de fraaije kunstverzameling was van M. Pierre Wouters, Chanoine de l'Eglise Collégiale de St. Gomer, à Lierre, en Brabant, etc. en, te Brussel, in 1797, is verkocht geworden. Onder de gebonden teekeningen, op blz. 304 van den Catalogus, vindt men de volgende beschrijving: ‘Collection d'écritures, ornemens et fig. faits au trait de plume, par baldericus van horicke, célèbre maître d'écriture, fleurissant à Bruxelles vers l'an 1636, (qui est la date qu'on trouve sur plusieurs de ses ouvrages) qu'on peut dire être le prodige et même le miracle de la plume. Cette suite consiste en 25 portraits à cheval, repres. autant de souverains et princes du Pays-Bas, commençant par Philippe le Hardi et finissant par Ferdinand d'Autriche; en 30 feuilles d'ornemens et d'écritures, concernant la vie et l'histoire de ces princes, et 9 feuilles avec des fig. ornemens et écrits de caprice, faisant en tout 64 p. dans un vol. in fo. oblong, maroquin rouge, doré sur tranche et sur plat.’
| |
| |
| |
[Horst. (G.)]
HORST. (G.) Van dezen hoogst-bekwamen kunstenaar heb ik twee schoone tafereelen gezien in het Koninklijk Museum te Berlijn, en wordt de vervaardiger door Dr. Waagen, in zijn Catalogus, als een Nederlander, en discipel van rembrandt, vermeld; trouwens, zijn werk ademt diens schildertrant. Nr. 814 stelt voor: In een heuvelachtig landschap, met houtgewas, zit, op den voorgrond, eene herderin met een krans in de hand; nevens haar een slapende man en twee schapen met verder bijwerk, h. 4 vt. 9 dm., br. 6 vt. - en Nr. 824: Scipio, door zijne Hoofdmannen omringd, geeft aan de voor hem knielende ouders de maagden terug, die door zijne soldaten gevangen en voor hem gebragt waren, en schenkt het aangeboden losgeld aan de bruidegoms der maagden, die daarover hunne dankbaarheid betoonen enz. h. 7 vt. 11½ dm., br. 10 vt. 5½ dm. Dit is een goed geteekend en geordonnanceerd stuk, en een sieraad dezer beroemde Galerij. De kunstbewerking is verschillend van die van gerard honthorst, wiens werken aldaar afzonderlijk voorkomen en ook in den Catalogus vermeld staan, anders zou ik geneigd zijn, het voor diens werk en verkorte naamteekening te houden, - hoewel mij zijn schildertrant nimmer zóó is voorgekomen; - daardoor zou ik meer geschiedkundig bevredigd zijn dan nu, door zulk kapitaal werk te ontmoeten van iemand, wiens overige werken, als 't ware, niet bekend zijn; immers, het is niet denkbaar, dat hij slechts twee schilderijen van die kunstwaarde zou vervaardigd hebben, en er sedert twee eeuwen geen meerdere werken van hem zouden voorgekomen zijn.
| |
[Horst, of Hort. (Aert van) Zie bij mij op Noort. (Aert van)]
HORST, of HORT. (Aert van) Zie bij mij op NOORT. (Aert van)
| |
[Horst, of Hort. (Louys van) Zie bij mij op Noort. (Louys van)]
HORST, of HORT. (Louys van) Zie bij mij op NOORT. (Louys van)
| |
[Horst. (Jan van, of van der)]
HORST. (Jan van, of van der) Een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. - Mij zijn slechts twee schilderijen van hem voorgekomen, als op de kunstverkooping van A. van Hoek Jansz., verkocht te Amsterdam, in 1706, onder Nr. 39 van den Catalogus: ‘Een Mans-Trony, van van der horst ƒ10.-’, en op eene idem, Ibid. 1723, Nr. 28 van den Catalogus: ‘Eene Harderin door jan van horst ƒ9.-’
| |
[Horst, (Gerard van der)]
HORST, (Gerard van der) een weinig bekend kunstenaar, die echter door zijne werken zich duidelijk kenbaar maakt. Hij heeft het vak van landschap en zeegezigten beoefend. - Mij is slechts eenmaal iets van zijn schilderwerk voorgekomen, en wel in den Catalogus eener kunstverkooping, gehouden te Dordrecht, in 1720, van den burgemeester Johan van der Hulk, zijnde Nr. 75: ‘Twee ovale landschapjes, door van der horst, h. 2 vt. 6 dm., br. 3 vt. Rhijnl.’ - Hij schijnt meer teekeningen te hebben vervaardigd, die door jan van de velde zijn gegraveerd, waarvan ik er eenige bezit, onder anderen, een Italiaansche zeehaven, bij eene sterkte, met geschut en militairen bezet; op den voorgrond een capucijner monnik in gesprek met een heer, waarbij een jongeling met een hazewind enz., beteekend. g.v.h. in. i.v.v. fe. Claes Jansz. Visscher ex. in fo. oblong. Het geheel draagt al het kunstkarakter van een meester, die in het begin der XVII. eeuw bloeide. - Brulliot zegt, dat hij een Hollander was, naar wien jan van de velde bergachtige landschappen met ruïnes enz. gegraveerd heeft, doch hij kent geen zijner schilderwerken, en geeft dezelfde naamletters, als boven gesteld, voor zijn monogram. Verder zegt hij, dat eenigen hem jan, en anderen gerard noemen; voor het eerste bestaat geen grond, blijkens het monogram; doch welligt heeft de naam jan, die hem kan zijn voorgekomen, zonder 's mans werken te kennen, daartoe aanleiding gegeven, dewijl jan van, of van der horst - Zie aldaar. - een andere persoon is.
| |
[Horst (Nicolaes van der)]
HORST (Nicolaes van der) staat bij Immerzeel als portret- en historieschilder
| |
| |
vermeld. Ik voeg daarbij, hetgeen niet zoo algemeen bekend is, dat hij eene afbeelding van de stad Brussel heeft vervaardigd, die door a. santvoort in het koper is gebragt, met het portret van Philips IV., koning van Spanje, daar boven geplaatst. Zij bestaat uit negen bladen, om aan een te worden gevoegd, doch die zeldzaam gaaf voorkomen. - Zie blz. 182, Nr. 1967, van den Catalogue d'Estampes et de Dessins etc. de Pierre Wouters, Chanoine de l'Eglise de S. Gomer, à Lierre, en Brabant etc. Brux., 1797, in 8o. - Hij heeft ook historiële teekeningen gemaakt, die door guillaume collaert zeer uitvoerig gegraveerd zijn. Zie over deze prenten op genoemden graveur.
| |
[Horst (Tieleman van der)]
HORST (Tieleman van der) was een zeer bekwaam bouwkundige, die omstreeks het midden der XVIII. eeuw bloeide. Ons vaderland en voornaamlijk de constructieleer, heeft veel aan zijne studiën in dat vak, te danken. Ik voeg daar nog bij, dat hij een Werk heeft geleverd, waar destijds een volslagen gebrek aan was, dat eene algemeene vermaardheid heeft verkregen, en door buitenlanders is gevolgd geworden, namelijk, het Theatrum Machinarum universale, of Nieuwe Algemeene Bouwkunde, enz., bij alle werklieden onder den naam van Het Trappenboek bekend, dat een groot gezag heeft verkregen, en dit voor de constructieleer nog altijd bezit. Zoover ik weet, is er nimmer in eenig land een meer volkomen en nuttiger Werk over de, zoo naauw met de meetkundige kennis verbonden constructieleer, in ket licht verschenen dan het genoemde, dat te Amsterdam, in 1739, in fo. met 4o. tekst, door Petrus Schenk uitgegeven werd. Het geheel is door hem ontworpen en bewerkt. Nog in onzen tijd is door bouwkundigen van naam deze methode geheel overgenomen, en in den vreemde zijn eveneens de kopijen uit dit Werk, als nieuw, opgedischt. - Verder heeft van der horst nog uitgegeven Theatrum Machinarum universale of Groot Algemeen Moolenboek enz., in 56 platen in 't Neêr- en Hoogduyts enz. - Nog Zes platen als vervolg, of tweede deel van Moolens enz., en Theatrum etc. of Keurige verzameling van Waterwerken, Schutsluysen, Waterkeringen, Ophaal- en Draaybruggen, door hem en jacob polley, 2 deelen, 49 platen, in 't Fransch- Neêr- en Hoogduyts enz. Ibid., 1774, in. fo.
| |
[Horstink. (Warner)]
HORSTINK. (Warner) Bij het berigt van Immerzeel voeg ik nog, dat zijn portret in het bekende Prentwerk van J.E. Marcus voorkomt.
| |
[Horstman. (Mejufvr. A.W.M., en J.M.)]
HORSTMAN. (Mejufvr. A.W.M., en J.M.) Deze dames hadden op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1836, elk eene fraaije teekening, naar a. van stry, en hebben ook op latere exposities zich verder verdienstlijk onderscheiden.
| |
[Horstok. (Johannes Petrus)]
HORSTOK. (Johannes Petrus) Bij het levensberigt, door Immerzeel van hem gegeven, voeg ik alleen, dat zijn portret, fraai gegraveerd, voorkomt in het bekende Prentwerk van J.E. Marcus, door dezen naar j.p. visser bender ad v. del. gegraveerd; en dat er een zeer klein silhouët bestaat, door e.w.j. bagelaar in 't koper gebragt, waaronder j.p. van horstok. h. 45, br. 38 str. Ned. Zeer raar. - Of het woordje van hier nu geldend is, kan ik niet beslissen.
| |
[Hosspanion, of Hofspanion, (J.)]
HOSSPANION, of HOFSPANION, (J.) een teekenaar en graveur van middelmatige verdienste, nopens wien ik geene berigten vind vermeld. - Een portret van Petrus de Witte, leeraar in de Gemeente enz. tot Leyden 15 jaaren, in een ovaal gevat; rondom staat: Natus Leydae Ao. MDCXXII. Denatus ibid. Ao. MDCLXIX. is beteekend j. hosspanion fecit. in fo. Dewijl uit het daaronder staande vers blijkt, dat dit voor de treurende gemeente, na het overlijden van dien leeraar, is vervaardigd, zoo kan men daardoor zijn bloeitijd bepalen. Dat portret is, waarschijnlijk, genomen naar het origineel van van mieris; immers, petrus schenck heeft daarna hetzelfde portret, - hoewel met twee handen, waarvan er één op de genoemde prent in den mantel gewikkeld is, weggelaten - uitgegeven.
| |
| |
| |
[Houbraken, (....)]
HOUBRAKEN, (....) weduwe van j. stellingwerf. Zij was, waarschijnlijk, eene dochter van arnold houbraken, die de kunst voor uitspanning beoefende. Eene teekening, door haar vervaardigd, kwam op de verkooping van den Atlas van Burlet, te Amsterdam, in 1850, voor, zijnde Een Dorpsgezigt, waaronder stond: ‘Bloemendaal 1729, na het leven geteekend door Juff. houbraken Wed. j. stellingwerf.’ Deze is, waarschijnlijk, de bekende teekenaar van steden, dorpen, kasteelen enz. - Zie aldaar. -
| |
[Houbraken. (Arnold)]
HOUBRAKEN. (Arnold) Deze verdienstlijke kunstenaar is bij de meeste schrijvers naar waarde vermeld, doch ik moet er nog bijvoegen, dat hij onderscheiden boekwerken geschreven, en met, door hem, geëtste platen heeft uitgegeven, als: Stichtelyke Zinnebeelden gepast op Deugden en Ondeugden in LVII. Tafereelen vertoont door a. houbraken, en verrykt met de Bygedichten van Juff. Gezine Brit. Amsterdam. 1723, in 8o. - Een-en-veertig stuks verscheyden Zinnebeelden, geinventeerd en int koper gebragt door a. houbraken. Leonardus Schenck excudit. in 4o. Dit werk is algemeen bekend, doch niet, dat 't slechts 41 stuks platen zijn, die tot een vroeger en meer uitgebreid, in grooter formaat uitgegeven Plaatwerk behooren, waarvan mij slechts eenmaal een exemplaar ter hand is gekomen, en hetwelk ik voor uiterst zeldzaam houd. Ziehier de noodige beschrijving van dat fraaije etswerk. Het is in drie deelen, in één band in fo. waarvan de geëtste titels luiden als volgt: Toneel van Sinnebeelden. Geopent tot dienst van Schilders, Beeldhouwers etc. door a. houbraken, I. deel. De tyd houdt eene draperie opgeheven, waarop de bovenstaande titel staat vermeld, en waarbij kindertjes, de Schilderkunst voorstellende, en een idem, zijnde een Sater, die als domme kladschilder door een ander kindje wordt weggesleept enz.; het is uitmuntend bewerkt. Dit deel bevat 23 platen. Zinnebeeldige Statuen. - II. deel. Gelijkluidenden titel: Op een voetstuk staat eene naakte vrouw, de Schilder kunst voorstellende, waarnevens Minerva, die een leeuw met teugels ment, en verder de domme Nijd, als voor deze godin verschrikt zijnde. Vooraan vier kindertjes, die het materieel bedrijf der kunsten aanduiden. Mede uitmuntend geëtst. Dit deel bevat 17 platen, waarvan Nr. 2 weder een titel heeft, als: Ordonnances des Tableaux à mettre devant les chéminées. Inventé par a. houbraken. Deze prenten zijn meestal als schilderkundige mythologische onderwerpen geheel afgewerkt, waarbij schoone ordonnantiën, die tevens meesterlijk zijn geëtst, in fo.; een is er beteekend met het jaarmerk 1699; en III. deel. Nieuwe Ordonnantiën van Sinnebeelden, geschikt tot het schilderen van Deuren, Haartsteê-stukken etc. Een gedrapeerd beeld, de Schilderkunst voorstellende, staat bij eene borstwering, waartegen de gemelde titel, en daarop eene vaas en een geschilderd tafereel; achter haar de Beeldhouwerij in werking. Vooraan een aap, die bezig is, met een penseel in een olie- en terpen-tijn-dop te morsen enz. Dit deel bevat 20 platen, van gemengde onderwerpen, en waarbij er zijn in 4o. en 8o. formaat, alhoewel alles op fo. bladen is gedrukt, en met zijn monogram a.h., ook wel aan elkander gehecht, doch meest met den vollen naam beteekend. Hij heeft eene uitvoerige beschrijving van al de prenten daarbij gevoegd, en een voorwoord, bij wijze van brief, aan zijnen vriend Monsr. Antony de Vos, ze doen vergezellen, waaronder staat, als adres: ‘d' Afdrucken van dit Plaet-werk zyn te bekomen tot Amsterdam, by Jacobus Moelaerd, in de Huydestraet. En te Dordrecht bij den Auteur. Te Dordrecht gedruckt bij Niclaes de Vries, woonende in de Nieuwstraet, Anno 1700.’ - Alle exemplaren zijn zoo als ook dit, met zijn eigenhandige naamteekening gewaarborgd. - Van den titel van het III. deel, is alles weggenomen, behalve het beeld, den aap, en het bijwerk op den voorgrond, en in plaats daarvan is zijn portret, in een ovaal
| |
| |
gevat, en de titel daaronder op nieuw gebruikt voor het voorgaande genoemde Werk; dit is dus eene latere uitgave, en door j. folkema gegraveerd. - Minder bekend is het, dat hij ook in zwarte kunst, Een Sater, die eene slapende Nymph omarmt, naar g. de lairesse gegraveerd heeft; het portret van den dichter Johan van Hoogstraten, beteekend del. et fecit, in 4o., en het prentje dat in zijn Werk, deel I, bl. 192, in den druk van 1718 voorkomt, zijnde Een mummi van een Egyptisch kindje, kan wel van hem zijn, dewijl er eene prent, Eene jeugdige herderin, die aan een kind te drinken geeft, h. 6 dm., br. 7 dm. 6 str. Par. fraai uitgevoerd, in die manier gegraveerd en met zijn naam beteekend is. - Zie Léon de Laborde, Hist. de la Grav. en manière-noire, Paris, 1839, in 8o. - Verder heeft hij in groot-4o. Geschiedkundige onderwerpen geëtst, die getuigen, dat hij de behandeling der etstnaald tot eene aanzienlijke hoogte gebragt heeft. - De bij Nagler, Le Blanc, en enkele anderen beschreven etsen, behooren meestal tot de genoemde Werken, als ook tot het: Toneel der Ongevallen, en Byspel van vorstelyke Treurgevallen, door L. van Bos, Dordrecht, 1683, II. deelen in 4o. - Toen was hij 23 jaren oud. - Aangaande het alombekende Werk, De Groote Schouwburgh der Nederlandsche Konstschilders en Schilderessen, ben ik het gedeeltelijk eens met wat Immerzeel, als slotsom, daarover opgeeft, als hij zegt: ‘Met dat al heeft hij aan de geschiedenis der kunst, geene geringe dienst bewezen, door de uitgave van de Levens der Schilders, die, in weêrwil van wat men daarin met reden te laken vindt, nogtans van veel belang en groote waarde zijn.’ Maar, daar ik mij ten taak heb gesteld, de legio verschillende gebreken, die in de levensberigten bij de meest bekende auteurs geboekt, voorkomen, te vereffenen, en tijd en plaats in behoorlijk verband te brengen, met al den aankleve van dien, zoo is mij het gemelde Boekwerk zeer oppervlakkig voorgekomen, wat de kennis der middeleeuwsche en latere geschiedenis aangaat, waardoor grove fouten zijn ontstaan; alleen de geschiedkundige kennis, welke men in dit Werk in eenen scholastieken geest aantreft, doelt uitsluitend op de Mozaïsche, Grieksche en Romeinsche Historiën, die aldaar zijn ingelascht, meer om van die kennis te doen blijken en ze anderen tot leering aan te bieden, dan dat zij in den loop zijner schriften te pas kwamen, zoodat, wanneer hij te dien aanzien nuttig had willen zijn voor den jeugdigen historieschilder, hij zijne bevindingen dan tot een afzonderlijk leerboek had behooren te vormen, in dien zin, zooals zijn meester samuel van hoogstraeten, gerard de lairesse en anderen, zulks, tot groot nut voor den kunstbeoefenaar, hebben gedaan. De eerste uitgave is van 1718, te Amsterdam; de tweede van 1753, te 's Hage, in 3 deelen, en Nagler zegt, dat na zijn dood het vierde deel door zijn zoon is uitgegeven. Ik durf gerust to zeggen, dat dit vierde deel nimmer heeft bestaan, en Nagler zich vergist met het Werk van J.C. Weyerman, in drie deelen, waarvan het IV., na diens dood, verschenen is. - De Schilders-portretten die in deze drie deelen voorkomen, zijn door zijn zoon, toen 20 jaren oud, voortreflijk gegraveerd, waarbij, als titel, dat van zijn vader voorkomt. Dat bij Descamps is daarnaar genomen. - In den Catalogus van Portretten van F. Muller, is, onder Nr. 2593, een Idem, wijzende op een schilder achter hem, in ovaal met randwerk, door zijne dochter, antonia houbraken, fraai geteekend.
