| |
F.
| |
[Faber (Fréderic Theodore)]
FABER (Fréderic Theodore) is door Immerzeel reeds beschreven; - ik voeg daarbij, dat zijn portret voorkomt in de Collection des Portraits des Artistes modernes etc. j.j. eeckhout delin. G.P. van den Burggraaff lith., Bruxelles, 1828.
| |
[Faber (Johan)]
FABER (Johan) de Oude. Immerzeel zegt van dezen kunstgraveur, dat hij in Engeland heeft gewerkt, en aldaar in 1721 is overleden. Ik voeg er bij, dat hij, volgens algemeene berigten, in Nederland, omstreeks 1650 is geboren, en zijn overlijden, te Bristol, in genoemd jaar, 1721, heeft plaats gehad, maar niet in 1751, zooals Basan berigt. Zie Nagler's Künstler-Lexicon.
| |
[Faber, (Johan)]
FABER, (Johan) de Jonge, die ook wel Frater (waarschijnlijk als Vrijmetselaar) teekende, wordt bij Immerzeel vermeld alleen als graveur in mezzo-tinto, doch hij heeft tevens ook de schilderkunst beoefend, want ik vond hem in de kunst-kamer van Pictura, te 's Gravenhage, op den jare 1754, als portret-, landschap- en miniatuurschilder, in het Ms. van Pieter Terwesten, geboekt; en bovendien onder een Portret van George II., koning van Engeland, in fo. gegraveerd door pieter tanje, staat zeer duidelijk j. faber ad vivum fecit. - Hij is, volgens de meeste auteurs, in 1684, in Holland, geboren, en, in 1756, in Engeland, overleden. - Bij Le Blanc vindt men zijne graveerwerken vermeld als: 1 uit het N. Testament, - 2 Heiligen, -
| |
| |
2 Mythologie, - 1 Allegorie, - 157 Portretten, waarbij, onder Nr. 12, The Beauties of Hamptoncourt, naar godfried kneller, in gr. fo., en een vervolg van 43 Portretten, met opdragt en titel, waarop de woorden: The Kit-katclub done etc.; voorts nog 12 stuks zeden en gebruiken.
| |
[Faber, (Martinus Hermanus)]
FABER, (Martinus Hermanus) een genoegzaam onbekend kunstenaar, die in het levensberigt van ludovicus finsonius, - Zie aldaar. - als diens vriend en kunstbroeder, voorkomt, en te vinden is in het Brusselsche Tijdschrift La Renaissance, vol. XV. p. 106. - Hij is van Embden geboortig, of, zoo anderen willen, van Brugge, omdat zijne kunst met die school overeenkomst heeft, en hij in dezelfde manier als zijn genoemde vriend, die ook wel zijn leermeester zal zijn geweest, zeer goed schilderde. - Het schijnt, dat deze kunst voor hem eene bijzaak was, daar zijn bedrijf hoofdzaaklijk als goud- of liever wapensmid vermeld staat. - Zijn portret, even vreemd, als dat van finsonius. - Zie aldaar. - waarvan het de wedergâ is, voorgesteld, wordt gezegd, door den laatstgenoemde geschilderd te zijn. Van onder links in den achtergrond is nog eenigzins in grijs letterschrift te lezen: martinus herman. faber, Emdensis Frisius suo se marte effigiavit anno 1613, en van boven regts nog eene inscriptie: Nulla dris sine linea.
| |
[Fabritius. (....)]
FABRITIUS. (....) Op dezen naam, zonder doopnaam, komen vele kunstwerken, en wel bepaaldelijk in het historiële vak, door hem geschilderd, voor in de Catalogussen van G. Hoet, als: De onthoofding van Joannes den Dooper. - De geboorte van Joannes den Dooper. - De geboorte van Christus. - Een stuk waar Joseph in de gevangenis den droom van den schenker en den bakker uitlegt. - Of dit alles nu tot het werk van martinus fabritius - Zie aldaar. - behoort, mag ik als nog niet beslissen, te minder omdat Pieter Terwesten, in den Catalogus-Vervolg op dien van Hoet, de laatstgenoemde schilderij opvoert, mede zonder voornaam, doch in het Register hem johan fabritius - Zie aldaar. - noemt.
| |
[Fabritius. (Johan)]
FABRITIUS. (Johan) In den Catalogus van Pieter Terwesten, blz. 489, vond ik, onder ‘Nr. 18. Een oud biddend man, zittende bij eene vrouw, die haspelt; zeer fraai geschilderd, door joh. fabritius ƒ50.-.’ Daar deze schilderij onder zijn oog, te 's Hage, in 1765, verkocht is, zal de naam zeker wel goed zijn, ofschoon hij nog eene historische schilderij, zonder voornaam, in het Register op dezen naam vermeldt. Zie op FABRITIUS. (....)
| |
[Fabritius (Karel)]
FABRITIUS (Karel) is reeds bij Immerzeel vermeld. In hoeverre hij in perspectief schilderen bekwaamheid bezat, laat zich niet zoo gemaklijk beoordeelen, omdat hij dit werk gewoonlijk op vaste voorwerpen en gebouwen aanbragt, en het alzoo nimmer in den handel kan voorkomen. Ik laat dus een groot deskundige hier spreken, namelijk, den kunstrijken samuel van hoogstraeten, die desaangaande, als zijn tijdgenoot, juist oordeelen kan. Over de Perspectief handelende, zegt hij: ‘fabritius heeft er ook wonderen meede gedaan, gelijk te Delft, ten huize van den konstliefdigen heer zaliger Do. Valentius, en elders nog te zien is; maer 't is te bejammeren, dat zijn werken niet ergens in een vast koninklijk gebouw of kerke geplaest zijn; want deezen aart van schilderijen bint zich geweldig aan de plaetst daer menze toe maakt.’ Zie blz. 274 zijner Inleiding tot de Hoogeschool der Schilderkunst enz.; Rotterdam, 1678, in 4o. - Bij Immerzeel staat slechts ter loops vermeld, dat hij perspectiven en portretten schilderde, zonder meer; maar zijn hoofdvak was het historieschilderen, zoo als ons de lijsten der Verkoopingen, bij Hoet vermeld, duidelijk doen zien, en waarvan er met goede prijzen betaald zijn. - Fiorillo gedenkt hem beter, en noemt al zijne vakken in de kunst, als ook dat de Fransche armée, in 1806, bij het zamenrapen van kunst- | |
| |
zaken, waaronder zich ook een schoon stuk van dezen meester bevond, voorstellende den H. Petrus, daar hij de geheele familie van den Romeinschen Centurio Cornelius in Caesarea, welke hij in zijn huis heeft doen ingaan, bij het intreden voor hem ziet nederknielen. Dit stuk was op den Catalogus van het Museum-Napoleon I., Nr. 305. Verder zegt Fiorillo, dat alle personen, in het stuk voorgesteld, afbeeldingen zijn van eene Hollandsche familie, en dat het veel schoons heeft en voortreflijk bewerkt is. In verscheiden Museums zijn fraaije stukken van hem, als te Salzthalen, Weenen enz., in welk laatste een stuk onder Nr. 100, hetgeen ons doet kennen, dat hij ook het vak van landschap heeft beoefend, namelijk: ‘Un paysage un peu montueux, avec un édifice antique sous de grands arbres etc. auprès duquel passent deux mulets chargés avec leur conducteur.’
| |
[Fabritius, (Martinus)]
FABRITIUS, (Martinus) een onvermeld kunstenaar, die op Frieslands bodem te huis behoort, en van wien wordt opgegeven, dat er van zijn werk eene zeer groote en goede schilderij, te Gent, aanwezig is, voorstellende; De opwekking van Lazarus, beteekend: martinus fabritius, Frysius, inventor et pinxit. Ao. 1617. Deze mededeeling is door Professor Serrure aldaar, in het belang van het Friesch Genootschap van Gesch. Oud. en Taalkunde, te Leeuwarden, aan den Voorzitter, den Heer Mr. J. Dirks, lid van de H. Kamer der Staten-Generaal, aldaar, gedaan, en aan mij, wegens het historisch belang voor mijn Werk, bij zooveel andere mededeelingen, door Jonkheer Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, aldaar, geleverd geworden. In hoeverre nu de werken, welke ik op fabritius (...) - Zie aldaar. - heb beschreven, aan dezen martinus kunnen worden toegekend, (waartoe ik zeer overhel) mag ik als nog niet beslissen.
| |
[Faes, (Pieter van der)]
FAES, (Pieter van der) genaamd lely, is door Immerzeel overgeslagen, waarschijnlijk, omdat hij te Soest, in Westphalen - waarover nader - in 1618 is geboren; doch dit is onjuist geoordeeld, want alsdan waren rubens noch vondel Nederlanders te noemen geweest. Houbraken en andere latere schrijvers, waaronder de Germaansche Fiorillo, stellen hem onder de Nederlandsche kunstenaars, en zulks te regt, daar zijn vader een geboren Hagenaar was, Johannes van der Faes, en zijne moeder, Abigaël van Vliet, uit een deftig en aanzienlijk geslacht van Utrecht geboren. De oude Van der Faes was als Hoofdman Lely bekend, in dienst van den Staat, en het was alleen aan het toeval van garnizoensverandering naar Soest toe te schrijven, dat zijn zoon aldaar geboren werd. - Reeds zeer spoedig was hij weder in Holland terug, en bestelde zijnen zoon bij pieter fr. grebber, te Haarlem, waar deze weldra in de kunst zoodanige vorderingen maakte, dat hij op 25 jarigen leeftijd al mogt ondervinden, dat de aanzienlijksten van den lande zijn talent zochten, zoodat, toen Prins Willem naar Engeland overstak, om zijne bruid, Augusta Maria, - aldus wordt zij genoemd in J. van Beverwyck's Uitnementheyt des Vrouwelicken Geslachts enz. die dit werk aan haar heeft opgedragen, en met hare afbeelding versierd - dochter van Karel I., te huwen, hij den Vorst vergezelde, en aldaar de beeldtenissen van het prinslijk paar zoo konstig afmaalde, dat de Koning hem tot zijn hofschilder benoemde. Het wordt echter zeer betwijfeld, of hij dien titel wel heeft verkregen, dewijl, na den val van dien ongelukkigen Monarch, Cromwell, die immers alles, wat tot de Kroon behoorde, verwierp, zich van hem bediend heeft. - lely, aldaar de werken van van dyck ziende, liet zijne methode van schilderen varen, en wendde al zijne krachten aan, om den geest van zijn grooten voorganger te volgen, waarin hij bij uitnemendheid slaagde, en welligt heeft niemand na hem dien beter begrepen dan
| |
| |
hij, alhoewel hij het behaaglijke, waarvan van dyck den sleutel bezat, te veel heeft overdreven. - Hij heeft Engeland niet verlaten, zoodat het algemeen te Londen hem voor een landsman hield. - Na den dood van Karel I. trad hij in dienst van Olivier Cromwell, waar het vleijend talent van schilderen geen ingang vond bij iemand, die nimmer vleide, en ook geene vleitaal duldde. ‘Ik verlang, - zeide eens de Protector - dat gij mij schildert, geheel zooals ik ben, zonder de minste vleijerij. Let dus wel op al de rimpels, lidteekens en wratten, en op alles wat gij aan mij zult zien, anders zal ik er nimmer een penning voor betalen.’ In gelijken toestand als in Engeland, had in Frankryk een tegenovergesteld geval plaats, tusschen Napoleon I. en david, die door hem verzocht werd, zijn portret te schilderen, weshalve deze den Consul vroeg, wanneer hij daartoe zou willen zitten? - ‘Waartoe zou dat noodig zijn?’ vroeg Buonaparte, wien zoodanig een dwang zou verveeld hebben; - ‘denkt gij, dat de groote mannen der oudheid, wier beeldtenissen wij bezitten, ook daartoe gezeten hebben?’ - ‘Maar ik schilder u voor uwe eeuw, voor menschen, die u hebben gezien, die u kennen: zij zullen uwe beeldtenis gelijkend willen hebben.’ - ‘Gelijkend! Het is niet de naauwkeurigheid der trekken, een kleine wrat op den neus, die de gelijkenis uitmaakt; het is het karakter van het gelaat, en wat het bezielt, dat men moet schilderen.’ - ‘Het een belet het ander niet.’ - ‘Zeker heeft Alexander nooit voor apelles gezeten. Niemand vraagt er naar, of de beeldtenissen van groote mannen gelijken: het is voldoende, dat hun genie er levendig in uitkome.’ - ‘Gij leert mij de kunst van schilderen.’ - ‘Gij schertst; hoe toch?’ - ‘Ja, nog nooit heb ik de schilderkunst uit dit oogpunt beschouwd. Gij hebt gelijk. Wel nu, gij zult niet voor mij zitten. Laat mij begaan: ik zal u zonder dat wel afbeelden.’ Zie Leven van den Schilder David enz.; Brussel, 1826, in kl. 8o., bl. 159. david schilderde nu dat schoone Portret van den I. Consul te paard, zooals hij, gerust, op een moedig en wild ros, den berg St. Bernard bestijgt, gelijk die afbeelding alom bekend is. - Welk een verschil van geniaal gevoel, bij Cromwell en Napoleon, valt hier op te merken: de eerste, een christlijke stoicijn, de ander een stoicijnsch christen. - Na het herstel der Engelsche kroon, werden aan lely door Karel II. veel bewijzen van hoogachting geschonken, daar hij hem tot Ridder sloeg en tot Kamerheer - stellig niet van zijn bedkamer, zoo als Houbraken meldt - benoemde; ook legde hij hem eene bezoldiging van ƒ4000 toe. - Op deze wijze leefde lely in groote weelde, had een aanzienlijk huis, 's winters in Drurylane, 's zomers te Kewen, hield steeds eene open tafel voor twaalf personen, met heerlijke muzijk, in eene nevenzaal, gedurende den maaltijd. Doch bij dit alles bleef hij een voorzigtig man, en verwikkelde zich niet, zoo als zijn voorganger van dyck, in buitensporige uitgaven. Hij was in alle zaken naauwgezet en arbeidde met onvermoeiden ijver, van den vroegen morgen tot 's namiddags vier ure. Een trouwe bediende vertoonde aan personen, die zich door hem wilden doen schilderen, de lijst, waarop de dag en het uur geteekend stond, wanneer zij moesten verschijnen. Verzuimden zij, om op den bepaalden tijd te komen, zoo moesten ze, zonder aanzien van rang of geslacht, naar het einde der lijst worden verplaatst, en alsdan tot de beurt aan hen kwam, wachten. Hij bezat eene kostbare verzameling van schilderijen, teekeningen en andere kunstzaken. - Hij kocht vele stukken uit de nalatenschap van van dyck, uit het kabinet van den graaf van Arundel, en behield eene menigte kunststukken uit de rest der verzameling van den hertog van Buckingham, die door zijn zoon, Villiers den Tweede, bij hem waren verpand. - Hij is plotseling, terwijl hij bezig was, het portret der hertogin van Somerset te schilderen, in
| |
| |
den onderdom van 62 jaren, in 1680 overleden, en in de kerk van Covent-garden begraven, alwaar een gedenkteeken voor hem is opgerigt, hetwelk Gibbons met zijne buste, en Flatman met eene Latijnsche inscriptie versierde. - Hij heeft een groot fortuin nagelaten: alleen zijn kabinet-schilderijen heeft de som van ƒ312,000 bij den verkoop, die 14 dagen geduurd heeft, opgebragt. - Al de teekeningen, die in zijn bezit waren, zijn met de letters P.L. bestempeld. - Behalve vele portretten, heeft hij ook historiële onderwerpen geschilderd: zoo zijn op Windsor, eene H. Magdalena en eene slapende Venus; in de voormalige verzameling van Devonshire, Jupiter en Europa; bij Lord Pomfret, Simon en Iphigenia; en Susanna met de boeven bij den markies van Exeter enz. Mr. Paulus Sandby bezat een Landschap van Lely, met een Gezigt op Windsor; op den voorgrond ziet men Karel II., als hij met zijne hovelingen op de jagt wil gaan; hij-alleen is met gedekten hoofde. - Teekeningen komen weinig van hem voor, zoodat Walpole zelfs maar eenige schetsen van hem heeft kunnen bekomen. - Aangaande de zoo geheele naamsverandering van van der faes in lely, welke laatste alleen in de wandeling bij het algemeen is bekend gebleven, vind ik als oorzaak aangeteekend, dat zijn vader te 's Hage in een huis was geboren, waar eene Lelie, tot versiering, in den gevel stond; en volgens anderen, dat hij als hoofdman een huis bewoonde, hetgeen eene Lelie tot uithangbord had. - Het is hier de plaats, eene opmerking in het midden te brengen, namelijk, of de vermelde geboorteplaats Soest, juist wel die moest zijn, in Westfalen gelegen, en waarom niet Soest bij Amersfoort? - Zijne moeder was immers uit het sticht Utrecht. Houbraken zegt wel bepaald, dat hij, door hulp van m. terwesten eenige van zijne, ‘schoon met der woon afgelegen’ geslachtgenooten heeft ontdekt, die hem een juisten geboorte-en sterftijd bij geschrift hebben toegezonden. Nu is de vraag of bij de plaats Soest, ‘in Westpalen gelegen’, gevoegd is. Ik heb grond, om daaraan te twijfelen, te meer daar Houbraken op eene verwrongen wijze zijnen vader naar die streek voert, om lely daar het levenslicht te doen zien, en brengt hij verder als bewijs aan, dat de predikant en dichter Johannes Vollenhoven, geboren te Zwolle, op de grenzen van Westphalen en die gemeenzamen omgang met hem in Engeland had, in vereen, welke hij er bijvoegt, zulks bevestigt. Doch geen woordiser dáár van te vinden, terwijl hij niet anders zegt, dan ‘O leli, Londens dierbaar pant, - En eer van ons geboorteland’ enz. Verder zegt Houbraken ook, dat de Engelschen zich de eer zijner geboorte toeeigenen; waar staat dat geschreven? In tegendeel; Walpole wijst zelfs 's Gravenhage als zijne geboorteplaats aan, en zegt verder, dat samuel van hoogstraeten hem mede verkeerdelijk den Gelderschen lely noemt. Het is dit berigt, dat mij opmerkzaam heeft gemaakt, en mij mijne bedenkingen hier in het midden doet brengen. hoogstraeten, lely's tijden kunstgenoot, de deftige kunstenaar, die aan alle vorstlijke hoven, door hem bezocht, met eere werd overladen, en, in Engeland zijnde, met lely, zeker, bevriend was, is het, die in zijn Werk: Inleiding tot de Hoogeschool der Schilderkunst enz., op bl. 234, over de ongelijke fortuin der kunstenaars sprekende, zegt: ‘Maar anderen heeft een los penseel groot voordeel ingebragt, gelijk onzen Gelderschen lely, wiens aerdich toegetakelde konterfytsels tot Londen genoeg betoonen, dat hy een schoone lely in de kunst is.’ Hier immers wordt het tegendeel aangevoerd, en deze is de oudste bron, die voor hem het geboorteland aanwijst, waar Soest met een grooten trek onder begrepen is, als in Gelderland te zijn gelegen. Dit komt mij even aanneemlijk voor, als het berigt bij Houbraken, die welligt geen ander Soest, dan dat in Westfalen ligt, gekend heeft. Deze beide opmerkingen zullen alzoo aanleiding kunnen geven, om hieromtrent nadere be- | |
| |
scheiden uit te lokken, die of het een, of het ander zullen bevestigen. - Hier moet ik nog bijvoegen, dat op het daarbij gelegen Jagthuis Soestdijk, hetgeen veel door den Prins van Oranje bezocht, en later door koning Willem III verbouwd werd, de oude Faes wel gedurende dien tijd met eene bezetting voor de wachten aldaar kan hebben vertoefd, en, naar de gewoonte van dien tijd, het gansche huishouden mag hebben meêgenomen, en dat er toen alleen te Soest verblijf kon gevonden worden, en zijne vrouw alzoo dáár bevallen kan zijn. - Van het Portret van den Ridder pieter lely gaan er onderscheidene in plaat uit, zoo als dat in Houbraken, d'Argenville, Descamps enz. voorkomt. De werken van lely komen zelden op openbare veilingen, voor. - Eene Teekening door hem, zijnde Drie ridders der orde van den Kouseband, in volle costuum, met al de daarbij behoorende attributen, fraai en breed geteekend, op blaauw papier, met zwart krijt, en met wit gehoogd, gold ƒ100.- op de verkooping van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in 1847.
| |
[Falck of Valck. (Jeremias)]
FALCK of VALCK. (Jeremias) Hoewel van Dantzig geboortig, in 1629, en aldaar, in 1709, overleden - en zoowel te Parijs, Kopenhagen, Stockholm als ook veel te Amsterdam gearbeid, en, waarschijnlijk, zijne studiën aldus voortgezet hebbende, - verleen ik hem echter hier eene plaats, als een zeer bekwaam graveur en etser, te meer daar er veel van zijn werk in ons land aanwezig is, door hem ook naar Vlaamsche en Hollandsche meesters gesneden, waaronder uitmunt de groote Kruisiging naar a. van dyck, - Johannes prediking in de woestijn naar a. bloemaert enz. - Zoo bezit ik ook van hem de Kruisdraging met de H. Veronica, door p. veronese, j. falck, sculpsit; bij T. de Wit, te Amsterdam, uitgegeven. Hiervan bezit ik een proefdruk vóór het onderschrift, fraaije prent in plano-formaat.- Bij Le Blanc vindt men niet minder dan 153 stuks zijner graveerwerken van allerlei aard beschreven, waaronder 70 stuks portretten. - Het zou mij niet verwonderen, dat de bekende graveur gerard valck van Amsterdam, zijn tijdgenoot, tot zijn geslacht behoort. - Zie aldaar.
| |
[Falckenborg. (Lucas van) Zie bij mij op Walckenbourg (Lucas a) en Valckenborg. (Lucas van)]
FALCKENBORG. (Lucas van) Zie bij mij op WALCKENBOURG (Lucas a) en VALCKENBORG. (Lucas van)
| |
[Falens, (Carel van)]
FALENS, (Carel van) bij Immerzeel vermeld als karel falens, doch de naam, hier aan het hoofd geplaatst, is die, zoo als ik hem heb gevonden onder eene schoone Gravure van le bas, naar eene schilderij van hem, voorstellende een Landschap met vee, volkomen in den trant en stijl van n. berchem, zoodat ik op het eerste gezigt dezer prent vermeende, of de graveur zich soms ook vergist had. - Schilderijen komen hier te lande weinig van hem voor, maar wel in Frankrijk, zoo als er eene staat vermeld in den Catalogus der Kunstnalatenschap van le Comte Despinoy, Paris, 1850, onder Nr. 337: charles van falens. Né a Anvers, 1684. Mort en 1733. Le Cerf et la Biche aux abois, h. 48. l. 68. Toile. In deze rijke verzameling komen niet minder dan 945 schilderstukken van bijna alle bekende Scholen voor. - Zijne werken zijn in Frankrijk zeer in prijs verminderd. Gault de Saint-Germain meldt (1818), dat de prijs voor zijne werken, die met ƒ500. werden betaald, tot ƒ100 ja tot ƒ50 gedaald is. Sedert dien tijd heeft de Fransche geestontwikkeling ook in dit vak van kunst reuzenschreden gemaakt, hetgeen de verdienste van dezen navolger zeer heeft overschaduwd.- Nog vond ik in den Catalogus der Verkooping, te Amsterdam gehouden, van Hendrik Reydon, 1827, op blz. 56, Nr. 6: Een gezelschap Heeren en Dames, uitgaande ter Valkenjagt. Meesterlijk met O.I. inkt door r. falens. Deze r zal waarschijnlijk wel eene k moeten wezen.
| |
[Falens. (J.)]
FALENS. (J.) In eene kunstverkooping van C.H. Schultz, gehouden te Amsterdam, 1827, komt voor, onder Nr. 30 van den Catalogus: Een man te paard
| |
| |
voor een boerenhuis, waarbij eene vrouw met een kind en een meisje, uitvoerig behandeld door j. falens, h. 2 p. 6 d., br. 3 p. 5 d. Het genre is als dat van den reeds bij Immerzeel beschreven karel falens, doch of het welligt één-en-dezelfde persoon moet zijn, kan ik nog niet beslissen.
| |
[Faluse. (Aert van den)]
FALUSE. (Aert van den) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A aert van den faluse paié pour VI jours qu'il a ouvré comprins sa venu et allé a X S. pour jours LX S.’ Zie over deze werkzaamheden, naede door hem als schilder van Leuven verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET (Jaques) en REGNAULT. (Amand)
| |
[Fargue (J.L. La)]
FARGUE (J.L. La) was een kunstgraveur en, waarschijnlijk, een broeder van paul constantin, hetgeen daaruit is af te leiden, dat hij gelijktijdig, in 1752, met hem, ook eenige schildersportretten in etsmanier in het koper heeft gebragt, die onder zijne werken, 'op zijnen naam vermeld, voorkomen. - Zie aldaar. -
| |
[Fargue (Jacob Elias la)]
FARGUE (Jacob Elias la) was een broeder van paulus constantin, voor wien het artikel aangaande diens kunstbedrijf, bij Immerzeel vermeld, geheel geldende is, volgens Pieter Terwesten, Ms., die zijn tijd-, stad- en kunstgenoot was, en hem ook opvoert, als ten jare 1761 in de Kunstkamer van Pictura te 's Gravenhage als stads- en landschapschilder ingeschreven. In de nagelaten verzameling van den beroemden kunstminnaar Gerard Hoet den Jonge, in 1760, te 's Hage, verkocht, waren onder de 228 nommers van schilderijen niet minder dan dertien stukken van dezen meester, alle stads- en dorpgezigten, in en om 's Hage, Leyden, Delft enz.
| |
[Fargue, (Karel la)]
FARGUE, (Karel la) jongste broeder van paul constantin la fargue, bij wien hij het onderwijs in de kunst genoten, en ook vele teekeningen vervaardigd heeft, zoo als hij in den jare 1767 nog op die wijze bezig was, volgens Pieter Terwesten, Ms., die hem ook opvoert als ten jare 1768 in de Kunstkamer van Pictura, te 's Gravenhage, als stads-, landschap- en gezelschapschilder ingeschreven.
| |
[Fargue (Maria la)]
FARGUE (Maria la) is reeds bij Immerzeel, als schilderesse van binnenhuizen met figuren, vermeld. Hierbij laat ik volgen, dat zij zich ook met het teekenen van geschiedkundige voorvallen uit haren tijd heeft onledig gehouden, die door f.h.k. in het koper zijn gebragt, als: Plegtige Deputatie aan Z.D.H. Willem den V. alwaar de Acte van guarantie of vernieuwing van het Erfstadhouderschap door zeven heeren uit de Algemeene Staten werd overgegeven op de Oranjezaal, den 10. Julij, 1788. - Heugelyke ontmoeting van H.K.H. Mevrouw de Princesse van Oranje enz. met Zijne M. den Kon. van Pruissen, Frederik den III., te Cleve, op den 9.Julij, 1788, en een minder bekend voorval, dat hierdoor voor de geschiedenis bewaard is gebleven, namelijk: Gedenkwaardig tafereeltje van den Jager van den Franschen Ambassadeur den Graaf de St. Priest, alwaar hij twee kinders met zijn sabel quetst op de turfmarkt in 's Hage, den 6 Julij, 1788, waar heel wat opschudding zich vertoont, allen h. 85. br. 140 ned. Daar ze gevouwen zijn geweest, zoo komt het mij voor, dat zij voor een Jaarboekje of Almanak van F. Crajenschot, te Amsterdam, hebben gediend; zij zijn niet fraai.
| |
[Fargue (Paul Constantin la)]
FARGUE (Paul Constantin la) is bij Immerzeel als schilder en teekenaar van landschappen en stadsgezigten enz. beschreven, en dat hij ook enkele prentjes heeft geëtst; doch er wordt niet gemeld, dat hij in het vak der graveerkunst zich verdienstelijk heeft gemaakt, zoo als blijkt uit de volgende werken: afbeelding van Het eerste toneel der nieuwe gebouwde Schouburg te 's Hage, naar de teekening van j. van der wall, door hem gegraveerd; Gezigt van den nieuwen uitleg
| |
| |
naar de Middenste-Boschbrug en het Giethuis, in 's Hage, 1764, door hem Pinxit et sculps. hetgeen in die soort van voorstellingen fraai is te noemen. Dergelijke geschilderde onderwerpen waren er niet minder dan veertien stuks op de verkooping te s' Hage, in 1760, nagelaten door den kunstminnenden Gerard Hoet Junior; en, wat meer is, zoo blijft het te verwonderen, dat er niet dan slechts met een paar woorden, bij Van Eynden en Van der Willigen, melding wordt gemaakt van een veel omvattend graveerwerk, door hem volbragt, zijnde het bekende groote Altaarstuk van antonie van blokland van Montfoort, met twee deuren, zoo binnen als buiten beschilderd. Deze gravure, zonder de marge, bestaat uit drie plano bladen, elk groot ongeveer 6 palmen vierkant, die zeer stout zijn gesneden en met de naald opgewerkt. Het hoofd- of middenstuk stelt voor De Hemelvaart van Maria; op de binnenzijde der deuren De Ontfangenis van Maria, en De aanbidding der Herders; - aan de binnenzijde Maria met het kind Jesus op de wolken, - en den Aartsengel Gabriël met St. Bartholomeus, waarvoor een geestelijk heer ligt geknield, die de schenker van het stuk is, daar zijn wapen op het kleed van den bidstoel is afgebeeld. - De groote prent, Het IJsvermaak, te Rotterdam, in 1763, voorstellende, heeft hij naar het leven geteekend en de gravure opgedragen aan den toenmaligen Prins van Oranje, Z.D. Hoogheid Erfstadhouder, die met zijne koets, met zes paarden bespannen, op het ijs rijdt, gelijk in de prent is te zien. - Vele portretten van schilders zijn door hem en j.l. la fargue geëtst, die voorkomen in het Werk: Toneel der uitmuntende Schilders van Europa enz. 's Hage, 1752, waarvan slechts één deel in 8o. is verschenen, en meer andere werken, zoodat men hem in de graveerschool wel gedenken mag. - In 1761 is hij in de Kunstkamer van Pictura, te 's Gravenhage, als stadsen landschapschilder, en broeder van jacob elias ingeschreven, volgens Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Fauchier. (N.)]