| |
[Houbraken. (Jacobus)]
HOUBRAKEN. (Jacobus) Met een warm kunstgevoel heeft Immerzeel de hooge verdienste van dezen wereldberoemden kunstgraveur geschetst, en eenige werken, door hem vervaardigd, beschreven. - Daar ik een aantal van zijne afdrukken bezit, en met belangstelling de waarde daarin heb gadeslagen, zoo voeg ik hierbij eenige vermelding van die, welke ik bevond, als tot eene zeldzame hoogte van volkomenheid te zijn gebragt; in de eerste plaats, namelijk: een groot plano- | |
| |
portret van Cornelis Franciscus Eversdijk, Rentmeester van de Graafelykheid Zeeland enz. w. eversdyk Pinx., waarvan het vleesch zoo uitvoerig bewerkt, en tevens de penseelsbehandeling der schilderij dusdanig daarin bewaard is, dat het tot verwondering van den kundigen aanschouwer strekt, en er de verklaring van den beroemden Italiaanschen kunstgraveur raphael morghen wel af te leiden is, wanneer hij zegt: ‘dat er nimmer een graveur heeft bestaan, en welligt nimmer zal verschijnen, die het vleesch en haar, met de burin, kunstiger en natuurlijker heeft weten na te bootsen, dan de Hollandsche jacobus houbraken.’ - In fo. zijn er veel van gelijke waarde, als: de portretten van Petrus van Musschenbroek, Franciscus Burman, Gerardus Kulenkamp en anderen, terwijl het portret van den Kardinaal De Fleury, die door Diogenes vertoond wordt, een wonder van miniatuur-behandeling is. - Als eene bijzonderheid vind ik vermeld, dat hij, 75 jaren oud zijnde, nog werk uit Italië ontving: ‘Het geschilderde portret van Laurentius Ricci, generaal der Jezuiten, werd dezen beroemden kunstgraveur uit Rome naar Amsterdam toegezonden.’ Is er sprekender bewijs noodig, om den Europeschen roem onzer graveerschool door houbraken gehandhaafd te zien? - Zijne groote portretten zijn niet bevallig, en zijn burin heeft zich niet de kloekere snede eigen gemaakt, die, naar gelang der grootte van de voorwerpen, daartoe, voor eene goede uitwerking, vereischt werd, zoo als ze in die van willem delff, visscher, suyderhoef, munnickhuysen en anderen wordt gevonden; men zie slechts het portret, door hem, naar carel de moor gesneden, van Czaar Peter den I., groot 41 bij 56 dm. Nederl., om mijne meening bevestigd te zien. - Niet zonder grond, mag tot algemeene verwondering dienen het aantal werken, door dezen ijverigen kunstenaar voortgebragt, en die, tot een blijvenden roem van Neerlandsch graveerschool zullen blijven strekken. Verbaasd en opgetogen ontwaart men op zijne werken jaartallen, die tot het ongelooflijke gaan, als op een portret van Frans Banning Kok, dat tot de bijprenten in Wagenaar's Vaderl. Hist. behoort, j. houbraken sculp. out 81 jaren, en op dat van Roelof Bicker, idem, oud 82 jaren, van J. v. Nuys Klinkenberg, naar h. pothoven, in 1780, zoodat hij de twee laatstgenoemde slechts eenige maanden vóór zijnen dood, die den 14. November, 1780, voorviel, vervaardigd heeft. Wanneer men dit werk aanschouwt, zoo is het niet dat van eene bevende oude, maar van eene vaste, vlugge, zwierige en jeugdige hand, en behoort tot zijne fraaije werken, vooral wanneer men schoone en eerste drukken daarvan ziet, zoo als ik die bezit, en waarbij ik eenige teekeningen heb geplaatst, waarnaar ze zijn gesneden, waaruit blijkt, dat hij aan eene schetsachtige, doch vaste teekening genoeg had, om zijne fraaije werken naar zijne wijze te kunnen vervaardigen. - Behalve het reeds bij Immerzeel vermelde portret van onzen graveur, door hem gesneden naar quinckhard, in fo., dat hem op middelbaren leeftijd voorstelt, gaat er nòg een van hem uit in 4o., door h. pothoven geteekend in 1769, en in 1770 door hem gesneden, op 72 jarigen leeftijd, voor zijne werktafel zittende met eenig gereedschap om zich heen, houdende in de linkerhand een koperen plaat, die op zijne knie rust, met de gegraveerde zijde naar hem gewend. Het is aangenaam, de edele wezenstrekken op dat kalme en genoeglijke gelaat te zien, van den man, dien men als de heksluiter van den roem der Hollandsche graveerkunst, die, tot op zijnen tijd, zich uitsluitend in eere had gehandhaafd, te kunnen beschouwen. - In het buitenland heeft men van zijn burin gebruik gemaakt, om een der prachtigste werken uit te geven, onder den volgenden titel: Th. Birch, The heads of the most illustrious persons of Graet-Brittain, engraved by houbraken and virtue, with their Lives and Characters. London, 1743-51, 2 tom
| |
| |
in fo. Dit Werk is hoogst zeldzaam en komt in ons land bijna niet voor. Bij de nagelaten boeken van den Baron Verstolk van Soelen, verkocht te 's Hage, 1846 bl. 8, Nr. 88 van den Catalogus, was een exemplaar, waaruit blijkt, dat het bestaat uit 108 portretten, waarvan er 94 door houbraken zijn gesneden. Ik heb er wel eenige los van gezien, proefdrukken, waarbij er waren, die voortreflijk zijn bewerkt. Ook bezit ik er eenige Engelsche vorsten van in mijne verzameling. - Tot de rariteiten behoort eene Kantoorlias-prent, in fo., met zinnebeelden, op zijde-weverij en handel, waaronder de Y- en Amstelstroom-godin, met een gezigt op Amsterdam, door hem sculp., naar de teekening van n. verkolje. - Bij Nagler vindt men 108 prenten beschreven, behalve die van het gemelde Engelsche Werk, en die van zijns vaders Schouwburgh enz.; doch daar zijn er wel meer bekend.
| |
[Houderon, (Andreas van)]
HOUDERON, (Andreas van) een Nederlandsch schilder, die, omstreeks 1664, dierenstukken geschilderd zou hebben, zegt Nagler. Verder is hij mij nergens meer voorgekomen.
| |
[Hout. (... van)]
HOUT. (... van) Ik vind dezen naam in den Catalogus van Hoet, I. deel, blz. 491: ‘Een lezende Heremyt door van hout, extra konstig geschildert,’ en die met ƒ30 is betaald. - Of deze nu een-en-dezelfde persoon is, als t. van houten. - Zie aldaar. - durf ik niet beslissen, doch dit is wel waarschijnlijk, daar de naam bij verkorting wel op dit stuk staan kan. - De stukken, verder op den naam van van houten in gemelden Catalogus voorkomende, zijn in hetzelfde genre, als: Eene tooveres in haar laboratorium, op zijn teniers, en meer dergelijke onderwerpen.
| |
[Houten (C. van)]
HOUTEN (C. van) was een bekwaam teekenaar, die, in het begin der XVIII. eeuw, waarschijnlijk, te Utrecht bloeide. Zoo ik het wel heb, heeft hij zich met de graveerkunst onledig gehouden, hetwelk ik afleid, omdat er teekeningen, tot studie voor dat vak, door hem vervaardigd, voorkomen, waarvan ik er eenige bezit naar adriaen van ostade, waaronder de bekende Lierman goed is nagevolgd, beteekend c. van houten fecit, 1701. - Later zag ik een portret van keizer Joseph II., door hem in 1700 sculp., in kl. 8o., van middel-matige verdienste.
| |
[Houten. (Christiaan Godfried Schutze van)]
HOUTEN. (Christiaan Godfried Schutze van) Hebben de Beeldende Kunsten, om steeds in groei en bloei toe te nemen, beschermers noodig, echter moet de grond alvorens zijn bereid, beplant en besproeid, om ze tot volkomen wasdom te doen komen. Onder de mannen, die aan deze ontginning al hunne krachten, onder welwillende en hulpvaardige medewerking hunner tijdgenooten, met dat edel doel, in hooge mate besteedden, mag met regt genoemd worden de Heer christiaan godfried schutze van houten, te Rotterdam. - Hij werd aldaar geboren, den 12 Julij, 1807. Bij de opleiding voor den handel, beoefende hij tevens met ijver de teekenkunst, onder het oog van den Heer g. de meyer, en mogt op zijn 13. jaar, onder een groot aantal teekenaars naar het pleisterbeeld, bij het schildergenootschap Hierdoor tot hooger, zich met de zilveren Medalje bekroond zien. Toen reeds in de zaken van zijnen vader werkzaam, moest hij voor een groot gedeelte de verdere beoefening der kunst vaarwel zeggen, en slechts, nu en dan in tusschen uren, er zich voor uitspanning op toeleggen. Het was tijdens zijn huwelijk, dat op 26jarigen leeftijd plaats had, dat hij, bij het zien van eene geëtste prent, die hem bijzonder trof, als het ware, toevallig op het denkbeeld kwam, om deze kunst, die hem zoo sterk toesprak, eens te beproeven, en hij ontving daarover eenige aanwijzingen van wijlen den graveur p. roosing jr., doch wat men onderwijs noemt, dit heeft hij er nimmer in genoten. Door veel
| |
| |
geduld en volharding, mogt hij, inderdaad, in ongelooflijk korten tijd de voldoening smaken, van boven verwachting daarin te zijn geslaagd. De door hem geëtste prenten zijn gevolgd naar teekeningen van n. berchem, j. en a. van stry en jan kobell, van welke laatste, zeer kapitale, onder anderen de volgende in mijn bezit zijn, als: Eene koe, die een heuvelachtigen grond beklimt, waarop twee liggende schapen, bij planten enz.; op den tweeden grond een Boeren-erf, en verder een vlak verschiet; de lucht wit; h. 230, br. 320 str. Nederl., zonder de marge; niet beteekend; naar jacob van stry. - Een studieblad. In het midden een groep van drie geiten bij eenige planten. In de vier hoeken, twee koeijen, twee ezelskoppen, en een gedeelte van eene koe, die drinkt; h. 135, br. 247 str. met de marge; beteekend, c.g.s. van houten fecit, naar n. berchem. - In een schuur is een man met een muts op, gezeten voor een vat, waarop hij met den linkerarm leunt en zijn hoofd ondersteunt, houdende in de andere hand een aarden kan, die op het vat rust; h. 340, br. 280 str. zonder de marge, niet beteekend; naar abraham van stry. - Het zal genoeg zijn, deze laatste prent te zien, om den waren aard dier etskunst, door geduld, in uitvoerigheid tot zulk eene aanzienlijke hoogte gevoerd, te waarderen, zooals, trouwens ook die naar kobell enz. even uitmuntend bewerkt zijn. Twee afdrukken zijner etsen zijn dan ook met de zilveren Medalje door de Nederlandsche Maatschappij van Nijverheid, in 1846, bekroond, zoodat het zeer te bejammeren is, dat deze bekwame hand de voortzetting daarvan niet heeft hervat; doch, de noodlottige brand van den 13. Mei, 1849, waarvan hij het eerste slagtoffer was, gaf voor die staking eene natuurlijke reden, dewijl alles, wat hij bezat, en daar onder al de koperen platen, afdrukken, en eene niet onaanzienlijke verzameling etsen van rembrandt, ostade, berchem enz., in één woord alles, vernield werd en er hem letterlijk niets van is overgebleven. - Van 1843 tot 1851 was hij lid van het Bestuur en Secretaris van het Schilderkundig Genootschap Hierdoor tot Hooger en Arti Sacrum, vereenigd bij de zamensmelting, in het laatstgenoemde jaar van dat Genootschap, met de hoogere Industrie-school, tot daarstelling der Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappien; hij bleef dezelfde betrekking, bij de Academie aan hem opgedragen, tot heden, 1858, geheel belangloos waarnemen. Alzoo kwam het eerste Hierdoor tot het thans hooger doel, in stand, dat voor Rotterdam de gewigtigste gevolgen voor de ware kunst en wetenschap, in het midden harer bevolking, tot eene gewenschte opleiding en bekwaming bij het ontluikend geslacht, kan opleveren. Ik veroorloof mij deze uitweiding, omdat het algemeen bekend is, en hier gestaafd behoort te blijven, dat men de vestiging dezer Academie, grootendeels aan den Heer van houten te danken heeft. Alzoo heeft het bloeijend Rotterdam, door deze Instelling, bij die van het Museum Boymans, een aanzienlijken rang op het gebied der Beeldende kunsten ingenomen. Ook is, als het ware, het genoemd Museum tevens tot een Pantheon, voor beroemde stadgenooten ontgonnen, en aan zijne denkbeelden en bemoeijingen heeft zijne geboortestad de volgende kunstwerken reeds te danken, als: De Buste, in marmer, van Tollens, door hem en den Heer Edw. L. Jacobson geschonken. - Een idem van Professor Abraham des Amorie van der Hoeven, en beiden in het Museum geplaatst, waarbij, waarschijnlijk in 1859, een kolossaal standbeeld, in marmer, van tollens zal volgen; en het uitnemend fraai Mercuriusbeeld in den gevel van het Beursgebouw; al deze kunstwerken zijn door den hoogst-verdienstlijken beeldhouwer j. stracké, te Rotterdam, vervaardigd. Ten slotte heeft hij het Museum door zijne bemoeijing nog verrijkt met eene voortreflijke kapitale studie van wijle den beroemden kunstschilder willem hendrik schmidt. - Moge dit zijn voorgaan velen tot navolging
| |
| |
wekken! - In 1848, werd de Heer van houten, tot Honorair lid van de Maatschappij Arti et Amicitiae, te Amsterdam, en, in 1857, tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, aldaar, benoemd.
| |
[Houten. (G. van)]
HOUTEN. (G. van) Dezen naam vind ik als dien eens teekenaars in den Catalogus van Gerrit van der Pals, verkocht te Rotterdam, in 1840, onder Nr. 28, kunstboek H: Eene Heidensche Offerande, met fraai geteekende beelden, in O.I. inkt, door g. van houten, in 2 bladen. - Dit kan wel de teekening zijn voor de gravure, door hem daarnaar gemaakt, voorstellende Cesar, die aan het graf van Alexander een offer brengt, naar poussin, eene groote, zeldzame prent, beteekend g. van houten sc. - Zie Nagler.
| |
[Houten, (Joannes van)]
HOUTEN, (Joannes van) een onvermeld kunstgraveur, die melding verdient. - Ik heb voor mij liggen het portret van den E. Manhaften Zee-Held Jan Evertsz. Ridder, Vice-Admiraal van Zeelandt etc. waaronder een acht-regelig vers van J. Koenerding: ‘Wiens wezen in dit beelt u, lezer, straalt in d' oogen’ enz. Gedrukt te Amsterdam, by Frederick de Widt, in pl. form. Hij is afgebeeld, dijstuk, blootshoofd, met afhangend haar, met de Michiels-orde omhangen, steunende met de linkerhand op de heup, en in de regter een handschoen en rotting houdende; achter hem een zeeslag; beteekend, van onder links, hendrick berckmans pinxit. joannes van houten sculpsit. Hoogst zeldzaam. Alles is op eene luchtige wijze, doch met eene vaste hand, bewerkt, die den bekwamen graveur kenmerkt, zoodanig, dat het mij zeer verwondert, geene meerdere werken van hem te ontmoeten. Van dit portret bestaat een pendant, zijnde de Vice-Admiraal M.A. de Ruyter, mede naar berckmans, zoo ik het wel heb, door hem gegraveerd; ten minste ik herinner mij die gravure, in alles aan de bovengenoemde gelijk. Zij was in de verzameling van wijlen den Heer G. Lamberts, aan wien ik haar, voor zijne verzameling, ten geschenke heb gegeven.
| |
[Houten, (Johan van)]
HOUTEN, (Johan van) een geestelijk persoon, die het schilder- en bouwkundig vak heeft beoefend, en, in het midden der XVI. eeuw, te Arnhem bloeide. Zoo vindt men aangeteekend, dat ‘by d' Uitvaarts-viering en’ ‘“tot laeffnisse der sielen van Keyserlicke Majesteits Moeder”’ in 't jaar 1555, namens den vorst werd betaald: ‘“Heer johan van houten, Capellaen der Cancellerie ende Schilder, omme uyt beveele van den Raet gemaect te hebbene ierst XXXVI cleyne Blasoenen ofte Wapenen opte XXXVI Torsten, noch vier grooten Blasoenen ende vier keerssen van de Baer en 't groote Blasoen dat in de kercke zou blyven hangen, daertoe gegaen was omtrent oft wynich min een hondert bladeren geslagen golts.”’ En die groote Blazoenen, zulk soort van geschilderde Salveguarden, bleven nog lang voor de sterfhuizen over, en wierden tot den tijd der afschaffing van Wapenborden, nog, in zoodanig geval, in zommige onzer Geldersche en andere Steeden opgehangen. Later eerst, moet ik gelooven, op koetswagens, maar dan alleen boven tegens 't agterpaneel gebragt. In onze Provincie welligt niet voor 't jaar 1642.’ - Zie Mr. gerard van hasselt, Twee Schetsen van Geldersche Klaar-banken van 't hooge gerigt, enz. Arnhem, 1805, in fo. bl. 29, waarin men verder, op bl. 24 en 25, meer bijzonderheden over zijn vak, alsmede over de bouwkundige schetsen der gezegde regtbanken vermeld vindt, en hij tevens doet opmerken, dat de naam van van houten in zijn stuk der Arnhemsche Oudheden, jan de muelre, alias van houten wordt genoemd, ‘en dit’, zegt hij ‘gelijk ik mijn duidelijk voorschrift, zoo als het was, naschreef. Edoch zoude daar ook voor Muelre, 'twelk Mulder, Molder, dat is Molenaar zoude zijn; Maelder 'twelk schilder is, moeten gelezen worden?’ hetwelk hij verder met doorslaande bewijzen aantoont.
| |
| |
| |
[Houten (T. van)]
HOUTEN (T. van) is, waarschijnlijk, een-en-dezelfde persoon als die met den naam van van hout - Zie aldaar. - voorkomt. In den Catalogus van Terwesten, bl. 602, vind ik t. van houten, ‘Een boere binnenhuis, waarin een oud besje, die raapen schilt, nevens eenige andere beelden en fraai bijwerk, in de echte manier van teniers; h. 16, br. 24 dm.’
| |
[Houtman. (....)]