FAUCHIER. (N.) Bij Weyerman, dl. IV, bl. 98, vond ik dezen als zijn tijdgenoot vermeld, geboren te Bergen op Zoom, en zoon van een kunstenaar, ‘die hem onder die leertucht treffelijk vorderde en nog grooter Meester zou zijn geworden, byaldien hy geen grooter tal grilzieke luimen had gehad, als 't hoorde.’ - Hij heeft alle soort van kunstvakken beoefend, en op het laatst ook voornamelijk tapijten met lijmverw, met geschiedenissen, jagten, met levensgroote beelden enz. gemaakt. - Weyerman prijst hem zeer alseen bekwaam teekenaar, die echter aan lager wal was gekomen, en dien hij te IJsselstein, ontmoette, waar hij zich had neêr gezet, en druk met zulke tapijten bezig was. Kort daarop voor zaken naar Amsterdam gereisd zijnde, ‘viel hij op een duisteren avond in 't water en verdronk.’ - De voorletter N is bij Weyerman de aangenomen aanduiding van de bij hem onbekende doopnamen. - Deze fauchier is, meer dan waarschijnlijk, de zoon van bartram de fouchier van Bergen-op-den-Zoom, en aldaar overleden, 1674, en die bij Immerzeel verkeerdelijk bertrand fouchier genoemd wordt. Hij was geen tijdgenoot van Houbraken, maar wel van Weyerman. Wie heeft nu den naam juist geboekt?
| |
[Fayd'herbe. (Lucas)]
FAYD'HERBE. (Lucas) Deze beroemde kunstenaar is door Immerzeel naar waarde vermeld. Echter moet ik teregtwijzen, dat zijne vrouw niet Maria Snijers, maar Smeyers genaamd was, met wie hij den 1. Mei, 1640, huwde, en dat hij niet in 1694, maar in 1697, is overleden, volgens de aanteekeningen van den geleerden Emile Gachet, in zijn voor de geschiedenis zoo belangrijk Werk: Lettres inédites de Pierre Paul Rubens etc., Bruxelles, 1840, in 8o. medegedeeld, en bij Avien men verder drie Brieven vindt aan zijn vriend faud'herbe (sic) geschreven, waarvan er één reeds in het Gulden Cabinet van De Bie voorkomt, en bij Immerzeel is aangehaald. De twee volgende zijn zoo eigenaardig en belangrijk, dat ik ze hier
| |
| |
bij voeg, als één, geschreven ‘wt Antwerpen, den 9 mei, 1640. Myn Heere, Ick hebbe seer gheyrne verstaen, dat Ul. op meydag den mey geplandt heeft in Ul. alderliefstens hof, ick hope dat hy wel sal gewast hebben ende vruchten sal voortbrengen tot synder tyt. Ick ende myn huysvrouwe, met beyde myne sonen wenschen Ul. ende aen Ul. alderliefste, alle geluck ende volkomen langdurig contentement in den houwelycken staet uyt ganscher harten. Het kindeken van ivoir en heeft geen haest; want Ul. nu ander kinderwerck van meerder importantie onder handen heeft. Toch Ul. overcomste sal ons altijdt seer aengenaem wesen. Ick meynde dat myne huysvrouw sal binnen luttel daeghen tot Mechelen comen, om naer Steen te gaen, ende dan sal sy het geluck hebben van Ul. mondelinghx geluck te wenschen. Daer en tusschen, sal Ul. believen myne hartelycke groetenissen te doen aen Monsieur Ul. schoonvader ende Jouffrouw Ul. schoonmoeder, die, ick hope, daegelyckx sullen meer en meer vreught hebben in dese alliancie, doer Ul. goet comportement; tselve wensche ick aen Monsieur en Jouffrouw Ul. vader ende moeder, die in haer vuyst moet lachen, omdat de ryse van Italien verstoort is, ende dat, in plaetse van haeren lieven soon te missen, noch een dochter daertoe gheconquesteert heeft, die haer haest grootmoeder maeken sal, met Godts hulpe. Waermede ick blijve voor altijd uyt ganscher harten,’ enz.- De volgende Brief leert ons, dat rubens al de werken van zijne hand niet in zijn atelier, maar soms in eene bijzondere bewaarplaats had, opdat daarover elk zijn oog niet had, bij zijne afwezigheid. fayd'herde was niet de kunstenaar van zijn vak, en het schijnt uit den brief te blijken, dat deze het vertrouwen desaangaande volkomen van hem had verkregen. Deze brief schreef hij van zijne heerlijkheid Steen, alwaar hij dus óók zijne werkplaats had, en luidt als volgt: ‘Steen 17 Aout, 1638. Mon cher et bien aimé lucas. - J'espère que celle-ci vous trouvera encore à Anvers, car j'ai grandement besoin d'un panneau sur lequel il y a trois têtes de grandeur naturelle, peintes de ma propre main, savoir un soldat en colère, ayant bonnet noir sur la tête, et deux hommes pleurant. Vous me ferez un grand plaisir de vouloir m'envoyer tout de suite ce même panneau, ou bien si vous êtes près de venir vous-meme pour me l'apporter, vous ferez bien de le couvrir d'un of deux mauvais panneaux pour le conserver, afin que l'on ne puisse le voir en route. Il nous semble étrange que nous n'apprenions rien des bouteilles de vin d'Ay; car celui que nous avons apporté avec nous est déjà épuisé. Sur quoi je vous souhaite une bonne santé, de même qu'à Catherine et à Suzanne, et je suis de tout mon coeur etc. Ps. Prenez bien garde, avant de partir, que tout soit bien fermé, et qu'il ne reste point d'originaux, soit tableaux soit-esquisses dans l'atelier, Rapellez également à Guillaume le jardinier, qu il doit nous envoyer en leur temps des poires de Rosalie et des figues quand il y en aura, ou quelque autre chose d'agréable.’ - Zijne werken worden hoog geacht, en, dewijl ze wijd en zijd verspreid zijn, zoo komen ze weinig voor, en worden alsdan onder die van hooge waarde gerekend. Zoo bezit de heer De Nelis, te Antwerpen, van zijne hand, een ivoren vaas, waarom, in half verheven beeldwerk - demi-bosse - de geschiedenis der koperen slang, naar de teekening van rubens, overkunstig is vervaardigd. Op het deksel dezer vaas prijkt een beeld, Samson, die een leeuw verscheurt. - Zijn oorspronklijk portret door lucas franchoys den Oude, gezegd françois, berust in het Kon. Museum te Brussel, en eene zeer fraaije gravure door pet. de jode, naar g. coques pinx. vindt men in De Bie, Gulden Cabinet. - Verder kan men nog afzonderlijk nazien: Notice sur la vie et les ouvrages de lucas fayd'herbe, sculpteur et architecte Malinois, par Ad. Vanderpoel. Avec le portrait lith. et facsimilé de fayd'herbe, Malines, 1854, in 8o. - Ten slotte
| |
| |
voeg ik hierbij, dat het mij niet zou verwonderen, als Hendrick Fayd'herbe, facteur van de Rederijkerskamer, te Mechelen, de vader was van onzen kunstenaar: immers, in 1620 vind ik hem als zoodanig vermeld. Zie De Navorscher, VII. Jaarg, bl. 62.
| |
[Febre of Lefebure, (Valentin le)]
FEBRE of LEFEBURE, (Valentin le) schilder en kunstgraveur, werd, in 1642 te Brussel, geboren. Hij hield zich langen tijd te Venetië op, en verwierf aldaar eenigen naam als schilder, doch dien hij als graveur niet handhaafde. Hij is omstreeks 1700 overleden. - Hij schilderde in den trant van paul veronese, wiens gelukkigste kopiïst, zegt de Abt Lanzi, III. dl., bl. 275, hij geweest is. Zijne kleine schilderijen zijn bijzonder gewild, als krachtig in de verwen en zeer goed uitgevoerd. Zijne gravuren evenwel zijn, zonder harmonie en effect, gemaniëreerd, doch, hier en daar, niet zonder sporen van geest bewerkt. - Hij etste naar onderscheiden teekeningen van titiaan, giulio romano en anderen. Naar titiaan graveerde hij met g. seuter den H. Hiëronymus in een Landschap, en een ander Landschap, waarin links een dorp, waar een paard gevoederd wordt, beiden in gr.fo. - Hij heeft eene verzameling gravuren uitgegeven, onder den titel van Opera selectiora quae titianus vecellius et paulus calliari inventarunt et pinxerunt. Venet; 1680, in gr. fo. in mijn bezit. - Zie Nagler; Künstler-Lexicon, die tevens 42 stukken zijner graveerwerken beschrijft.
| |
[Febre. (Willaume le)]
FEBRE. (Willaume le) In de L.-Vrouwe kerk, te Halle, in België, is een uitmuntende koperen doopvont, met vele figuren en lofwerk bewerkt, die tot de merkwaardigste bijdragen behoort van de drijf- en beitelkunst in koper, uit die eeuw, in België voorhanden. Het opschrift doet ons het één en ander kennen: cet fons fist willaume le febre, fondeur a tournay, l'an mil cccc xlvi. - In het stadje St.-Ghislain, is een voortreflijk bewerkte lezenaar, die door hem in 1442 werd vervaardigd. Zie Splendeur de l'Art en Belgique, bl. 259 en 401.
| |
[Feddes, (Pieter)]
FEDDES, (Pieter) of pieter van harlingen. Zie over den naam feddes bij mij op HARLINGEN. (Pieter van) - Deze wordt bij Immerzeel alleen als portret- en historieschilder vermeld, en dat het ook schijnt, dat hij op glas gewerkt en prenten in aquatinta(?) vervaardigd heeft, doch niet dat hij een graveur en etser geweest is. Zijne voornaamste gravure is het zeldzame portret van den in zijn tijd vermaarden Johannes Bogerman, President der Dordrechtsche Synode, in 1618 en 1619, door hem, Ad vivum pinxit sculp. et excud. 1620, zoo als zulks onder de plaat staat. - Zie Weigel, Kunst-Catalog, Nr. 16, S. 59. Ook is er van hem nog een idem portret in klein formaat. - Zeer vrij en los is het portret geëtst in 4o. van Martinus Hamconius etc. aetat LXX., in een gecartoucheerd ovaal gevat, waaronder een vierregelig Latijnsch vers van P. Winsemuis, beteekend p. harling fecit et dedit. Dit behoort, waarschijnlijk, bij het lager vermelde boekwerk. - Hij heeft ook de meeste platen gegraveerd in het folio-werk: Cronycken van Vriesland van Pieter Winsemius; Franeker, 1622. De figuren der Friesche Vorsten zijn zeer theatraal voorgesteld; zij ademen eene school als die van bartholomeus spranger, maar zijn niet door hem gesneden, en schijnen ééne lange plaat te zijn geweest, die in stukken is gesneden, om voor dit Werk te kunnen gebruikt worden, bij elke afdeeling. Over het geheel genomen, strookt dit zeer met den geest dier oude reuzengeschiedenis. - Nog vond ik in den Catalogus van den Kanonik Pieter Wouters, Brussel, 1797, blz. 321, Nr. 141: Mart. Hamconii Frisia etc. ou les Héros de la Frise en 55 p. gravées à l'eau forte par p. van harlingen, etc. Discours en latin à Franeker, 1620, in 4o. Nog eene uitgave, Amsterdam, apud J. Jansonium; 1623, in 4o. 52 platen, en op blz. 328, Nr. 211: Les quatre Evan- | |
| |
gelistes à l'eau forte par p. van harlingue. - Verder bij Brulliot, in zijn Catalogue d'Estampes, p. 264, Nr. 2630: ‘pierre van Harlingen, nommé feddes. La Charité, figure debout entre deux enfans et en tenant un troisième dans ses bras; à droite et à gauche des troncs d'arbre et au milieu du bas le chiffre de l'artiste, avec le mot fecit. Plus bas l'adresse de berendrecht et celle de kloeting. Eau forte en petit fo. - Romberg meldt nog, dat hij, naar eigen vinding, heeft gesneden den dood der H. Maagd, in 1612, in 8o. oblong; de Evangelisten, aan eene tafel gezeten, 1613, en een Johannes met pen en boek in 4o. enz. - Nog vond ik Uytvaert van Willem Ludwigh Stadholder van Friesland enz. in 1620, door p. harlingensis en c.j. visscher, in 4 bladen, breed fo. met hoogst zeldzaam, zwart, doorloopend bovenschrift, en afzonderlijk boekje van 15 bladz. br. 12o. zijnde eene uitvoerige beschrijving en lijkverzen. Dit boekje is in drie bladen, ongevouwen, onafgesneden en uiterst zeldzaam. Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Regerings-personen, Nr. 425. - Ik bezit een portret, hetwelk ik ook bij anderen heb gezien, dat onzen feddes moet voorstellen, en dus door mij, als eene bijzonderheid, in mijne uitgebreide verzameling van schilders-portretten eene plaats had. Het is zonder naam van graveur, noch met den zijnen aangeduid, doch allleen met oud schrift van achter als zoodanig geheeten. Ik moet hier echter, tot waarschouwing voor de medebezitters daarvan, berigten, dat ik heb gevonden, dat het niemand anders is dan Casparus Coolhazius, die in de uitgave der Professoren van Leyden, bij P. van der Aa, aldaar, in gr. fo., doch als eene kopij daarvan, voorkomt.
| |
[Feddes. (S...)]
FEDDES. (S...) Er is een kunstenaar van dezen naam, die, waarschijnlijk, in Friesland te huis behoort, bekend door een Vruchtstuk, hetwelk de landschapen beestenschilder wegener, te Dresden, bezit. Het is schoon en in den smaak van de heem gecomponeerd en geschilderd, met den naam van s. feddes er op.
| |
[Fee. (Jonker Floris de la)]
FEE. (Jonker Floris de la) Van tijd tot tijd worden er kunstwerken aangetroffen, waarvan de makers nergens geboekt staan; eveneens zou zulks het geval kunnen zijn met den hier genoemde, hoewel er geen werk alsnog van hem bekend werd. Hij is, waarschijnlijk, een Hagenaar geweest, omdat hij, ook in 1665, nog als confrater of medelid der Haagsche Gildekamer van Pictura voorkomt; en het is zeker, dat hij als een kunstenaar bekend gestaan moet hebben, bij de oprigting van gemeld Gild, in 1656, dewijl hij aldaar voorkomt onder de zeven-en-veertig kunstenaars, die het hebben opgerigt. Ms. van Pieter Terwesten, die hem ook aanvoert als lid daarvan, op het jaar 1657 ingeschreven.
| |
[Feijens. (P.J.)]
FEIJENS. (P.J.) Deze bekwame beeldhouwer, te Turnhout, is aldaar, den 6. November, 1854, overleden. Naar de werken te oordeelen, die door hem reeds in 1811 op de Tentoonstellingen werden geleverd, zooals de Buste van Napoleon, op die te Brussel, mag men nagenoeg den ouderdom afleiden, dien bij kan hebben bereikt.
| |
[Feisen. (....)]
FEISEN. (....) Nagler, in zijn Künstler-Lexicon, zegt, dat deze ‘een kunstschilder was te Luik, zooals Meusel, in zijne Miscellen, XV., bl. 148, vermeldt. In de Magdalenakerk dier stad is de Geschiedenis dezer Heilige, en de Kruisiging van Christus, door hem geschilderd. Meerdere narigten konden wij over hem niet bekomen.’
| |
[Feitama, (Sybrand)]
FEITAMA, (Sybrand) een Nederlandsch dichter, werd, in 1694, te Amsterdam, geboren, en tot den handel opgeleid, doch geen lust in dat vak hebbende, welks voordeelen hij, uithoofde van ouderlijken rijkdom, ook niet behoefde, wijdde hij zich naderhand aan de dicht- en teekenkunst. Vele ordonnantiën voor prenten van zijne uitgegeven Werken heeft hij-zelf geteekend en zijn goed
| |
| |
geordonanceerd. Zijne kunstvoortbrengselen staan bij voorname liefhebbers in achting, zoo als bij Jacob de Vos, in wiens Catalogus, - Teekeningen - Amsterdam, 1833 op blz. 8 voorkomt: Een landschap van eene hoogte te zien. Met kleuren, door s. feitama. - Hij is, in 1758, met roem ten grave gedaald. Zijn gewone zinspreuk was: Studio Fovetur Ingenium, dat is: door oefening wordt het verstand gekweekt, waarvan de eerste letters der woorden s.f.i. zijnen naam, sybrand feitama Izaakszoon, te kennen geven. - Ook Ploos van Amstel, zijn tijdgenoot, heeft van zijne kunst bezeten, zooals in den Catalogus van diens nalatenschap werd gevonden, op blz. 21, Nr. 41: Een Brabandsch landschap, gestoffeerd met verscheiden beelden en paarden, uitvoerig met waterverwen door s. feitama, naar den fluweelen breugel. - Later zag ik nog, dat er reeds van zijne kunst in de beroemde verzameling van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, voorhanden was, onder Nr. 395 van den Catalogus van Teekeningen: ‘Een bergachtig landschap met geboomte en gebouwen, in het midden een weg, waarop eenige karren en koetjes voortgedreven worden enz. Uitvoerig met waterverf geschilderd, naar momper;’ - en Nr. 296, wederga, naar breugel, zijnde Een korenoogst, met zittende, staande en werkende beeldjes, boerenwagens enz. - Zijn portret, op 56 jarigen leeftijd, is door h. pothoven, in 1751, geteekend, en in 1760 door j. houbraken uitmuntend gesneden, in 4o. - In Nagler's Künstler-Lexicon, vindt men hem met een paar regels vermeld, en dat hij omstreeks 1716 bloeide, das pas 22 jaren oud. - Hij voert hem nogmaals aan, als een ander persoon, op feytema, of feytama, doch met dezelfde aanwijzing zijner kunst.
| |
[Felaert. (Dierick Jacobs)]
FELAERT. (Dierick Jacobs) Toen Guicciardyn zijne Beschryving der Nederlanden, Arnhem, 1617, omstreeks 1566, schreef, noemde hij, in het artikel Antwerpen, onder de oudste en eerste glasschilders: ‘dierick jacobs felaert, groot meester ende aerdich van vinden;’ - en in de Fransche uitgave van 1613 staat: maestre très-excellent et de grande invention.’ - Nagler, in zijn Künstler-Lexicon, die hem ook uit genoemde bron opvoert, schrijft zijn naam theodor jacobs felart, en zegt, dat deze kunstenaar niet bekend is, er bijvoegende of er ook welligt willaerts moest geschreven zijn? Ik mag vragen, waarom? Want hoeveel namen van kunstenaars, die in het duister lagen, zijn er reeds in onzen tijd ontdekt, die, alhoewel ze niet bekend waren, en er geene werken als nog van hen zijn aan te wijzen, toch hebben bestaan.
| |
[Felem, (Gerard de)]
FELEM, (Gerard de) van Luik, waar hij omstreeks 1427 bloeide, was een ervaren kunstdrijver in metalen. Alhoewel zijne werken weinig bekend zijn, is het echter zeker, dat hij wegens zijn talent in het genoemde kunstvak eene groote vermaardheid in zijn vaderland heeft verworven. Zie le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise etc. Liége, 1837, in 8o. anno 1427. - Hij wordt bij Immerzeel slechts genoemd.
| |
[Fellinga (....)]
FELLINGA (....) Deze meester is gerangschikt onder de oude school in den Catalogus der kunstverkooping, te Leeuwarden, in 1846, van Vegelin van Claerbergen. Onder Nr. 37 was van hem: ‘Eene fruit- en groenteverkoopster in Friesch costuum, allerbevalligst voorgesteld. Zij schijnt een mandje met kersen ten verkoop aan te bieden; h. 1 el, 30 dm. br. 1 el, 3 dm. doek.’ - Uit de voorstelling en het zeldzame dezer kunst zou men genegen zijn, af te leiden, dat hij - of welligt zij - een Friesche kunstliefhebber kan geweest zijn.
| |
[Fena (G.G.) Zie op Fenaem. (G. Gerritsz. van)]
FENA (G.G.) Zie op FENAEM. (G. Gerritsz. van)
| |
[Fenaem (G. Gerritsz. van)]
FENAEM (G. Gerritsz. van) is een kunstgraveur geweest, die voor boek-werken vele prenten heeft vervaardigd, als voor Oeffening en Konst des Rydens,
| |
| |
enz. door Christophorus Lieb, tot Utrecht, by J. Ribbius, 1671, in fo. Vele kleine tafereelen uit dat bedrijf komen daarop voor, die in hunne soort voor zoodanig werk fraai zijn te noemen, en waartoe de teekening, door (zacharias) webbers gemaakt, waarschijnlijk, veel heeft bijgedragen, want een portret, door hem gesneden, zijnde een grooter onderwerp, in Balen, Beschryving van Dordrecht, I. Deel, blz. 220, te weten, dat van Overstege, is verre van fraai te noemen. - Ook heeft hij den Titel gesneden voor de Dordrechtsche Arcadia, 1663, in 12o. waar zijn naam voluit staat, dien ik hier heb gebruikt, daar hij ook wel alleen met g.g. fena teekende, zooals dit onder het gemelde portret voorkomt, en hierdoor soms ook wel als een ander graveur vermeld wordt.
| |
[Ferdinand. (....)]
FERDINAND. (....) Een Vanitas van ferdinand was op eene kunstverkooping te Amsterdam, in 1707. Zie Hoet, I. dl., blz. 110. Meer weet ik tot nog toe van dezen racester niet.- Jammer is het, dat hierbij geen voornaam staat vermeld: welligt is het dezelfde als m. ferdinand, - Zie aldaar. - dewijl de aard van het onderwerp, een Vanitas, geheel tot den smaak der XVI. en XVII. eeuw behoort.
| |
[Ferdinand. (M.)]