HOUTMAN. (....) Heller, in zijn Practisches Handbuch für Kupferstichsammler u.s.w. noemt hem een lithograaph, die nog in den jare 1836, in Holland, werkzaam was.
| |
[Houtman. (Cornelis)]
HOUTMAN. (Cornelis) Van dezen heb ik bloem- en vruchtstukken gezien, die, inderdaad, zeer verdienstlijk geschilderd zijn. Of hij een Utrechtenaar is geweest, dat wel denklijk is, dewijl deze naam daar algemeen bekend staat, kan ik echter niet verzekeren; wèl, dat hij, te Maarssen, bij Utrecht, in 1806, is overleden.
| |
[Houtman, (M.)]
HOUTMAN, (M.) een bloem- en vruchtenschilder, die omstreeks 1820, op de Tentoonstellingen te Amsterdam, alwaar hij woonde, van zijne werken geleverd heeft. - Hier moet ik doen opmerken, dat er gelijktijdig, even zulke werken, in de Catalogussen, op den naam voorkomen van m. houtman, Jr. Is dat eene fout, of is hij een andere persoon?
| |
[Houtter, (T. van)]
HOUTTER, (T. van) een kunstschilder te Brussel, die ten tijde van david teniers, den Jonge, bloeide. In den Catalogus van het Museum, te Brussel, van 1846, komt voor, onder Nr. 193: Een boerenhuis, waar de landlieden bezig zijn, een wagen met groenten te ontladen, door david teniers, den Jonge, en daarbij, in eene noot: ‘De tweede grond in het landschap, dat zoo goed de Brabantsche landsdouw voorstelt, is van van houtter (?) geschilderd.’ Dit zal t. van houten - Zie aldaar. - moeten zijn, aangezien ik dien naam driemaal duidelijk vermeld vind in de Catalogussen van Hoet en Terwesten, alwaar gelijksoortige werken, in de manier van teniers, voorkomen.
| |
[Houve (Abraham van der)]
HOUVE (Abraham van der) was de zoon van apert fransz. van der houve, van Delft. ‘Hy was goed historieschilder, die eenige tyd te Romen is geweest, tuis komende, wierd hy vaandrig van de schuttery in zyne geboortestad, alwaar hy de schilderkunst ook eenigermate oefende; dees is den 15 Februarij 1621, in den ouderdom van 45 jaaren overleden.’ - Zie R. Boitet, Beschryving der Stad Delft, Ibid., 1729, in fo., blz. 775. - Hij is, waarschijnlijk, in de zaak van zijn vader opgevolgd, die bierbrouwer was te Delft.
| |
[Houve (Apert Fransz. van der)]
HOUVE (Apert Fransz. van der) wordt, door Van Mander, onder de leerlingen van frans floris, kunstschilder van Antwerpen, gesteld, die in den jare 1570 is overleden. ‘Hy wist zyne stukken op zoodanige fraaye order toe te stellen, dat er iedereen goed behagen in hadde, maar hy oeffende zich in de kunst niet als uit vermaak. Hy wist de Baccus van zyn meester zoo kunstig na te bootzen, dat er veele liefhebbers al zoo groot eene smaak in vonden, als in het echte stuk van zynen meester.’ - Hij heeft een zoon nagelaten, hierboven vermeld. Zie R. Boitet, Beschryving der Stad Delft, Ibid., 1729, in fo., blz. 775. - Volgens de meening van De Jongh, uitgave van Van Mander, I. dl., blz. 232 in de Noot, die hem apert franssen noemt, zou hij een bierbrouwer geweest zijn. - In de eerste uitgave van het genoemde Werk, 1604. in 4o., wordt hij apert francen genoemd. Zie blz. 242. b.
| |
[Houze. (Flo.)]
HOUZE. (Flo.) Volgens het berigt van Immerzeel, aangaande dezen bekwamen leerling van n. de keyser, is hij van Antwerpen naar Parijs vertrokken, om zijne studiën te voltooijen, waarin hij zoo wèl is geslaagd, dat, toen hij in 1844, weder in zijne geboortestad, Turnhout, was teruggekeerd, aan hem de vervaardiging van drie schilderijen werd opgedragen, bestemd voor de kapel van het klooster aldaar.
| |
| |
| |
[Hove. (Bartholomeus Johannes van)]
HOVE. (Bartholomeus Johannes van) Deze achtenswaardige kunstenaar, reeds naar waarde bij Immerzeel geboekt, heeft, bij het klimmen zijner jaren, niet minder zijnen roem gehandhaafd, dan hij dien tevens bij de grootste moeilijkheden op de kunstbaan, door hem betreden, verworven heeft. Het streelde niet weinig elk waar kunstenaar, het volgende berigt in de Haagsche Courant van 1847 te mogen lezen: ‘Het heeft Z.M. den Koning behaagd, den Heer b.j. van hove, vervaardiger van de prachtige decoratie der nieuwe opera Le Siége de Leide, te benoemen tot Ridder der orde van den Eikenkroon, welke decoratie die geachte stadgenoot uit handen des Konings heeft ontvangen. De kunstbroeders, te 's Hage hebben, ten blijke hunner erkenning dezer vereering, aan hem een dinée ter vereering gegeven.’ Zie verder daarover een uitvoerig geschiedkundig berigt in de Kunstkronijk, 1847, bl. 29. - Weinige jaren daarna in Februarij, 1851, heeft Z.M. koning Willem III. hem de Gouden medalje van de eerste klasse verleend. - In het Tijdschrift Astrea, door Dr. Wap, te Utrecht, uitgegeven in 1851, vindt men, bl. 34, eene lofspraak op dezen kunstenaar, en tevens diens zoon, hubertus, naar verdienste geschetst. - Het vak van Tooneel-decorateur heeft zijn roem verder gevestigd, daar wij in een ander berigt uit 's Hage, van den 2. Mei, 1853 lezen: ‘Z.M. heeft den Heer b.j. van hove, alhier, vergunning verleend tot het voeren van den titel van Zr. Ms. Schilder-decorateur, en als zoodanig tot het voeren van het Koninklijk wapen.’ - In hoeverre onze kunstenaar, door zijne stadgenooten en het Bestuur is gevierd, als verdienstlijk burger en kunstenaar, blijkt uit de openbare berigten van den 8. April, 1855, waar wij met belangstelling het volgende lazen: ‘Bij gelegenheid van het vieren zijner vijf-en-twintigjarige betrekking als Decoratie-schilder van den 's Gravenhaagschen Schouwburg, is aan den Heer b.j. van hove, door Burgemeester en Wethouders, een sierlijk op perkament geschreven Diploma toegekend, waarin aan zijn vijf-en-twintigjarige ijverige en onafgebroken dienst wordt hulde gedaan, en tevens herinnerd aan zijn zoo doel-matig onderwijs in de pleisterklasse bij de Teeken-akademie, van de oprigting dezer stedelijke inrigting af. Dit getuigschrift is aan den verdienstelijken schilder en onderwijzer den 5. dezer, op het Raadhuis, door den Burgemeester, met eene hartelijke toespraak, overhandigd, en met erkentelijkheid door den, in het vak van decoratie-schilderen zoo beroemden en reeds vroeger daarvoor met de groote zllveren Stadsmedalje bekroonden knnstenaar ontvangen.’ - Moge de brave, hooggeachte kunstenaar, op deze lauweren rustende, een gelukkigen ouderdom bereiken, voor jeugdige kunstbroeders, tot navolging en ten spiegel dat roem door arbeid wordt verkregen.
| |
[Hove, B.Jz. (Hubertus van)]
HOVE, B.Jz. (Hubertus van) Sedert Immerzeel dezen hoogst verdienstlijken jeugdigen kunstenaar naar waarde heeft beschreven, is de verwachting, van hem steeds hooger kunstvlugt te zullen zien nemen, ten sieraad der Nederlandsche school, en om tevens den naam van zijn talentvollen vader tot eere te verstrekken, volkomen vervuld. De meeste Tentoonstellingen getuigen van zijne uitmuntende gaven, die in den geest der ware kunst zijn uitgedrukt. Zoo trok bijzonder de aandacht De verkooping van Rembrandts boedel, een stuk vol effect, fraai van teekening, en geheel het penseel van rembrandt's school waardig. - De schilderij, welke Z.M. Koning Willem II. aan hem heeft opgedragen, te vervaardigen, voorstellende De Gothische zaal van het koninklijk paleis te 's Hage, bij gelegenheid der Huwelijks-plegtigheid van Z.M. geliefde dochter, Princes Sophie, met Z.D.H. den Erf-Groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach, is, in het begin van 1844, zeer ten genoege van dien kunstminnenden Vorst, door hem voltooid. - Zijne kunstwerken worden in de voornaamste kabinetten, te
| |
| |
veel om hier te vermelden, aangetroffen. - In het Tijdschrift Astrea, van Dr. Wap, Jaarg. 1851, vindt men, op bl. 34, eene lofspraak op onzen beroemden kunstenaar, en diens achtbaren vader, naar waarde, geboekt. - In 1852 vond ik het berigt, dat Z.M. Koning Willem III. de gouden Medalje aan hem had vereerd. - De Heer h. van hove heeft zick te Antwerpen gevestigd, waar hij zijn talent den vollen teugel viert, en zijne verdienste dermate de hooge aandacht heeft getrokken, dat hij, in 1857, tot Ridder der Leopolds-Orde is benoemd. - Voor zooverre mij verzekerd is, heeft hij slechts twee geëtste prenten vervaardigd, als: Een binnenhuis, waarin eene vrouw is gezeten, in metzu's stijl gekleed, en op zijde genomen. Voor haar staat een jongen, met een hoed op, tegen den rug te zien, leunende met den linkerarm op haren schoot. Een vischboer, met een vischben onder den linkerarm, staat voor haar, in gesprek. Verder een ketel en twee visschen op den voorgrond enz.; beteekend h.h. aaneengehecht, en eene groote V, die, als een stompe hoek, onder bij die letters aansluit. Aan den linkerkant P.S., zijnde de naam van het kunstgenootschap Pulchri Studio, te 's Hage, hebbende hij deze prent, als een geschenk, tot eene gedachtenis aan de leden, bij zijn vertrek naar Antwerpen, vereerd; h. 165, br. 128 str. Ned., zonder de marge. - Een fragment van Een aanzienlijken maaltijd, waar vijf personen, staande, een toast drinken; op den voorgrond een stoel, waarbij een rijk gekleede page staat, tegen den rug te zien, steunende met de linkerhand op de leuning van den stoel, in rembrandt's manier bewerkt, en beteekend r.h. f. Welke oorzaak deze letters daarop gebragt heeft, is niet bekend; doch het is, zoo verzekerd wordt, toch zijn werk; h. 115, br. 80 str. idem, idem.
| |
[Hove. (Fredrik Hendrik van) Zie bij mij op Hoove. (F.H. van den)]
HOVE. (Fredrik Hendrik van) Zie bij mij op HOOVE. (F.H. van den)
| |
[Howard, of Hovart, (Johannes)]
HOWARD, of HOVART, (Johannes) schilder van Antwerpen, in Italië giovannio di lamberto genoemd, was een leerling van lucas de wael, die zich vele jaren in Genua ophield. Ook cornelis de wael stond hem daar ter zijde, waardoor hij, èn in het teekenen, èn in het koloriet, groote vorderingen maakte. Hij schilderde eene menigte verschillende beelden, doch is, in den bloei zijner jaren, in 1665, te Genua, overleden. Zie Nagler.
| |
[Howen, (Ridder C.)]
HOWEN, (Ridder C.) Luitenant-Kolonel en Opperadjudant van Z.M. den Koning van Holland, was een zeer bekwaam teekenaar. Naar zijne teekeningen zijn de bekende Werken, bij den Lithograaf Jobart, te Brussel, als: Voyage Pittoresque des Pays-Bas, en de daarop volgende Chateaux des Pays-Bas, gelijk dergelijke meer, uitgegeven. - Ik heb geene levensbijzonderheden van dezen krijgsman kunnen opsporen, doch het komt mij voor, dat hij, staande de uitgave der gemelde Werken, als gepensioneerde leefde, en zich geheel aan de kunst heeft gewijd, te meer, dewijl ik van hem werk bezit, hetwelk hij reeds in 1808 vervaardigde, namelijk, het Portret, in profiel, van Lodewijk Napoleon, Koning van Holland, in een rond gevat, door l. portman gegraveerd, en bij Maaskamp, te Amsterdam, uitgegeven. Uit alles blijkt, dat het een miniatuur was, hetgeen voor een der best gelijkende afbeeldingen van dezen ex-koning wordt gehouden. Of hij het naar Z.M. zelve heeft vervaardigd, duidt het onderschrift niet aan; doch, daar hij gereeden toegang ten hove had, als zijnde Adjudant in 's Konings werklijke dienst, zoo geloof ik, dat hij het wel, misschien, ter sluik, naar de natuur kan vervaardigd hebben; het is ook geplaatst voor het Werk Nieuwe Reiziger door het Koningrijk Holland, enz., Amsterdam, 1809, in 8o. Toen schreef hij zich reeds Chevalier howen. - Later werd mij, door een schrijven van den Generaal-zelven, aan Dr. Wap gerigt, den 19. Maart, 1839, bekend, dat hij ook eene Buste van genoemden Vorst heeft geboetseerd, die eenigen tijd op het Paleis, te Amsterdam, is bewaard gebleven, doch
| |
| |
zonder dat hij wist, waar zij beland was. - Nagler noemt hem Generaal-Majoor in Engelsche dienst, doch hiervan is mij niets bekend.
| |
[Hoy, Hoje, Hoey, of Hoeye. (Nicolaas van) Zie bij Immerzeel en bij mij op Hoey (Nicolaas van)]
HOY, HOJE, HOEY, of HOEYE. (Nicolaas van) Zie bij Immerzeel en bij mij op HOEY (Nicolaas van) den Jonge.
| |
[Hoyani, (Franciscus)]
HOYANI, (Franciscus) een graveur van bekwaamheid, wiens naam ik slechts eenmaal, door zijne werken, heb ontmoet, zonder verder hoegenaamd eenige vermelding van hem te vinden. Een gezigt op de stad Amsterdam, van het Y te zien, in zeer groot formaat, zag ik in de verzameling van wijlen den Heef G. Lamberts, in zijnen Atlas van Amsterdam, stout en meesterlijk door hem gesneden.
| |
[Hoynck, (Otto)]
HOYNCK, (Otto) te 's Hage, geboren en leerling van arnold van ravesteyn, oefende mede het vak van portretschilder uit. Hij was, in den jare 1661, lid der Confreriekamer aldaar, en vertrok vervolgens naar Engeland, waar hij overleden is. - Opgave van Pieter Terwesten, Ms.
| |
[H.R.]
H.R. Op het artikel J.W. - Zie aldaar. - is eene prent beschreven, De Geleerde in syn kamer, en hiervan is de wedergâ als volgt: Een student in syn kamer, gezeten aan eene tafel, waarop een bierkan, pijpen, boeken enz., en lezende in een boek. De achtergrond is gestoffeerd met boekenkassen, globes enz., alles verlicht door een ter regterzijde invallenden dag enz. In de marge van onder leest men: Een student in syn kamer, en Studiosus in cubiculo, waaronder een Hollandsch en Latijnsch vers; geheel onder aan h.r. sculpsit. F. de Wit excudit. Aangaande deze letters, zegt Brulliot het volgende: ‘De letters h.r. en het woord sculpsit hebben tot teeken van een bekwaam graveur gediend, wiens naam wij niet konden ontdekken; het komt mij voor, dat hij tot de Hollandsche school van cornelis van dalen, of abraham blootelingh behoort. Wij kennen van hem, ook aldus beteekend: 1. het portret van Jan Evertsz. Vice-admiraal van Zeeland; hij is meer dan ten halve lijve voorgesteld, in trois-quart, naar de regterzijde gewend, houdende in de regterhand een stok en handschoenen, en rustende met de andere op zijne heup. Het verschiet stelt voor de zee met eene vloot. In de marge leest men: Den e. manhaften zeehelt Jan Evertsz. Ridr. Vice Admirl. van Zeelandt, enz. Lager een vier-regelig Hollandsch vers, en geheel onderaan h. berchman pinxit; in het midden h.r. sculpsit, en regts, Clemendt de Jonge excudit, in kl. fo. - 2. Het portret van den Admiraal Tromp, naar g. van eckhout, ten halve lijve naar voren, links gewend. Men leest boven aan: Fortes creantur fortibus, en onder aan in de marge Den e. manhaften zeehelt Cornelis Tromp, enz., en geheel onder aan den naam van g. van eckhout, het teeken des graveurs, en het adres van Clement de Jonghe, in kl. fo.’ Zie 2. part. Nr. 1232. - Het gemelde portret van Evertsz. is eene verkleinde kopij naar a. blootelingh, zooals ook F. Muller, in zijnen Catalogus van Portretten, Nr. 1593, opgeeft, die echter aldaar de aanwijzing doet, dat de gravure van h. r(ogman) zou zijn, zonder er evenwel een vraagteeken bij te voegen. Ik voor mij ben niet ongenegen, door de overeenkomst van vele deelen, zulks ook als mijne meening op te geven, mits men er alsdan hendrik lambertus roghman - Zie aldaar. - door zal willen verstaan; doch, om dit als beslissend te beschouwen, is te veel gewaagd, gelijk mij de ondervinding zoo menigmaal overtuigend heeft bewezen, en dat ook wel hier het geval zou kunnen zijn. Immers, waarom zouden de letters h.r. niet den graveur hendrik rookers - Zie aldaar bij mij. - mogen aanduiden, een kunstenaar, bij Immerzeel ter loops slechts vermeld?
| |
[Hubald]
HUBALD, een beroemd bouwmeester, geboortig van Luik, dien men op den jare 1026, als zijn leeftijd zijnde, vermeld vindt. Hij heeft een Europeschen naam
| |
| |
verworven, door het uitvoeren van onderscheiden merkwaardige gebouwen en kerken, als, onder anderen, het klooster van Stavelot. De toren van deze kerk wordt voor een der schoonste van geheel Europa gehouden. Hij bevat 30 klokken en heeft 300 voet hoogte, waaronder begrepen is een muurwerk van 123 vt. hoog. Zie Le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise, etc. op het gemelde jaar.
| |
[Hubertus. (Jacobsz.) Zie Grimani. (Hubertus)]
HUBERTUS. (Jacobsz.) Zie GRIMANI. (Hubertus)
| |
[Huet of Hughet]
HUET of HUGHET. In de Archiven van Lissabon, in Portugal, zijn vele Vlaamsche kunstenaars geboekt, die, aldaar, in de XV. eeuw, hun talent ten toon spreidden, en onder welke ook zekere huet of hughet, op het jaar 1420 tot 1455, als architect van het klooster Sainte Marie de la Victoire (Batalha), staat vermeld. - Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne, etc., Paris, 1849, in 8o. Introduction, pag. CXXXII.
| |
[Huevic (Gheeraert)]
HUEVIC (Gheeraert) was een kunstenaar, die, in de tweede helft der XV. eeuw, te Audenaerde, bloeide. In de Archiven van het O.L.-Vrouwe-Gasthuis aldaar, vindt men in de Rekeningen, op den jare 1465, vermeld, dat hij een haan uit ijzer heeft vervaardigd, bestemd tot windwijzer op den toren der kapel. Men leest er: ‘Item gheeraert huevic, van den Wederkane te maken van blecke van zonder stoffen, staende upt zelve (Torreken) XVIIJ Sch.’ - De naam van dezen meester wordt gevonden bij de uitvoering der meest-belangrijkste werken, in de Stads-rekeningen van Audenaerde, zegt Edmond Vanderstraeten, - Zie op DELAHAYE. (Pierard) - doch het is hem niet gelukt, te kunnen bewijzen, of hij in maagschap kan hebben gestaan met den bekwamen kunstschilder caspar heuvic, die, omstreeks het midden der XVI. eeuw, te Audenaerde, geboren werd.
| |
[Huffel. (Pierre van)]
HUFFEL. (Pierre van) Bij het berigt, ons reeds door Immerzeel aangaande dezen verdienstlijken Belgischen historieschilder gegeven, voeg ik nog, dat hij, ter gelegenheid der Tentoonstelling van Nijverheid, die, in 1820, te Gent heeft plaats gehad, een Werkje heeft geschreven, dat veel bijval vond, onder den volgenden titel: Den bespeurder der Nationale feesten; of Beschryving van het aenzicht van Gend, gedurende de maand Augustus 1820. Gend, Bogaerts de Clercq; in 16o. - Zijn portret is door j.j. eeckhout gelithographiëerd, in fo.
| |
[Hugaar. (Willem)]
HUGAAR. (Willem) In de keurige kunstverzameling van Johan van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, vind ik, op bl. 46 van het Tweede deel van den Catalogus: ‘Een gestoffeerd Tuingezigt, met Oostind. Inkt, h. 7, br. 10 dm. - Een dito landschap, zijnde een wedergâ,’ door willem hugaar. - Hij is, meer dan waarschijnlijk, een Nederlander, dewijl van het kunstboek C, waar deze teekeningen in behooren, gezegd wordt: Allen door voorname Nederlandsche meesters.
| |
[Hugo, (Frater)]
HUGO, (Frater) Prior te Orgnies, of Oignies, sur Sambre. Deze geestlijke heeft wonderschoone meesterstukken in zilver gedreven, zoo als er, in het Zusterhuis van O.L.V., te Namen, een aantal zijner fraaije werken aanwezig zijn, waaronder een meesterstuk van drijfwerk is, een Missaal, welks bekleeding aller aandacht trekt en boeit. - Hij teekende zeer nedrig frater hugo, en enkele malen voegde hij bij zijn naam deze naïve woorden: Alii Christum ore canunt, ego cano arte fabrili mea, 1228. Dat is: ‘Anderen verheerlijken Christus met den mond, ik verheerlijk hem door mijn drijfwerk.’ Zie Splendeur de l'art en Belg., etc. bl. 399.
| |
[Hugo, (Jacobsz.)]
HUGO, (Jacobsz.) vader van lucas van leyden, die alzoo op het laatst der XV. eeuw bloeide. - Hij is, zeker, een Leydenaar geweest, alhoewel in ons land geene werken, doch wel in België, van hem bekend zijn, die beschreven worden door Marcus van Vaernewyck, op blz. 120 zijner Historie van Belgis enz., Antwerpen, 1619, in fo. De klooster-kapel der Abdij van St.-Pieter beschrijvende,
| |
| |
zegt hij: ‘In dit selve clooster is oock een tafereel van schilderye achter den hooghen choor in de Capelle, seer constich gedaen ende wel besiensweerdich, hier voertyts gemaeckt by meester hugo van der leyden, in Hollant, hier omtrent staen oock herde fraeye geschilderde glasvensteren met historien ende figuren wten ouden Testament, accorderende op t nieuwe Testament.’ - In Van Mander, uitgave in 8o., Deel I, wordt zijn portret gevonden, op Plaat I, Nr. 1, alwaar hij als een zwierig heer is afgebeeld, gevolgd naar de oude houtsnede, in mijn bezit.
| |
[Hugo van Antwerpen.]
HUGO VAN ANTWERPEN. Zie bij mij en bij Immerzeel op HUGO VAN DER GOES.
| |
[Hugo van Leyden. Zie bij mij op Hugo (Jacobsz.)]
HUGO VAN LEYDEN. Zie bij mij op HUGO (Jacobsz.)
| |
[Hugo van der Goes.]
HUGO VAN DER GOES. Tot verder narigtnopens dezen beroemden meester der XV. eeuw, dient, dat hij, bij de meeste vreemde auteurs, hugo van antwerpen wordt geheeten, en wel in navolging van Vasari, die hem ugo d'anversa noemt, doch het is uitgemaakt, dat zulks alleen ontstond door de gewoonte dier tijden, om enkel den voornaam van vreemdelingen te gebruiken, en dezen, tot onderscheiding van andere gelijkluidende, bij dien van de stad hunner geboorte, of afkomst, te voegen. Ik, voor mij, heb in zulke wijze van handelen een gemaklijken weg gevonden, om de personen, die in deze mijne geschiedenis voorkomen en in dat geval verkeeren, te kunnen onderscheiden. - hugo heeft nimmer zijn land verlaten, hetgeen door Vasari wel met nadruk gezegd wordt, om aan hem een meer eigen talent toe te kennen, dan aan anderen, die op hunnen weg goed zijn voorgelicht. Het juiste jaar van zijn dood is niet bekend, doch dat van zijn werk loopt tot 1490, volgens Fiorillo. Het geschilderde glasvenster in de St. Jacobskerk, te Gent, voorstellende eene Afneming van het kruis, ook bij Immerzeel vermeld, en aan hem toegeschreven, is, zoo als Van Mander berigt; ‘een seer constich stuck: dan ik twyffel of de teyckening van hem, oft van zyn Meester joannes (van eyck) was.’ - Eene lijst van al zijne beschreven, en tot dusverre bekende werken, kan men vinden bij Rathgeber, in fo., blz. 118, die 76 nommers bevat, waaronder vier stuks voorkomen, St. Christophorus, - Johannes de Dooper, - Maria Magdalena, - en St. Stephanus, die in de verzameling van den Prins van Oranje, te Brussel, waren. Waarschijnlijk, zijn deze later niet echt bevonden, zoodat de onvergeetbre vorstlijke kunstminnaar zich daarvan heeft ontdaan; ten minste geene werken van hugo zijn uit de koninklijke nalatenschap van kunst-werken te voorschijn gebragt. - Zie nog over hugo, den Messager des Sciences et des Arts; Gand, 1833, I, p. 417. Idem, 1841, p. 311; Idem, 1842, p. 214. - Later zag ik nog in Les Ducs de Bourgogne etc., par le Comte de Laborde, Paris, 1849, I, 2 partie: ‘hugues van der goes, peintre, employé aux solemnités de Gand, en Juillet 1467; il travaille en Juillet 1468 pendant dix jours et demi, à Bruges, aux entrements du banquet, à raison de 14 sols par jour.’ - Verder komt hij voor als expert, om de door den dood van dirk stuerbout (die in 1478 voorviel) onafgewerkte schilderij, voor de erfgenamen te tauxeren. - Zie dit extract (1479-1480), in zijn geheel, bij mij op HAARLEM, (Dirk van) en waarvan het slot - dat de plaats van zijn op 't laatst afgezonderd leven, vanwaar hij, door de erven van genoemden dirk, geroepen werd, te kennen geeft - hier volgt: ‘Daer voer hem ende zynen kinderen vergouwen ende betaelt heeft, ter estumacien ende scattingen van eenen der notabelsten scildere die men binnen den lande hieromtrent wiste te vindene, die gheboren es van der stadt van Ghendt, ende nu wonechtig es in den Rooden-clooster in Zuenien (Roodendale, in het bosch van Soignies, bij Brussel) de somme van guldens vorscreve IIJc VI gul. XXXVI pl.’ - Verder vond ik nog het berigt, dat eene uitmuntende schilderij, de
| |
| |
Afneming van het kruis, die, door de zorg van den heer Alex. Lenoir, te Parijs, bij de verspreiding van het Museum des Petits-Augustins, naar St. Denis vervoerd, en gedurende eene reeks van jaren in het kabinet van den architect der Cathedraal bewaard gebleven was, in 1846, door den heer de Cailleux, voor de verzameling der Louvre, terug gevorderd werd. Het stuk is in Parijs geschilderd, als zijnde door het verschiet kenlijk aan de aldaar aanwezige gebouwen, die er op zijn afgebeeld, en waardoor de Franschen het voor een produkt van hunne school hebben gehouden. Doch al spoedig werd het aan jan van eyck toegekend. Dr. Waagen verklaarde het voor een der eerste werken van hans hemmeling, en later, in 1846, heeft de heer Passavant voor advies gegeven, dat het van hugo van der goes kon zijn, met welke meening de graaf De Laborde zich vereenigt, als zijnde hij reeds vroeger van dat zelfde oordeel geweest. - Na zijnen dood, is er in het genoemde klooster een Epitaaf, ter memorie van den beroemden kanonik, gesteld, - dat geen jaartal bevat, en echter, zeker, na 1480 is opgerigt, op grond van het door mij hierboven gegeven berigt, - met dit opschrift: Pictor hugo van der goes, humatus hic quiescit - Dolet ars, cum similem sibi modo nescit. - Vixit tempore Caroli Audacis, ibidem factus - Monachus, ad majorem Dei gloriam. - Zie Sweertius, Monumenta Sepulchralia et Inscriptiones publicae et privatae ducatûs Brabantiae. Antv. 1613, in 8o. - Zijn portret komt voor in Van Mander, in 8o., pl. C. Nr. 3., dat naar eene schetsteekening gevolgd is, en slechts weinig van hem teruggeeft.
| |
[Hugtenburg, of wel Huchtenburg, (Jacob van)]
HUGTENBURG, of wel HUCHTENBURG, (Jacob van) van wien korte levens-berigten door Immerzeel en anderen zijn gegeven, doch niet dat van zijn sterftijd, die op te maken is uit het berigt over zijn broeder johan, door hem vermeld. - Ook vindt men niets nopens zijne werken geboekt; trouwens, die zijn uiterst zeldzaam, en slechts één stuk vind ik opgeteekend, onder Nr. 438 van den Catalogus van het Museum, te Berlijn, te weten: Een landschap, welks achtergrond uit bergen en woud bestaat, en op den tweeden-of middengrond met kloostergebouwen en ruïnen is bezet. Op den weelderig bewassen voorgrond vertoont zich een waterval. Het is met figuren, in antike kleederdragt, gestoffeerd, h. 10½ dm., br. 1 vt. 2 dm. - Ik-zelf heb het genoegen gehad, eene zeer vervuilde schilderij schoon te maken, die in alles zich liet aanzien, een stuk van berchem te zijn, doch ik ontdekte den naam van jacob van huchtenburg pinx. duidelijk op het tafereel. Het is verwonderlijk fraai, breed en malsch geschilderd, volkomen zonachtig, in den trant van zijn meester berchem; verder is er de weelderige Italiaansche stijl en warme toon dier landstreek in aangebragt, waaruit volkomen blijkt, dat hij zich dáár in de kunst gevormd heeft. Het stelt voor Eene offerande aan Priapus, met een aantal dartele Nymfen, wellustige Saters, en aan geiten enz. zuigende kinderen, groot circa 5 bij 7 pm. in de hoogte, een feest, dien naam waardig. Het berust bij den Raadsheer in het Provinciaal-Geregtshof te Utrecht, den Heer Mr. H.C. van Loenen.
| |
[Huich Jacobsz. Zie bij mij op Hugo (Jacobsz)]
HUICH JACOBSZ. Zie bij mij op HUGO (Jacobsz)
| |
[Huis, of Huys. (Pieter)]
HUIS, of HUYS. (Pieter) Met eenige regels is deze graveur onzer school der XVI. eeuw bij Immerzeel vermeld. - Ik voeg er bij eene noodige inlichting ten aanzien der buitenlanders, die omtrent den persoon van huis onderling zeer verschillen. In verscheiden Werken, b.v. in de Notices sur les Graveurs Besançon, Nr. 1870, wordt deze kunstenaar genoemd pierre huyssens, en, teregt, zegt Brulliot, ‘ik weet niet op welken grond.’ In dat Werk wordt gezegd, dat hij zijne platen op verschillende wijzen beteekende: nu eens zette hij zijn naam verkort p. hu. of p. huys; dan weder met de letters p.h., en zelden voluit.
| |
| |
Bartsch noemt hem pieter huys, en zoo ook Bryan. Het best is, den naam te volgen, zoo als hij-zelf dien heeft gesneden op eene prent, voorstellende Christus aan het Kruis, waarop staat petrus huiis fecit. Hans Liefrink ex.; h. 11, br. 7 dm. Op den tweeden druk staat de naam van den uitgever. - Nog gaat van hem uit in prent, De boodschap aan Maria, h. 7 dm. 6 str., br. 6 dm. 4 str. - Dezulken, die niet tot de boekprenten behooren, zijn bij de liefhebbers van prentkunst zeer gewild. - Voor het Werk Ariae Montani, Humanae salutis Monumenta; Antv., Plantin., 1571, in 8o., heeft hij, met abr. de bruyn, jan en hieronimus wierix, de platen gegraveerd, naar de teekeningen van p. van der borch. - Zie Catalogue etc. de Borluut de Noortdonck, Gand, 1858, in 8o., T.I. Nr. 1381. - Deze is waarschijnlijk dezelfde als HUYS (Peter) - Zie aldaar. -
| |
[Hukenberger. (Sebastian)]
HUKENBERGER. (Sebastian) Nagler noemt dezen een portretschilder, die, omstreeks 1650, te 's Hage werkzaam was. - Ik vind hem in het Schildersgilde, aldaar, niet vermeld.
| |
[Hulft. (M.T.)]