FERDINAND. (M.) Het uitmuntend portret van den beroemden kunstenaar petrus de jode, den Oude, door zijn zoon van dien naam gegraveerd, is door hem geschilderd. Het komt voor in De Bie, Gulden Cabinet. - Doch de eerste uitgave dier portretten is reeds twaalf jaren vroeger, dan door De Bie, in 1661, uitgegeven, bij Jean Meyssens, - Zie aldaar. - te Antwerpen, onder den titel van Image de divers hommes d'esprit sublime etc., zoodat men den naam van dezen portretschilder gerust kan aannemen, daar de beide de jode's hierin geene fout zullen hebben begaan. - Hij is, waarschijnlijk, een Nederlander, want ik vind bij geen auteurs over vreemde kunstenaars, evenmin als bij de onze, dien naam vermeld. - Zie op ferdinand. - De naam louis ferdinand komt wel voor bij Pilkington, als een Fransch portretschilder, en wordt ook bij Heller en anderen als zoodanig, en als graveur, geboren 1612, overleden 1698, vermeld, van wien men eene fraaije gravure kent, te weten het portret van Charles d'Orléans, comte de Dunois, naar zijne schilderij, door R. Nanteuil; - en bij Fiorillo, onder de Spaansche schilderschool, een lucas fernandes, geboren te Madrid, 1596, en overleden 1654. Doch geen van beiden kan onze ferdinand zijn geweest, daar het portret van de jode, bovenvermeld, op een nog jeugdigen, manlijken leeftijd is genomen. - Laatstbedoelde is geboren 1570, zoodat hij in het begin der XVII. eeuw werd geschilderd, weshalve de kunstenaar nagenoeg van denzelfden ouderdom of wel ouder moet geweest zijn, en al de genoemden van later geboorte. - Welligt zal hier wederom mijne meening, zoo dikwijls aangevoerd, ook grond hebben, namelijk, of de naam niet de doopnaam moet zijn, die in die dagen zoo gemeenzaam werd gebruikt, als Meester quintyn maarten enz., daar er onder de plaat cenvoudig is gezet m. ferdinand, en dus zou dit alsdan beteekenen: Meester ferdinand heeft dit geschilderd, als zijnde het genoeg bekend, wie hij was; doch geen geslachtsnaam, die daarbij past, is mij tot nog toe voorgekomen. Als een bewijs voor mijne meening, dat de doopnamen toen vaster dan die der familiën in het geheugen waren, strekt ten eerste, dat velen dien van den vader als zoon voerden enz., en ten andere, dat meest alle registers op boekwerken van dien tijd zijn ingerigt, om den persoon op zijn Doopnaam te vinden, hetgeen in later tijd omgekeerd bewerkt is. - Nader zag ik, dat Nagler ferdinand elle, als een schilder van Mechelen, die zijn meesten tijd te Parijs doorbragt, opvoert, en zijn bloeitijd omstreeks 1660 stelt. Zijne beide zonen, lodewijk en pieter, die aldaar voorname portretschilders waren, hebben den doopnaam huns vaders als
| |
| |
geslachtsnaam aangenomen. - Hoe het zij, het is voor mij duidelijk, dat onze m. ferdinand dezelfde is als ferdinand elle, welligt met een bijnaam, dien hij in Frankrijk (even als pieter faes, die in Engeland alleen als pieter lely bekend was) heeft verkregen, en ik moet dus alsnog bewijzen afwachten, dat de naam elle op diens werken even afdoende is, als welken men op het gemelde portret van de jode vindt, en tot elle's werken behoort.
| |
[Feri. (Mr. Johan)]
FERI. (Mr. Johan) In het begin der XVI. eeuw, was deze Mr. johan feri als een kunstig werker in brens, te Haarlem, bekend, zoo als Screvelius, Beschryving van Haarlem, opgeeft, in het I. boek, blz. 24, vermeldende, dat hij voor de groote kerk, aldaar, een Pelicaan met zijne jongen kunstig van koper heeft vervaardigd, en die ‘op het choor is gezet op St. Crispyns dagh.’ Dat dit werk zeker goed zal zijn geweest, blijkt daaruit, dat een dergelijk metalen kruisbeeld met Pelicaan enz., bij den brand van de Groote of St. Janskerk te Tergoude, in 1552, zeer was beschadigd, en ‘zoo werd er besloten, hetzelve voor twaalf gulden te doen hermaken, naar het voorbeeld der Haarlemmers, die een koperen Pelicaen, seer constig door Mr. johan feri uitgebeeld, boven voor 't koor der hoofdkerke aldaar hadden doen maken.’ Zie Walvis, Beschryving der Stad Gouda, in 4o. II. dl., bl. 36.
| |
[Fermout, (Gilliam)]
FERMOUT, (Gilliam) of strazio voluto. - Samuel van Hoogstraeten, in zijne Hoogeschool der Schilderkunst enz., voert, blz. 257, aan, dat, hoewel de beste wegen, namelijk, de kerken, tot aankweeking der kunst zijn gesloten, er echter kunstenaars zijn in het historiële en andere vakken, die deze kunst met roem beoefenen enz., en noemt als eersten persoon den bovengemelden, waarop hij dadelijk lastman, mierevelt, theodorus babuere enz. laat volgen, zoodat deze een Nederlander moet zijn geweest en bij hem goed bekend, doch ik heb met geene mogelijkheid tot nog toe kunnen ontdekken, wie eigenlijk deze kunstenaar is geweest, noch iets van zijne werken gevonden.
| |
[Fernerius. (....)]
FERNERIUS. (....) In den Catalogus van Joannes de Bosch, Amsterdam, 1785, wordt onder de Nederlandsche meesters opgegeven, op Nr. 18: ‘Een bergachtig landschap met gebouwen en geboomte, door fernerius.’ De redactie van dezen Catalogus door vijf voorname kunstkenners doet mij gerust dezen persoon als een Nederlander boeken.
| |
[Ferrer. (Anton)]
FERRER. (Anton) Descamps vermeldt hem als een Nederlandsch kunstschilder. Hij noemt van zijn werk een stuk met dieren, in de Parochiekerk, te Nieuwpoort, waarvan het middenstuk voorstelt Herodias met het hoofd van Johannes den Dooper, hetwelk zij met eene naald de tong doorsteekt. Hij noemt dat schilder-werk lofwaardig; echter was het destyds (1753) bedorven.
| |
[Ferrerio (Bartolomeo)]
FERRERIO (Bartolomeo) wordt door Nagler, in zijn Künstler-Lexicon, als een kunstschilder en liefhebber, te Leyden, omstreeks 1650, vermeld, zoo als Sandrart, in het leven van hans holbein, verzekert. Nader, zegt hij, kent men hem niet. Hier heeft echter eene vergissing plaats, want in het aangehaalde bij Sandrart is niets daarvan te vinden, en dit zal alzoo op Van Mander doelen, maar dan blijft het gestelde jaar 1650 nog eene halve eeuw te laat. Zie daarvan de verklaring bij mij op FERRERIS. (Bartholomeus)
| |
[Ferreris, (Bartholomeus)]
FERRERIS, (Bartholomeus) een voornaam kunstliefhebber en beoefenaar, leerde ik kennen door Carel van Mander, die zijn Werk, Het Leven der Moderne of dees-tytsche Doorluchtighe Italiaansche Schilders enz. (1603) aan hem, als vriend, heeft opgedragen, en in welke opdragt het volgende voorkomt: ‘Doch is niet van doen, dat ick wyder onser consten deughden (Eerweerde Heer en goede Vriendt), UE. om tot haer ontstoken te worden in liefden, voorhouden soude; die doch haer heil toeghedaen zyt, door ghenoechsaem kennis die UE. (als selfs
| |
| |
constigh oeffenaar by lust) onder uitnemende meesters, als antonis moro, pieter en francisco pourbus heeft gecreghen. Waerom ick verhope by UE. dancklyck aenghenomen sal wesen dese myn beschryvinghe van d'alder uytnemenste Italiaensche schilders, enz.’-In het levensberigt van hans holbein, in zijn Werk over de Nederlandsche en Hoogduitsche Schilders enz., 1604, in 4o. blz. 223 b, maakt hij melding van eene schilderij van holbein, die bij b. ferreris, te Amsterdam, destijds aanwezig was. - Zie bij mij op FERRERIO. (Bartolomeo)- Ongetwijfeld zijn er van vele anderen van dien stempel werken voorhanden geweest, of nog aanwezig, die voor werk van onbekende meesters doorgaan.
| |
[Feuille. (Daniel de la)]
FEUILLE. (Daniel de la) Verscheide stuchen en ciraden van Roermakers-gereedschap, nieuwlyks uitgevonden en uit de voornaamste meesters van Europa getrokken, door d. de la feuille, te Amsterdam, by G. de la Feuille, 1692, met denzelfden titel in het Fransch. Alles is fraai geteekend en gesneden, zijnde de detailstukken der wapenen met beelden en lofwerk versierd; een zeer zeldzaam Werkje, waarvan een exemplaar was op de verkooping der boeken, nagelaten door Rhijnvis Feith, te Groningen, in 1849. - Nog bezit ik van hem een Werkje in 4o.: ‘Devises et Emblêmes anciennes et modernes. Tirées des plus célébres Auteurs etc.’ waarbij de uitlegging in zeven talen. Amsterdam, 1691, bevattende 51 platen, elk met 12 a 15 emblemes, en Livre nouveau et utile pour toutes sortes d'Artistes etc. contenant quatre alphabets de chiffres fleuronnéz au premier trait avec quantité de divises d'Emblemes et de Noeuds d'amour, Amsterdam, 1697 in 4o., bevattende 100 platen. - Nog vond ik een Werk, dat zeer zelden voorkomt, onder den volgenden titel: Essai d'un dictionnaire contenant la connaissance du monde des sciences universelles et particulièrement celles des medailles, des passions, des moeurs, des vertus et des vices. Representé par des figures hyérogliphiques expliquées en prosa et en vers. Wesel (Amsterdam?), 1700 in 4o. en dat aan hem wordt toegekend, volgens Barbier, I. 5517. Zie Catalogue de feu M. Regel, ci-devant médecin de l'empereur Napoléon. Bruxelles, 1850; p. 27, Nr. 235.
| |
[Fevre. (Dominicus le) Zie bij Immerzeel op Lefevre. (Dominicus)]
FEVRE. (Dominicus le) Zie bij Immerzeel op LEFEVRE. (Dominicus)
| |
[Fevre (Maec le)]
FEVRE (Maec le) was een hoogst bekwaam goudsmid, van Doornik, die onderscheiden schoone werken in zilver heeft gedreven. Ook voor architectonische versieringen was hij zeer bekwaam. In het koor der L.-Vrouwe kerk, te Doornik, zijn sieraden en basreliefs door hem vervaardigd. Hij bloeide omstreeks 1750. Zie Nagler, Künstler-Lexicon.
| |
[Fiamingo]
FIAMINGO, bij de oude schrijvers fiamingho of ook wel flamingo. Aldus heet bij de Italiaansche auteurs elke Nederlander, en, hoewel dat woord ten duidelijkste klinkt voor een Vlaming of Flaming, zoo worden daardoor, over het algemeen, toch de Noord- en Zuid-Nederlanden, of wel Duitsch België bedoeld. Onder deze benaming komt voor: arrigo fiamingo, de schilder hendrik van mechelen; onder cornelis fiamingo, de graveur cornelis cort, van Hoorn; onder dionisio fiamingo, de schilder d. calvart, van Antwerpen; onder frederigo di lamberto fiamingho, de schilder en bouwmeester frederik sustris of suster, van Amsterdam; onder francisco fiamingo, de beeldhouwer franz du quesnoy, van Brussel; onder gherardo fiamingo, de schilder gerard honthorst, van Utrecht; onder giovanni fiam, welligt jan de mabuse, van Mabuge en Hainault; onder gualtiero fiamingo, de schilder wouter crabeth, van Gouda; onder lamberto fiam, de oude sustris, van Amsterdam; onder leonardo fiam, de frescoschilder thiry (die rosso de rossi naar Fontainebleau vergezelde); onder michele fiamingo, de historieschilder michiel coxie, van Mechelen; onder paulo fiam, de landschapschilder p. franceschi, van Antwerpen, en onder roberto fiam, r. le
| |
| |
longe van Brussel. Tot gemak heb ik deze opgave hier geplaatst en verwijs dus van-zelf naar elken naam, in mijn Werk voorkomende, en voorts naar nog meerdere van dien naam, door mij op de letter vervolgd, als wier ware beteekenis nog niet bekend is.
| |
[Fiamingo. (Angiolo)]
FIAMINGO. (Angiolo) Onder de vreemde kunstenaars, die Italië, na rubens en van dyck, bezochten, hebben eenigen daar, even als deze, proeven van hunne groote bekwaamheid achtergelaten, en zoo zij die voor openbare gebouwen vervaardigd hebben, dan zijn ze er voor de geschiedenis bewaard gebleven. ‘Men weet niet juist - zegt de Abt Lanzi, II. dl., bl. 231 - van wie de beroemde Aflating van het kruis is, die zich in Sint-Pieter in Montorio, te Rome, bevindt, en den leerlingen als een voorbeeld van koloriet wordt aanbevolen; eenige houden haar voor het werk van angiolo fiamingo.’ In het Register op Lanzi wordt, als zijne bron, de Guida di Roma, aangewezen. Hij is alzoo een Vlaming geweest, die, even als bijna alle andere uit de Nederlanden bij den doopnaam, met bijvoeging van het land hunner herkomst, door Italiaansche auteurs geboekt zijn.
| |
[Fiamingo (Arrigo)]
FIAMINGO (Arrigo) wordt bij Immerzeel alleen op dezen naam, met een kort berigt, vermeld, zonder zijn Nederlandschen naam op te geven, doch hij wacht zich wel, dezen met enrico fiamingo te verwarren. - De Abt Lanzi meldt ons, dat hij van Vlaanderen is geboren, en in de Sixtus-Capel, te Rome, de Opstanding heeft geschilderd, en vele groote fresco-werken, als ook in het Vaticaan, en in de Bibliotheek en in andere openbare gebouwen aldaar heeft uitgevoerd; dat de Ridder Giovanni Baglione, die vóór hem dit berigt geeft, aan hem groote talenten toekent; dat zijne schilderij in de kerk St. Franciscus, te Perugia, het jaarmerk 1564, als dat der vervaardiging, draagt, en waarop hy-zelf gezet heeft: henricus van mechelen. - Hij is onder de regering van Paus Gregorius VIII. (alzoo 1572-1585) te Rome gekomen, en aldaar, in den ouderdom van 78 jaren, overleden; hetwelk sommigen in 1600, en anderen in 1601 doen plaats hebben, alsook dat hij niettijdens den genoemden Paus, maar onder Clemens VIII., volgens den Abt Lanzi, te Rome kwam, (dat wil zeggen 1592-1605) onder wiens bestuur hij ook is overleden. - Zijne werken worden wegens de uitvoerige en vrije penseelsbehandeling geprezen.
| |
[Fiamingo (Carlo)]
FIAMINGO (Carlo) wordt als een Nederlandsch schilder van veldslagen, die, omstreeks 1640, te Milaan, werkzaam was, door Baldinucci verrneld. Zie Nagler, Künstler-Lexicon.
| |
[Fiamingo. (Copé) Zie bij mij op Fiamingo. (Jacopo)]
FIAMINGO. (Copé) Zie bij mij op FIAMINGO. (Jacopo)
| |
[Fiamingo. (Cornelio) Zie Kort. (Cornelis)]
FIAMINGO. (Cornelio) Zie KORT. (Cornelis)
| |
[Fiamingo. (Dionysio) Zie bij Immerzeel en bij mij op Calvart. (Dionysius)]
FIAMINGO. (Dionysio) Zie bij Immerzeel en bij mij op CALVART. (Dionysius)
| |
[Fiamingo (Egidius)]
FIAMINGO (Egidius) is de Nederlandsche beeldhouwer gilles van der riviere. Zie aldaar bij Immerzeel.
| |
[Fiamingo. (Ferdinand)]
FIAMINGO. (Ferdinand) Zoo wordt ferdinand voet - Zie bij mij aldaar. - door de Italiaansche auteurs genoemd.
| |
[Fiamingo. (Francessio) Zie bij Immerzeel en bij mij op Duquesnoy. (François)]
FIAMINGO.(Francessio) Zie bij Immerzeel en bij mij op Duquesnoy. (François) Hij komtook veel in den vreemde voor onder den naam van françois le flamand.
| |
[Fiamingo. (Frederigo di Lamberto) Zie Sustris of Suster, (Fredrik)]
FIAMINGO. (Frederigo di Lamberto) Zie SUSTRIS of SUSTER, (Fredrik) bij Immerzeel, en bij mij op SUSTRIS. (Lamberto)
| |
[Fiamingo. (Gherardo) Zie bij Immerzeel en bij mij op Honthorst. (Gerard)]
FIAMINGO. (Gherardo) Zie bij Immerzeel en bij mij op HONTHORST. (Gerard)
| |
[Fiamingo. (Giovano) Zie bij Immerzeel en bij mij op Mabuse. (Johannes de)]
FIAMINGO. (Giovano) Zie bij Immerzeel en bij mij op MABUSE. (Johannes de)
| |
[Fiamingo (Giovanni)]
FIAMINGO (Giovanni) wordt als een Nederlandsch schilder vermeld, die in Italië werkzaam was, en, waarschijnlijk, als jan schoorl aldaar is aangemerkt geworden. Zie Nagler, Künstler-Lexicon.
| |
| |
| |
[Fiamingo. (Gualterio) Zie op Crabeth. (Wouter)]
FIAMINGO. (Gualterio) Zie op CRABETH. (Wouter)
| |
[Fiamingo, (Jacopo)]
FIAMINGO, (Jacopo) of jacob de vlaminger, wordt door den Abt Lanzi in het voorbijgaan vermeld als een kunstschilder, die in Rome en in den Kerkelijken Staat weinig bekend is. - Romberg, in zijn Conversations-Lexicon für bildende Kunst, Noemt eenen copé fiamingo, overleden 1610, een geitalianiseerden Nederlander, die in Rome gearbeid heeft. Zie aldaar, op het artikel Elfenbeinarbeiters, blz. 407, en die alzoo onder de beeldsnijders in ivoor is geplaatst.
| |
[Fiamingo. (Lamberto) Zie Lombardus. (Lambert)]
FIAMINGO. (Lamberto) Zie LOMBARDUS. (Lambert)
| |
[Fiamingo. (Lamberto) Zie bij mij op Sustris, (Lamberto)]
FIAMINGO. (Lamberto) Zie bij mij op SUSTRIS, (Lamberto) den Oude.
| |
[Fiamingo. (Leonardo) Zie bij Immerzeel en bij mij op Thiery. (Leonard)]
FIAMINGO. (Leonardo) Zie bij Immerzeel en bij mij op THIERY. (Leonard)
| |
[Fiamingo. (Michele) Zie Coxie. (Michiel)]
FIAMINGO. (Michele) Zie COXIE. (Michiel) Het is dezelfde persoon.
| |
[Fiamingo. (Paolo) Zie op Franceschi, (Paul)]
FIAMINGO. (Paolo) Zie op FRANCESCHI, (Paul) bij Immerzeel.
| |
[Fiamingo. (Roberto) Zie Longe. (Robert la)]
FIAMINGO. (Roberto) Zie LONGE. (Robert la)
| |
[Fiamingo (Vincenzio)]
FIAMINGO (Vincenzio) wordt onder de vreemde kunstenaars vermeld, die Italië, na rubens en van dyck bezocht, en er proeven van hun talent achtergelaten hebben. Zoo is er van dezen kunstenaar eene schilderij, voorstellende het Pinksterfeest, te zien op la Vallicella, te Rome. Zie den Abt Lanzi, Tom II, bl. 231, wiens bron is de Guida di Roma.
| |
[Fiamingo. (Walther)]
FIAMINGO. (Walther) Zie bij mij op WALTHER FIAMINGO.
| |
[Filius. (Jan)]
FILIUS. (Jan) Bij Immerzeel staat vermeld, dat zijn bloeitijd omtrent het jaar 1680 is geweest, doch, volgens Pilkington, zou dit zijn eerste studietijd zijn, daar deze opgeeft, dat hij, te 's Hertogenbosch, in 1660, geboren, en aldaar, in 1719, overleden is. Dit strookt ook goed met den tijd zijner werken, want hij was een leerling van pieter van slingeland, wiens manier en aard van schilderen hij geheel, doch minder uitgewerkt dan zijn meester, volgde. - Bryan noemt hem filicus, en voegt daarbij, dat anderen hem filius heeten; terwijl ook Zani zegt, dat men fielius en niet filius, of eigenlijk jan fil moet schrijven.
| |
[Finsonius (Alonsius)]
FINSONIUS (Alonsius) staat bij Immerzeel met eenigen regels vermeld, en wel onder den verkeerden doopnaam van alonsius, daar het ludovicus moet zijn, een misslag door Delepierre, in zijne Galérie d'Artistes Brugeois begaan, even als La Fontaine in zijne Académie de la Peinture hem aanhaalt, en aldaar den naam van dezen kunstenaar als louis vinson noemt. - Zie over het een en ander bij mij op FINSONIUS. (Ludovicus)
| |
[Finsonius, (Ludovicus)]
FINSONIUS, (Ludovicus) ook wel als louis finson vermeld, is, waarschijnlijk, een Vlaamsch kunstenaar. Tot nog toe heb ik slechts ééne schilderij van zijn werk vermeld gevonden, in de Verzeichniss der herzoglichen Bilder-Gallerie zu Salzthalen; Braunschweig, 1776, in 8o., S. 244: Eene Dame, aan eene tafel gezeten, waarop een muzijkboek en eene guitar ligt; eene oude vrouw komt haar een brief overhandigen. De figuren levensgroot tot aan de knieën, op doek; h. 5 vt., 10 dm., br. 4 vt., 6 dm. - Bij Brulliot vind ik vernield, dat de initialen l.f., volgens eene aanteekening in manuscript van wijlen Mr. Hazard, gevonden worden op teekeningen van l. finson, een Hollandsch kunstenaar, en dat Füssli spreekt van eene schilderij van louis finsonius, in de Galerij te Salzthalen. Dat zal dus wel hetzelfde stuk zijn, hier bovengenoemd, want in die Galerij was er maar één van zijne hand. Later las ik, dat mijn vermoeden bevestigd was geworden door de ijverige nasporingen van den Marquis Philippe de Chenevières Pointel, die eene biographie van hem heeft geschreven, geplaatst in het Brusselsche Tijdschrift La Renaissance, vol. XV., p. 101, waaruit ik het historisch gedeelte, voor zoover het hier dienstig is, afschrijf. louis finsonius is geboren te Brugge, in 1580, en overleden te Arles, in 1632; hij heeft geene kinderen nagelaten. Weinig schrijvers
| |
| |
hebben méér dan zijnen naam genoemd, zooals Delepierre, in zijne Galérie d'Artistes Brugeois, slechts eenige regelen aan hem toewijdt, en zegt, dat hij maar ééne schilderij van hem kent, die zijnen naam voert, zijnde Maria Boodschap, in het Museum te Napels, welk stuk, door ordonnantie en kleur, een schilder van groote verdienste aanduidt. Het is beteekend: ‘alonsius finsonius, Belga Brugensis fecit 1612.’ - Pointel zegt: ‘hoe of hij aan den naam van alonsius is gekomen, weet ik niet; doch men heeft zeker niet goed gelezen, want ik heb het stuk te Napels gezien, en, even als op alle andere van zijne werken, ook daarop ludovicus finsonius gevonden.’ - finsonius behoort als de stichter van eene tusschen-school te worden beschouwd: immers, de groote Antwerpsche school was destijds nog niet gevestigd, en die zijner bakermat (Brugge) reeds vervallen. Zijn eersten studietijd ging hij in Italië doorbrengen: reeds op zijn twintigste jaar heeft hij zijn moeders-huis verlaten en trok hij naar Rome. Na eenige jaren aldaar te hebben vertoefd, en zich vooral in de school van michel angelo de caravage te hebben gevormd, is hij, waarschijnlijk, over Duitschland teruggekeerd; zeker is het, dat hij zich inscheepte naar Marseille, alwaar hij zich wilde vestigen. Doch magtige handelsteden, waar geene kunstenaars-republiek bestaat, zoo als te Genua en Venetië, leveren weinig bronnen van welvaart voor schilders op, zoodat hij zich haastte, vandaar te vertrekken, en naar Aken te gaan, waar destijds geheel de magtige aristocratie der provinciën resideerde. Het eerste stuk, dat een jaartal voert, hetwelk hij aldaar heeft geschilderd, is de Opstanding van den Zaligmaker, en in de kerk St. Jan te Aken te zien. In een hoek regts, onder in het stuk, staan de wapens van de familie Gaillard, en boven de schilden is een klein papier of kaart, waarop staat te lezen: lodovicus finsonius, Belga Brugensis fecit anno 1610. De schenker van dat stuk was een der eerste beschermers van finsonius, en deze schilderij werd zeer geprezen, vooral de Christus, die schoon van kleur is, en, om Pointel-zelven te doen spreken, die zegt: ‘si ce tableau était rafraichi par la moindre toilette, celui de veilleurs qui se soulève flamberge nue, sur le premier plan à gauche, sortirait véritablement de la toile.’ - Bij den heer Roux-Alpheran, te Aken, is eene belangrijke studie bewaard, voorstellende St. Sebastiaan, tot zijn eerste tijdvak behoorende. Van dit stuk heeft hij een tweede, nog veel schooner, geschilderd, en dat, zoo als gezegd wordt, veertien of twintig jaren verleden, uit Aken is weggevoerd. Ook bij den Ridder d'Agay, aldaar, wordt een portret van een jeugdig edelman, dat aan hem is toegeschreven, bewaard. - In 1612 vinden wij hem weder te Napels, alwaar de bovengenoemde schilderij, Maria Boodschap, door hem geschilderd, aanwezig is; doch van dat uitmuntend meesterstuk heeft hij onderscheiden, zelfs grootere, zekerlijk bestelde, kopijen gemaakt, want er wordt er een te Arles, in de kerk van St. Anthonius gezien, en nog een, hetwelk Magnan de la Roquette aan de PP. Jesuiten, te Aken, ten geschenke gegeven heeft. - In 1613 vinden wij hem te Aken terug, en de schilderij, meest aldaar bekend, is die der Ongeloovigheid van den H. Thomas, zijnde een meesterstuk van compositie en kleur. Dit stuk is op eene kaart, als met eenige lakzegels vastgehecht, beteekend: lodovicus finsonius, Belga Brugensis, fecit. Aquis Sextiis ano. ciɔiɔxiii. Dit schijnt hij bij vergissing te hebben gezet, daar het ciɔiɔcxiii zijn moet, zooals Pointel teregt aanmerkt. Hij heeft twee Magdalena's geschilderd in 1613, waarvan er eene in het huis-Ravanas, en eene andere in het Museum te Marseille bewaard is, doch die echter betwijfeld worden. - In 1614 is hij naar Arles gegaan, om een stuk, te schilderen, waarmede hij grooten roem inoogstte, namelijk,
| |
| |
de Steeniging van St. Stephanus. Hij heeft tot aan zijnen dood aldaar zijn hoofd-verblijf gehouden, hoewel hij alom in de provincie zijne werken verspreidde. - Hij heeft zijne afbeelding, op eene vreemde wijze voorgesteld, namelijk, geschilderd, de buste geheel naakt, met een helm op, zonder vizier, waarover een groote witte pluim afhangt; zijne regterhand houdt hij onder de kin, en de linker is met een zwaren knods gewapend. Op een grof lederen gordel, digt bij de gesp, heeft hij met zeer kleine letters geschreven: ludovicus finsonius, Belga Brugensis suo se penicillo pinxit. Aquis-Sextiis, anno 1613. Deze zonderlinge voorstelling heeft hij als wedergâ geschilderd van het even zonderling portret van zijn vriend en kunstgenoot martinus hermanus faber, - Zie aldaar. - goud- of liever wapensmid van Embden, die mede de schilderkunst heeft beoefend, en waarschijnlijk zijn leerling is geweest. - Nagler, Künstler-Lexicon, voert hem ook op, doch zonder eenig berigt van leven of werken, en zegt, dat hij een Hollander was, die in het begin der XVIII. eeuw bloeide; daar hij geen anderen finsonius noemt, is dit blijkbaar eene dwaling.
| |
[Fireus of Firens. (Jeronimus)]
FIREUS of FIRENS. (Jeronimus) Van dezen zag ik een boekje met Landschappen, door hem geteekend, en door ..... gegraveerd, in oblong 8o.-formaat, middelmatig van verdienste. De naam is nog niet geboekt, doch, daar alles het kenmerk van Nederlandsche kunst draagt, heb ik hem hier opgenoemd.
| |
[Flamen, (Albert)]
FLAMEN, (Albert) bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg daarbij, dat hij omstreeks 1620 is geboren, en het uit zijne graveerwerken met zekerheid is valt te leiden, dat hij, van af den jare 1648 tot 1664, te Parijs, alwaar hij in de Rue des Fossayeurs près de Saint-Sulpice woonde, arbeidde, en zijne werken meestal bij zekeren Van Merlen, waarschijnlijk, zijn landgenoot, zijn uitgegeven. - Bartsch vermeldt 152 en Rigal 322 stuks van zijne prenten, terwijl Le Blanc er 584 opteekent, bestaande uit alle soort van voorstellingen, en waaronder slechts twee portretten voorkomen, als van Jacques Castelnau, Maréchal de France, met n. de larmessin gegraveerd, en Joannes Baptista Morinus, doctor medicus; doch het groot cijfer bij hem bestaat in het aantal prenten, die in Boekwerken voorkomen, als: in zijne Emblesmes, die een getal van 152 uitmaken, en welke hij er heeft bijgevoegd.
| |
[Flamenc. (Jehan le)]
FLAMENC. (Jehan le) Zie JEHAN LE FLAMENC.
| |
[Flament (B.)]