HULFT. (M.T.) ‘Een landschap met geboomte langs een riviertje, waarin hengelaars in een schuitje; verder een veldzigt, met de pen en O.I. inkt gewasschen en met wit gehoogd, op gekleurd papier, door m.t. hulft.’ Aldus wordt deze teekenaar in den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, onder Nr. 247, beschreven.
| |
[Hulk (...)]
HULK (...) is een zeer bekwaam graveur geweest, dien ik nergens heb vermeld gevonden, doch van wien ik eenige fraaije gravuren in 8o. bezit, die tot een mythologisch Werk behooren, dat, in het Fransch, in het begin dezer eeuw, te Parijs, verschenen is. Ze zijn naar teekeningen van le barbier l'ainé, j. moreau, le Jne, monsiau en anderen gegraveerd, en beteekend hulk sculp. an 12 en 13. De naam komt mij voor, zoo geheel Hollandsch te zijn, dat ik, om die reden, hem hier eene plaats inruim, tot welligt nadere bescheiden dit zullen bevestigen of wijzigen. Het zou mij niet verwonderen, dat hij aan den Höllandschen kunstschilder a. hulk pietersz. en a. hulk jacobsz., den graveur, verwant, en welligt de vader was van abraham hulk. Dewijl deze te Londen geboren is, kan zich ook onze hulk wel aldaar gevestigd hebben. - Zie, bij Immerzeel en bij mij, op de gemelde namen.
| |
[Hulk. Pietersz. (A.)]
HULK. Pietersz. (A.) Bij Immerzeel staat vermeld a. hulk jacobsz. als teekenaar en graveur; er is dus een pieterszoon, en deze is wel deugdelijk een ander dan jacobszoon, zoo als de bijnaam aanduidt, doch die, welligt, en alzoo verkeerdelijk, voor een-en-dezelfde persoon wordt gehouden. - Ik bezit eene plaat in kl. fo., voorstellende: Philips IV. van Spanje doet afstand van de Nederlanden, door a. hulk pietersz. del. naar het originele glas in de Oude-kerk te Amsterdam; j. punt, sculp. en in 1779 uitgegeven. - Deze hulk kan dus wel een neef van a. hulk jacobsz. zijn, want ontwijfelbaar zijn het twee personen geweest, zooals ik beide namen, voluit, op onderscheiden werken gezien heb. - Van den graveur heb ik ook den naam, a. hulk sculp. gevonden onder prenten, als op die van 't Stadhuis, het Hof en Burger-weeshuis, te Leeuwarden, 1785, voorkomende in den Tegenwoordige Staat van Friesland enz., II dl., bl. 118.
| |
[Hulle. (Anselmus van)]
HULLE. (Anselmus van) Deze bekwame kunstenaar is reeds door velen, gelijk ook bij Immerzeel, vermeld, en ik voeg er bij het volgende, namelijk, dat hij, na den dood van den Prins van Oranje, Frederik Hendrik, wiens hofschilder hij was, als zoodanig is overgegaan in dienst van Keizer Ferdinand III. - Zie Van der Vynckt, Nederl. Beroerten, deel IV., blz. 384. - Aangaande de portretten, welke hij op last van gemelden Prins, te Munster, heeft vervaardigd, gedurende den tijd der vredehandelingen aldaar, meld ik tevens, dat al die
| |
| |
afbeeldingen uitmuntend in het koper zijn gebragt, in fo., ten getale van 131 stuks, - Nagler noemt, bij vergissing, 136 stuks, - door de beroemdste meesters van dien tijd, als: petrus de jode, paul pontius, theod. matham, philips galle, enz., die gedeeltelijk te Antwerpen verschenen, in 1649, doch eerst later, in 1697, te Rotterdam, bij Pieter van der Slaart, zijn uitgegeven onder den titel van: Pronkbeelden der Vorsten en Vredehandelaars, dat is: Verbeeldingen van alle de Persoonaadjes, die het roemruchtige Munstersche en Osnabrugsche Vredeverbond hebben gesloten en uitgevoerd. Al t' zamen ten tyde der vergadering na 't leven getekend door a. van hulle, Schilder des Princen van Oranje, Hoogl. gedagtenis, en door de keurlykste Meesters dezer eeuwe in hondert en een en dertig Konst-platen gesneden. Nu eerst uit de nagelaten schatten van een groot Heer hervoort gebragt en nieuwlyks met eene Beschryving opgeluisterd enz. Met een eensluidenden Latijnschen titel. Voor dit Werk heeft de geletterde Pieter Rabus - stichter van de bekende Boekzaal - eene Voorrede en Verklaring, in het Latijn en Nederduitsch, gegeven, waarin hij meldt, dat thans voor het eerst dit Werk verschijnt, aangezien deze koperen platen verloren waren, en men ze bij het bombardement van Brussel, even na 1697, in een kelder, of eenige donkere kamer van een door dat bombardement geteisterd huis vond, in een zeer verwaarloosd pak, bevattende de oorspronklijke koperen platen, die toen, 1696, naar Holland vervoerd, en door den Boekhandelaar P. van der Slaart gekocht en uitgegeven zijn. Zie ook Vander Vyncht, bl. 385. - Reeds lang was dit Werk - waarvan ik een uitmuntend exemplaar bezit, vóór de nommers - door den titel een raadsel, namelijk, dat er nimmer te voren iets daarvan, hetzij geheel of gedeeltelijk, uitgegeven zou wezen, en er alzoo geen voordeel zou zijn beoogd of genoten voor zulke groote kosten, als voor dat Werk vereischt werden, hetwelk echter Rabus, in zijne Voorrede, daarbij verzekerd, niet te zijn geschied; totdat het mij bleek, dat eene gedeeltelijke uitgave van de voornaamste vredehandelaars, reeds in 1648, te Antwerpen, en ook nog een jaar later, ten getale van 76 stuks, is verschenen, hetgeen mij, in 1848, bij het tweede jubilé dezer zoo hoogstgewigtige gebeurtenis, aanleiding gaf, daarover een uitvoerig berigt, met betrekking, namelijk, tot de geschiedenis van genoemd Boekwerk, ter wederlegging van Rabus, in het licht te geven, en dat in het Letterlievend Maandschrift, Nr. 7, 1848, Utrecht, bij Kemink en Zn., te vinden is. - Zijne werken komen weinig voor, en de portretten, welke ik van hem zag, waren ongeteekend, waardoor er vele zullen wezen, die weinig opmerking verdienen, want ze zijn zeer fabriekachtig behandeld en van middelmatige kunstwaarde. - Een der geschilderde portretten, voor het bedoelde Werk vervaardigd, namelijk, dat van den Franschen Gezant Hendrik van Orleans, hertog van Longueville, die een vriend was van den Stichtschen Gezant, Godart van Reede, is nog aanwezig op het kasteel Zuilen, te Zuilen, welks adelijke bezitter aan den genoemden Van Reede vermaagschapt is. - Als een bijzonderheid, moet ik hier nog bijvoegen, dat de Hertogin van Longueville - Anne de Bourbon - onder de genoemde portretten voorkomt, als de éénige vrouw, die haar gemaal derwaarts vergezelde, hoewel zij niets met de handelingen-zelve te maken had, en alzoo onder den vermelden titel van het Boekwerk niet behoorde te zijn opgenomen; doch het was door hare schoonheid, die destijds alom beroemd was, dat Longueville met dit juweel in die Munstersche wereld wilde schitteren, en ook wezenlijk geschitterd heeft.
| |
[Hulp, (Emil en Samuel)]
HULP, (Emil en Samuel) beeldhouwers van Dordrecht, die, zegt Nagler, omtrent het midden der XVII. eeuw, naam gemaakt hebben.
| |
[Hulsen, of Hulsius. (Frederik van)]
HULSEN, of HULSIUS. (Frederik van) Aangaande dezen graveur, bij Immer- | |
| |
zeel, de broeder van jezaias van hulsen genoemd, wordt, ook volgens Nagler, Brulliot en Malpe, verzekerd, dat hij, in 1566, te Middelburg, in Zeeland, werd geboren. - Hier schijnt weder eene dwaling te bestaan, want de volgende gravure, die door hen aan hem wordt toegekend, ingevolge het f.h. fecit, dat daarop voorkomt, zal zulks logenstraffen, te weten Apollo en de Muzen op den berg Parnassus, naar frans floris. Daaronder leest men franciscus floris inventor f.h. fecit. Op een bordje staat Hier. Cock excudebat 1565. Plaat in de breedte. Hoe is het toch mogelijk, dat Hieronimus Cock, die in 1570 is overleden, deze prent van dien meester kon uitgeven? Al zulke gissingen naar Monogrammen, moest men, om ze voor zeker op te geven, terughouden, tot men op hechter gronden kon redeneren, dan wel werk te noemen, dat vóór de geboorte van den maker reeds zou uitgegeven zijn! Nagler beschrijft mede deze prent, met nog 6 andere van zijne werken, en zegt, ten slotte: ‘eerst tegen 1660 heeft de dood hem overvallen.’ Dus zou hij 96 jaren hebben bereikt. - Le Blanc schijnt voorzigtiger, en houdt 1640 voor het jaar van zijn dood; doch dit jaar geeft Nagler voor dien van jezaias. - Uit dit alles moet immers blijken, dat onze frederik veel vroeger dan 1566 is geboren, indien het monogram f.h. voor dat van zijn werk geldend moet zijn. - Ik bezit eene gravure, met die letters beteekend, zijnde Eene zee, in fo., waarop een zeer groot Spaansch galjoen is afgebeeld, waarvan het maaksel tot de oudste soort van dergelijke afbeeldingen behoort, en aanduidt, dat dit graveerwerk van vroegeren tijd heugt, dan aan hem wordt toegeschreven.
| |
[Hulst, (Hendrik van)]
HULST, (Hendrik van) en niet h. hulst, zooals Immerzeel, op gezag van Van Gool, geboekt heeft. - Het is door de Gedichten van H.K. Poot, II. dl., blz. 350 en 439, en uit de Louren voor den Heere Hendrik van Hulst, uitmuntend schilder en poëet, dat wij zijne kunst vrij wat hooger leeren schatten dan Van Gool ze vermeldt, en men zou moeten opmaken, dat, daar hij ‘den Franschen Alexander’ heeft geschilderd, dit dan wel Lodewijk XIV. zal geweest zijn. - In 1734 is een bundel Gedichten door Hendrik van Hulst verschenen, en in 1747 herdrukt, in lagen stijl geschreven, als met Focquenbroch's pen.
| |
[Hulst (.... Van der)]
HULST (.... Van der) is, waarschijnlijk, een ander dan pieter van der hulst, dewijl ik eene schilderij heb gezien, zijnde een Landschap, in de manier van jan van gooyen, door hem geschilderd, goed van toon en penseels-behandeling. Deze is, welligt, dezelfde, die bij Nagler op f.d. hulst voorkomt, in den genoemden trant werkte, en verder bij hem niet bekend is, ofschoon er, zegt hij, gemeld wordt, dat hij te Amsterdam geboren werd.
| |
[Hulst. (Pieter van der)]
HULST. (Pieter van der) Volgens Bryan-Stanley, zou hij in 1708 overleden zijn. Bij Immerzeel vindt men vermeld, dat hij in 1674 naar Rome ging, om zijne studiën voort te zetten, en zich toelegde op het schilderen van bloemen, wilde planten, insecten enz., en ook zijne krachten beproefde aan het portret, doch dat het hem niet gelukte, daar, eenigzins naar genoegen, in te slagen. - Ik heb eene gravure voor mij, zijnde de afbeelding van Dus. Theodorus Kolvius, Leeraar te Dordrecht, door anth. de vos - Zie aldaar. - sculpsit, in gr. fo., zeldzaam, die, hoewel zeer stout, toch zonder genoegzame kennis en bekwaamheden gesneden is, tot de middelmatige kunst behoort, en dus de verdienste van zijne schilderij zeker niet zal verhoogen, teneinde daardoor over zijne bekwaamheden, in dat vak, te kunnen oordeelen; zij doet echter duidelijk zien, dat hij niets van het schoone van het menschbeeld, te Rome, geleerd heeft, want dáár toch zijn de menschen niet zoo slecht gevormd, als de gemelde figuur aanduidt. - Zijn portret is door p. van hoeken (?) sculp. - Zie Catalogus van Prenten van Leyden van Warmond, bl. 156, Nr. 98. - Ik bezit een idem geteekend, in ovaal, in 4o. - Hij heeft zijn eigen portret geëtst, in 1686, in fo., dat uiterst zeldzaam is.
| |
| |
| |
[Hulst. (W. van der) Zie bij mij op Verhul, of Verhulst. (Willem)]
HULST. (W. van der) Zie bij mij op VERHUL, of VERHULST. (Willem)
| |
[Hulster (Jan)]
HULSTER (Jan) ‘is een portretschilder geweest, die, in het jaar 1656, te 's Hage woonde, blijkens de lijst der zeven-en-veertig kunstenaars, die toen aldaar eene nieuwe kamer van Pictura hebben opgerigt. Ter gemelde kamer was van hem, als lid, een Portret van Prins Willem van Nassau, en hij is vandaar naar Friesland vertrokken. Meer is mij van hem niet bekend. Welligt zal er in zijne laatste verblijfplaats wel meer kunst van hem voorkomen.’ - Ms. van Pieter Terwesten.
| |
[Hulstkamp. (J.)]
HULSTKAMP. (J.) Een portret van de beruchte Catharina Mulder, bijgenaamd Kaat-Mossel, door hem gegraveerd, naar a. boon ad viv. del., doet hem als een zeer middelmatig graveur kennen; echter is dit veel beter dan dat van willem bilderdijk, in ovaal, mede naar gemelde a. boon ad viv. del., door hem gegraveerd, in 1786, in 8o., en te Rotterdam, bij N. Cornel, uitgegeven. Dit is, waarschijnlijk, een der eerste portretten, die van dezen Hollandschen fenix in het licht zijn verschenen; immers, hier is hij op dertig jarigen leeftijd voorgesteld, doch het gelijkt wel de vader te zijn van den bilderdijk, die op het zeldzame, groote portret van m. de sallieth sculp. naar schmidt, en in 1787 geschilderd - in mijn bezit - voorkomt. - Of bilderdijk voor zijn portret voor boon zal hebben gezeten, kan ik niet gelooven. Hij had te hooge kunstkennis en gevoel voor het schoone, om zich aan de hem bekende onbekwaamheid van een boon, die ook Kaat-Mossel portretteerde, over te geven: het zal steelsgewijze zijn gedaan, en daar kon hij niets aan doen. - Het vers, er onder gegraveerd en door J.W. Kumpel vervaardigd, vergoedt veel van het gemis der kunstwaarde van het afbeeldsel-zelf, en ik kan niet nalaten, opdat 't niet geheel verloren moge gaan, het, als hoogst vereerend voor den grooten, op zijn dertigste jaar reeds door het publiek luide toegejuichten dichter, hier af te schrijven: ‘De nette teekenkunst van boon heeft hier, naar 't leeven, - Een schets van 't wys gelaat van bilderdyk gegeven. - Maar zooveel wysheid, deugd en kunde, in een man - Door kunst te treffen, in de bloote wezenstrekken, - Als bilderdyk bezit, is 't geen, geen kunststift kan; - Daar eeuwen zwanger gaan, zoo groot een man te wekken.’
| |
[Hulstyn. (Cornelis Johannes van)]
HULSTYN. (Cornelis Johannes van) Deze verdienstlijke bloem- en fruitschilder is door Immerzeel vermeld. - Ik laat hierop volgen, dat hij, in 1848, zich naar Triest, in Italië, bij eene aldaar gevestigde, gehuwde zuster, begeven, en er zijn tijdelijk verblijf genomen heeft. In hoeverre hij door zijne studie, in den vreemde, slaagde, getuige het Dagblad Anello, van Triest, verslag gevende van de aldaar gehouden Tentoonstelling, in Februarij 1857. ‘De Heer hulstyn, onze oude kennis, is de hier te lande zeer geziene bloemschilder. Ditmaal heeft hij een groot stuk ten toon gesteld, voorstellende een ruw kruis, waarom eene-godvruchtige hand een zwaren bloemkrans hangt. Het stuk is, inderdaad, zeer fraai, de achtergrond goed van toon, en de kleuren zijn zeer goed gekozen; de bloemen echter, grooter dan in de natuur, voldoen niet ten volle, en, onzes inziens, verliezen zij daardoor veel van het schoon, dat de alwijze Schepper aan de roos, de tulp, de nagelbloem enz. heeft medegedeeld, door de afmetingen in zoo bepaalde en juiste verhouding te brengen, iets waarvan wij ons allen steeds kunnen overtuigen.’
| |
[Hulswit. (Jan)]
HULSWIT. (Jan) Bij het berigt van Immerzeel voeg ik nog, dat er een fraai portret van hem uitgaat, door p. velyn sc., naar w.b.v.d. kooi pinx., alsmede een idem, lithographie, zonder naam, in fo. - Ook ik bezit nog een geteekend idem, met den hoed op, rustende met het hoofd op de linkerhand, in
| |
| |
8o. - Of zijn zoon j.n. hulswit ook de kunst beoefent, is mij niet gebleken, maar wel, dat hij er handel in drijft, zooals ik, in 1836, hem te dien einde bij mij heb ontvangen.
| |
[Humbert, (Jean)]
HUMBERT, (Jean) ‘geboren te Amsterdam, heeft eerst geleerd bij j. fournier aldaar, vervolgens te Parijs zijne studie voortgezet, en zich voorts weder te Amsterdam en 's Gravenhage opgehouden met het schilderen van historie-stukken, en ook portretten, zooals een vertrek van het Justitiehof van Holland met historiële onderwerpen door hem is versierd. Hij is hoofdman der Confrerie-kamer en regent der Teeken-academie te 's Hage geweest, weder met der woon naar zijne geboorteplaats vertrokken, en in den jare 1794 overleden.’ Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Humbert De Superville (David Pierre Giottino)]
HUMBERT DE SUPERVILLE (David Pierre Giottino) vindt men bij Immerzeel - hoewel zijn tijdgenoot- òf te koel, òf met te weinig kennis, vermeld. - Mannen van zulken stempel, die zoo schaars in het maatschaplijk leven voorkomen, verdienen, dat hun streven en werken, - al is men niet van meening, er zoo hooge waarde aan te moeten hechten - voor het nageslacht streng naar waarheid worde vermeld. - Den bijnaam giottino, of kleinen, jongen giotto, dien men hem in Italië, om zijne overeenkomst met dien ouden Italiaanschen meester gaf, nam hij later als voornaam aan: stellig, geen gewoon verschijnsel. - Hij had zich tot taak gesteld, de Bijbelsche voorstellingen, zoo als die door de beroemdste meesters waren afgebeeld, aan het gezond verstand te toetsen, namelijk, in hoe verre hunne opvatting, in verband met de natuur en de waarheid, in den hoogsten zin begrepen, al of niet juist te noemen is. - ‘Hij was geheel teekenaar, want zijn schilderwerk is niet talrijk; ook schilderde hij, al teekenende,’ zegt Dr. J.A. van der Chys, in zijn berigt over humbert's Bijbelsche Voorstellingen, te vinden in de Kunstkronijk, 1856, bl. 6; ‘gevoel voor lijnen was de grondslag van zijnen smaak. In woorden stortte hij dit uit in zijn hieronder gemeld Werk; in teekening bragt hij het nog onmiddelijker in de kunst. Men behoeft slechts een tiental dezer bezigtigd te hebben, om ten volle hiervan overtuigd te zijn. De sierlijkheid zijner beelden, het bevallige zelfs in enkele trekken, zijn de gelukkige gevolgen van dit verheven gevoel.’ - Verder vindt men eene juiste waardering van den aard der voorstelling, die het verheven genie van onzen humbert boven dat van zoo vele groote kunstenaars doet uitkomen, in: 1. Gods heerschappij over den Chaos. - 2. De schepping der Dieren. - 3. De uitdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs. - 4. De Zondvloed. - 5. Abraham, met God sprekende. - Joseph in de gevangenis. - Mozes op Sinaï. 8. - Jezus door den Satan in de woestijn verzocht. - 9. Jezus aan het kruis, het zegel aan zijne roeping hechtende. - 10. Jezus voor het menschdom verheerlijkt. - 11. Maria Magdalena bij het kruis. Deze teekeningen, behalve Nr. 2, 8 en 10, die verloren schijnen te zijn gegaan, behooren thans, 1856, toe aan Jonkheer Mr. cremer van den bergh, te Leyden. Welwillend heeft deze zijn eigendom, ter bezigtiging, in het Kabinet van prenten en pleisterbeelden aldaar, gedeponeerd. - Ten slotte, zegt gemelde auteur, ‘dat hij de schier doode massa van Bijbelsche voorstellingen een nieuw leven gaf; dat hij de wrijfpaal werd, waaraan anderen hunne gedachten kunnen wetten, in één woord, dat hij eene nieuwe rigting in de Bijbelsche kunst opende; een tweede humbert is mij nimmer voorgekomen.’ - Zijn voornaamste Werk, waarin hij zijne oorspronklijke opvattingen stelselmatig uit een zet, en waardoor hij een blijvenden roem heeft verworven, is verschenen onder den titel van: Essai sur les Signes inconditionels dans l'Art, par d.p.g.h.d.s. Leyde, C.C. van der Hoek, 1827, in fo. Met houtsneê-figuren en gekleurde platen. Hierin vindt men een
| |
| |
wijsgeerigen blik op de vormen der geschapen wezens geworpen, en die een regel aangeeft, om door drie lijnen, in hoeken van bepaalde graden gesteld, het ware karakter der gelaatsvormen van de Roode, Blanke en Zwarte volkeren, en tevens de type van hun ideaal schoon, meetkundig daar te stellen; wenken, door hem uit die grondslagen afgeleid, en die met de stelsels van lavater, gall, camper, - (of wel albrecht durer, - Zie bij mij op CAMPER. (Petrus) - en anderen, in een naauw verband staan. Dit Werk, te weinig bekend, heeft, door zijne hooge waarde, de aandacht gewekt, en is, in 1857, aan de Kon. Academie van Wetenschappen, te Amsterdam, aanbevolen, om er, door hare tusschenkomst, eene nieuwe uitgave van te doen verschijnen. - Hij heeft ook de etsnaald gehanteerd, zooals mij door den Heer Mr. H. Tollius Drabbe, te 's Gravenhage, met meer andere byzonderheden betreklijk dezen bijzonderen kunstenaar, is medegedeeld geworden. In het gemelde Kabinet zijn er vier stuks van voorhanden, als: 1. Een op een rustbed liggende krijgsheld, door fantastische figuren besprongen, in antiken stijl en in omtrek; beteekend d. humbert inv. f. Romae; h. 5 dm. 3 str., br. 7 dm. 3 str. Par. - 2. Een op een rustbed liggende jongeling, door den dood bedreigd, idem en idem, h. 2 dm. 10 str., br. 4 dm. 1 str. - 3. Spotprent op den Paus, bij de komst der Franschen te Rome, in 1796; beteekend giottino humbert Batave inv. fec. Rome, An. VI.; h. 5 dm. 8 str., br. 9 dm. 10 str. - 4. Zittend mansfiguur, in breed geplooiden mantel, met een opgerold papier in de hand; h. 3 dm. 5 str., br. 2 dm. 4 str. idem. - Behalve deze, moet er nog een vijfde ets bestaan, waarvan de plaat te Rome gebleven is, en waarvan hier te land welligt geen exemplaar bestaat, namelijk: Een jongeling, die een hond bestijgt, naar raphael (uit een der Stanze's van het Vatikaan). - Ook worden in gemeld Kabinet van hem bewaard, drie proeven van Lithographie, dagteekenende van de eerste vinding dezer kunst. - Als in wijsgeerige bespiegeling, is hij, op verlangen van zijn kunstvriend jacob de vos wz., door j.l. cornet, in 1842, afgebeeld, ten voeten uit, zittende aan eene tafel in zijn studeervertrek, met een bril op, bij kaarslicht, waaronder zijn naam en het volgende vers: ‘In peinzende eenzaamheid, door 't kaarslicht zacht beschenen, - Wordt hier, de vos! uw Vriend aanschouwlijk door dit beeld: - De Fantasie verwekt een wereld om hem henen, - Waarin zijn Kunstgevoel met zijn Geleerdheid speelt. - Leiden, 20 November, 1842. - J. Kneppelhout.’ - Het is naar deze teekening, dat genoemde cornet, in 1851, eene zeer fraaije en uitvoerig geëtste prent heeft vervaardigd, waarvan ik den 9. staat afgewerkt voor mij heb liggen, met den gemelden naam en het vers in etsdruk daaronder, en die, door hare kunstwaarde, de drie kunstmannen tegelijk, in aandenken behouden zal; h. 246, br. 173 str. Nederl. - De teekening, die, als portret, ten halven lijve, regts gezien, met een jas aan en een bril op, onder Nr. 2648, in den Catalogus van Portretten van F. Muller voorkomt, mede door cornet vervaardigd was, waarschijnlijk, voor de verzameling Portr. en Hands. der leden van het Koninklijk Nederlandsch Instituut van wijlen mijn vriend g. lamberts bestemd. - De heer Bodel Nyenhuis, te Leyden, heeft een meer uitvoerig levensberigt van onzen humbert geschreven, te vinden in de Handelingen der Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leyden, over 1849. - Zijne teekeningen, die meestal in het gemelde Kabinet, aldaar, berusten, zijn met eenige aanduiding vermeld in het Nederlandsch Atheneum, 1853, bl. 42. - De door den tijd steeds in waarde stijgende man is den 9. Januarij, 1849, in den ouderdom van 79 jaren, te Leyden, overleden.
| |
[Hunin. (Pierre Paul Alouis)]
HUNIN. (Pierre Paul Alouis) Ik laat hier volgen, wat deze voortreflijke genreschilder, sedert het sluiten der berigten bij Immerzeel, nog aan de kunst- | |
| |
wereld heeft geleverd, en de hooge vereeringen, hem daarvoor te beurt gevallen, welk een en ander uit eene opgave, door zijn zwager, den beroemden nicaise de keyser, daarvan gegeven, hier volgt: ‘hunin heeft op de Tentoonstelling te Parijs, in 1843, geleverd, De laatste raad van een vader, toebehoorende aan den Heer baron Van Brienen; in 1845 heeft hij, achtervolgens, èn te Parijs, èn te Brussel, tentoongesteld zijne schilderij Het lezen van het Testament, die in beide deze hoofdsteden zoo grooten lof heeft weggedragen, dat hij er de groote gouden Medailje voor heeft behaald; dit stuk behoort aan den Heer Wagenaar, Belgisch Consul te Berlijn. Daarna heeft hij voor den Prins de Ligne eene schilderij vervaardigd, voorstellende Maria Theresia, eene arme familie bezoekende, welk stuk, met dat der Uitreiking van aalmoezen, van grooteren omvang, is tentoongesteld geweest te Brussel, en waaraan zulk een graad van verdienste werd toegeschreven, dat hem de onderscheidingsteekenen der Leopolds-Orde er door te beurt vielen. Niet lang daarna werd de kunstminnaar van het voorregt verstoken, om nog meerdere zijner tafereelen te mogen ontvangen, daar de doodbrief van 1 Maart, 1855, zijner weduwe, geboren De Keyser, het berigt inhield, dat hij op den 27. Februarij, 1855, in den ouderdom van 46 jaren, 2 maanden en 20 dagen, na een lang en smartlijk, voor haar en hare kinderen, zeer grievend lijden, in zijne geboorteplaats, Mechelen, is overleden. Mevrouw Hunin is de zuster van den beroemden nicaise de keyser.
| |
[Hunnevelt (J.)]
HUNNEVELT (J.) was een zeer bekwaam teekenaar, dien ik echter nergens vermeld vind. - Ik heb eene teekening voor een Boekwerk in fo., met vele zinnebeeldige figuren en ornamenten gezien, en die waarlijk verdienstlijk is te noemen. De te midden daarop geplaatste titel luidt aldus: Afbeeldingen en beschryving van Adelyke huizen, kasteelen, vermakelyke landhuizen, enz., door Andries Schoemaker. j. hunnevelt, inv. et del. - Dit Werk is in druk niet bekend; welligt dat het Ms. nog wel ergens aanwezig is, zooals er andere van dien stempel, van dezen hoogst-verdienstlijken oudheidkundige, nog bewaard worden. - Zijne verzameling van munten en penningen, die wel de eerste en grootste was, destijds in ons land bekend, heeft Gerard van Loon in staat gesteld, zijne beroemde numismatische Werken, met de reeds door Schoemaker daarvan gemaakte beschrijving, in het licht te geven, zooals dan ook Van Loon het IV. deel zijner Nederlandsche Historiepenningen, in 1731, uit erkentlijkheid, aan hem opgedragen heeft.
| |
[Hupen. (Johan Veen)]
HUPEN. (Johan Veen) Nagler noemt hem een kunstgraveur, dien Basan, in 1633, te Haarlem doet geboren worden, en zegt, dat Füssli in zijn Supplement vraagt, wie toch deze hupen kan wezen? - Vermoedelijk, is hij zekere j. veenhuisen, die omstreeks 1689 leefde. - Dit artikel is onduidelijk, en wacht nog naar opheldering.
| |
[Hurter. (N.N.)]
HURTER. (N.N.) ‘Hoewel te Schafhausen, in Zwitserland, geboren, heeft hij den meesten tijd van zijn leven in ons land, met de kunst, doorgebragt. Hij schilderde uitmuntend portretten in email, alsmede in crayon, zoo als er in menigte te Amsterdam en te 's Gravenhage, waar hij, in het jaar 1776, nog woonde, - volgens Pieter Terwesten, Ms. - voorkomen.’ - In het Koninklijk Museum, te Parijs, vind ik een stuk, voorstellende Een Ruitergevecht, h. 32 bij 40 dm. Ned., dat in den Catalogus van 1834, onder Nr. 302, voorkomt, en aan n. hunter wordt toegekend, die onder de Nederlandsche en Duitsche School gerangschikt staat. Uit den aard van het werk, kon ik niet met zekerheid opmaken, of het regtstreeks tot onze School behoort; doch, dewijl ik hem onder de Duitsche schilders niet vermeld vind, en het eerstgemelde uit eene goede bron is geput, zoo heb ik het laatste, vermeenende, dat het er toe behoorde, daar bijgevoegd.
| |
| |
| |
[Husly (Jacob Otten)]
HUSLY (Jacob Otten) is reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg daarbij, dat, alhoewel deze niet heeft vermeld, dat hij de Bouwmeester was van Teylers Museum en Hofje, te Haarlem, zulks echter bij Van Eynden en Van der Willigen, op bl. 177 van het Aanhangsel, wordt opgegeven, het geval te zijn geweest. Ik heb het echter nuttig geacht, de herroeping daarvan hier op te teekenen, dewijl door dezelfde auteurs, op bl. 332, in eene Noot, tot noodige teregtwijzing, gezegd wordt, dat ze niet door onzen husly, maar door zijn neef, leendert husly viervant - Zie aldaar. - gebouwd zijn. - Verder vind ik vermeld, dat hij een antwoord heeft gegeven op de vraag, door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen, te Haarlem, in 1782 uitgeschreven: ‘Nadien de voornaamste stroomen in de Texelsche zeegaten, en wel hoofdzakelijk bij het Marsdiep, hoelangs hoe meer de aldaar liggende dijken en zeeweringen naderen, en dezelve door de toenemende diepten in gevaar brengen, zoo wordt gevraagd: of, en door welke middelen, de gemelde stroomen van den wal afgekeerd, en het naderen der gevaarlijke diepte voorgekomen, of de zeeweringen tegen de nadeelige uitwerking van dien beveiligd zouden kunnen worden?’ Voor dit antwoord is aan hem de zilveren Medalje, en honderd halve gouden rijders toegewezen. - Zijne nagelaten kunst is, in den jare 1798, in het Trippenhuis, te, Amsterdam, verkocht. - Ik bezit zijn portret, zijnde eene buste in profiel, op een piedestal geplaatst enz., door r. vinkeles del. et sculp. 1765, in gr. 4o.
| |
[Hussem. (D.)]
HUSSEM. (D.) Immerzeel meldt, dat van dezen kunstenaar niets anders bekend is, dan een geëtst landschapje, voerende het jaartal 1810; doch, bij Van Eynden en Van der Willigen, deel II., bl. 369, wordt gezegd, dat hij een kunstlief-hebber, te Amsterdam, en een leerling was van steven goblé, en aldaar in het jaar 1817, 45 jaren oud, is overleden. - Het genoemde Landschapje is in mijn bezit, voorstellende eenige wilgenboomen, waarachter boerenhuizen, hooiberg enz. in 4o. oblong, als ook nog een idem, waarin een vervallen gebouw, en daarbij een waterput en een rad, om het water op te halen enz,; zeer luchtig geëtst, in 8o. oblong, waaronder voluit d. hussem fecit. 1809.
| |
[Husteneur. (Jehan de)]
HUSTENEUR. (Jehan de) In de Archiven te Rijssel vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1435-36, het volgende aangeteekend: ‘A maistre jehan de husteneur, paintre, que MdS. a ordonné lui estre baillé, pour avoir paint en patron, la situation de la ville de Calais et icelle présenteé à MdS. XLVIIJ S.’ - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom. I, Sec. part., pag. 351, Paris, 1849, in 8o.
| |
[Huyberts. (C.)]