FLAMENT (B.) vind ik vermeld in den Catalogus eener Verkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, 1826, onder Nr. 32: Een Geestelijke, geknield voor de Heilige Maagd en twee Engelen, zeer schoon van coloriet, breed en meesterlijk behandeld, h. 8 p. 5 dm., br. 6 p. 4 dm.
| |
[Flandere. (Jan van)]
FLANDERE. (Jan van) Vasari meldt, deel VI., bl. 214, dat deze kunstenaar raphael behulpzaam was in het schilderen van vruchten, bladen en bloemen, die kij kunstig naar de natuur wist te schilderen, en in stukken van raphael aanbragt, die door festoenen, guirlandes, arabesken enz. werden opgesierd. - De gemelde auteur zegt, dat men aan zijne werken een weinig droog- en scherpheid toekent.
| |
[Flanderen of Flamenco. (Hans of Joan)]
FLANDEREN of FLAMENCO. (Hans of Joan) Deze beroemde kunstenaar uit Vlaanderen heeft zich met andere Nederlandsche en Vlaamsche meesters naar Spanje begeven, om er door hunne talenten het geluk te beproeven. In het Karthuiser-klooster te Miraflores, heeft hij, van af 1496 tot 1499, gearbeid, en er twee altaarstukken vervaardigd, voorstellende bedrijven uit het leven van Joannes den Dooper, en de Wijzen uit het Oosten in aanbidding van het kind Jezus. Deze stukken zijn voortreflijk van kleur, en geheel in den stijl van lucas van leyden bewerkt. Hiervoor heeft hij 53545 Maravedis, - koperen munt, omstreeks ½ cent waard, en dus ƒ267.725 - behalve drie jaren onderhoud, ontvangen. Ook in de kathe- | |
| |
drale van Palentia zijn eenige werken van hem aanwezig, welke hij ten jare 1509 vervaardigd heeft. - Zouden er in de Nederlanden hog geene werken van dezen meester bestaan? Misschien worden die van joan de mabuse met de zijnen verward, daar de meening is geopperd, zoo als bij Romberg, dat giovanni fiamingo de gemelde mabuse moet wezen, en deze onze hans buitenslands giovanni fiamingo of flamenco zal genoemd zijn. Met meer grond wordt er opgegeven, op het artikel hans memmelinck, - Zie aldaar bij Immerzeel. - dat deze dezelfde zou zijn. Waarschijnlijk, is hij uit de school van rogier van brugge, want van één uit die school is het kenlijk, dat van dien tijd de drie tafereelen, die in het Museum te Frankfort zijn, dagteekenen, en de Geboorte van Joannes, den Doop van Christus, en St. Jans Onthoofding voorstellen, welke twee stukken, in eenigzins grooter formaat, doch iets minder uitvoerig, maar in alles hetzelfde, op twee tafereelen, in het Museum, te 's Hage, van wijlen Koning Willem II., uit Spanje afkomstig waren. Romberg zegt hierover, ‘dat deze vermoedelijk kopijen zijn, die uit de klooster-kerk van Miraflores zijn gekomen. Aangenomen dat dit zoo ware, dan kunnen zij toch wel tot de werken van flamenco behooren.’
| |
[Flanderen (Jacob uit)]
FLANDEREN (Jacob uit) wordt door Baldinucci als giacomo fiamingo opgegeven, die onder de beroemde leerlingen uit de school van maratti is gesteld. Geen zijner werken is mij tot nog toe bekend.
| |
[Flandes, (Arnau de)]
FLANDES, (Arnau de) of arnoud van vlaanderen was, volgens Fiorillo, Geschichte der Mahlerei in Spaniën u.s.w., een der voortreflijkste glasschilders, die, omstreeks het midden der XVI. eeuw, met de Spaansche kunstenaars, gebroeders arnao (en nicolaus) de vergara, in de kerk te Sevilla, glasramen heeft vervaardigd. - Zie over dezen broeder bij Gessert, Geschichte der Glasmalerei, u.s.w. Stuttg. 1839, in 8o. S. 184. - Ik heb dit hoofdzakelijk hier ingelascht, om tevens tot teregtwijzing te kunnen dienen op hetzelfde artikel, voorkomende in een aangekondigd en gedeeltelijk verschenen Werk, onder dezen brommenden titel; De Künstler aller Zeiten und Völker, Leben und Werke der berühmtesten Baumeister, Bildhauer, Maler, Kupferstecher, Formschneider, Lithographen, etc. etc. von der frühester Kunstepochen bis zur Gegenwart. Nach den besten Quellen bearbeitet von Professor F. Muller Stuttg. Ebuer en Senbert, 1854, in 8o. Deze zegt, dat de Nederlandsche glasschilder arnao de flandes, met zijn broeder, arnao de vergara, in bovengenoemde kerk werkzaam was enz. Doch dit is niet zijn broeder, maar de bekende vargara's werden met hem gelijk genoemd, waardoor zijn bloeitijd is aangeduid, en het tevens niet onwaarschijnlijk wordt, dat hij, die uit Vlaanderen was, de kunst aldaar heeft helpen verbeteren, gelijk er zoovele Nederlanders in vroeger eeuwen tot dat einde derwaarts zijn geroepen, of met hun talent in dat vak van kunst op goed fortuin er heen zijn gegaan. - Het is zeer natuurlijk, dat ik bovenbedoeld Werk gretig inzag, vooral om die ‘beste bronnen,’ daarvoor gebruikt, te leeren kennen; doch ik werd zéér teleurgesteld, door een Werk te ontmoeten, dat, letterlijk, op slechts kleine omzettingen na, uit eenige bekende Werken, met al de daarin bestaande mistellingen, is afgeschreven, in een woord, vol fouten enz.; en wat den eigenlijken omvang aangaat, dezen kan men daaruit afleiden, dat het in drie deelen, of 20 à 25 afleveringen, zal bestaan, waarover, in eene Beoordeeling van dat Boek, ten slotte, gezegd wordt: ‘Die met den overijlenden geest des tijds maar blindelings meêholt, schaffe zich dit Werk aan; het zal hem, in de eerste Aflevering reeds, boven verwachting, de noodzakelijkheid uitsparen van anders veel tijd te moeten wijden aan den gewonen grooten, doch zeer noodigen omvang eener
| |
| |
Biographie der kunstenaars van alle tijden en alle volkeren, doch die hier, bij de letter a, van af den Griekscken apelles (356-308 vóór Chr.) al tot op den Hollandschen jacob appel (1680 na Chr.) zijn aangeduid. Dat mag heeten den aardbol met tot dus verre onbekende snelheid te overzweven, vlugtiger zelfs dan dat men dien à vol d'oiseau zou willen zien!’ Zie Astrea, IV. Jaargang, 1854, bl. 397.
| |
[Flaris. - Zie Vriendt (De)]
FLARIS. - Zie VRIENDT (De) of wel FLORIS, (Frans) de Oude.
| |
[Fleischman. (Joan Michael)]
FLEISCHMAN. (Joan Michael) Waarschijnlijk, stamt hij af van de bekende Nürnbergsche graveurs van dien naam, want hij werd aldaar geboren, in 1701, en is to Amsterdam, den 17. Mei, 1768, overleden. Alhoewel hij niet regtstreeks tot wat wij de kunstgraveurs noemen, zou behooren, zoo heeft hij zich in zijn tijd toch een beroemden naam verworver met zijne zeldzame bekwaamheid van drukletters snijden, waardoor de gieterij van den vermaardon drukker Joannes Enschedé, te Haarlem, eene Europesche bekendheid had verkregen, en letters, gelijk verder alle soort van drukornamenten, naar Oost en West verzond. Van de modellen, bij hem voorhanden, is het volgende Werk verschenen: Epreuve de caractères qui se fondent dans la nouvelle fonderie de lettres de J. Enschedé, à Harlem, 1768, 8o. waarbij, tot roem en aandenken van den vervaardiger, het portret van fleischman, bezig zijnde met zijn kunstarbeid te verrigten, gevoegd is, keurig door cornelis tan noorde, in 1769, geëtst.
| |
[Flessiers. (Balthazar)]
FLESSIERS. (Balthazar) Een onvermeld kunstenaar, die, in het begin der XVII. eeuw, te 's Gravenhage, bloeide. Ik heb door het volgende verzoekschrift kennis aan hem gekregen: ‘Opte requeste van monsieur balthazar flessiers, schilder alhier in den Hage, voorhebbende te laeten vuytgaan hot affcontre-feytsel, by hem naar het leven godaen van seeckere jonge dochter, tot Moers woonachtich, met name Eva Fliegen, die in den tyt van seventhien jaeren egeen aertsche spys ofte drank heeft genoten; item noch de Offerhande Abrahams van synen soon Isaac, geschildert by den vermaerden Mr. piedro paolo rubbens, versoeckende daertoe octroy voor sess jaren, met verboth dat nyemant deselve daerentusschen en sullen moegen naedrucken, is dit des suppliants versoeck affgeslagen.’ Resolutie der Staten-Generaal, 1614. October 29. - Het schijnt, dat de vreemde geschiedenis van Eva Fliegen, meerbekend als Besje van Meurs, bij de bedoelde aanvraag geen opgang maakte; welligt heeft men de zaak echter nader onderzocht, en is zij later aan de H.M. Staten meer aannemelijk voorgekomen: immers, flessiers schijnt met zijn verzoek aangehouden, en werklijk ongeveer twee maanden na zijn eerste verzoek fiat verkregen te hebben, zooals blijkt uit het volgende besluit: ‘Is Mr. balthasar flessier, schilder alhier in den Hage, geaccordeert octroy omme voor den tyt van vier jaeren naestcommende alleene in de Vereen. Provinciën te moegen vuytgeven ende vercoopen het gecontrefeytsel, bij hem naar het leven afgebeelt, van seecker dochter, woenachtig tot Moers, met name Eva Fliegen, die in den tyt van seventhien jaeren geenerley natuyrlycke spyse, noch dranck haeres levens onderhouden noodich, en heeft genooten. Item noch eene plaete van het Sacrificie des geloovigen ertzvaders Abraham, van den konstrycken ende vermaerden schilder Mr. pieter paul rubbens geinventeert. Verbiedende enz.’ Resolutie der Staten-Generaal 24 December, 1614; en Dodt Archief, VI. deel. - Er gaat eene prent uit, het Portret van Heva Vliegen voorstellende, en die het jaarmerk 1618 voert, zonder naam van graveur, in 4o.; zeldzaam. Zie Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 5728. Of dit nu dezelfde plaat is, daar onze flessiers het octrooi op heeft bekomen, of weder een andere, daarnaar genomen druk is, kan ik niet beslissen. Het zou mij niet verwonderen, dat deze kunstenaar dezelfde is, als
| |
| |
b. fleshier, door Walpole vermeld, als schilder van zee-, landschap- en fruitstukken, en wiens werken voorondersteld worden van zulke hooge verdiensten te zijn geweest, dat zij eene plaats in de verzameling van Karel I. van Engeland en in die van pieter lely aldaar bekleedden. Zie Bryan. - Welligt is hij een van de vele Haagsche schilders, die naar Engeland, destijds het Peru voor de, kunsten, is overgestoken, en zijne dagen aldaar geëindigd heeft; doch nergens is mij verder iets betreklijk hem meer voorgekomen.
| |
[Flink of Flinck (Govert)]
FLINK of FLINCK (Govert) is door Immerzeel naar waarde vermeld; ik voeg er echter nog bij, dat ook in het buitenland in de meeste kunstgalerijen werken van zijn voortreflijk penseel bewaard worden, als, in de Pinacotheek, te Munchen, Isaak, op een rustbed liggende, geeft den zegen, als eerstgeborene, aan zijn zoon Jacob; levensgroote figuren. Waarschijnlijk, hetzelfde stuk, dat, in 1808, te Rotterdam, uit de verzameling van G. van de Pot, met ƒ1380 is betaald. - Een wachthuis, alwaar schutters aan eene tafel zitten te dobbelen; half levensgroot. - Te Dresden drie uitmuntende bejaarde mansbusten. - Te Berlijn, Abraham verstoot Hagar, die, om Ismaëls wille, erbarming smeekt, en aldaar bijzonder mijne aandacht wekte door de schoonheid van kleur en de gelukkig geslaagde uitdrukking van deze zoo treffende geschiedenis. - De H. Anna, op een leuningstoel gezeten, leert de kleine, nevens haar staande Maria lezen. - Te Parijs, de Engel verkondigt Christus gehoorte aan de herders, en een Portret van een meisje, in de kleeding eener herderin. - In de Pinacotheek van wijlen den kunstminnenden Koning Willem II, was een portret, levensgroot, van een Magistraatspersoon, met een calot op het hoofd, en een geschrift in de hand, in een lenningstoel gezeton, door boeken en papieren omringd. Dit stuk werd voor een van 's meesters beste werken gehouden. - Op het voormalig stadhuis, (thans Paleis) te Amsterdam, waren, volgens de Beschryving daarvan, door Jan van Dyk, ibid., 1780, in 8o. in de groote Krygsraadkamer, eene schilderij met 16 personen, zoo opper- als onderofficieren, en in het Burgemeestersvertrek eenige opper- en onderofficieren. Dit zijn dus andere stukken, dan welke ik op de Tentoonstelling der Schilderijen van oude Meesters enz., die te Amsterdam, ten voordeele der armen, in 1845, plaats had, gezien heb, en die het eigendom dier stad waren, als: ‘Eene fraaije schilderij met 12 personen, kapiteinen, luitenants, enz., alleruitmuntendst, in 1645, door govert flinck geschilderd; - en van denzelfden: ‘Een Regentenstuk met vier beelden, waarvan een met het wapen van Rendorp boven zich; de kastelein of bode komt meteen prachtigen drinkbeker binnen.’ - Marcus Curius veracht het aangeboden goud en verkiest een geregt van rapen. - In de Raadkamer, Salomon biddende om wijsheid. - Hij heeft vele portretten van aanzienlijke personen vervaardigd, die met smaak geordonnanceerd, en met een weelderig vloeijend en malsch penseel geschilderd zijn. Als zoodanig heb ik een familiestuk gezien, zijnde voorgesteld in een fraaijen tuin, waar overschoone kinderen in en bij een wagen, door dartele geiten getrokken, levensgroot zijn afgebeeld; een stuk van ongemeene bevalligheid, in zijn besten tijd geschilderd, en waarvoor hem zeker eenige duizende guldens zijn betaald; want uit eene eigenhandige aanteekening van Rykloff van Goens, Gouverneur van Ceylon, blijkt, dat deze voor zijn portret, en voor dat van zijne vrouw, vader en oom ƒ800 heeft betaald, en nog eens voor twee conterfeitels ƒ400. - Zie verder over deze belangrijke Rekeningen bij mij op lutkenhuysen. - Eene curieuze historische voorstelling is Prins Willem van Oranje met zijn ouden leermeester Cats, - dus Willem II. - in prent gebragt door den beroemden graveur georg frederich schmidt. Of dit nu naar eene schilderij of teekening van hem is genomen, kan ik niet beslissen. - Na den dood van flinck's ouden leer- | |
| |
meester, lambert jacobs, dien hij dikwijls te Leeuwarden bezocht, heeft hij, volgens opgave, mij gedaan, ‘in de eetzaal van het Hof, de groote schilderij vervaardigd, waarop de Nassausche Vorsten, Hendrik Casimir, Willem en George Frederik, met Hendrik van Nassau zijn afgebeeld.’ Zie Leeuwarder Courant, 20 Mei, 1843; Mengelwerk: Friesche Schilders, door wijlen den heer Van Leeuwen, Griffier der Staten van Friesland, in onderscheiden Nommers dier Courant medegedeeld.- Ook de dichters van zijnen tijd hebben zijn lof bezongen, als G. Brand, ‘op d'Afbeelding van Rozemond, door den beroemden schilder g. flink.’ Zie bl. 283, III. deel zijner Poëzy, Rotterdam, 1725, in 4o., en Jan Vos, Gedichten, Amst., 1726, in 4o. dl. I., bl. 326. ‘Christus voor Joris den wijze, door govert flink naar een Joodt geschildert.’ - Zijn vermelden geboorte- en sterftijd vond ik voor goed bevestigd, daar er een Gedenkpenning is ontdekt, die tot het jaar 1842 in het duister lag, en naar aanleiding hiervan heeft de heer S.H. van der Noorda, te Dordrecht, een levensberigt van g. flink geschreven, en geplaatst in het Tijdschrift voor algemeene Penningkunde, uitgegeven door P.O. van der Chijs, II. dl., 3. stuk, bl. 763. Leyden, bij Luchtmans, 1843, met afbeeldingen, waarop een sarcophaag, met een dooden grijsaard er op liggende, door de zon bestraald, en waaronder: Geboren te Kleef in den jare 1615, - Den 25 van Loumaant, - Gestorven is Amsterdam, 1660, - Den 2. van Sprokkelmaant. Op een baanrol, door Engelen gedragen, staat: Siet de Dood is een Inganck ten Leven. - Op de keerzijde heft de dood, met rookende fakkel in de handen, een uitgespreid doodkleed omhoog, waarop staat: Hier liet flink het sterflyk deel, - Wiens onsterfelyke geest, - Tuigt met zyn gekroont penseel, - Hoe Natuur den schilder vreest, - Die zyn doeken 't leven gaf. - Kunst braveerd de Doot en 't Graf. - J.v. Vondel, waaronder: Memento Mori. Het komt mij voor, dat deze penning, een weinig ovaal, en 75 streep hoog, niet gestempeld, maar gestampt is, dus hol, uit tweehalve stukken, en op elkander gesoldeerd, behoorende tot die gereed waren, en, in blanco, bij sterfgevallen werden geleverd, waarna de opschriften ingevuld en zij bij de begrafenis aan de naastbestaanden, die niet erfden, uitgereikt werden, zoo als ik er heb gezien van goud, zelfs ter waarde van ƒ500., die tot aandenken aan dezulken zijn geschonken. - Een exemplaar van dien op flink is in December, 1856, in de zaal, Odeon, te Amsterdam, met ƒ42, betaald, - Nog moet ik hierbij voegen, dat er te Rotterdam eene groote, uitmuntende verzameling heeft bestaan bij zekeren Mr. flinck, meer dan waarschijnlijk, een zoon van onzen govert, bij Immerzeel als nicolaas anthonie flink vermeld, ‘die in de studie der Regtsgeleerdheid werd opgekweekt, en eene kostbare collectie van schilderwerken en teekeningen van voorname Italiaansche, Vlaamsche en Hollandsche meesters en van marmeren standbeelden had.’ Immers, in den jare 1722, heeft een Engelsch reiziger die verzameling teekeningen gezien, en zegt, dat hij meer dan drie uren daarbij doorbragt; dat flinck een zeer voorkomend, edel mensch was, en zijne verzameling na zijnen dood (dus vóór 1730, toen hij zijn werk uitgaf) is overgebragt naar Engeland, voor den Hertog van Devonshire. Zie Edward Wright, Esq. Some observations made in travelling etc. Londen, 1730, in 4o., bl. 515. Dit strookt dus met het berigt, door Van Eynden en Van der Willigen gegeven, dat de teekeningen bij zijn leven aan een Engelschen lord toegezegd waren na zijnen dood, en dat de schilderijen aan zijn zoon, govert, en aan zijne twee dochters vermaakt zijn; de langstlevende, Ignatia, overleden zijnde, werden de teekeningen aan haar sterfhuis, te Rotterdam, den 4. November, 1754, verkocht. Deze geheele verzameling, zoo als die, van af govert, den schilder, tot aan die kleindochter, in haar geheel, weder is te zaamgekomen, heeft slechts uit
| |
| |
50 nommers bestaan, en wel van zeer gewonen aard, zoodat het de teekeningen zijn geweest, die door den Hertog wijslijk beoogd werden, en, volgens Nagler, met ƒ12.000 betaald werden. - Zoo verdwenen, van tijd tot tijd, uit ons land schatten, die er in een ongelooflijk aantal aanwezig waren, ook zelfs van Italiaansche kunst enz. - Er gaan fraaije portretten van hem uit, als: een, in ovaal, met een rol papier in de hand, door a. bloteling sculp., naar de schilderij van geraers pietersz van zyll, met zesregelig vers van J.v. Vondel, in gr. fo, Hetzelfde, niet in ovaal, en zonder randwerk, in zwarte kunst, door wallerant vaillant, sculp. in fo. Idem drie stuks, rembrandt van ryn, pinx. w. flachenecker, lith. in fo. Ook in Houbraken en Descamps wordt zijne af beelding gevonden.
| |
[Flipart. (N.N.)]
FLIPART. (N.N.) In het Gildeboek van St. Lucas, later Kunstkamer van Pictura, te 's Gravenhage, vond ik, in het Ms. van Pieter Terwesten, op den jare 1773, ingeschreven: ‘n.n. flipart, portretschilder.’ De letters n.n. schijnen het onbekende der doopnamen te moeten aanduiden.
| |
[Floh. (A.W.)]
FLOH. (A.W.) Een kunstenaar, die, te Enschede, in het begin dezer eeuw, werkzaam was. Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1816, waren twee Portretten, en op die van 1820, een Jongen, die in het vuur blaast, benevens een bejaard man, met eene bierkan en tabakspijp; en een Boer en Boerin, uit de buurtschap Lönneker, bij Enschede. - Meer is mij van hem niet bekend.
| |
[Floquet (....)]
FLOQUET (....) Nagler noemt, in zijn Künstler-Lexicon, hem als ‘een schilder van Gent, die portretten en kerkstukken heeft vervaardigd. Eenige zijner portretten zijn in plaat gebragt. Voor het overige heeft hij weinig opgang gemaakt.’ - Er is een groot kunsthandelaar van dien naam, in de tweede helft der XVIII. eeuw, in België geweest, die door eerlijkheid en goede trouw een aanzienlijk vermogen heeft nagelaten. Ik herinner mij, dat hij de kunst ook beoefend had. Welligt is het dezelfde persoon.
| |
[Florenty. (Balth.) Zie Balthazar. (Floris)]
FLORENTY. (Balth.) Zie BALTHAZAR. (Floris)
| |
[Florimont. (C.T.B. de)]
FLORIMONT. (C.T.B. de) Bij het verschijnen van Immerzeels Werk, in 1842, was deze verdienstelijke kunstenaar in zijn beste tijdvak van vooruitgang, en te Amsterdam gevestigd. Thans moet ik berigten, dat hij daarna maar vier jaren de vruchten van zijn talent meer heeft mogen genieten, aangezien hij door de in 1846 aldaar heerschende typhus is weggerukt, in den ouderdom van slechts 44 jaren, daar hij in 1802, te Demerary, in de West-Indiën, geboren was.
| |
[Floris (....)]
FLORIS (....) was een glasschilder, die tevens teekeningen voor architectonische voorwerpen vervaardigde, en in de eerste helft der XVI. eeuw te Utrecht bloeide, zoo als mij uit de volgende Rekeningen gebleken is. ‘Item Floris, die glasscryver, van 't patroon van 't orgel te maken ende van een wapen in 't calander glas te maken, twelck gebroken was, 2 gulden. - Item floris voorsz. van 't schrift te scryven twelck boven 't orgel staet 6 S.’ Rekeningen van de Buurtkerk, 1544-45. Dodt Archief, VI. deel, blz. 313. Het is wel waarschijnlijk, dat claes floris - Zie aldaar. - een zoon van hem is geweest.
| |
[Floris (Anton)]
FLORIS (Anton) wordt door Fiorillo opgegeven, als, in de eerste helft der XVI. eeuw, met frans frutet - Vasari zegt krutet - uit hun vaderland, Vlaanderen, zich naar Spanje te hebben begeven, om met hun talent aldaar - toenmaals het tweede Peru - de fortuin te beproeven. Floris is echter, nog jong zijnde, te Sevilla, in 1550, overleden, nadat hij er vele goed bewerkte kunststukken had nagelaten, als: De aanbidding der koningen; De twee Evangelisten; De besnydenis, en De opdragt in den tempel, die allen in de Kloosterkerk, te Mercedealzada, als werken van floris worden bewaard. Fiorillo weêrspreekt de meening van een Spaansch schrijver, A. Polomino Velasco, Las vidas de los
| |
| |
pintores Espanoles, die deze stukken gelooft te zijn van zijn genoemden landgenoot, frutet, omdat hij den naam van floris niet in Spanje, maar wel in de Nederlanden kende, doch de werken van beiden zijn op het eerste gezigt zeer goed te onderscheiden, zoodat de genoemde anton wel deugdelijk heeft bestaan. Zie op FRUTET. (Frans)
| |
[Floris, (Baptista)]
FLORIS, (Baptista) zoon van frans floris, den Oude. Hij heeft de kunst beoefend, en werd door de Spanjaarden, te Brussel, volgens het berigt van Van Mander, deerlijk omgebragt. Of nu de graveur jean baptist de vriendt een zoon of verwant van hem is geweest, weet ik niet, hoewel de naam veroorlooft, hem ook dien van floris toe te schrijven.- Zie op FLORIS. (Claudius) - Het volgende Werk deed mij hem kennen: Aub. Miroei Sanctorum Gallice Belgicoe imagines et elogia, quibus Religionis ortus progressusque in Belgio ostenditur. Antv. apud joan bapt. vrintium, 1606 kl. fo. Hierin zijn 42 prenten, gegraveerd door j.b. vrientuis; uiterst zeldzaam. Zie Bibliotheca Hulthemiana etc., Nr. 25375.
| |
[Florisz. (Claes)]
FLORISZ. (Claes) was een bouwmeester, die voor de regering der stad Utrecht, als zoodanig, in de tweede helft der XVI. eeuw, werkzaam was, en is, waarschijnlijk, een zoon van den glasschilder floris. - Zie aldaar. - Door de hiervolgende Rekeningen werd hij mij bekend: ‘Item claes florisz voor 't maken van een besteck van de Toorn die op 't stadthuys gemaecht is. Item noch een besteck van de nye straet die daer gemaect sal worden in de plaetse van het choor van de Buyrkerck 9 pd.’ Kameraarsrekening, 1581. - ‘Item claes florisz. voor 't maken van een besteck ende caerte van 't Peerdevelt, ende de grond van dyen, met de huysen ende steghen daerop responderende 7 pd.’ Kameraarsrekening, 1583. - ‘Item claes florisz gemaect twee verscheyden caerten, d' een van de stadt Wyck met het huys Duyrsteden, an Jan van Barck, ende d' andere van dese stadt met de fortificatiën int cleyn, gedaen an den burgemeester Druenen, om de heeren Staten van Holland te vertoonen 8 pd.’ Kameraarsrekening, 1584, in Dodt, Archief III. deel. - Het eerstgenoemde, de Toren op het stadhuis, dien ik nog daarop gezien heb, is in afbeeldingen algemeen bekend. Hij rekende tot den sierlijken bouwstijl van die dagen, en schijnt dus niet tot den grooten en geheel in den zuiveren renaissance-stijl gebouwden voorgevel van het stadhuis, door den Utrechtschen architect van Keizer Karel V., willem van noort, - Zie aldaar. - in 1547 gebouwd, te behooren, en eerst later door hem daarvoor ontworpen en volvoerd te wezen, waaruit wij zijne groote bekwaamheid in dat vak moeten huldigen, dewijl die Toren te allen tijde geroemd werd. - Het tweede plan is van een historischen aard voor de stad Utrecht, want het is de thans bekende Koorstraat, die dezen naam heeft bekomen naar het groote koor van de Buurkerk, dat door hem is weggebroken, en op dien grond alzoo een regte doorgang of straat, van de Lijnmarkt af, tot aan de Plaats of het Stadhuis-plein, is ontstaan, terwijl men vóór dien tijd van af de St. Maartensbrug, over de Zoutmarkt, en zoo, door het zoogenoemde Hanengeschrei, weder in de lijn van de toen genaamde Lakensnijdersstraat kwam, om naar de Plaats te gaan, hetgeen op dit volkrijke en bedrijvige punt van Utrecht een groot ongerief veroorzaakte. Eerst in 1586 is dit ontwerp ten uitvoer gelegd.
| |
[Floris, (Claudius)]
FLORIS, (Claudius) ‘beeldhouwer, waarschijnlijk, broeder of verwant van cornelis floris, den Oude, en vader van den schilder frans floris, den Oude, en niet de oom, zegt Nagler, zoo als Fiorillo, II. dl., blz. 450, hem noemt.’ Het is hier de plaats, eene teregtwijzing te doen, vooral noodig, wanneer auteurs van gezag, zoo als Nagler en Fiorillo, met elkaêr in tegenspraak zijn. Wel is waar, het aantal florissen heeft tot verkeerde uitkomsten geleid, doch waarom de ware bron,
| |
| |
Van Mander, die alles aangaande frans floris den Oude zoo duidelijk opgeeft, niet geraadpleegd? Fiorillo heeft dit gedaan, en moet nu nog zulk eene in Europa gezaghebbende kritiek ondergaan! - Ziehier de geslachtstafel, gelijk Van Mander, in het belang van dien beroemden kunststam, hem zoo nabij en in zijn tijd nog aanwezig, haar levert, en waaraan ik de bekende kinderen van cornelis floris den Jonge heb toegevoegd.