HUYBERTS. (C.) Deze kunstgraveur heeft ook in Engeland gewerkt, waar hij, in 1696, gevestigd was. - Mededeeling van Bryan. - Hij heeft ook gesneden de Triumph van Julius Caesar, in negen prenten naar mentegna - Bijvoegsel op Immerzeel. - Later zag ik, dat hij ook teekenaar was, uit eene prent in fo., voorstellende De gefolterde Lijken van de gebroeders Jan en Cornelis de Witt, hangende, met de beenen omhoog, aan eene paal, op het Groene-zoodje, te 's Gravenhage, bij nacht, alwaar, in den hoek, regts, een (gedeelte van een) toeschouwer, met een brandende fakkel in de regterhand, met afgrijzen het treurtooneel beschouwt; welligt heeft hij zich-zelven daar afgebeeld, tenminste de prent is beteekend c. huyberts delin. et fecit., waaronder een acht-regelig vers: ‘Hier hangt het overschot van Hollands vryen Staat’ enz. door c.v.g. Dit zal hij alzoo op de plaats-zelve geteekend, en later gegraveerd hebben voor het Werk Leven en Dood der Doorlugtige Heeren Gebroeders Cornelis en Johan de Witt, enz. door Emanuël van der Hoeven, Agent enz. van den Hertog van Saxen, enz.
| |
| |
Tweede druk. Amsterdam, 1710, in 4o., aldaar geplaatst op bl. 376. De eerste druk is van 1705; op den prenttitel van r. hooghe staat echter het jaartal 1704 beteekend, en heeft alzoo voor de beide drukken gediend. - Ook heeft hij voor het Werk van Professor F. Ruysch, niet, zoo als Immerzeel zegt, alleen de platen gesneden, maar ze ook daarvoor geteekend, gelijk de titel in fo., met vele op het Werk doelende zinnebeelden, F. Ruyschii Thesaurus Animalium primus; Amstelodami, apud Joannem Wolters, 1710, getuigt, zijnde beteekend c. huyberts inv. et F. Hij is met zorg geordonnanceerd en bewerkt.
| |
[Huybrechts (Peeter)]
HUYBRECHTS (Peeter) was een Vlaamsch graveur, van zeer middelmatige kunstverdienste, die op het midden der XVII. eeuw aldaar bloeide. - In het Plaatwerk in 4o. te Antwerpen, bij Peter de Jode, in 1652, uitgegeven, onder den titel van Theatrum Pontificum, Imperatorum etc. zijn er mij onder dat aantal portretten twee voorgekomen, door hem gegraveerd, als dat van Ludovicus Borbonius Princeps Condaeus, en Don Luys de Benavides Carillo y Toledo etc., doch die blijkbaar, gelijk ook al de andere, naar reeds bestaande gravuren gekopiëerd en op één formaat gebragt zijn, zoo als dat van den genoemden Prins van Condé, naar d. teniers, door peter van lisebetten gegraveerd in fo., zulks duidelijk aanwijst; in één woord, een Boekhandelaars-speculatie!
| |
[Huye, (Jan van der)]
HUYE, (Jan van der) geboortig van Brussel, was een beeldhouwer, die, te 's Hage, in den jare 1669, was gevestigd, doch later met der woon naar Amsterdam vertrokken is. - Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Huyer, (J.D.)]
HUYER, (J.D.) Van dezen zag ik twee Zeetjes, met vaartuigen, in kleuren geteekend, die tot de goede kunst behoorden. Naar men mij mededeelde, moet hij, in het begin dezer eeuw, te Leyden gewoond hebben; doch meer is mij niet van hem bekend.
| |
[Huygens, (Constantijn)]
HUYGENS, (Constantijn) de Jonge, staat reeds bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er slechts bij de opgave van een aantal teekeningen, door hem vervaardigd, om de zeldzame verzameling voor de geschiedenis te bewaren, die op de verkooping der nalatenschap van J. Stienstra enz., in 1823, te Amsterdam gehouden, bl. 5-7, staat beschreven, en luidende als volgt: Omslag C. ‘Teekeningen en schetsen door constantijn huygens den Jonge, grootendeels gedurende zijnen veldtogt met Prins Willem den Derde, 1679-80, vervaardigd, als: Gezigt te Dieren aan de Veluwe; meesterlijk met de pen en bruine inkt, in den trant van j. lievens. - Terzelfder plaatse, aan het Pontveer. - Terzelfder plaatse, mede aan het Veer. Goffertingen, Gehugt van Boulart; fraai en krachtig. - Droughen; op dezelfde wijze. - Een watermolen te Epsdorf. - Het dorp Epsdorf. - Op den weg van Hoogsoeren naar Appeldoorn. - Gezigt te Hoogsoeren. - Aan de Smeermaas, bij Maastricht. - Gezigt te Dieren. - Eene landhoeve te Dieren. - Gezigt op eene der stadspoorten en de daarbij staande molens te Amsterdam. - De kerk en een gedeelte van het dorp Oosterwijk, in de Meijerij van den Bosch. - Twee stuks gezigten te Appeldoorn en te Broekbergen. - Twee stuks op één blad, Prieuré d'Harlemont en Limale. - Twee stuks op één blad, Genap en bij de Abdij van Ramay. - Idem, Lembeeck en de Abdij van Ramay. - Idem Stevry en Duffel. - Idem Genap en het klooster Bethlehem. - Idem, de Abdij van Everboden en dito. - Idem, Prieuré de Serainissard en Lem. - Idem, Ramont. Idem, Oudeghem en Meer bij Aelst. - Idem, Limale en Lainsan. - Idem, het klooster Bethlehem en Stall. - Idem, Braine le Conte en Lainsan. - Idem, Thicusies en het klooster Bethlehem. - Idem Bossu en Dieren. - Idem, bij Aarschot, enz. - Idem, kerk van Senef, enz. - Idem Lembeeck, enz. - Idem
| |
| |
Beverlo, enz. - Idem, Limale, enz. - Idem, Stevry, enz. - Idem, Te Mol, enz. Idem te Borchloen, enz. - Idem, Zuylichem, enz. - Idem, Moerdijk, enz. - Vier stuks schetsen en studiën van de Poort of Zegeboog voor de Zeestraat, waarvan de prent, gegraveerd door r. de hooghe, te vinden is in C. Huygens, Korenbloemen, 1. deel; meesterlijk behandeld. - Een oud gedenkteeken, bij Andiene op de Maas, insgelijks behandeld. - Het dorp Hacht - Twee stuks, Gezigten aan den IJssel, enz. - Idem, Abdij van Everbode, enz. - Idem, St. Job in het Goor, enz. - Idem, Gezigt aan den IJssel, enz. - Idem, Stevry, enz. - Idem, Roggel, enz. - en Nr. 50. Het Huis te Zuilichem; - en andere merkwaardige Gezigten, welke volgens de Nommers zullen verkocht worden, van Nr. 51 tot 90 ingesloten. Nadat al het bovengenoemde stukswijze zal geveild zijn, zal men deze hoogst belangrijke Verzameling in één koop veilen, en zich aan de hoogst gebodene som houden.’ - Ik bezit zulk eene schetsteekening, zijnde eene bergachtige landstreek, met water doorsneden, beteekend c. huygens, inv. 1654, in fo. obl. doch de c is zóó getrokken, dat men ze zou kunnen nemen voor eene p. - Hij is, in November, 1697, overleden. - Er bestaat een geboetseerd portret van hem in Medaljon, waarvan afgietsels voorkomen. - Een idem, in jeugdigen leeftijd, komt voor onder de zes portretten van de familie huygens op één doek, door a. van dyck pinx., in het Kon. Kabinet, te 's Hage.
| |
[Huygens. (Frederik Lodewijk)]
HUYGENS. (Frederik Lodewijk) Deze bekwame kunstenaar is reeds bij Immerzeel beschreven, doch, om der geschiedenis wil, laat ik hier nog volgen, dat hij van een allerbelangrijkst gedenkteeken, namelijk, de Graftombe van Engelbrecht II. van Nassau, en zijne gemalin Limburg van Baden, staande in het zoogenaamde koor der Heeren van Breda, in de Groote, of Lieve-Vrouwe-kerk, aldaar, eene naauwkeurige en uitvoerige teekening op steen bragt; hij heeft zich aan de noord-oostelijke zijde van het Monument, tegen over het beeld van Regulus geplaatst, en dáár de voorstelling genomen. Zij is zeer fraai, ten genoege der kunstkenners, uitgevoerd, en bij den Boekhandelaar F.P. Sterk, te Breda, in 1844, in het licht gegeven, tegen den geringen prijs van ƒ2,50. - Zie een uitvoerig verslag over de gezegde Tombe en over deze prent in De Kunstspiegel, 1845, bl. 99.
| |
[Huys, (Frans)]
HUYS, (Frans) een kunstgraveur, die, omstreeks 1555-60, in de Nederlanden werkzaam was, doch van wien geene levensberigten bekend zijn. - De volgende prenten vind ik van hem vermeld, als: 12 Romeinsche keizers en keizerinnen, Busten, naar de antiken, beteekend f.h. fo., in de hoogte. - Karel IX. van Frankrijk, ten voeten uit, geheel in een versierden rand gevat. Idem f.h. in fo. - Hendrik II. van Frankrijk, te voet, Hans Liefrinck excud. - en Freti Siculi, vulgo Faro de Messina, optica delineatio, breugel inv. f. huiis fec., H. Cock exc. gr. fo.; de 3. staat is gemerkt 1601; de 4. staat voert het adres van Harman Adolfz. excudit, Haerlem. - Zie Nagler en Le Blanc.
| |
[Huys. (Lambert de)]
HUYS. (Lambert de) Deze kunstschilder heeft, volgens Pieter Terwesten, Ms., te 's Hage, omstreeks 1664, de kunst uitgeoefend, en is vandaar met der woon naar Amsterdam vertrokken, alwaar hij meent, dat hij ook overleden is.
| |
[Huys, of Hys, ook Hus (Peter)]
HUYS, of HYS, ook HUS (Peter) was een Vlaamsch kunstgraveur, die, omstreeks 1570, te Antwerpen, bloeide, doch van wien geene levensberigten bekend zijn. - Van hem worden de volgende prenten vermeld, als: De Verkondiging, in fo. - Christus aan het kruis, waarbij Johannes en Maria; op den achtergrond eene graftombe, in fo. - Een idem, waarbij de H. Maagd en Maria Magdalena; op den achtergrond een tempel, met eene Gothische deur, waarop p.h. en a.h. exc. - Zie Nagler en Le Blanc. - Ook zijn de prenten in het Werk: Humanae
| |
| |
salutis Monumenta B. Ariae Montani studio constructa et decantata; Antverpiae, 1571 in gr. 8o., door hem vervaardigd. - Hij is, waarschijnlijk, dezelfde als pieter huis. - Zie aldaar.
| |
[Huyser (C.J. de)]
HUYSER (C.J. de) Hoewel hij geen overvlieger in de graveerkunst is geweest, heb ik echter van zijn werk gezien, dat mij noopt, hem hier te gedenken, als: Een titel, naar de teekening van j. kuyper, voor het Werk, Bijdragen tot het menschelijk geluk; Utrecht en Amsterdam, 1789, in 8o. - Een portret van De Latude, in de gevangenis, enz. - Nog vond ik op later graveerwerk den naam c.j. de huyser, 1802, doch deze is stellig dezelfde als de bovengenoemde, en was hij alzoo toen nog in leven. - Verder zag ik een Vignet, in de manier van reinier vinkeles gegraveerd, in 1789, zijnde een zwevend kindje, dat het Wapen van Rhijnvis Feith, met bloemen omstrengeld, vasthoudt enz. Dit werk is veel beter dan het eerstgemelde.
| |
[Huysman, (Cornelis)]
HUYSMAN, (Cornelis) van Mechelen. Het is zeker, dat deze een ander is, dan dien Hoet, in zijne Catalogussen, vermeldt, of hij heeft, verkeerdelijk, Van Mechelen en niet huysmans geschreven; de aard zijner kunst is echter in alles gelijk als die van den bekenden cornelis huysmans van Antwerpen, en ik geloof wel, dat het een-en-dezelfde persoon moet zijn, daar hij in beide steden heeft gewoond. - Tot narigt dient, dat de artikels, die op den naam van huysman of huysmans voorkomen, bij alle auteurs, zeer ongelijk zijn geboekt, en het is mij niet gelukt, eenig zeker bewijs te vinden, of het twee familiën zijn, dan wel of het een-en-hetzelfde geslacht is. Al die in het St. Lucasgild van Antwerpen werden ingeschreven, heeten huysman. Echter schijnt het gebruik te hebben bestaan, om ze, ter onderscheiding, door Antwerpen, of Mechelen aan te duiden.
| |
[Huysmans. (Constantinus Cornelis)]
HUYSMANS. (Constantinus Cornelis) Het is mij eene aangename taak om, ten vervolge op Immerzeel, de verdere werkzaamheden van dezen zoo algemeen gunstig bekenden kunstenaar hier bij te boeken. Na het reeds door genoemden auteur vermelde Werk, onder den titel van Het Landschap, in 1840, door hem uitgegeven, en met zeldzame gretigheid door het algemeen als Leercursus ontvangen, voelde hij zich aangespoord, om eene groote leemte in het volksonderwijs aan te vullen, door, namelijk, een Werk in het licht te geven onder den titel van Grondbeginselen der Teekenkunst. Eene theoretische en praktische Handleiding om het Teekenen grondig te leeren, door c.c. huysmans, Leeraar aan de Koninklijke Militaire Akademie en Directeur van het Teeken-Instituut, te Breda. Amsterdam, P.N. van Kampen, 1850, gr.-plano. Teregt, heeft hij in het Prospectus de noodzakelijkheid betoogd van een dusdanig Werk voor het algemeen onderwijs: ‘voor alle klassen, die, in het maatschaplijk verkeer, door beschaving, stand of fortuin meenen geroepen te zijn, om kunstwerken te beoordeelen, is de beoefening der Teekenkunst hoog noodzakelijk. Wat zou men wel van menschen moeten denken, die zelfs de eerste beginselen niet magtig waren, waarop de kunsten berusten, wier voortbrengselen zij beoordeelen?’ - Dit Werk bestaat uit 72 platen in fo., en 16 vellen tekst. In het eerste gedeelte worden de algemeene beginselen, en in het tweede het teekenen van het menschbeeld behandeld. Tot dit gedeelte behoort eene uitvoerige, doch populaire verhandeling over de plastische anatomie: de geheele proportieleer, de beweging van het ligchaam en zijne deelen, zoowel als de verandering, welke elk der ledematen daardoor in vorm ondergaat, wordt in 10 platen grondig behandeld, en de waarheid er van volkomen bewezen door de anatomische constructie van den mensch. Zeven platen behooren bij de proportieleer, en de overige zijn voorbeelden, naar het antiek, of de groote meesters uit alle scholen, geteekend. De veranderingen, welke de ligchamen door verkor- | |
| |
tingen, licht, schaduw enz. ondergaan, worden in afzonderlijke artikelen behandeld, en op gelijke wijze wordt den leerlingen een denkbeeld van het ideaal, het karakter, de uitdrukking enz. gegeven. Ten gevolge der uitgave van dit Werk werd de Heer huysmans tot lid der Koninklijke Akademie van Beeldende kunsten, te Amsterdam, benoemd, terwijl hij tevens de vereerende tijding ontving, dat zijn Werk door de Akademie was aangekocht, en bij haar onderwijs zou worden gevolgd. Teregt heeft Dr. Wap, in zijn Astrea, bij de verschijning van de laatste of 6. Aflevering, in 1852, van dit zoo hoogst nuttig Werk een aanbevelend verslag gegeven; alsmede in de Astrea van 1853 eene mededeeling over den Kunstschilder huysmans, en zijne Verhandeling over de Kunstbeschaving van den Nijverheids-stand, en de middelen, om haar te bevorderen, zoo als die in de Gids, van Mei, 1853, geplaatst was. - Bij dit alles heeft onze kunstenaar het penseel steeds met vrucht en roem gevoerd en de meeste Tentoonstellingen, zoo te Amsterdam als te 's Hage, tot aan den jare 1850, waren met zijne tafereelen versierd, bestaande uit landschappen en landelijke binnenhuizen in de provincie Noordbrabant, - waarvan er een, in 1845, voor het partikuliere Kabinet van Z.M. Koning Willem II. werd aangekocht, - onder anderen, Een Atelier van een Bloemschilder enz. - Reeds op die te Amsterdam, in 1832, was er een landschap, waarin een Batavier zich in het pijlschieten oefent, en dat toen de beste verwachting nopens een kunstenaar van slechts 22 jaren oud, voor de toekomst, wettigde, en die ook later volkomen bevestigd werd. - De Heer huysmans is den 15. Julij, 1854, in den echt getreden met de op 18 Januarij, 1855, reeds ontslapen Ludovica Francisca Maria Kerstens. - Moge hij nog een reeks van jaren de vruchten van zijn zoo nuttig leven plukken, ter zijde van zijn grijzen vader, jacobus carolus huysmans, - Zie aldaar. - die de gronden voor de ontwikkeling van zijn talent gelegd heeft, en tevens daardoor zijne laatste, ofschoon door blindheid benevelde levensdagen, nog streelend opgehelderd mag zien.
| |
[Huysmans (Cornelis)]
HUYSMANS (Cornelis) staat bij, Immerzeel vermeld. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat èn vader èn zoon van dien naam, in gelijk schildervak, door elkander zijn geward, zoodat alles op rekening van één persoon voorkomt; dit kan echter niet zoo blijven, aangezien het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vóór alle berigten desaangaande moet geraadpleegd en aangenomen worden. Aldaar komt tweemalen die naam alléén voor, als: ‘cornelis huysmans ontfangen by peter van eynden, 1634.’ - zoodat deze niet in 1648 kan zijn geboren, weshalve, naar den leefregel, zijne geboorte zooveel vroeger moet worden gesteld; de tweede van dien naam, die aldaar voorkomt, ‘cornelis huysmans ontfangen als schilder 1707,’ is, waarschijnlijk, zijn kleinzoon, die van Mechelen naar Antwerpen is vertrokken, en aldaar tot 1716 heeft gewoond, toen weder derwaarts gegaan en in 1727 overleden is. Indien hij te Antwerpen tot de kunst ware opgeleid, dan zou hij destijds als leerling ingeschreven, en het meesterschap verkregen hebbende, ten allen tijde vrij geweest zijn, om aldaar het vak uit te oefenen; doch, zooals hij hier voorkomt: ‘ontfangen als schilder,’ heeft hij alleen aan de regten van het Gild voldaan, toen hij zich aldaar kwam vestigen, en waartoe elke vreemdeling was verpligt. - Het is te bejammeren, dat het voortreflijk werk van dezen meester, door den tijd, zoo zwart is geworden. - Het is minder bekend, dat hij ook de etskunst heeft beoefend. Als eene etsproeve vindt men in een zeer netten stijl, doch fiks bewerkt, een landschap, waarin het voetstuk van eene pyramide (of gedenkteeken) is voorgesteld, h. 4 dm. 7 str. br. 5 dm. 10 str. Par., zegt Brulliot, 2. p. Nr. 423, doch zonder in de gelegenheid te zijn geweest, dat werk te zien. Ik bezit deze, in die kunst vrij goed bewerkte
| |
| |
prent. De c en h zijn aan elkander gehecht, en als zijne naamteekening, regts, in de marge, geplaatst. - Ook bezit ik zijn geteekend portret in 8o., en in Descamps komt een idem voor.