Onze ‘claudius, zegt Van Mander, was een uitmuntend Beeldhouwer, die vele deftige werken, te Antwerpen, gemaakt heeft, welke gedeeltelijk aldaar nog gezien kunnen worden.’
| |
[Floris, (Cornelis)]
FLORIS, (Cornelis) de Oude, broeder van claudius, - Zie aldaar. - en vader van den vermaarden frans floris, was een steenhouwer, te Antwerpen, en is aldaar, in 1540, overleden.
| |
[Floris, (Cornelis)]
FLORIS, (Cornelis) de Jonge, broeder van frans den Oude, is bij Immerzeel, als bouwmeester van het Huis van Oostenrijk, te Antwerpen enz. vermeld, doch dat huis wordt niet zoo genoemd, maar wel het Huis der Oosterlingen, of het Oostersch Huys, zoo als op de afbeelding daarvan in Guicciardyn te lezen staat, en werd voor den Aziatischen handel der Vrijsteden van Duitschland, in 1557, gesticht. - Hij heeft ook een boekwerk, onder den volgenden titel, vervaardigd: Veelderley veranderingen van grotessen ende compertementen, ghemaekt tot dienste van alle die conste beminnen ende ghebruiken. Gedruckt by Hieronomius Coch, 1556, cornelis floris inventor, in fo. Zie C.T. Murr, Bibliothèque de Peinture etc. Francfort, 1770, in 8o. Tom II., p. 574. - Hij is, in 1575, te Antwerpen, overleden.
| |
[Floris, (Cornelis)]
FLORIS, (Cornelis) zoon van cornelis floris, den Jonge, en alzoo kleinzoon van frans floris, den Oude. - Zie op FLORIS. (claudius) - Hij heeft, ongetwijfeld, mede de kunst beoefend, en is te Antwerpen, in 1615, overleden. - Zie op FLORIS. (Jan)
| |
[Floris, (Frans)]
FLORIS, (Frans) de Oude, werd in de wandeling de Nederlandsche Raphael genoemd. Zijn stamnaam was de vriendt. - Zie bij mij op FLORIS. (Claudius) - Hij is reeds door Immerzeel beschreven, die aangaande de oorzaak der min gunstige geldelijke omstandigheden, waarin onze floris, niet tegenstaande de fortuin hem zoo zeer begunstigde, geraakte, de aanmerking maakt: ‘zonder dat wij daarom meenen geloof te moeten hechten aan al, wat Carel van Mander ons hiervan opdischt.’ Ik moet wederkeerig de aanmerking maken, wáárom men geen geloof aan wat Van Mander desaangaande heeft geboekt, zou behoeven te slaan? Het was de gewoonte van dien tijd, soms zaken te melden, die toen wel, maar nu minder oorbaar zijn, en dus kieschheidshalve thans worden weggelaten; ik heb daar vrede mede; maar om de zeden en gebruiken onzer voorvaderen, door ooggetuigen, hoe dan ook, geboekt, als verzinsels te beschouwen, zou ons slecht geleiden tot die waarheid, welke men, immers, thans zoo gretig uit echte bronnen opspoort, om van al die dichterlijke beelden, uit gezonde en uit zieke hersenen voortkomstig, en ons over de huislijke gebruiken onzer voorvaderen opgedischt, eenmaal verlost en verschoond te worden. - De aanwijzing, welke Immerzeel doet van zijne glasschilderkunst in de kerken te Brussel en Antwerpen, is onjuist, als behoorende die tot het werk van zijnen broeder, jaques floris; - Zie bij mij aldaar. - want van
| |
| |
onzen floris is zulk werk als nog niet bekend. - Onder de schoonste zijner voortbrengselen worden door Van Mander genoemd de voortreflijke figuren, de negen slapende Musen voorstellende, bij den heer Melchior Wyntgens, te Middelburg, door hem gezien, doch deze worden niet slapende afgebeeld, en men kan hieronder welligt de wijze en dwaze maagden verstaan moeten, zegt Nagler; want eene dergelijke schilderij, 8 voet lang, en 4 voet breed, werd door wijlen den Kon. Hof- en Staats-bibliothecaris, te Munchen, Berhard, uit de Pilgramsche verzameling, aangekocht, en die geloofde, dat deze dezelfde, door Van Mander zoo zeer geroemde, schilderij is. Zij wordt nog te Munchen bij zijne erven bewaard. Nagler roemt die schilderij ook zeer en zegt, dat het stuk met zijn gewoon monogram beteekend is. Zijn Engelenval bevindt zich in het Museum te Antwerpen. - hieronimus cock heeft een aantal prenten naar zijne teekening gegraveerd en uitgegeven, waarvan Vasari er eenige heeft gezien, voorstellende Bijbelsche en Mythologische voorstellingen, en nog 15 bladen Praalgraven, onder den titel: Veelderlei nieuwe inventien van antiq. Sepulturen in fo. Hoogtsbelangrijke prenten. - Verder zegt Nagler, dat Papillon hem verkeerdelijk onder de houtgraveurs vermeld, dewijl floris er alleen de teekeningen voor heeft geleverd; want eene prent, met vier platen gedrukt, David voor Saul op de harp spelende, en die tot bewijs zou moeten strekken, is alleen beteekend franciscus floris, inventor, Judocus de Curia excudebat, 1555. Hij heeft echter, doch zeer weinig, in koper gegraveerd, als eene allegorie, de Victorie, door gevangenen en tropheën omgeven, beteekend f. floris fec. 1552, in fo. oblong, en die aan hem wordt toegekend, doch zonder beteekening is; en Christus, die de voeten zijner discipelen wascht, fraai geëtst. - Zijn portret, in de 8o.-uitgave van Van Mander voorkomende, is genomen naar dat van j.h. wierx sc. in 4o. waarvan eene kopij van h. hondius, met bijwerk in den achtergrond, uitgaat. Ik zie het eerstgemelde niet voor werk van wierx aan; het is van eene andere burin, en ook niet beteekend. - Zie nog over hem op FRUTET. (Franz)
| |
[Floris, (Frans)]
FLORIS, (Frans) de Jonge, een der zonen van frans floris, den Oude, heeft de kunst bij zijn vader geleerd. - In 1604, toen Van Mander zijn werk uitgaf, was hij te Rome ‘en behaalde veel roem door het schilderen van kleine stukjes.’ Ik herinner mij niet, dat er hier te lande van zijne kunst bekend is.
| |
[Floris. (Jan)]
FLORIS. (Jan) Vasari noemt dezen als een bekwaam schilder, die, tijdens de regering van Philips II. van Spanje, met een aantal landgenooten, te Placencia en te Madrid arbeidde, en welke kunstverrigtingen, met de uit de Nederlanden derwaarts heengezonden stukken, door hem worden beschouwd, als de gronden te hebben gelegd tot den voortgang en de volkomenheid der Spaansche School. - Wie is nu deze jan? Is hij de broeder van frans floris, den Oude, een plateelbakker, die, volgens Van Mander, ‘nooit in de Nederlanden zyn weêrgaê had, en, uit aanmerking van zijne kunst, in dienst van Philips, koning van Spanje aangenomen werd, in welk koningrijk hy jong overleden is.’ Deze kan zeker wel dezelfde zijn, daar de tijdkring van beide auteurs overeenkomt; en, naar mijne meening, zal hij een der vier zonen zijn geweest van cornelis floris, den Oude, want een jan floris, kleinzoon van cornelis floris, den Jonge, - Zie aldaar. - en meer bekend, is van veel later tijd.
| |
[Floris, (Jan)]
FLORIS, (Jan) kleinzoon van cornelis floris, den Jonge, waarschijnlijk, ook een kunstenaar, zegt Nagler, die in de herstelde Franciscaner-kerk, te Antwerpen, in het familiegraf van de vriendt of floris ligt begraven. Op de zerk leest men: Hier ligt begraven de vriendt, den steenhouwer, die sterft 1538. - frans floris, den schilder, sterft 1570. - cornelis, den architect, sterft 1575. - cornelis, den
| |
| |
zoon van cornelis, sterft 1615. - jan, den zoon van den jongen cornelis, sterft 1650. Zie Nagler, Künstler-Lexicon. De laatstgemelde is alzoo de door mij hier opgevoerde kleinzoon jan floris, dewijl de oude cornelis floris hier alleen met den naam de vriendt vermeld staat.
| |
[Floris, (Jaques)]
FLORIS, (Jaques) broeder van frans floris, den Oude, heeft als glasschilder grooten roem behaald. J. Cousin zegt, in zijne Beschrijving van Doornik, deel III, bl. 166, dat de geschilderde glazen in de kathedraal dier stad van jacob de vriendt zijn. Daaronder munten twaalf stuks zeer uit. De vijf aan de noordzijde stellen voor: De bisschoplijke instelling door den H. Bernardus, en den feestlijken intogt in de stad Troyes. De zes andere, aan de zuidzijde, zijn de Veldslag tusschen Siegbert, koning van Metz of Austrasië, en zijn broeder Chilperik, koning van Soissons, die met zijne gemalin, Fredegonde, naar Doornik is gevlugt, waar zij eenigen tijd belegerd, en vervolgens door Siegbert bevrijd werden. Echter meent de Baron de Reiffenberg, zegt Nagler, in zijne verhandeling De la Peinture sur verre aux Pays-Bas, in de Nouv. Mem. de l'Académie Royale de Brux., 1832, opgenomen, dat gemelde glazen niet van de vriendt, maar van l'adrians zouden zijn. - Voor het portaal der St. Gudulekerk, te Brussel, schilderde jaques floris het schoone glas: Het laatste Oordeel, en in de Armenkapel, in de O.L. Vr. kerk, te Antwerpen, was van hem De Aanbidding der Herders, hetgeen verloren is gegaan. - Nog is Nagler, in zijn Künstler-Lexicon, van meening, dat de volgende prenten naar zijne teekeningen zijn verschenen, als: 35 bladen met Lofwerk, Wapenen, versierde Schilden met figuren enz., onder den titel: Compertimenta pictoriis flosculis et manubiis bellicis variegata, auctore jacobo floro. Hier. Coock. 1567. Pet. Merecinus sc. gr. 8o. - Nog kent men naar zekeren j. floris 13 andere bladen met Versieringen, en getiteld: Velderhande aerlyke Compertementen etc. Liefrinck fec. 1564 gr. 8o.
| |
[Floris. (Jaques)]
FLORIS. (Jaques) Er wordt nog een andere glasschilder, met name jaques floris, gevonden, zegt Nagler, die glasvensters in het Karmelieten-klooster, te Antwerpen, heeft geschilderd. Het glas, daar de Profeet Elias ten hemel stijgt, voert het jaarmerk 1592, en het meerendeel der andere glazen is door hem geschilderd. Het oudste jaarmerk is 1592 en het jongste 1615. De meeste dezer glazen stellen mede onderwerpen uit de Geschiedenis van Elias voor.
| |
[Floris. (M).]
FLORIS. (M). In de Rekeningen Ms. van het O.L.V.-Hospitaal, te Audenaerde, vindt men aangeteekend op het jaar: ‘1568-69. Item den XIX. September LXIX. betaelt m. floris voor dbetrecken, meten ende bewerpen van den patroon van d'helich Sacraments-huuseken IIJ lib. IIIJ. sch.’ - Zie over het berigt dezer rekeningen op HOEN. (Jacop) - Deze meester floris is, waarschijnlijk, een der broeders van den beroemden frans floris, cornelis floris de Jonge geheeten, - Zie aldaar. - en die een voortreffelijk architect en beeldhouwer in zijn tijd genoemd werd.
| |
[Florisz. (Willem)]
FLORISZ. (Willem) Een onvermeld kunstenaar, die in de tweede helft der XV. eenw, te Utrecht, bloeide. In het St. Lucasgild aldaar kan hij niet voorkomen, vermits er, van af den jare 1396 tot 1525, geene Notulen of aanteekeningen van worden gevonden. In dat tijdsverloop schijnt er eene werkloosheid of gaping in de Gilden te zijn ontstaan, of wel zijn de daartoe behoorende boeken door de woelingen en branden, uit het oorlogen ontstaan, verloren geraakt. - Hij is van elders zich te Utrecht komen vestigen, zoo als uit de volgende bewijzen blijkt: ‘Nye borgher te Utrecht, willem florisz, die schilder.’ Buurspraakboek der stad Utrecht; 1479, bij Dodt Archief, V. deel. ‘Item gegheven willem florisz soe hy die scilden gemaeckt heeft, ende dat tafereel dat hanghen sall in den Hage,
| |
| |
daer dat wapen van Utrecht in gemaelt was, ende dat voor die herberch van Colen henghen sall, daer die raet hem voor belieft heeft 6 R. gulden,’ Kameraers-rekening 1502, bij Dodt Archief, III, blz. 203.
| |
[Florten, (Jan)]
FLORTEN, (Jan) een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, in de tweede helft der XVII. eeuw heeft gebloeid. - Van hem zag ik eene schilderij zoo goed als van molenaer. - Verder is mij aangaande dezen schilder door een kenner berigt, dat hij een stuk van hem bezit: een landschap met een bleeherij in de duinen, geheel in den trant van de vries, en goed van toon, doch de stoffagie heeft weinig verdienste. - Zou hij ook een liefhebber zijn geweest, die zich beijverde, goede stukken te kopiëren? Immers, zijn zijne werken weinig bekend.
| |
[Flosche (Daniel)]
FLOSCHE (Daniel) was een Nederlandsch miniatuurschilder, die op het einde der XVII. eeuw, te Florence, in dienst van den Hertog stond. Hij had zich in genoemd kunstvak vermaardheid verworven. Zie Nagler, Künstler-Lexicon.
| |
[F.M.L.]
F.M.L. Van dezen kunstenaar of liefhebber der kunst, zijn mij een paar kleine etsjes voorgekomen, als: een Manshoofd, trois-quart, regts gewend, hetgeen wel een portret zijn kan. Het hoofd is afgewerkt, doch de kleederen zijn alleen in omtrek aangegeven; tegen de wijkende zijde der wang is een weinig grond aangewerkt, om het hoofd daarop te doen uitkomen; h. 90, br. 67 str. Nederl. Van onder beteekend f.m.l. f. - Ik bezit een exemplaar, waar, aan de andere zijde, nog bijstaat Major ex. Dit prentje is uitmuntend bewerkt. Het andere is genoegzaam van dezelfde grootte, en stelt voor het studieblad van een vrouwenhoofd, tot aan den hals voorgesteld, maar niet zoo fraai als het eerst-gemelde, en met dezelfde letters beteekend. - Daar ik geen spoor van dit Monogram kon ontdekken, zoo heb ik vermeend, het hier op te moeten nemen, om welligt later daaromtrent een of ander te zien bevestigen of wijzigen.
| |
[Fock, (Hermanus)]
FOCK, (Hermanus) staat bij Immerzeel vermeld, die zegt: ‘Een exemplaar van zijn Etswerk, uit ruim 200 stuks bestaande, werd op de verkooping van den heere c.d. hodges voor ƒ69. - verkocht.’ Dit berigt moet men voorwaardelijk aannemen, wil men daardoor niet in eene dwaling worden geleid, alsof hij zulk een aantal onderscheidene prenten zou hebben geëtst; want dit was zijne portefeuille, waarin hij al de proeven, veranderingen en wat al meer, bij de bewerking ontstaan, bewaarde, en men mag het genoemde getal naauwlijks op een vierde stellen van wat als afgewerkte etsen van hem bekend is. De algemeen bekende boekjes heb ik voor mij liggen en zijn de volgende: Twaalf stuks landschapjes, met vee en beeldjes gestoffeerd, waarbij er vijf zijn met rivier, scheepjes enz. Een er van is beteekend h. fock f., verkeerd gedrukt, en dit kon wel de Titel wezen; immers, een teekenaar, bij drie knotwilligen gezeten, schijnt dit aan te duiden; h. 76, br. 64 str. Ned., zonder de marge, niet genommerd. - Zes stuks idem en een Titel, waarbij een met ruïnen enz. De Titel stelt voor eene ruïne, in geboomte, en met eene zittende en staande figuur, die naar dit opschrift wijst. - Zes landschappen naar 't leven geteekend en geëtst, door harm. fock, h. 102, br. 119 str. idem, niet genommerd. - Zes stuks idem, en een Titel, allen meest met zwaar geboomte, boerenhutten, rivier enz. fraai gestoffeerd. De Titel prijkt, onder lommer van geboomte, met dit opschrift: Uyt vriendschap toegewyd aan mynen agtenswaardigen kunstvriend, den heere jaques kuyper, door zynen vriend hermanus fock, 1801, waarbij een heer met een landman over dit opschrift in gesprek is; voorts een hond enz.; h. 127, br. 185 str. idem; eenige zijn met zijn naam beteekend. Niet genommerd. - Zes stuks Duin en andere Landschappen, bij Haarlem, waaronder een met de ruïnen van het kasteel Brederode, fraai met zijn naam beteekend. Niet genommerd. - Twee kapitale landschappen: bij een boomrijk boerenerf,
| |
| |
een binnenwater, waarop eene schuit met een bukkenden man, half zigtbaar, en op den voorgrond eene zittende vrouw, tegen den rug te zien, waarnevens een rustend kindje enz. Niet beteekend; - en, bij hoog geboomte, aan den ingang van eene laan, een hoog hek, waarvan de palen beteekend zijn hr. fock. Een melkmeid staat daarvoor, ziende naar een boerenknaap, die op den voorgrond tegen eene schoeijing rust, en met een hondje speelt. Op den tweeden grond grazend vee, bij een water enz.; h. 280, br. 234 str. idem. - Ik heb ook gevonden, dat hij den Titel voor een boekwerk heeft vervaardigd, namelijk: De Berggeest, of het steenen bruidsbed, romantisch tafereel door a. cramer, te Amsterdam, bij H. Gartman; 1815 in 8o., waarop eene schoone maagd, op eene rots liggende, als door den bliksem gedood, is afgebeeld enz. h. fock inv. et sc. - Wat tot de zeldzaamheden en weinig bekende, door hem vervaardigde prentjes behoort, is de geschiedenis van den Val van Napoleon in Rusland, niet uitgegeven, maar destijds ondershands verspreid, zeer raar. Zij bestaan uit zes stuks, zijnde allen in omtrekken geëtst, en in een boertigen stijl, als die der spotprenten van jacob smies, gedacht en bewerkt, op eene zeer kleine schaal; allen tusschen 80 en 100 str. hoog en breed. De titel dezer spotprentjes bevat een wapenschild, met omschrift: Men leert met schade en schande, en waarop een verbroken keizers- en een idem ijzeren konings-kroon, een doode arend enz., aan welk een en ander de ratten knagen; op een papier staat Rijnverbond, en onder aan 1813. Al de prentjes zijn vol met inschriften, tot toelichting, aangevuld. - Bij eenige zijner teekeningen, in mijn bezit, is ook die van zijn portret, door antonie andriessen, in fo., en hem voorstellende voor een geopend venster, leunende, toen oud zijnde 14 jaren, en nog een idem, veel ouder, geteekend door h.w. caspari, in 12o.
| |
[Fodor (Carel Joseph)]
FODOR (Carel Joseph) heeft, als kunstverzamelaar, sedert het berigt bij Immerzeel, over hem gegeven, met een ongelooflijken ijver en vlijt, de hoogste kunstbelangstelling blijven betoonen, en zijn kabinet al meer en meer met werken van j. bosboom, h. koekkoek, c. springer enz. uitgebreid. Hij koestert eene blakende liefde voor de ware kunst van onzen tijd, die voor den roem van ons vaderland ten blijvend gedenkteeken zal strekken. In de woning van den heer Fodor (Keizersgracht, bij de Vijzelstraat, te Amsterdam) zijn niets dan kunstjuweelen voorhanden. - De waarheid vordert, der stad Amsterdam hulde te brengen, waar niet alleen de kunsten, sedert eeuwen, voorbeeldeloos, zijn aangekweekt, maar die ook steeds in ware kunstbeschermers heeft uitgemunt, als: Braamcamp, Gildemeester, Ploos van Amstel, Van Winter, De Smeth van Alphen enz., die honderdvoudige meesterwerken, in hunne woningen, als 't ware opstapelden, en zich overtuigd hielden, dat die voortbrengselen eenmaal met de beroemdste Scholen van Europa zouden kunnen wedijveren. Dat uitzigt is verwezenlijkt: want, sedert meer dan eene eeuw, zijn, door magt van goud, van uit het buitenland die vestingen der kunst bestormd, en de daar opgehoopte schatten naar de meeste Museums van Europa vervoerd geworden, waar zij evenzeer geacht zijn, als de voortbrengselen der meest beroemde vreemde Scholen, en alzoo den kunstroem van ons vaderland glansrijk vertegenwoordigen. - Het mag dus verblijdend heeten, dat de kunstproducten onzer eeuw, met die der XVII. wedijverende, ook wederom hunne beschermers vinden, zoo noodig tot, en zoo naauw verbonden met het voortbrengen van goede kunst, en om schitterende talenten steeds te blijven aanmoedigen. Gelukkig worden er nog vele kunstmecenen gevonden, en daaronder zelfs eenige, die niet aarzelen, om als vorstlijke beschermers op te treden, en hiervan kan men zich bepaaldelijk in 's Rijks hoofdstad overtuigen, gelijk bij meer anderen, voornamelijk bij onzen Fodor, die op
| |
| |
vreemden bodem - zoo als uit de verzameling der Hertogin van Orleans, in Januarij, 1853, te Parijs geveild, - wederkeerig, met óverwegend Hollandsch goud, de Europesche beroemde kapitale schilderij van onzen Dordtschen schilder ary scheffer, Le Christ consolateur, voor 60,000 francs, met de onkosten, - ver boven den oorspronklijken prijs, welken de nog levende vervaardiger van dien Vorst had genoten - heeft aangekocht. Overbodig zal het zijn, dit puikjuweel te beschrijven, dat in alle landen, waar kunst gewaardeerd wordt, door vele voortreflijke afbeeldingen, zoo groot als klein, in prent is gebragt, en bij alle christenbelijders in hooge eeregeplaatst werd, ja, met volle regt een kostbare aanwinst en bijdrage voor de beeldende kunsten van ons vaderland mag genoemd worden. - Overigens is het zeer natuurlijk, dat voortreflijke kunst, in Hollandschen geest, schoon in den vreemde vervaardigd, bij ons den waren kenner boeit. Dit was dan ook het geval met de schilderij van den beroemden Franschen kunstenaar decamps, die, op de kunstveiling van den Heer Thevenin, in 1851, te Parijs, door Fodor voor 23,000 francs, met de onkosten, werd aangekocht, en eene Turksche Kinderschool voorstelt, niet fantastisch, maar naar de natuur door den schilder uitgedrukt. Zoo er ooit één de werking der Natuur als rembrandt heeft gevoeld, begrepen en gevolgd, dan is het decamps, die ons, bij het eerste gezigt, een tafereel van dien grooten Meester meent te doen zien. Het is uitmuntend van kleur, en van een betooverend (door eene opening) invallend zonlicht, dat ons bij de beschouwing verbaast. Tevens is het wel te begrijpen, dat, daar deze schilderij algemeen voor een Fransch meesterstuk wordt gehouden, thans, nu de schilder in zorgwekkenden toestand verkeert, zij door vreemde belang-hebbenden op meer dan de driedubbele waarde geschat werd. - Het aangevoerde zal genoeg doen zien, welke kunst, ook van beroemde Belgische en Duitsche meesters, als van louis gallait, andreas achenbach enz., er in het huis van den heer Fodor aanwezig is, te veel om hier te beschrijven; doch de gelegenheid ter bezigtiging van dat alles wordt zóó welwillend verleend, dat ik elken kunstkenner moet aansporen, om van zulk eene zeldzaam voorkomende gelegenheid gebruik te maken, gelijk ook reeds in ruime mate, vooral door vreemden, is geschied. Onder andere hooge personaadjen, prijken in het Bezoekers-Album de namen van H.M. de Koningin der Nederlanden, die zelfs ten tweeden male haar bezoek herhaald heeft, waarna de Heer Fodor een schoonen afdrak van H.M. portret, eigenhandig met haren naam beteekend, tot een aandenken heeft ontvangen; - van de Prinses van Lichtenstein; - van Maria, Grootvorstin van Rusland, en van haren gemaal, den graaf Strogonoff, uit Petersburg; - van Charles, Kroonprins van Wurtemberg, en zijne gemalin, de Grootvorstin Olga, zuster van den Keizer van Rusland; ook van deze Keizerlijke Vorstin ontving hij een schoonen druk van haar portret, vergezeld van een hoogstvereerenden brief, die het doel van dit aandenken uitdrukt; - van den hertog van Saxen- Weimar-Eisenach; - van Graaf Monte Nuove, Veldmaarschalk in Oostenrijksche dienst enz., die allen dit kabinet met groot welgevallen bezigtigd hebben. - Niet minder heeft de heer Fodor, sedert 1840, zijne papieren kunst verrijkt, en op dezelfde wijze, bij iedere voorkomende gelegenheid, zich beijverd, om de beste teekeningen der oude en hedendaagsche School daar bij te voegen, waartoe de Verkooping van den Baron Verstolk van Soelen, te Amsterdam, in 1847 gehouden, alleen de liefhebbers, met rijke beurzen voorzien, in staat stelde, en die dan ook tot ongehoorde prijzen zijn opgevoerd, doch waardoor Fodor in het bezit is geraakt van teekeningen, die tot de alom bekende klassische kunstwerken der Hollandsche en Vlaamsche School van de XVII. eeuw behooren, als van rembrandt, dou, dujardin, ph. wouwerman,
| |
| |
a. en w. van de velde, a. van der neer, rubens, van dyck en meer anderen. - Geene gelegenheid, om steeds de schoonste teekeningen der hedendaagsche Scholen magtig te worden, heeft hij ook bij den vreemde verzuimd, en aldaar die kunst opgespoord, wier verdienste tot het toppunt van volkomenheid is gestegen. Als zoodanig is er, onder anderen, eene teekening van decamps, welke hij op eene verkooping, te Parijs, met 5500 francs heeft betaald, en die voorstelt: le Divan turc, een voortreflijk werk, waarbij men zich afvraagt, tot welk een hoogen graad van volkomenheid is hier de kunst, op papier, niet gebragt! - In die-zelfde verhouding, mogt zich de geniale jean baptiste madou verheugen, dat zijn chef-d'oeuvre, betiteld; Physionomie de la Société en Europe par madou, contenant quatorze Aquarelles, de l'année 1400 jusqu'a 1836, bij den verkoop, te Gent, 15 Augustus, 1856, der kunstnalatenschap van le Chevalier Coninck, door Fodor, met 10,000 francs, uit de handen van den speculatiegeest, voor slooping werd gespaard, waarover hij, bij een schrijven aan den heer Fodor, zijnen dank levendig betuigd heeft. - De zoo nuttige als leerzame zijde, welke deze rijke kunstverzameling voor het algemeen oplevert, is te meer lofwaardig, dewijl de heer Fodor, niet alleen door het geven van kunstbeschouwingen in zijne woonplaats, maar zelfs, op verzoek, ook daar buiten, zijne kunstschatten ten algemeenen beste geeft; zoo, bij voorbeeld, heeft hij nog bij het vijftigjarig jubelfeest van het bestaan des Genootschaps Kunstliefde, te Utrecht, - op den 30. November, 1857, plegtig gevierd - als tot verpoozing, met een klein, doch uitgelezen aantal teekeningen, de feestelingen en hunne dames, eigenaardig vergast. - Bij Koninklijk Besluit van den 13. October, 1849, is hij tot Lid van den Raad van Bestuur der Kon. Acad. van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd; en van de Kon. Academie, te Antwerpen, werd hem, bij Besluit van den 6. September, 1853, het Honoraire Lidmaatschap opgedragen; dit zelfde was ook met meer andere kunstgenootschappen het geval. - In hoeverre de heer Fodor een levendig aandeel in het behoud van het Kabinet van wijlen den heer a. van der hoop, voor de stad Amsterdam, gehad heeft, zie men bij mij op HOOP. (A. van der)
| |
[Fokke (A. Willz)]
FOKKE (A. Willz) is een graveur geweest, die in 1781 moet hebben gebloeid, doch slechts middelmatige bekwaamheden bezat. Eene gravure, voorstellende: het op strand jagen van een Vlaardinger Vischhoeker door drie Engelsche kapers, by Scheveningen, op den 1. Januarij, 1781, heeft mij hem doen kennen; misschien bestaan er betere werken van hem. - Later vond ik een stel van vier groote platen, voorstellende: het vastzeilen van het O.I. Comp.-schip Woestduyn op de Noorder-Rassen, den 24 Julij, 1779, terwijl de volgende alle tot deze geschiedenis behooren: eng. hoogerheyden delin. a. fokke willz en md. saliett, 1780. P. Gillissen en zoon excuderunt. Dit werk is vrij goed uitgevoerd; welligt zijn de teekeningen ook beter geweest, en dat hij hier toch wel de eerste man, als graveur daarvan, was, schijnt mij daaruit te blijken, dat zijn naam het eerst vermeld staat.
| |
[Fokke, (Jan)]
FOKKE, (Jan) zoon van simon fokke. Ik vond aangeteekend bij De Wind, Bibliotheek der Nederl. Geschiedschrijvers - Naamlijst, blz. 29, 1807: jan fokke, graveur te Amsterdam, geboren te.... overleden.... 1812, heeft geschreven: Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden voor de jeugd, XXV deeltjes in 12o. (ook het XX-XXX deel van Kok, Vaderl. Woordenboek) enz. - Ik twijfel niet aan de juistheid van dit berigt, omdat beiden tijdgenooten waren; doch van zijn graveemverk is mij tot heden niets bekend. Ook heb ik altijd, door medegedeelde berigten van geletterden van dien tijd, in de meening verkeerd, dat Prof. Ysbrand van Hamelsveld de schrijver was van het eerstgenoemde werkje voor de jeugd. -
| |
| |
Daar al de bovengenoemde werken zonder bijvoeging van zijn naam zijn verschenen, zoo schijnt het alsof hij slechts incognito bedrijvig wilde zijn, hetgeen echter blijkt, het geval niet te zijn geweest, want, in 1809, is verschenen; Fokke, Vaderlandsche Historie, deel I. Zie Catalogus van F. Muller, te Amsterdam, 5 Januarij, 1852, bl. 82, Nr. 2271. Dit werk schijnt niet vervolgd te wezen, of is het een der VI. deelen van zijn Werk, Geschiedenis der XVIII. eeuw?
| |
[Fokke (Simon)]
FOKKE (Simon) is bij Immerzeel beschreven, doch ik voeg daarbij noghet volgende. Hij heeft geëtst zes bladen, Hollandsche landgezigten, met water, schepen, schaatsen-rijders enz. naar avercamp in fo. en in 4o. De Titel en Portretten, met rijk zinnebeeldig bijwerk, welke hij in den jare 1746, voor het Werk Gedichte des Freyherrn von.... heeft geteekend en gegraveerd, bewijzen, dat hij een zeer goed teekenaar was, die tevens, met kennis van zaken, in een goeden stijl wist te ordonnanceren; in een woord, dit behoort tot zijne beste kunst, op zijn 34jarigen leeftijd vervaardigd, en nog geheel vrij van den zoogenoemden overdreven fokke's stijl. - Behalve zijne, bij ons algemeen bekende prenten, heeft hij ook (hetgeen minder bekend is) de platen vervaardigd voor het Werk: Portraits historiques des hommes illustres du Danemarck, 1796 in 4o., en voor dat van P. S(chwencke) Medicinoe doctoris Miscellanea zoölogica etc. Hagoe-Comitum, 1766, in 4o. - Nagler meldt, dat hij teekeningen in den stijl van berchem zoo bedrieglijk vervaardigde, dat zelfs kenners daardoor misleid konden worden. - Hij heeft ook twee prentjes met vee naar dien meester geëtst. - De volgende portretten, in mijn bezit, gaan van hem uit, als: Kniestuk, links, zittende, en eene prent, waarop zijn naam staat, in de hand houdende; naar buys, door j. greenwood sculp. in fo.; zwarte kunst. Idem, borstbeeld, regts, in ovaal, waaronder gereedschappen, h. pothoven ad v.delin. 1773, j. houbraken sculp. 1733; oet. 74, in 8o. Hetzelfde met vierregelig vers van j.f. Idem, borstbeeld, op een ovaal, dat tegen een muur staat, waar naast boeken, prenten enz. Op een rol, in zijne hand, staat s. fokke Sc. in 8o. - Het komt mij vreemd voor, dat Brulliot geene melding van hem maakt.
| |
[Folio, (A.)]
FOLIO, (A.) of meer duidelijk foolio, zoo als dit staat op eene gravure van j. houbraken, zijnde het Portret van Kornelis Zweerts, dichter en vader van Philips Zweerts, door hem in 1669 geschilderd. - Naar alle waarschijnlijkheid, was hij een miniatuurschilder, daar het vermelde portret sterk toont, aldus te zijn bewerkt. - Mij is verzekerd, dat hij een Nederlander is geweest, en uit dien hoofde, doch vooral om den aard van zijn werk, dat geheel Hollandsch is, heb ik hem hier geboekt.
| |
[Folkema (Anna)]
FOLKEMA (Anna) is met een enkelen regel door Immerzeel vermeld, als de zuster van jacob, en die hem in het graveren behulpzaam was, terwijl zij ook het miniatuurschilderen beoefende. - Zij heeft vele portretten geteekend, waarvan er door haren broeder jacob in plaat zijn gebragt. - Daar er Werk van haar bekend is, zal het noodig zijn, dit aan te wijzen, uit het volgende Boekwerk in kl. 8o., in mijn bezit: Gebouwen, Gezichten en Oudheden der Stad Amsterdam, met figuren. Te Haarlem, by Johannes Marshooren, 1741 en, met den-zelfden titel, in 1744, nogmaals verschenen. Hierin heeft zij een aantal gezigten van voorname gebouwen enz. gemaakt, beteekend a.f. fecit, op eene zeer kleine schaal, zijnde op eene plaat soms vier en soms zes afbeeldingen te vinden, die aardig en geestig behandeld zijn. Het daarin voorkomende getal beloopt 22 prenten, dus een aantal afbeeldingen, waarvan eenige door jacobus folkema, j. lamsveld en a. van der laun zijn vervaardigd. Zoo het mij voorkomt, zijn al
| |
| |
deze prenten reeds in 1724, onder denzelfden titel, verschenen,- want dit jaartal staat op den gegraveerden titel van jacob, - en zijn toen, waarschijnlijk, uitgegeven onder de Werken van Roelant van Leuven, die in dat jaar, te Amsterdam, bij Jacobus Verheyden het licht zagen, en eerst weinig opgang schijnen te hebben gemaakt, doch, bij nadere overweging der waarde dezer afbeeldingen voor de historische waarheid, weder op den voorgrond zijn gekomen, blijkens den spoedigen herdruk; want, in het genoemde Boekwerk vindt men, dat de Drukker aan den Leezer zegt: ‘om iets te melden van deze plaatjes, die ik door inkoop machtig ben geworden, dezelve hebben eertyds gedient tot Roeland van Leuven's alomberuchte Amsterdamsche Beurs, die met zijn verdere prulwerken meest gekocht werden, of om te lachen of om deze gezichtjes der stad Amsterdam, doch nu, om dat dezelve niet onaangenaam zyn uitgevoerd, en door een oudheidkundigen liefhebber met meerdere omstandigheden, ot opheldering van dezelve, opgezegt en bygevoegt, weder dus worden aangeboden.’ - Bij Le Blanc vindt men, op gezag van Nagler, Künstler-Lexicon, vermeld, dat zij geboren is in 1695, en overleden in 1768. Ditzelfde staat bij Van Eynden en Van der Willigen, gelijk ook bij Heineken, reeds vóór Nagler, vermeld, en wel dat zij te Dokkum geboren werd. - Er bestaat eene afbeelding van haar, ten halven lijve, links, in ovaal; onafgemaakte teekening in O.I. inkt, zonder eenigen naam, en pendant van dat van haren broeder in fo. Zie Catalogus van Portretten van F. Muller, Nr. 1695. Haar geteekend portret in fo. vindt men onder Nr. 1695 in den zoo even bedoelden Catalogus vermeld.
| |
[Folkema. (Jacob)]
FOLKEMA. (Jacob) Bij het door Immerzeel reeds geboekte, meen ik nog te moeten voegen eene zeer groote plaat, die, afzonderlijk, als een kunststuk onder zijne werken, is uitgegeven, namelijk de Alchimist of Piskijker, naar casper netscher, en waarvoor hij ook de teekening heeft gemaakt. Volgens het adres der plaat heet zij Le Médecin du village enz., en werd te Berlijn, bij Casper Weiss, uitgegeven. - Als proeve, in hoeverre hij houbraken heeft kunnen volgen in het graveren van portretten, zie men dat van Franciscus Burman Franciscusz. naar j.m. quickhard, hetgeen, op dezelfde grootte als dat van den ouden Burman, door houbraken zoo uitmuntend is gesneden, zoodat hij, in dit opzigt, aan dezen een onverwinlijken nevenman heeft. - Zijn overlijden is niet opgegeven; doch, volgens Nagler, moet dit in 1767 plaats gehad hebben. - Onder de sieraden der uitgebeelde Nederlandsche Geschiedenis zullen wel behooren de portretten van Franc van Borselen en Jacoba van Beyeren, naar gilles mostaert, met zinnebeeldig bijwerk door t. jelgersma daar voor geteekend, en in mijne verzameling voorkomende. - Le Blanc, die 25 stuks van zijne prenten vermeldt, noemt ook zijne gravuren voor het Werk: Représentation de l'ancien habillement de Strasbourg, zu finden bey Franz Antoni Häusseler etc. Strasburg, in 4o.; doch slechts ééne bladzijde verder in zijn Werk komt ditzelfde voor onder de graveerwerken, door quirin fonbonne vervaardigd. Van wien is het nu? Nagler noemt dit Werk niet. - Zijn geteekend portret in fo. vindt men, onder Nr. 1694, in den Catalogus van Portretten van F. Muller, vermeld als pendant van dat zijner zuster anna, en waar verder 34 stuks portretten, door hem gegraveerd, staan beschreven. - Onder de portretten, door Nagler opgegeven, is er een, ‘Peter Schryver, borstbeeld, in ovaal, naar anna folkema. Daarvan zijn afdrukken met en zonder hoed;’- doch dit niet te verwisselen met den ouden, bij ons bekenden historieschrijver Petrus Scriverius, met en zonder hoed: want hier wordt de Doopsgezinde Predikant van dien naam, te Haarlem, bedoeld, een tijdgenoot van onzen jacob, die in 1742 is overleden.
| |
| |
| |
[Fonbonne. (Quirin)]
FONBONNE. (Quirin) Le Blanc noemt dezen als een Hollandsch graveur, die, te Parijs, van 1720 tot 1734, werkzaam was. Hij meldt dit op gezag van Basan, I. 221, en Nagler IV. 397, en noemt 30 stuks, meest historische onderwerpen, van zijne graveerwerken, waarbij 28 prenten voor een boek, hetwelk hij eene bladz. vroeger nogmaals opgeeft onder de werken van jacob folkema. - Zie aldaar. - Of de naam fonbonne wel juist, en of deze een Hollander is, moet ik betwijfelen, te meer, daar ik dien verder nergens vermeld vind, maar Bryan wel een fonbone, als een Fransch graveur van weinig naam, opgeeft.
| |
[Fontaine, (....)]
FONTAINE, (....) een Hollandsch schilder, die echter in het Werk: Cabinet Paignon-Dyonval, redigé par Bénard, op bl. 340, Peintre amateur genoemd wordt. - ferandini graveerde naar hem eene Hollandsche Zeehaven, een Vlaamsch gezigt enz., en fehrt twee Gezigten van Minorca. - Wij kunnen geene verdere berigten over hem geven, zegt Nagler, Künstler-Lexicon, en welligt is hij dezelfde als de Haversche kunstschilder ludolph la fontaine.
| |
[Fontaine (N.)]
FONTAINE (N.) was een kunstenaar, die, in de XVIII. eeuw, te Kortrijk, bloeide. Hij heeft zich door het schilderen van het inwendige van kerken, in pieter neefs manier, bijzonder onderscheiden. Zie Nagler, Künstler-Lexicon.
| |
[Fontaine (Jacobus de la)]
FONTAINE (Jacobus de la) komt voor als teekenaar en graveur op eene topographische voorstelling van de stad Wynoksbergen, in Bleau's Steedeboek 's Konings Nederlanden. 1650.
| |
[Forman, (L.)]
FORMAN, (L.) een nog onvermeld kunstenaar, van wien ik eene schilderij beschreven vond in den Catalogus van Pierre Fouquet Jr.; Amsterdam, 1801, onder Nr. 25: ‘Voor een buitenhuis zitten eenige vrolijke gasten met wijn; eene vrouw, in 't wil gekleed, heeft de kan in de hand; licht en bruin is wel waargenomen. De schilderij is in den aard van metzu, door l. forman, h. 15, br. 12 dm.’
| |
[Fornenberg (Alexander van)]
FORNENBERG (Alexander van) was een kunstschilder, die, te Antwerpen, in 1658, bloeide. Van zijne kunstwerken is mij nimmer iets voorgekomen; doch hij heeft in het openbaar den titel van Schilder gevoerd, hetgeen niet kon plaats hebben, tenzij hij dien door het Meesterschap van het St. Lucasgild had verkregen. Ik ben tot de kennis van hem gekomen, doordien hij zich ook aan de letteren heeft gewijd, daar ik van hem een Werk vond over quintyn matsys, onder den volgenden titel: Den Antwerpschen Protheus, ofte Cyclopschen Appelles, dat is: het leven ende konstrycke daden des uytnemenden ende hooghberoemden Mr. quinten matsys, etc. Mitsgaders beschryvinghe syner voortreffelycke wercken enz. door a.v.f. (alexander van fornenberg) schilder. T'Antwerpen, by Hendrick van Soest, 1658. Met een fraai portret van q. metsys, in 4o. Tien jaren vroeger verscheen, ook aldaar, een Werk over hetzelfde onderwerp. - Zie op METSYS. (Quintyn)
| |
[Fors. (Claix en Guillaume)]
FORS. (Claix en Guillaume) Onder de Archiven van Rijssel vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1461-62 het volgende aangeteekend: ‘Item a maistre claix et guillaume fors, tailleurs d'ymaiges, demourant au dit lieu de Bruxelles, pour leurs salaires d'avoir fait et taillé deux tabernacles, qui ont esté mis dessus les dites deux ymaiges.’ - Zie op COUSTAIN (Pierre) ‘par taxation faite par ouvriers à ce cognoissants, en la présence du dit messire Michailt, maistre Jehan Pinchon, maistre machon et aultres XXIIJ francs.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Tom. I. sec. partie; Paris, 1849, in 8o. p. 479.
| |
[Forssel (C.)]
FORSSEL (C.) was, volgens Le Blanc, een kunstgraveur, die te Amsterdam en te Parijs, in het begin der XIX. eeuw, werkzaam was. Hij noemt van zijn werk de volgende prenten, als 15 platen voor: Le Couronnement de la Vierge, et
| |
| |
Les Miracles de Saint-Dominique; tableau de jean de fiesole, Paris, 1817, in fo, - St. Pierre, naar moritz, - St. Madelaine, naar pieneman, - Têtes caracteristiques tirées des principaux tabteaux du Musée de France. - Le Camoens, naar f. gerard, - Ducis - Louis XVIII de France, naar augustin.
| |
[Fortuyn. (Willem)]
FORTUYN. (Willem) Meer is mij van het werk van dezen kunstenaar niet bekend, dan alleen de prenten, die gezigten voorstellen der openbare gebouwen in de stad Schoonhoven, door jan punt gegraveerd, naar zijne afteekeningen, voorkomende in de Beschryving dier Stad, door H. van Berkum, ibid. 1762 in 4o. Deze prenten zijn verdienstelijk bewerkt, en over het midden der voorgaande eeuw vervaardigd, hetgeen nagenoeg zijn bloeitijd aanduidt. - Of hij te Schoonhoven te huis behoorde, durf ik niet bepalen. Immers Van Berkum, in zijne Voorrede, over deze prenten sprekende, zegt daar geen woord van. Later heb ik gezien twee buitengewoon groote teekeningen, door hem vervaardigd, voorstellende gezigten in bergachtige landstreken, met dorpen, wijngaarden, steen-groeven enz., met beelden en beesten gestoffeerd, en waarbij de teekenaar-zelf teekenende is afgebeeld. Het geheel was stijf en droog behandeld, doch alles is aangewend, om de voorstellingen naauwkeurig te doen zijn, zoo als men destijds vorderde, om werk in den stijl van pronk, de beyer, de haen en anderen, getrouw afgebeeld, zonder kunstenaars-vrijheden, te leveren.
| |
[Fouceel, (....)]
FOUCEEL, (....) een kunstenaar, die genoegzaam onbekend is, doch van wien ik de volgende prent vond beschreven: Een tuin, waarin eenige groepen figuren; beteekend fouceel inv.; boven links, Nr. 8. en Franc v. Wyngaerde exc. h. 195, br. 129 str. Nederl. Zie Nr. 367 van den Catalogue, de H. Detmold, en bij mij, op cornelis teunissoon, over den genoemden Catalogus, waarin ik fouceel mede onder de Nederlandsche kunst gerangschikt heb gevonden. Later zie ik bij Le Blanc twee prenten vermeld, als Paysage boissé où l'on voit un chasseur à cheval suivi d'un homme à pied et d'un chien. P. en haut. Rare; - idem idem avec un chasseur à cheyal, accompagné d'un piqueur et d'un chien. P. en haut. Rare. - Hij noemt hem een landschapschilder en plaatetser, die in de eerste helft der XVII. eeuw werkzaam was, doch zegt niet, waar, zoo als Heller (L.), die Brabant of Frankrijk noemt, en dien hij toch als bron gebruikt heeft.
| |
[Fouchier (Bartram de)]
FOUCHIER (Bartram de) is reeds bij Immerzeel vermeld, die hem verkeerdelijk bertrand fouchier noemt. - Zie aldaar. - Houbraken, aan wien het oorspronklijk berigt is ontleend, noemt hem zoo als ik hier aan het hoofd heb gesteld. Doch ik moet eene historische fout teregtbrengen, gelijk de raadsheer Mols, in zijne aanteekeningen Ms. op Houbraken, meêdeelt, namelijk, dat, daar a. van dyck zich reeds vóór 1632 in Engeland had gevestigd, onze bartram geen discipel bij hem in Braband, tot 1634, kan zijn geweest, als zijnde toen vandaar naar Utrecht, bij jan bylert gegaan, om verder onderwijs te genieten; alzoo kan zulks alleen vóór 1632 hebben plaats gehad. - Zie nog bij mij op FAUCHIER. (N.)
| |
[Foulques, (....)]
FOULQUES, (....) van Luik, waar hij, in den jare 1027. bloeide, was voorzanger en koormeester in de abdij van St. Hubert, alwaar men, des tijds, met goed gevolg, de schilderkunst aankweekte, en verkreeg daardoor vermaardheid in de beeldhouw- de drijfkunst, maar bovenal in het miniatuurschilderen. - Hij heeft de hoofdletters der Manuscripten geschilderd, welke de beroemde copiisten Gislebert, Remi en Rudulphe aldaar hebben geschreven. De schoonheid en regelmatigheid der karakters van hun schrift zijn nog hedendaags het voorwerp van verbazing en bewondering. Zie Le Comte de Becdelièvre, Biographie Liégeoise, op Anno 1027.
| |
| |
| |
[Fouquier, (Jaques)]
FOUQUIER, (Jaques) bij Immerzeel, welligt verkeerdelijk, jacques fouquières genoemd, die daarin Pilkington heeft gevolgd: Fiorillo, De Piles en anderen noemch hem zoo als ik hier aan het hoofd heb gesteld. Doch, wat meer afdoet, is, dat De Bie, zijn tridgenoot, die met alle kunstenaars zeer gemeenzaam en niet ver van hem verwijderd was, - zoodat in België de faam van hem, uit Parijs, genoeg kon zijn doorgedrongen - hem jacques focquier noemt, hetgeen alzoo meer met mijne meening strookt. Ik vond nog, dat op eene kunstverkooping, te 's Hage, in 1743 gehouden, onder Nr. 252, voorkomen, Twee landschappen, verbeeldende den Zomer en den Winter, in rond formaat, door j. focquier, - en op eene idem, te Gent, in 1761, onder Nr. 33: Een landschapje, geschilderd door dienzelfden persoon.
| |
[Fouquieres. (Jacques) Zie aldaar bij Immerzeel, en bij mij op Fouquier. (Jacques)]
FOUQUIERES. (Jacques) Zie aldaar bij Immerzeel, en bij mij op FOUQUIER. (Jacques)
| |
[Fourmois. (Théodore)]
FOURMOIS. (Théodore) Na het vermelde over dezen hoogst-verdienstelijken kunstenaar, bij Immerzeel, heeft hij zijn kunstroem nog zeer vermeerderd, zoodat hij, met anderen, ter gelegenheid der Tentoonstelling, te Brussel in 1851 gehouden, bij besluit van 1 November, 1851, tot Ridder der Leopolds-orde benoemd werd.
| |
[Fournier. (J.)]
FOURNIER. (J.) Hoewel een Franschman van geboorte en bij Immerzeel reeds vermeld, moet ik nog hier bijvoegen, dat hij, geheel onverwacht, te 's Gravenhage, in het jaar 1765, is overleden; volgens Pieter Terwesten, Ms., die ook als een zijner voornaamste werken opgeeft: ‘Een kapitaal stuk, hetwelk hy met veel roem heeft geschilderd, zynde De Burger-Offcieren van het Blaauwe vaandel, levens-groot en hetwelk, ter gedagtenisse, op de Nieuwe of Schutters-doele alhier nog pronkt en te zien is.’ (1776) - Nog meldt hij, dat hij, in den jare 1747, in de Kunstkamer van Pictura, te 's Gravenhage, is ingeschreven.
| |
[Franc. (....)]