| |
[Huysmans. (Jacob)]
HUYSMANS. (Jacob) Wat ik ten aanzien van het geboortejaar van cornelis huysmans heb aangevoerd, zal, zeker, ook eenigermate op jacob toepaslijk wezen; immers, ik lees in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, van eenen ‘jacob huysmans, ontfangen by ... wouters, 1649,’ en nog ‘jacob huysmans, ontfangen by egidius huysmans 1667.’ alzoo zou hij de tweede moeten zijn, en dan was het ontvangen op zijn elfde jaar geschied, daar zijn geboorte, te Antwerpen, in 1656, ook door Immerzeel wordt opgegeven.
| |
[Huysmans (Jacobus Carolus)]
HUYSMANS (Jacobus Carolus) werd, te Breda, den 14. December, 1776, geboren. Reeds vroeg ontwikkelde zich bij hem de kunstzin, zoodat hij tijdig bij den bloemschilder, j.h. frederiks, aldaar, het eerste onderwijs genoot. De beroering der tijden, die Breda, in 1793, zoo zeer trof, door het beleg en de inneming der stad onder den Franschen Generaal Dumouriez, en de kort daaropvolgende herovering, had vele ingezetenen, waaronder de gemelde frederiks, de stad doen verlaten, zoodat onze jeugdige leerling van een verder goed onderwijs beroofd was, daar zijne ouders niet konden besluiten, hem op dien leeftijd elders zijne studiën te laten voortzetten. - Hierbij kwam nog, dat hij door een ongeluk het gebruik van zijn linkeroog verloor. - Doch het toeval wilde, dat, bij de verandering van de Directie der Akademie, te Antwerpen, een der oude professoren zich tijdelijk te Breda vestigde, die, in 1798, met behulp der stedelijke regering, eene Teekenschool oprigtte, en in 1800 prijzen uitloofde, waarbij onze huysmans de eerste medalje verwierf. - In 1802 begaf hij zich naar Antwerpen, en zette zijne studiën aan de Akademie met den meesten ijver voort, zoodat hij het genoegen had, in 1803, den eersten prijs, naar het antieke standbeeld, te behalen. - Hij kopiëerde aldaar naar verscheiden schilderijen van voorname oude meesters. - In 1804 keerde hij naar Breda terug, en bestudeerde vlijtig de natuur, zond twee stukken op de eerste Tentoonstelling, in 1805, te Antwerpen gehouden, die zeer gunstig beoordeeld, en ook aldaar geplaatst geworden zijn. - Zijn voornemen, om zijne studie buiten 's lands voort te zetten, werd verhinderd door een ongemak aan het regteroog, dat hem twee jaren belette, het penseel te voeren, zoodat hij eerst in 1807 weder eene schilderij op de eerste Tentoonstelling, die te Mechelen plaats had, kon zenden. Op die het eerst te Amsterdam, in 1808, werd gehouden, zond hij vier schilderijen, en had het genoegen, dat in het verslag over eenige der meest verdienstlijke schilders, door Meerman aan Koning Lodewijk uitgebragt, ook hij vermeld werd, en zijne stukken aldaar zijn verkocht geworden. - Zijne kunst, die hoofdzaaklijk uit landschappen met vee bestaat, - zoo als ik ze het laatst op de groote Tentoonstelling te Haarlem, in 1825, ontmoet heb - was zeer gewild, en heeft hij die dan ook aan vreemde handelaars, meermalen tot goede prijzen, verkocht. - In 1830 werd hij, door Z.M. Koning Willem I., benoemd als leeraar in de Teekenkunst aan de Koninklijke Militaire Akademie, te Breda. Deze vereerende betrekking kon hij evenwel slechts weinige jaren vervullen, daar hij in 1835 wederom een gebrek aan het oog bekwam, dat, niettegenstaande alle aangebragte hulp, tot volslagen blindheid is overgegaan, weshalve hij, in 1837, zijn ontslag verzocht heeft, dat hem eervol is verleend geworden, onder het streelend genot, dat zijn oudste zoon, constantinus cornelis, - Zie aldaar. - hem in dat onderwijs opvolgde. - Zijn jongste zoon, victor godefridus joannes - Zie aldaar. - heeft mede de kunst beoefend.
| |
[Huysmans, (Michiel)]
HUYSMANS, (Michiel) de Oude, vind ik als een landschapschilder door
| |
| |
Hoet, in zijne Catalogussen van Schilderijen, vermeld, - Zie de Registers. - en die, waarschijnlijk, wel tot het voorgeslacht zal behooren van de bekende cornelis en jacob van dien naam; tenminste ik vind aangeteekend in het Gildeboek van St. Lucas te Antwerpen: ‘michiel huysman, ontfangen als leerling by jan van heemsens, 1535, schilder.’ - doch de bij Hoet vermelde, die dezen naam óók heeft gevoerd, zal van later tijd, en welligt een kleinzoon van laatstgenoemde geweest zijn. - In de kunstnalatenschap van Jacomo de Wit, in 1741, te Antwerpen, verkocht, was een ‘uitmuntend schoon landschap met beelden, door den ouden huysmans,’ dat ƒ84 heeft opgebragt. - De volgende kan wel zijn zoon wezen.
| |
[Huysmans, (Michiel)]
HUYSMANS, (Michiel) dien ik den Jonge moet noemen, wordt door Virtue vermeld als huysman van Mecklin, en door Nagler als michlaer huysman opgevoerd. Hij is, in 1637, te Mechelen geboren, en te Antwerpen, in 1707, overleden. Hij verkeerde langen tijd in Engeland, en schilderde landschappen in een grootschen stijl, die met gebouwen en groepen vee gestoffeerd zijn. - In den Catalogus van Terwesten vindt men vele zijner werken vermeld.
| |
[Huysmans. (Nicolaes)]
HUYSMANS. (Nicolaes) Men vindt dezen naam als dien van een der voortreflijkste landschapschilders van zijnen tijd opgeteekend, alsmede door Virtue vermeld, dat hij, in 1656, te Mechelen geboren, en te Antwerpen, in 1707, overleden is. - Doch Fiorillo en Nagler zeggen, teregt, dat alles overeenkomt met wat door Virtue over michlaer huysman, van Mecklin, is gezegd geworden. - Zonder twijfel is deze een bepaalde persoon, en, zeker, zóólang daarvoor te houden, tot de eigennamen bij Virtue eerst goed zullen geschreven zijn.
| |
[Huysmans, (P.J.)]
HUYSMANS, (P.J.) waarschijnlijk, een zoon van jacob, of cornelis huysmans. - Ik bezit van dezen meester een schilderijtje, voorstellende een Bergachtig landschap, met oude gebouwen, en, op den voorgrond, eene stadspoort, waarvoor eenige landlieden zich met drinken en zingen vermaken. Het geheel is uitvoerig, doch zeer porseleinachtig geschilderd; de gebouwen zijn, met al hun metselverband, tot in het kleingeestige, behandeld; echter heeft het geheel iets bevalligs voor den beminnaar van zulk werk, en zou, door een goeden kenner, onder het werk van een ijverig liefhebber gerangschikt worden, zooals zulk penseelwerk in de eerste helft der XVIII. eeuw werd verlangd.
| |
[Huysmans, (Victor Godefridus Joannes)]
HUYSMANS, (Victor Godefridus Joannes) jongste zoon van jacobus carolus huysmans, werd den 10. Julij, 1815, te Breda geboren. Na van zijn geachten vader onderwijs in het teekenen ontvangen te hebben, bezocht hij de Akademie te Antwerpen, en vestigde zich later te Parijs. Als een goed teekenaar beoefende hij daar voornamelijk de Lithographie in kleuren, en werd er als een der beste kunstenaars in dat vak geacht. - Zijn voornaamste en meest bekende werk is La Journée d'un Chrétien, een gebedenboek, waarin, behalve de platen, ook elke bladzijde door hem in kleuren is opgeluisterd, en dat in 1852 en 53 vervaardigd werd. Dit werk is door Keizer Napoleon III. met de gouden Medalje, eerste klasse, beloond geworden. - Deze verdienstlijke kunstenaar is den 25. Junij, 1856, te Parijs, overleden.
| |
[Huyssen (Jacob van)]
HUYSSEN (Jacob van) heeft zijn talent gewijd aan het kunstvak van johanna koerten blok, en was een tijdgenoot van den daarin uitmuntenden h. van irhoven, die in de tweede helft der XVIII. eeuw bloeide. - Ik vond een aantal zijner werken in den Catalogus van den beroemden kunstlievenden verzamelaar Jan Pekstok, Amsterdam, 1792, zijnde veelal voorstellingen van Gezigten in Amsterdam, of op het Y, met schepen, landschappen enz., die zeer worden geroemd.
| |
[Huyssens (Peter)]
HUYSSENS (Peter) was Jesuiten-lekebroeder en bouwmeester van Brugge, die,
| |
| |
naar het plan van rubens, den voorgevel der Jesuitenkerk, te Antwerpen, bouwde. De teekening, met de door huyssens met de pen vervaardigde afbeelding van dien meester, berust te Antwerpen, op de Bibliotheek. Het gezigt op deze kerk met het Professiehuis, heeft johannes bara, of de la barra, gegraveerd in 2 bladen, die zeldzaam zijn. - Zie Nagler.
| |
[Huysum. (... van)]
HUYSUM. (... van) Met dezen naam beteekend, heb ik voor mij liggen het portret van Artus Georgius Felten, leeraar der Luthersche gemeente, te Amsterdam. Het is geëtst in 4o., blijkbaar eene proef in dat kunstvak, en tevens van eene hand, die weinig het menschbeeld geteekend heeft. Het is zeer zeldzaam, en aan wie der bekende van huysum's dit werk behoort, valt niet te gissen. - Bij deze prent was de teekening gevoegd, waarnaar zij vervaardigd is, en daar bij stond geschreven Do. Velten, doch zeker zal de naam wel goed in de ets geplaatst wezen.
| |
[Huysum. (A. van)]
HUYSUM. (A. van) Deze, wiens voornaam met ééne-enkele letter wordt aangeduid, is mij voorgekomen onder de beroemde schildersnamen van van huysum, en wel in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, blz. 58, Nr. 3: Een Arcadisch landschap, met een waterplas, rijk van geboomte en fraaije stoffagie; uitvoerig met de pen en in kleuren, door a. van huysum, h. 7½, br. 6½ dm., dat met ƒ60 betaald werd. Of dit nu werk van een der zonen van de bekende vier broeders van dien naam is, kan ik niet beslissen.
| |
[Huysum. (Jan van)]
HUYSUM. (Jan van) Bij het Artikel over dezen wereldberoemden kunstenaar, door Immerzeel naar waarde behandeld, voeg ik alleen, dat er eene voortreflijke afbeelding van hem bestaat, die onder de kunstnalatenschap van Jan Gildemeester, verkocht te Amsterdam, in 1800, in den Catalogus, onder Nr. 22, aldus vermeld, voorkomt: ‘Het afbeeldsel van jan van huysum, geschilderd door a. bonen, h. 37, br. 30 dm., doek. De Phenix der bloem- en fruitschilders: dezelve is levensgroot, halver lijf afgemaald, staande voor eene tafel, omhangen met een zijden mantel, houdende het palet met penceelen in de linker- en eene teekening in de regterhand. Dit stuk is, in vergelding van een geschenk van een Bloemstukje, hem door den beroemden j. van huysum vereerd; en hierin heeft hij deszelfs kunstvermogen in 't werk gesteld, door een malsche en delicate penseelsbehandeling, welke die van g. schalken evenaart.’ Dat portret werd met ƒ80 betaald. Nog was er een kleiner idem, in de beroemde kunstverzameling van Mr. Johan van der Marck Aegidsz., te Leyden, 1773, ook door a. bonen geschilderd, h. 14½, br. 10¼ dm. Dit is in zwarte kunst, in fo., gegraveerd door a. van halen, met bijwerk, benevens een vier-regelig vers, en op den kop van den schilders-ezel leest men inter omnes, hetgeen, waarschijnlijk, de zinspreuk van van huysum geweest is. - Er gaan onderscheiden portretten in prent van hem uit, als: een in zwarte kunst, zijnde dezelfde voorstelling als van dat zoo keurig door j. houbraken, is gegraveerd, en in het Werk van Van Gool behoort; doch een zeer fraai gelithographieerd, in fo., door mausaisse, uitgegeven te Parijs, in 1825, is, waarschijnlijk, genomen naar het bovengemelde door bonen, dewijl hij daar met een zijden mantel is omhangen, en, alhoewel er onder staat, naar zijn portret, door hem-zelven geschilderd, geeft zulks mij ten deze nog geene zekerheid, te minder, omdat er in de reeks van portretten, waarin ook dat van onzen van huysum voorkomt, verkeerde personen zijn opgedischt, als jacob ruisdaal, hetgeen niemand anders is dan de schilder en poëet heiman dullaert, zoo als blijkt uit zijne Gedichten, Amsterdam, 1719, in 8o., waarin een keurig portret, door j. houbraken sculp., dat ook in a. houbrakens Werk overgenomen is. - De waarde zijner kunst blijft steeds vast in prijs, zoo als men
| |
| |
heeft gezien, dat in December, 1854, te Parijs, uit de kunstnalatenschap van den Baron de Mekelenbourg, een Bloemstuk van j. van huysum voor 13000 francs is verkocht.
| |
[Huysum (Michiel van)]
HUYSUM (Michiel van) is de naam van den derden broeder van jan van huysum, en wordt bij Immerzeel, zonder doopnaam, slechts ter loops, vermeld, alleen als onderwijzer in de kunst, zonder meer. - Ik heb van hem gezien eene groote teekening in kleuren, voorstellende een porceleinen schotel, met blaauwe druiven en eenige bladeren aan een tak, met smaak daarover gelegd, die de bewondering wegdraagt van alle kunstkenners, als strekkende tot verbazing der beschouwers, door de juiste en bedrieglijke afbeelding der stomme natuur, want vogelen zouden door dit kunstgewrocht misleid worden! Deze kapitale teekening was vroeger in het bezit van wijlen den Heer Six van Hillegom, en is thans in handen van den Heer c.j. fodor, te Amsterdam. - Het lijdt geen twijfel, of er zullen wel meer werken van hem voorhanden zijn, die welligt voor kunst van jan doorgaan. - Met sierlijk, groot letterschrift, staat op de genoemde teekening m. van huysum fecit 1759. - Ook was, onder Nr. 4, bl. 7 van den Catalogus van Goll van Franckenstein, Amsterdam, 1833, eene gekleurde teekening, voorstellende eene gebeeldhouwde Vaas, gevuld met vele soorten van bloemen, breed en meesterlijk van behandeling, door michiel van huysum; verder vindt men nog in den Catalogus der kunstnalatenschap van J. van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 631: ‘Twee takken met persiken en een hasenoot; uitvoerig met waterverf geteekend; en Nr. 632, Eenige persiken en pruimen, en twee hasenoten, niet minder als de voorgaande, door michiel van huysum.’
| |
[Huysum, (Nicolaas van)]
HUYSUM, (Nicolaas van) schilder en leerling van zijn broeder jan, den beroemden bloemschilder, was mede een goed kunstenaar, doch wiens levensbijzonderheden onbekend zijn, zegt Nagler. - Deze nicolaas is niet bekend. - Van Gool, die de vier zonen van justus, den Oude, heeft gekend, noemt jan, justus of joost, jacobus, en de vierde zonder doopnaam, en dit is michiel van huysum; - Zie bij mij aldaar. - zoodat er door dezen, bij anderen niet bekend, een vierde, als nicolaas, zonder eenig bewijs, is ingeslopen.
| |
[H.W.]
H.W. Brulliot zegt, dat hij het merk h.w., aan-een-gehecht, f. 1768, op eene ets, naar eene teekening van hendrik verschuring, heeft gevonden, die, naar alle waarschijnlijkheid, tot de Hollandsche school behoort, voorstellende Een Ruitergevecht, bij eene ruïne, die links op den achtergrond te zien is. - Het monogram staat beneden links, boven het woord verschuring; h. 7 dm. 4 str., br. 10 dm. Par. Sommige personen houden, ten onregte, deze prent voor het werk van verschuring-zelven. Mij dunkt, dat hier geen twijfel kan overblijven, namelijk, zoo het jaar 1768 er op staat, dewijl toch laatstgenoemde in 1690 is overleden. - Ik bezit eene Titelprent voor eene uitgave van J. Cats, Trouwring, in 8o. door h.w. scu., die omstreeks 1768 zal vervaardigd zijn, en vrij goed gesneden is; doch de ordonnantie is blijkbaar gevolgd naar die van adriaen van de venne. Deze zal wel dezelfde zijn, die ook de eerstgenoomde ets gemaakt heeft.
| |
[Hyning (Ii.)]
HYNING (II.) was een portretschilder, waarschijnlijk, in miniatuur, te oordeelen naar het portret van Princes Anna, gemalin van Willem IV., Prins van Oranje enz. door j. jongman sculp. in 8o., waarop staat h. hyning pinx. - Verder is mij niets meer van hem voorgekomen.
|
|