FRANC. (....) Een teekenaar van Luik, die omstreeks 1727 werkzaam was, en van wiens werk in het Cabinet Paignon-Dyonval, op bl. 80, eene teekening wordt vermeld, voorstellende: Een kunstliefhebber, aan eene tafel gezeten, vertoont aan een jongen man, eene gegraveerde prent; teekening met de pen en met wit gehoogd. Zie Nagler, Künstler-Lexicon.
| |
[Francen, (Apert)]
FRANCEN, (Apert) van Delft, ‘die de const niet en oeffent; maer is een goet beminder, zyn dinghen toe hebbende ghestelt in seer schoon orden, en is een conterfeyter van Bacchus oft den Godt en Mensch verblydende Wyn, welcken hy daeghlycx nae copieert, daer menigh hem mede vermaeckt en soo goet behaghen en heeft als int principaal.’ - Aldus schildert Van Mander den Delftschen Bierbrouwer apert francen, die bier als wijn konde conterfeiten. Omdat hij een beminnaar der kunst was, gedenkt hij hem in het levensberigt van frans floris den Oude. Dit Artikel heb ik om den curieus-bloemrijken stijl, als eene proeve van Rederijkers-talent, hier ingelast. Desniettemin heeft deze brouwer de kunst wel beoefend, doch alleen als liefhebber, en Van Mander heeft, door te zeggen niet beoefend, uitgedrukt, dat zijne kunst niet te koop was, blijkens dat hij hem weder gedenkt in het levensberigt van cornelis ketel, die, in 1566, ‘naar Parijs trok, en verder tot Fonteineblau vernomen hebbende, dat daar eenige jonge Nederlanders zich te zamen oefenden, als: jeroon vrascks, apert francen, hans de maeyer en denys van Utrecht, zoo voegde hy zich by dat gezelschap van die hem gaarne zagen’ enz.
| |
[Francisque. (....) Zie Milé of Milet, (Frans)]
FRANCISQUE. (....) Zie MILÉ of MILET, (Frans) bij Immerzeel. Onder den naam francesque is hij het meest buiten 's lands bekend, als de Nederlandsche poussin. - Zie verder bij mij op MILLET. (Johan Frans)
| |
| |
| |
[Franck. (....)]
FRANCK. (....) Deze is mij opgegeven als een Fries, die in het laatst der XVIII. eeuw bloeide, en te Bennebroek, bij Haarlem, overleden is. Hij heeft het Landschapschilderen beoefend.
| |
[Franck (Johan Willem)]
FRANCK (Johan Willem) vind ik in de Kunstkamer van Pictura, te 's Gravenhage, op den jare 1745, als historie- en modern schilder, ingeschreven. Hij is dezelfde, als die bij Immerzeel staat vermeld, doch welke laatste niet zegt, dat hij het historiële vak heeft beoefend.
| |
[Francken of Franck.]
FRANCKEN of FRANCK. Niet minder dan vier-en-dertig onderscheidene franck's of francken's zijn er als schilders en als meesters in ‘onderschyden stielen op de Registers van het St. Lucasgild te Antwerpen bekent,’ - zoo als in het Ms. van den Raadsheer Mols (1775) gemeld wordt; - daar zy zeer moeilyk uit elkander te kennen zijn, als hebbende één-en-denzelfden naam en toenaam, onder verscheiden van hun, als kan gezien worden by de lyst daarvan gevoegd in het leven van françois, jeronimus en sebastiaan francken, door Descamps beschreven. - Deze naam komt bij velen verschillend voor, ofschoon het echter dezelfde francken's zijn, als: vranck, vrancx en vranx. In hunnen leeftijd zelfs heeft men dezen naam onjuist gebezigd: zoo ziet men onder den eersten druk van het portret van franciscus den Jonge, vranx, door a. van dyck geschilderd, en door willem hondius gesneden, en is zulks bij den tweeden druk in franck veranderd, wiens naam echter als leerling en meester als franciscus francken in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, is ingeschreven, en heeft hij zich aldaar geteekend Jonghen francois francken. - De bij Immerzeel, ten getale van 28, onder verschillende namen, opgevoerde franck's, zonder juiste aanduiding en uiteenzetting, in hoeverre die met elkander verwant waren enz., zouden een afzonderlijk onderzoek vereischen en wel eenige vellen druks beslaan, hetwelk ik echter voor de toekomst overlaat, mij hier alleen bepalende bij de franck's, die meer door hunne werken bekend zijn.
| |
[Francken. (Constantyn)]
FRANCKEN. (Constantyn) Deze vermaarde bataille-schilder wordt bij Immerzeel geboekt, als omstreeks 1660 geboren, maar den tijd van zijn overlijden heeft hij niet opgegeven. Ik zag bij Felix Bogaerts, dat hij, te Antwerpen, in 1708 is overleden.
| |
[Francken, (François)]
FRANCKEN, (François) de Oude. Zijn portret komt voor in de 8o. uitgave van Van Mander, pl. EE. Nr. 3, en is genomen naar het door a. van dyck zoo uitmuntend geëtst portret in fo. - Zie verder bij Immerzeel.
| |
[Francken, (François)]
FRANCKEN, (François) de Jonge, is reeds door Immerzeel geboekt, doch ik moet er bijvoegen, dat niet bolswert, zoo als hij meldt, maar guillielmus hondius, naar a. van dyck, zijn portret heeft gegraveerd, hetgeen voor zijn voortreflijkste werk gehouden wordt.
| |
[Francken, of Vrancx (Jan Baptist)]
FRANCKEN, of VRANCX (Jan Baptist) is bij Immerzeel vermeld, die zegt: ‘hij werd, omtrent het jaar 1599, te Antwerpen, geboren,’ en voert ten slotte aan eene schilderij, voorstellende eene Danspartij, in 1611, te Brussel, gegeven, en door hem met david beck geschilderd. Dit stuk werd op de verkooping des Graven van Albermarle, in 1744, te 's Hage, voor ƒ230 verkocht. De genoemde auteur heeft niet opgemerkt, - zoo hij dien Catalogus zelf heeft gelezen, - dat daarin eene historische dwaling, of wel eene teregtwijzing daarvan wordt gevonden: het laatste is mijne meening. Ziehier de beschrijving, zoo als die onder Nr. 14 van dien Catalogus voorkomt: ‘Een ongemeen, heerlijk, konstig en uitvoerig geschilderd cabinetstuk, verbeeldende een vorstelyk bal in een magnifieke zaal, in den jaere 1611 te Brussel gehouden, vertoonende meer dan veertig na 't leven illustre personagiën, onder anderen den aertshertog Albertus en aertshertoginne Isabella
| |
| |
Clara Eugenia (dochter van Philippus den Tweede, koning van Spanjen,) en Prins Willem van Orange (lees Philip Willem, oudsten zoon van Prins Willem I.) benevens deszelfs gemalinne Eleonora van Bourbon, Princesse van Condé etc. geschilderd door jan baptist franken en david beck, discipel van a. van dyk, na wiens overlijden hij in deszelfs plaatse Hofschilder wierd by Karel den Eerste.’ (koning van Engeland.) Nu is de vraag: zijn de figuren van beck? die toch zeker een vijf-en-twintig jaren jonger dan francken, en bovendien een uitmuntend figuurschilder was, en dan ook menige schilderij voor andere meesters stoffeerde, zoo als er vele van pieter neefs bestaan. Dat het genoemde stuk van onzen francken is, ligt buiten twijfel, en dat hij de figuren niet zou hebben geschilderd, is niet aanneemlijk, waardoor wij van zelf dáártoe komen, dat hij het stuk, bij gelegenheid van het plaats gehad liebbende bal, zal hebben vervaardigd, en dit wel in 1611; doch dat kon toch niet op zijn twaalfde jaar zijn gedaan, daar zijne geboorte omstreeks 1599 is opgegeven. - Er wordt nergens meer verwarring gevonden dan onder het aantal franck, francken, vranx enz., die in het St. Lucas Gildeboek van Antwerpen voorkomen, en destijds bij de inschrijvingen wel bekend, doch later met geene mogelijkheid in een juist verband van tot elkander staande betrekking te bepalen waren, zoodat men alle franck vrancx, en francken, bij Immerzeel aangevoerd, wel tot model kan nemen, om ze zóó niet voor goed te boeken. - De eenige, dien ik in het genoemde Gilde vind aangeteekend, en die onze francken zou kunnen zijn, is: ‘johannes francken,’ (welligt jan baptiste gedoopt, en de eenige jan, die daar voorkomt, met nog twee anderen van dien naam, doch later.) ‘ontvangen in 1594 by zyn oom ambrosius meester in 15.... Hy was al meester in 1608;’ zoodat deze de vervaardiger van het gemelde stuk kan zijn, en wij alsdan zijn geboortetijd zooveel vroeger moeten stellen, als het Gildeboek dit naar den gewonen regel vordert. - De afbeelding van onze francken is, levensgroot, als buste, door anthonie van dyck geschilderd, thans in het Museum Van der Hoop, te Amsterdam, en die mij wel van het vroegste penseelwerk van dien grooten Antwerpenaar toeschijnt te zijn. In den grond, boven aan, staat met romein-kapitaal JOHANNES BAPTIST FRANCK, aet. XXXII.
| |
[Francken (Jeronimus)]
FRANCKEN (Jeronimus) is naar waarde door Immerzeel vermeld, en ik voeg alleen daarbij, dat zijn portret in de 8o.-uitgave van Van Mander, op pl. EE. Nr. 2 voorkomt.
| |
[Francken of Vrancx, (Sebastiaen)]
FRANCKEN of VRANCX, (Sebastiaen) de bataille-schilder. Bij het artikel, door Immerzeel op sebastiaan vrancx gegeven, laat ik hier nog volgen, dat, dewijl in het Gildeboek van St. Lucas van Antwerpen, zijn naam voorkomt, door hem-zelven geschreven sebastiaen franck, hij stellig tot de francken behoort, volgens den meer gemelden raadsheer Mols; daar zijn er wel vier-en-dertig in genoemd Gildeboek, onder verschillende spellingen, voorhanden, als vrancx, francx enz. Verder is het hier de plaats, om wat Mols in zijn Ms. (1775) aangaande hem vermeldt, hier bij te voegen: ‘Noch dient aangemerkt te worden, dat onze sebastiaen francx of vrancx ook een goed poeet was, en zeer genegen tot by die konsten. Van deze leste geven zyne stukken de blyken, en van de eerste, zal ik hier te boeck stellen zeker Sonnet, door hem gemaakt, en eigenhandig geschreven aan het hoofd van den Boeck der Violieren, (eene van de Dry Kamers der Rethoryke, sorterende onder die van de Schilders) dewelke hy heeft helpen instellen in 1619, zoo als hy in een zeer geleerde Voorreden zelfs te kennen geeft, teffens voorstellende eene Chronologie, en oorsprong, voortgang, ondergang en opkomst van deze Kamer. Het Lamma was Uit Jonsten versaemt. -
| |
| |
In dit bequaemich boeck o! lezer suldy vinden
Wie dat de Helden syn die 't Redenryck geslaght
En d' oude Violier in staet hebben gebracht,
Naar dat den wreeden Mars haar meende te verslinden.
Oock hoe Princelyk elck Prins, die d'Edel konst beminden,
Zyn Prinsdom heeft vereert met prysen weert ghe-acht
En d' wat voor Dekens vroet, hebben met eer getracht
De welvaert van haer Guld' en d' Blom die sy bedinden.
Gy vind ooh wat de Liefd in een reght minnaer gheeft,
Wie eenig schoon Sieraet, oft Cleedt, geschonken heeft,
Als med' die lofbaer doet, betoont hebben door Consten;
Den tyd van haer verhef; de Wetten en den Eedt,
Den vrydom wer' vernieuwt, die vindy hier gereedt,
Om als trouw' Gulde-broers te zyn versaemt uit Jonsten.
De Deucht gaet zonder vrees.
Daarna volgt zijn grafschrift, hetgeen voor de geschiedenis hier nog bij behoort, zooals 't in het gemelde Ms. voorkomt: ‘Sepulture van den eersaemen sebastiaen vrancx, constschilder en Deken van de Violieren, Wyckmeester, Capitein (der Burgerlijke wachte) stierf den 10 Mei 1647 - en van de Eerbare Juffrouwe Maria Pamfi zyne wettige huisvrouw, die sterft den 19 April 1639 - ende Eerbare Barbara Vrancx haer lieder dochter, die sterft den 19 Mey 1639. Noch vinde onder aan de voet van het Monument: - ‘Hier leydt begraven Pieter Vrancx, Coopman in zyde laeken, sterft ano. 1577, 18 Mey - ende Jufrouwe Elisabeth van Elsbeke, alias Van der Hagen, zyne wettige huysvrouw, sterft 19 Februarij 1569,’ beide in het choor van de L.V. Broeders kercke.’ - Zijn portret komt voor in de 8o.-uitg. van Van Mander, pl. DD., Nr. 3, en is genomen naar dat, door a. van dyck fecit, s.a. bolswert sculp.
| |
[François. (C.)]
FRANÇOIS. (C.) Nagler, in zijn Künstler-Lexicon, noemt dezen een nog levend (1837) schilder van huislijke tafereelen, te Brussel, over wiens leven hij nog niets kan mededeelen, maar dat hij groote bekwaamheden heeft in de behandeling van stoffen en bijzaken, en wiens werken thans in achting zijn. Later was er op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1846, onder Nr. 111 van den Catalogus: Eene Academie-teekening, en Nr. 112: Het te laat te huis komende meisje, door c. françois, te Brussel, faubourg de Louvain, Nr. 15. Dit zal, waarschijnlijk, wel dezelfde zijn. Méér is mij niet van hem bekend.
| |
[François of Franchoys, (Lucas)]
FRANÇOIS of FRANCHOYS, (Lucas) de Jonge, zoon van den Oude van dien naam, en jonger broeder van pieter françois, wordt door Immerzeel, onder het voorbijgaan, in het berigt nopens zijn vader, genoemd, als in 1615 te zijn geboren; doch hij verdient wel eene bijzondere vermelding, dewijl zijn loopbaan in de kunst zeer roemrijk is geweest. - Zoo de lof, door De Bie, in zijn gewone hoogdravende muzentaal, voor de helft gegrond ware, ‘dan stond hy in den rang der eerste Vlaamsche kunstenaars, die zeer in groote stukken, en ook in portretten uitmuntten; zoodat hy, jaren lang, in Frankryk, en byzonder voor het Huis van Condé en voor vele cavaliers, die by deze princen woonden, voortreflyke afbeeldingen geschilderd heeft.’ - Hij is, in 1615, te Mechelen geboren, was langen tijd leerling van rubens, en leefde nog toen De Bie zijn werk in 1661 uitgaf, bij wien zijn portret, door hemzelven geschilderd, en door coenr. waumans sculp. in 4o. te zien is. - Nog voeg ik hierbij, dat er eene zelzame geëtste prent in 4o., De aanbidding der Herders, naar a. van dyck pinx., beteekend l. franchoys, ver- | |
| |
meld wordt, onder Nr. 14179, in den Kunstlager-Catalog van Weigel, doch zonder dat er blijkt, of die van den Oude, of wel van den Jonge is.
| |
[François of Franchoys (Pieter)]
FRANÇOIS of FRANCHOYS (Pieter) is reeds bij Immerzeel vermeld; doch ik moet daar bijvoegen, dat hij ook de etsnaald heeft gevoerd, te weten in de volgende voorstellingen: Jesus en Joannes de Dooper, als kinderen onder een boom zittende, en elkander omhelzende; beteekend pr. frascoys fecit; h. 4 d. 5 str., br. 4 d. Parijsche maat. Geestig geëtst; zeer zeldzaam; bijna onbekend - Vier Engelen in een landschap, in 8o. - Vier Amors onder een boom, bezig zijnde, waterbellen te maken; h. 4 dm. 10 str. br. 3 dm. 4 str.; zeer raar - Borstbeeld van een grijsaard, met zijn naam beteekend, in 8o. Zie Weigel's Kunstlager-Catalog. - Zijn fraai portret komt voor in De Bie, door zijn jongeren broeder, lucas, of zijn vader, lucas geschilderd, en door c. waumans sculp in 4o. Ook bezit ik een idem, staande voor een ezel te schilderen; eene fraaije gravure in fo.
| |
[François of Franchoys. (Pierre)]
FRANÇOIS of FRANCHOYS. (Pierre) Deze kunstenaar was, waarschijnlijk, de kleinzoon van den Mechelschen portretschilder van dien naam; hij werd te Brussel in het jaar 1721 geboren. Men kan zijn levensberigt vermeld vinden in de Mémoires sur les Sculpteurs et Architectes des Pays-Bas, par Ph. Baert, publiés par le Baron de Reiffenberg.
| |
[François. (Pierre Joseph Celestin)]
FRANÇOIS. (Pierre Joseph Celestin) Deze Nestor der Nederlandsche historie-schilders, werd, in 1845, 86 jaren oud zijnde, tot Ridder der Leopolds-Orde van België benoemd. Dit strekke tot een bijvoegsel op zijne biographie, naar waarde bij Immerzeel geboekt.
| |
[Francquart, (Jaques)]
FRANCQUART, (Jaques) en niet francquaert, zooals met eene e te veel bij Immerzeel staat geschreven. Deze beroemde bouwmeester en kunstschilder heeft, onder andere Werken, er één uitgegeven, waarvan slechts de titel door genoemden auteur wordt vermeld: Lijkplegtigheden van Prins Albert, zonder in eenige bijzonderheden te treden nopens dit zeldzaam Werk. De titel luidt als volgt: Pompa funebris optimi potentissimiq. Principis Alberti Pii, Archiducis Austriae, Ducis Burg. Brab. etc veris imaginibus expressa à jacobo francquart, Archit. Reg.; ejusdem principis morientis vita, scriptore E. Puteano Consil. et Historiogr. Reg. Bruxelloe ciɔiɔcxxiii. Prostant apud Joannem Mommastium in plano fo., en bevat 54 platen, met den titel. Deze druk is voor zijne rekening gemaakt en door hem uitgegeven, want in 1728 werd aan den drukker Jean Leonard, te Brussel voor het eerst octrooi verleend, om dit Werk te mogen uitgeven. Hiervan komen meerdere drukken voor, doch de prenten zijn veel minder fraai, en de platen zeer afgesneden. Daar ik een schoon exemplaar der eerste uitgave van 1623 bezit zoo kan ik hierover het volgende berigten, dat voor de gemelde plegtstatige begrafenis twee volle jaren zijn besteed aan al de toebereidselen, praal en pracht, daarbij ten toon gespreid, hetgeen de wil was der Infante, Isabella Clara Eugenia, 's Vorsten gemalin, en waartoe francquart, de hofvriend en man van talent, alles ontworpen en daarvoor de teekeningen, die dit prachtig Werk uitmaken, geleverd had, en welke cor. galle uitmuntend heeft gesneden. - Ik moet hier melden, niet te gelooven, dat er immer prachtiger ceremoniële begrafenis heeft plaats gehad. Aan het Werk-zelf is koste noch moeite gespaard, om dit tot een monument te doen strekken der liefde van gezegde Vorstin voor haren gemaal. De personen, die den stoet hebben uitgomaakt, alle bekende ambtenaren, zijn in hun geheel, even als de hooge adel, de patriciërs enz., kennelijk afgebeeld, en al de standaards, guidons, banieren, wapens, harnachures, voor man en paard, getrouw weêrgegeven; om kort te gaan, dat Werk mag men als klassiek beschouwen voor de ceremoniële wetten en usantiën, in verband met de Heraldie, die in dat tijdvak tot de
| |
| |
hoogste etiquette was opgevoerd, en bijgevolg kan dit boek de vraagbaak zijn en blijven voor alle navolging van dien aard. De text is in vier talen, Latijn, Spaansch, Fransch en Hollandsch. Ik heb daarbij eene extra-prent, voorstellende de Chapelle ardente voor de lijkdienst van Isabella Clara Lugenia, in de St. Jacobskerk, te Brussel, den 3. Maart, 1634, naar het ontwerp van onzen francquart opgerigt, en door c. galle gegraveerd, in fo., waarbij een Appendix der Fondation faite par L.L.A.A.S.S. l'archiduc Albert et l'Infante Isabelle dans l'église collégiale de S.S. Michel et Gudule, à Bruxelles, où les corps de L.L.A.A.S.S. reposent etc. Dit stuk behoort, als bijlage, tot de latere uitgave van 1728 van bovengenoemd Werk. - Verder bezit ik nog eene historiële, min bekende voorstelling, namelijk de Chapelle ardente, zooals die in de kerk van St. Gudule, te Brussel, is opgerigt, bij den dood van keizer Mathias, den 20. Maart, 1619, te Weenen, overleden, en op bevel van den genoemden Albertus, zijn broeder, opgerigt, ontworpen door zijn Architect jaques francquart, en daarvan de originele teekening, keurig met alle wapens en verdere pracht, met kleuren, goud en zilver door hem hiervoor vervaardigd in plano fo., die wel tot de curieuse zeldzaambeden behoort, en een echte type van den destijds heerschenden smaak oplevert, alles als in miniatuur bewerkt. Het schijnt mij toe, dat hij de schilderkunst in hooge mate heeft beoefend: immers, ik vond het volgende Werk: Les portraits des hommes illustres de l'Ordre de S. Augustin, en 30 planches, sans le titre, par corn. galle, d'après j. francquaet. A Anvers, 1636, in 4o. Zie blz. 337 van den Catalogue d'Estampes etc. de P. Wouters, Chanoine de St. Gomar, à Lierre etc.; Bruxelles, 1797, in 8o. - Zijn portret is door w. hollar gegraveerd, in 1648, naar de teekening van zijne nicht, anna francisca de bruyns, - Zie aldaar. - in 1622 vervaardigd, zijnde een borstbeeld, als medaillon, in 4o. Ook in De Bie komt bij voor; of dit nu naar genoemd portret is genomen, weet ik niet.
| |
[Francquart. (Lucas)]
FRANCQUART. (Lucas) Deze Vlaminger wordt door De Burtin genoemd als een leerling van rubens, zonder meer. Of hij nu dezelfde zou zijn als die bij Immerzeel vermeld staat, onder den naam van n. franquaert, is mij nog niet gebleken. Ik zou wel kunnen aannemen, dat het dezelfde kan wezen, en wel dat hij een zoon van jacques francquart is, omdat de hier boven laatstgemelde zich alleen als bouwmeester heeft doen kennen, en hem alzoo in de gronden der schilderkunst, door zijn gegoeden stand, bij rubens, die zeber met jacques bevriend is geweest, heeft doen onderwijzen, zoo als toen de heerschende mode was, om in aanmerking te komen, of wel dat hij palet en penseel voor passer en maatstok verwisseld heeft. Wanneer er van een schilder gezegd word, hij was een discipel van rubens, is zulks, zoo als in dit geval, zeer onzeker, omdat er in het Gildeboek van St. Lucas van Antwerpen slechts één discipel van rubens, zijnde jacob moermans, is ingeschreven. De reden dier uitzondering op deze anders welligt vast staande verordening is door mij sedert kort eerst ontdekt, en ik heb dit historisch feit op jacob moermans. - Zie aldaar. - volledig medegedeeld.
| |
[Franken. (C.A.V.)]
FRANKEN. (C.A.V.) Pieter Terwesten Ms., en Gerard Hoet, de Jonge, geven dezen op als een bekwaam portretschilder, zoo in olieverw, als in miniatuor, dien Van Gool, in zijn Werk, Nieuwe Schouwburg enz., had behooren te vermelden. - In 1754 vindt men bem op de lijst der Confreriekamer van Pictura, te 's Hage, vanwaar hij later vertrokken is. De eerstgenoemde auteur was in 't onzekere, of hij een Nederlander, of wel een Duitscher van geboorte was; zeker is het, dat hij bij vreemde auteurs niet vermeld staat.
| |
[Frankendaal. (N.)]
FRANKENDAAL. (N.) Eene gravure, die eenige verdienste heeft, is door hem
| |
| |
geteekend, namelijk, het tafereel der menschlievende heldendaad van Woltemade, bij Allart, te Amsterdam, in 1775, uitgegeven, in fo. Hij heeft ook portretten geteekend en gegraveerd, als dat van den bekenden Henricus Arnoud, 1765, in 8o. Ook ziet men van hem Eene kaart van Wijk 15 van Amsterdam, destijds aldaar in gebruik, door hem fecit, waarop zich vele sieraden enz. voordoen. Verder komen er prenten, vignetten enz. in boekwerken van hem voor, als in De vorstelijke Wees, of het veroverde China, Treurspel naar Voltaire enz., Amsterdam, 1765, in 8o. waarvan het titelvignet is beteekend n.v. frankendaal fecit.
| |
[Franz (Meester)]
FRANZ (Meester) was een Nederlandsch glasschilder, die, in 1436, naar Florence geroepen werd, om glasvensters voor de Domkerk aldaar te schilderen. Zie Metropolitana Fior. illustr. 1820, door Negler, in zijn Künstler-Lexicon, aangehaald.
| |
[Freck of Treck, (J.)]
FRECK of TRECK, (J.) een onvermeld teekenaar en graveur, die in het midden der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Amsterdam bloeide. Ik heb vóór mij eene prent in fo., zijnde de afbeelding van een winkel, waar zijden stoffen en fluweel worden verhandeld. Het geheel schijnt een Adres te zijn, dewijl men, achter in, het uithangbord, zoo als dat uitwendig aanwezig is, ziet afgebeeld, zijnde een gezigt van af het Y op Amsterdam, waarboven een ornament, met het Stadswapen, en waarin een stuk fluweel ligt, met opschrift 'T Swart Fluweel. Zeldzaam.
| |
[Fredeman De Vries. - Zie bij mij en bij Immerzeel op Vries. (Jan Fredeman de)]
FREDEMAN DE VRIES. - Zie bij mij en bij Immerzeel op VRIES. (Jan Fredeman de)
| |
[Frederiks. (Cornelis)]
FREDERIKS. (Cornelis) Bij Eekhof, Beschrijving van Leeuwarden, deel I., blz. 163, vindt men aangeteekend, dat jacob van aaken welligt een Duitscher en, naar zijn geboorteplaats, Aken, dus genoemd, de bouwmeester was van den Toren van Oudehove, te Leeuwarden, en daarmede in 1529 een aanvang maakte. Die toren moest in zes jaren gereed zijn, en zijn loon zou bestaan, als hij-zelf aan den opbouw medewerkte, in acht stuivers elken dag, benevens vrije woning en jaarlijks een nieuw deftig kleed, maar hij mogt gedurende den torenbouw geen ander werk aannemen. - Na drie jaren, stierf de bouwmeester jacob van aaken, en Meester cornelis frederiks nam op zich, het gebouw te voltooijen. Hij werd alzoo voor de overige drie jaren tot Stads-Bouwmeester aangenomen, op gelijke voorwaarde, als de vroegere, met deze uitzondering, dat hij tien, in plaats van acht stuivers daags als werkloon zou ontvangen, met, daarenboven, eene vrije woning en jaarlijks een laken tabbaard, op wiens regtermouw geborduurd zou wezen een vergulde Leeuw, zijnde het wapen der stad, ten teeken, dat hij zich in stedelijke dienst had verbonden. - De overlevering wil, dat, tijdens het bouwen van Oudehove, een handwerkman een braspenning, of 6 cents, elken dag verdiende.
| |
[Fredriks (Jan Hendrik)]
FREDRIKS (Jan Hendrik) is bij Immerzeel reeds vermeld. Ik vond hem in het Gildeboek van St. Lucas, later Kunstkamer van Pictura, te 's Gravenhage, op den jare 1778, aangeschreven als bloem- en vruchtenschilder, in het Ms. van Pieter Terwesten, die in 1776 Secretaris der genoemde Kamer was, zoodat hij welligt aldaar geboren is, en er zijne opleiding in de kunst genoten heeft. - Hij heeft ook portretten vervaardigd, waarvan er in gravure uitgaan, in mijn bezit, als dat van Hermanus Pauw, Pred. te Breda en te Brielle, in ovaal gevat met vierregelig vers, j.h. fredriks del., w.v. senus sculp. Ao. 1807, w. van bergen excud., in kl. fo. Dit portret doet zich vrij wel voor, en zal gelijkend zijn; doch de figuur schijnt niet goed geteekend, tenzij ze zoo geweest is.
| |
[Freezen. (Jan Georg)]
FREEZEN. (Jan Georg) Bij dit artikel van Immerzeel voeg ik alleen, dat zijn portret, op pl. L., Nr. 2, in het Werk van Van Gool voorkomt.
| |
| |
| |
[Freres. (Theodorus)]
FRERES. (Theodorus) Het levensberigt van dezen historieschilder is bij Immerzeel geboekt, doch eene bijzonderbeid, die tot zijn leven behoort, is, dat de Ridder lely hem, omstreeks den jare 1678, naar Engeland riep, met hoop en belofte van hem werk op Windsor te zullen verschaffen; doch hij werd daarin te leur gesteld, en door zijne mededingers, die beschermheeren hadden, verdronpen. - Descamps en anderen gaan zijne Engelsche reizen met stilzwijgen voorbij, doch Walpole zegt, uitdruklijk, dat hij in Engeland twee leerlingen, thomas hill, een kunstschilder, en robert williams, een mezzo-tint-graveur, in afbeelding heeft geschilderd, waaruit is af te leiden, dat hij aldaar eenigen tijd heeft doorgebragt.
| |
[Frese, (Albertus)]
FRESE, (Albertus) geboren te 's Gravenhage, in 1714, heeft de eerste beginselen der kunst bij zijnen vader geleerd, was later discipel van hendrik carré en theodoor justinus rheen, en heeft historie en portretten geschilderd, doch het meest voor uitspanning, en is te 's Hage overleden, in het jaar 1789, volgens Pieter Terwesten Ms., die ook meldt, dat hij in den jare 1753 als historie- en portretschilder in de Kunstkamer van Pictura, te s' Gravenhage, is ingeschreven. - Er gaan in plaat uit onderscheiden afbeeldingen van den Haagschen Dr. Henricus Velse, met en zonder hoed, in fo., door hem geteekend en door d. coster gesneden, in fo., welk werk tot het middelmatige behoort. - Hij schijnt een beminnaar van oudheden te zijn geweest, zoo als Le Franc van Berckhey, in zijn Werk: Natuurlijke Historie van Holland, III. dl., blz. 1842, vermeldt. Aldaar sprekende van de gedaante der doodkisten onzer voorvaderen, vermeldt hij er eene van tin, waarvan hij eene kleine geëtste afbeelding op pl. XII, meêdeelt, die in de Hofkapel-kerk te 's Hage is gevonden, en het vermoeden deed ontstaan, dat het daarin goed bewaard gebleven gebalsemde lijk dat van Graaf Floris V., of Graaf Willem, Roomsch-koning kon wezen. Dit alles was hem medegedeeld en vertoond, met de vrijheid, om er in zijn Werk gebruik van te maken, ‘door den heer frese, kunstschilder in 's Hage, en beminnaar van oudheden, uit wiens keurige handen wij eerstdaags een weluitgevoerd Werkje, betreffende verscheiden aanmerkelijke graven en derzelver opschriften in ons Holland verwachten.’ - Het bleek mij niet, of bedoeld Werk in het licht gekomen is.
| |
[Frey (Anna de)]
FREY (Anna de) wordt bij Immerzeel alleen vermeld als teekenaresse en wel voornamelijk wegens hare kopijen in waterverwen, naar voorname oude meesters, die voortreflijk zijn behandeld; doch dat zij ook in olieverw geschilderd heeft, is minder bekend. Als bewijs daarvan, berust in het Stads-Museum te Frankfort eene schilderij, voorstellende Twee naaijende vrouwen, met een kindje enz., op doek geschilderd en beteekend anna de frey fecit, 1786.
| |
[Frey. (Johannes de)]
FREY. (Johannes de) Deze hoogst verdienstelijke kunstgraveur en plaatetser is door Immerzeel reeds vermeld, doch zonder zijn geboorte- of sterftijd te noemen. Hij is omstreeks den jare 1760, te Amsterdam, geboren (Heller [L.] zegt 1770) en te Parijs, in 1834, overleden. In den jare 1798 woonde hij nog te Amsterdam, blijkens de beroemde prent, welke kij van de Anatomische les van Nicolaas Tulp, naar rembrandt, heeft vervaardigd, en aldaar heeft uitgegeven. Volgens Van Eynden en Van der Willigen, woonde hij, in 1812, te Parijs, en het schijnt mij toe, dat hij reeds in 1806 daar was gevestigd, naar aanleiding zijner werken, opvolgende van dat jaar tot in 1821, door Ch. Gabet, in zijn Dictionnaire des Artistes de l'école française au XIX. siècle etc., Paris, 1831, medegedeeld, die hem jean pierre de frey noemt, en ‘Pensionnaire de la Cour de Hollande: rue du Faub.-Saint-Dénis, 18; élève de jacques lainvers. - (Dit moet weder lauwers wezen!) - Hij meldt, dat hij ook boekprenten heeft vervaardigd, onder anderen, voor de Annales de la calcographie, publiées par M. Vallier, 1806; voor les Annales
| |
| |
des Batimens, années 1817-1818; en voor le Manuel de l'Amateur d'estampes de M.F.E. Jaubert, publié en 1821, - Bij Le Blanc, die het woord de frey in van frey heeft overgebragt, vindt men de volgende werken van hem beschreven, als: Jacob zegent de kinderen van Joseph, naar rembrandt, in fo. oblong. - De zegening van Isaac, naar g. flinck, 1798, in fo. obl. - Tobias en zijne familie geknield voor den hun verschenen Engel, naar rembrandt, 1810, in fo. in de hoogte. - De opdragt in den tempel, naar rembrandt in fo. in de hoogte. - De barmhartige Samaritaan, naar rembrandt, 1798, in fo. oblong. - De Emmausgangers, naar rembrandt, 1805, in fo. in de hoogte. - De anatomische les, naar rembrandt, 1798, in fo. oblong. - De H. Lodewijk bevrijdt de Fransche gevangenen te Damiate, naar granet, in fo. oblong. - Portretten: Cornelis van Dalen, naar hemzelven, in 4o. - gerrit dou, naar hemzelven, in 4o. - De familie van Gerard Dou, naar g. dou, in fo. in de hoogte. - Doctor Dubois, 1821, in 4o. - Le Comte d'Hauterive, 1827, in 4o. - Lavalette, grand-maître de Malte, in 8o. - Lederode (Brederode), dichter, buste, naar d. baillie, in 4o. - Pius VII., naar louis david, in 4o. - rembrandt, naar hemzelven, in fo. - De moeder van rembrandt, naar hemzelven, 1801. - Maarten Harpertsz. Tromp, naar jan lievens, 1801, in 4o. - Soliman II. in 8o. - De Staalheeren, naar rembrandt, 1799, in fo. oblong. - De scheepsbouwmeester en zijne vrouw, naar rembrandt, 1800, in fo. oblong. - Een mansbuste, gelijkende op rembrandt, naar denzelfden, ovaal, in 4o. - Een man in een leuningstoel gezeten, naar rembrandt, in 4o. - Een grijsaard, in een leuningstoel gezeten, eene met een pluim versierde toque op het hoofd hebbende, en met een rotting in beide handen, naar rembrandt, in 4o. - Een man, met zwaren baard, in een leuningstoel gezeten, heeft de linkerhand rustende op eene tafel, naar rembrandt, 1804, kl. fo. - Borstbeeld van een jeugdig krijgsman, met een toque, met drie pluimen versierd, op het hoofd, naar rembrandt, in 4o. - Eene gezeten oude vrouw, bezig zijnde, een appel te schillen, naar rembrandt, in 4o. - Portret van een man, met een hoed met pluimen, naar droost (drost), 1796, kl. fo. - Een man, ten halven lijve, wiens hoofd op zijne linkerhand rust, naar jan lievens, in 4o. - Een grijsaard in overdenking, naar rembrandt, in fo. in de hoogte. - De Filoloof bij kaarslicht, naar quir. brekelenkamp, 1796, pl. in de hoogte. - De lezende heremiet, naar denzelfden, 1798, idem. - Het grafmonument van Kon. Pepijn, in 4o. - Een Italiaansche zegeboog, 1807, in 4o. in de hoogte. - Een idem in Provence, in 4o. idem. - Gezigt op de plaats van een klooster te Triëst, 1806, in 4o. idem. - Een antiek gedenkteeken te Triëst, in 4o. idem. - Een landschap, met op den voorgrond een waterval, en regts eene houten brug, naar rembrandt, in fo. oblonge.
| |
[Fries van Leyden. Zie bij Immerzeel op Vries. (Adriaan de)]
FRIES VAN LEYDEN. Zie bij Immerzeel op VRIES. (Adriaan de)
| |
[Friese. (....)]
FRIESE. (....) ‘Een extra fraaye Brabantsche kerk, door friese, 1599’ was in de kunstnalatenschap van Pieter van Buytene, te Delft, verkocht in 1748, en heeft aldaar, onder Nr. 29, de som van ƒ40 opgebragt. - Of deze nu een de vries is, of welligt salomon, de zoon van jan fredeman de vries, moet zijn, is niet zeker, hoewel waarschijnlijk, daar hij te Antwerpen werd geboren en de gemelde kerk in België te huis behoort.
| |
[Fris. (J.)]
FRIS. (J.) Deze bekwame meester heeft, op eene voortreflijke wijze, Stillevens geschilderd, in natuurlijke groote, zoo als trommels, harnassen, vaandels, helmen, doodshoofden enz., welke stukken ook wel Vanitassen worden genoemd. Op zulk een stuk, dat breed geschilderd en uitmuntend van kleur was, stond het jaarmerk 1673. - Weinig komt er van hem voor, en hij heeft misschien de kunst slechts tot uitspanning of als bijzaak behandeld.
| |
| |
| |
[Frisius. (Simon) Zie bij Immerzeel en bij mij op Vries. (Simon de)]
FRISIUS. (Simon) Zie bij Immerzeel en bij mij op VRIES. (Simon de)
| |
[Frits (Pieter)]
FRITS (Pieter) is door Immerzeel reeds vermeld, als koddige en andere tafereelen te hebben geschilderd. Ik voeg hierbij de beschrijving van een dezer onderwerpen: Een boos wijf in de Hel, die door al de Duivels niet kan getemd worden, door frits, h. ½ vt., br. 1 vt. 4 dm.; het was in de kunstnalatenschap van den burgemeester Mattheus van den Brouke, te Dordrecht, in 1777, en heeft ƒ20. opgebragt. - Hij schilderde vele tafereelen zoo als die, welke jeronimo bos koddig heeft uitgevoerd. - Volgens Bryan-Stanley, is hij in 1682 overleden.
| |
[Fritzsch (Christiaan F...)]
FRITZSCH (Christiaan F...) wordt gerekend, onder de Nederlandsche teekenaars en graveurs te behooren, daar hier te lande vele boekwerken met platen door hem zijn versierd; doch hij heeft zich ook te Hamburg opgehouden. - Ik heb eenige portretten in bezit, door hem vrij wel gesneden, als Johannes Scharp, Aartsbisschop van York, in 4o. - Hertog Jan de Onversaagde, in 8o, allen behoorende bij de reeks portretten, welke hij met jas punt voor de 8o.-uitgave van de Nederl. Historie van E. van Meteren vervaardigd heeft. - De kunstschilder abraham de haen, naar quinckhart, in 4o., is voortreflijk gesneden. - Hij heeft gebloeid in het midden der XVIII. eeuw, te Amsterdam, blijkens het portret van Ds. Leonardus Beels, door hem, in 1747, delin. et sculp., in 4o. met een vers van J.P.F. Huydecoper, - en het portret van Paulus Gyingyössi (misschien wel Dionysius?) van Petteny, Medecinoe Doctor. c.f. fritzsch ad vivum delin, et sculp. Amstelodami, 1753. - Nog lang daarna ontmoet ik van zijn werk, namelijk, eene gelegenheidsprent: Brand van den Amsterdamschen Schouwburg, in 1772, hetgeen, zijn vak niet zijnde, bijgevolg zeer middelmatig bleef, of welligt had hij toen hooge jaren bereikt, zoodat zijn talent van werken voorbij was. - Als geschiedkundige onderwerpen heeft hij de gelegenheidsprenten van de treurige geschiedenis der Fransche familie Calas, die in ons land zijn uitgekomen, zeer goed gegraveerd, met gedrukten tekst daaronder, in atlas fo., bij Gerrit Bom, te Amsterdam, waarvan ik De ongelukkige familie van Calas, en Het afscheid van Calas, bezit.
| |
[Fromantiou (Hendrik de)]
FROMANTIOU (Hendrik de) is met een paar regels bij Immerzeel vermeld. - Ik voeg daarbij, dat hij, volgens Bryan-Stanley, te Nijmegen zou zijn geboren, in 1630, en in 1680 nog in leven was. - Hij zou voor het onderwijs bij rembrandt ter school zijn geweest, hetgeen uit den aard zijner Stillevens, gevogelte, bloemen, enz. moet te zien zijn. - Hij heeft eene dochter, met een goeden bruidschat, van philip wouwerman gekregen, welk laatste de genoemde auteur echter betwijfelt, aangezien wouwerman geene middelen had; doch dit zijn sprookjes, waarmeê ik mij niet vereenig, en geloof, dat zulks zeer wel het geval heeft kunnen zijn. - Nagler berigt, dat hij ook fermandeau en fromentiou wordt genoemd, omstreeks 1620 is geboren, en men zeker weet, dat hij in 1690 nog werkzaam was. - Hij werd in 1670 naar Berlijn geroepen, waar hij de betrekking van hofschilder bekwam, die de koninklijke lusthuizen versierde. - Er worden nog werken van zijne hand in enkele Galerijen gevonden. - In later tijd heeft hij druk den kunsthandel gedreven. - Zijn portret is door leonard, naar de teekening van clant, gegraveerd.
| |
[Froynhove. (Hanin of Henric van)]
FROYNHOVE. (Hanin of Henric van) In de oude Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men, op den jare 1467, vóór Paschen, aangeteekend: ‘A lui barthelemi van raporst, paié pour hanin van froynhove, (teilleur d'ymages) pour IX jour qu'il à ouvré, en ce comprins sa venue de Brouxelles au dit Bruges au pris de VIIJ S. pour jour LXXIJ S.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Seconde partie; Paris, 1851, in 8o., tom II, p. 339.
| |
| |
| |
[Fruit. (Pol)]
FRUIT. (Pol) In de Archiven van [Rijssel vindt men, in de oude graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgogne, op het jaar 1467-68 het volgende aangeteekend: ‘A pol fruit enlumineur, pour avoir enluminé de grosses lettres petites et moyennes du tiers volumes, parlant des guerres de Lotheran Guerin, assavoir, deux lettres de trois points quarrées a champaigne d'or. Item cinquante deux lettres de quatre point ouvrées pareillement. Item VIc LXIJ lettres de deux points champiees d'or par IIIJ paraphes et intervalles pour tant par marchée fait avec luy VI L. IJ S.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Tom. I. Seconde partie, p. 503. Paris, 1849, in 8o.
| |
[Frutet (Franz)]
FRUTET (Franz) staat reeds bij Immerzeel, doch zeer kort vermeld. Het is hier de plaats, eene bedenking of welligt teregtwijzing te opperen nopens dezen Vlaamschen schilder, die zijn meesten tijd in Spanje heeft doorgebragt, en aldaar, in den bloei zijns levens, te Sevilla, in 1550, is overleden. De Spaansche schrijver Cean Bermundez (Joan Bermundez) meldt, dat hij in de archiven van het klooster van Merced Calzada heeft gevonden, dat de zich aldaar bevindende schilderij door zekeren f. frutet vervaardigd werd, en zou deze dus ook, zonder twijfel, De graflegging, in genoemd Nonnenklooster geschilderd hebben. Doch Cean Bermundez heeft nog meer schilderijen in Sevilla gevonden, welke hij, wegens de overeenkomst van teekening, koloriet, houding enz. aan frutet meent te moeten toeschrijven, zoodat het hem voorkomt, dat Palomino (Velasco), de Spaansche schrijver van het Werk Las vidas de los Pitoros Espanoles, den naam franz frutet met dien van den beroemden Nederlander frans floris, ook frans de vrient genaamd, verwisseld heeft. Doch, zegt Nagler op dit artikel, even als vóór hem Fiorillo, schijnt ook ons deze verwisling bedenklijk te zijn, dewijl Palomino zijnen floris uitdruklijk met den voornaam antonio noemt. - Zie bij mij aldaar. - Ik moet als zeker aannemen, dat er te Sevilla vele werken van den, in zijnen tijd, zoo algemeen bekenden floris den Oude, - die echter niet in Spanje geweest is - door de handelsbetrekkingen, destijds tusschen Spanje en de Nederlanden bestaande, als met zoovele anderen derwaarts vervoerd, nog aanwezig zijn.
| |
[Fruytiers. (L.J.)]
FRUYTIERS. (L.J.) Een onvermeld kunstgraveur, van wien mij is voorgekomen het portret van J. van der Steen, Aartspriester van Holland, R.C. pastoor, te Haarlem, overleden 1748, aet. 73; ten halven lijve, van voren en links, in toga, met een kerkboek in de regterhand, en achter hem eene boekenkas en crucifix, door l.j. fruytiers sculp. 1745, in ovaal fo. Zie Nr. 5135 van den Catalogus van Portretten van F. Muller. - Bij W. Drugulin, in zijn Lager-Katalog, Leipziger Kunstcomptoir, 1. Abtheilung, blz. 28, wordt de graveur l. fruytiers, - welligt dezelfde als onze l.j., - genoemd, onder Nr. 591: ‘Portret van Le chevalier de Pangey; borstbeeld, links gewend, exhaw hibernus del. fo. - Hetzelfde portret, van voren, met dit opschrift. ‘Este que veis retratado - es el pobre Cavallero - que por faltar le dinero - Vive triste y desdichado.’ Verder, met letterdruk: ‘Cavalieres Nieuwejaars-Wensch.’ en twee lange bedelgedichten, in het Spaansch en Hollandsch, in fo.; hoogst belangrijk en van de grootste zeldzaamheid.
| |
[Fruytiers. (Philippe)]
FRUYTIERS. (Philippe) Deze voortreflijke miniatuurschilder, ten tijde van rubens, heeft, gelijk Immerzeel juist berigt, met regt ook als plaatetser gelijken lof verdiend. - Ik voeg hierbij een zijner werken, dat het Meesterstuk van etskunst wordt genoemd, namelijk: Portret van Marcus Ambrosius Capello, van de Dominikaner-orde, en bisschop van Antwerpen, waaronder philip fruytiers, pictor et sculpt.; - als ook dat van Jakob Edelheer van Lawain, phil. fruytiers ad vivum fec.; eene groote plaat, heerlijk geteekend, en met waarheid uitgevoerd. - Hij was, met a. van dyck en andere voorname kunstenaars, ook Sodalis van de H. Maagd
| |
| |
Maria, onder den titel van hare H. Geboorte, en wel in deze Broederschap, Consulteur. Zie Het leven van de H. Maeght Rosalia, Patronesse tegen de Peste, door P. Adrianus Poorters, in 8o., te Antwerpen, by M. Cnobbaert, 1657. - Hij is, volgens opgave van Felix Bogaerts, te Antwerpen, in 1677, overleden; eveneens bij Balkema; Heller (L.) zegt 1660; doch ik vind in het St. Lucasgild, te Antwerpen, aangeteekend: ‘philippus fruytiers, ontfangen als Meester 16..... stierf 1666. - franciscus fruytiers, ontfangen by philippus fruytiers 1662.’ - Zijn ouderdom is niet zeker bekend, dewijl de opgave van zijne geboorte in 1620, en ook op 1625 gesteld wordt. - Behalve de genoemde prenten, vermeldt Le Blanc nog de volgende van zijn werk, als: La S. Vierge-enfant, presentée à la S. Trinité. - Innocenzio de Calatayerone, generaal der Capucijnen, in België, in 8o. - Don Lorenzo Ramirez de Prado Eques et Hisp. Consil. 1649, in fo.; zeer zeldzaam. - Hedwig Eleonora, koningin van Zweden, ovaal in 4o. - Godefridus Wendelinus, 1648, in fo. - Er zijn naar zijne teekeningen fraaije gravuren vervaardigd, ook voor boekwerken, als, de Titel voor de Sermoenen enz. van Joannes Taulerius, in fo. coenr. lauwers sculp enz.
| |
[Frys. (F.)]
FRYS. (F.) Door Nagler, Künstler-Lexicon, vind ik dezen geboekt als een kunstschilder, te Brussel, die zich onder de leiding van den historieschilder joseph paelinck, van Gent, aan de kunst wijdde. Hij schilderde historiële en moderne tafereelen. - In den jare 1830 vindt men zijne voorstelling van Telemachus en Calypso vermeld. - Ik heb niets meer, dan dit berigt, betreklijk dezen kunstenaar gevonden.
| |
[Fuchs (C.C.)]
FUCHS (C.C.) was een kunstgraveur, die te Amsterdam te huis behoorde, er tevens kunsthandel dreef, en aldaar, omstreeks 1850, in den ouderdom van ongeveer 60 jaren, is overleden. Van zijn graveerwerk is bekend, Portret van professor T.A. Clarisse, naar w. lubbers, ad viv. del. j. oomkens excudit. Het profiel is alleen als silhouette voorgesteld; - en Buste van Esculaap, met een slang om het voetstuk, naar p.j. berntrop del. in kl. 8o.
| |
[Furnig. (P.) Zie bij Immerzeel op furnius]
FURNIG. (P.) Zie bij Immerzeel op furnius. - Brulliot en anderen noemen hem op gelijke wijze, doch ik bezit, onder meer zijner werken, het prentje, hetwelk Brulliot, Nr. 2036 van het I. deel, beschrijft, voorstellende: Een Heilige familie, daar het kind Jesus gezeten op den schoot van zijne moeder, een lam bij het hoofd houdt, hetgeen hem door den kleinen Joannes wordt aangeboden, die bij de H. Elisabeth staat. Met het onderschrift: joannes infantem veneratur jesum, quid mirum, in matris latitans, quem noverat alvo, en hij zegt daarbij, dat zijn merk, een groote p, aan wier stok eene kleine f is gehecht, ter regterzijde staat; maar dat merk is juist zóó, als ik 't hier aan het hoofd heb geplaatst, en hij schijnt niet te hebben opgemerkt, dat dit merk zijnen naam aanduidt, of het is een andere druk, terwijl die van furnius een gelatiniseerde is. Dit prentje is, waarschijnlijk, naar andreo del sarto, of naar johan schoorl. - Ook schijnt het mij toe, dat Brulliot den gemelden naam furnig zelf op geene prenten heeft gezien, en alleen dien, met onderscheiden monogrammen; anders zou hij hem ook wel, zoo als hij op mijn exemplaar voorkomt, hebben medegedeeld. - Nagler en Le Blanc noemen hem niet. - Men vindt er echter wel, die op den naam van furnius vermeld staan als: Het goede en kwade leven, 6 pl. H. Cock ex. 1570. - De doorluchtige Romeinsche vrouwen, 6 pl. - De zeven hoofdzonden en, de daartegenovergestelde deugden, door hem inv. et fec. - De Machabesche Martelaars, in 4 pl. - De Samaritaan, in 5 pl. - De doode Christus, rustende in den schoot van de H. Maagd, gr. plo. in de hoogte. Zie Catalogue etc. de P. Wouters, Chanoine de S. Gomer etc. Bruxelles, 1797, in 8o. p. 74, 82 en 83.
| |
| |
| |
[Furnius. (Pieter Jalhea) Zie aldaar bij Immerzeel, en bij mij op Furnig. (P.)]
FURNIUS. (Pieter Jalhea) Zie aldaar bij Immerzeel, en bij mij op FURNIG. (P.)
| |
[Fyt. (Jacob)]
FYT. (Jacob) Het is hier de plaats, om eene historiële dwaling, zooveel mogelijk, naar mijne meening, toe te lichten, te weten, dat het gestelde geboorte- en sterfjaar van johannes fyt - Zie aldaar. - in geenen deele strookt met het algemeen gegeven berigt, namelijk, dat hij in 1700, in den ouderdom van 75 jaren, zou zijn overleden: dit is niet zoo. Het bleek mij, ja, dat er een fyt tot den jare 1700 heeft bestaan, maar het is daardoor, dat men geleid is geworden, het leven van den bekenden fyt tot dien tijd te rekken, omdat men geen anderen dan een johannes, den dierenschilder, van Antwerpen, kende. Het is de Abt Lanzi, die het Derde tijdvak der Italiaansche kunst van 1600 tot 1708 heeft beschreven, en op het einde van dien tijd meldt: ‘Er was ook te Venetië een jan fyt, van Antwerpen, die voor het Huis Sagrado en Contarini heeft geschilderd, en, behalve het talent van vruchten en landbouwgereedschappen te malen, geteld werd onder degenen, die het best slaagden in levende en doode dieren af te teekenen. Zijne manier is natuurlijk, nieuw en van een uitmuntenden smaak.’ - Lanzi noemt als zijne bron Guarienty, doch schijnt zijne kunst niet te hebben gezien. - Nu is mijne vraag deze: daar de voornaam johannes meestal met de letter j is gesteld, of in Italië, waar een legio van vreemde namen van kunstenaars deerlijk zijn verminkt en onachtzaam geboekt, de j maar niet voor den bekenden johannes fyt is genomen, te meer daar de kunst van dezen van denzelfden aard was, en waardoor alsdan van zelf een johannes fyt de Jonge ontstaan moest? - Daar het niet bekend is, dat onze beroemde fyt, die toch door Lanzi duidelijk van Antwerpen wordt genoemd, immer Italië heeft bezocht, en er in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, slechts twee op den naam fyt, als johannes en jacob, worden gevonden, zoo moet ik het zeer betwijfelen, of zijn jan wel bestaan heeft, terwijl ik onzen jacob daar wel aantref: ‘jacob fyt ontfangen als schilder in 1645,’ en deze, waarschijnlijk, een zoon of verwant van johannes is geweest, die in Italië zijne kunst heeft uitgeoefend, en welligt aldaar is overleden, zoodat hierdoor, naar mijn inzien, het verschil wordt vereffend, totdat betere bescheiden het een of het ander zullen wijzigen of staven. De Commentator Stanley op Bryan's Werk zegt wel, dat Lanzi zich heeft vergist, en dit niet op den bekenden johannes fyt kan doelen, maar hij meldt toch ook niet, dat er een jacob fyt bestaan heeft.
| |
[Fyt (Johannes)]
FYT (Johannes) staat bij Immerzeel vermeld. Zijn geboorte wordt bij alle mij bekende auteurs opgegeven als in 1625, te Antwerpen, te hebben plaats gehad, doch dit moet stellig vroeger zijn, terwijl bij Bryan 1671, en bij veel andere schrijvers 1700 als zijn sterftijd geboekt staat; dus zou hij 75 jaren oud zijn geworden. - Nu mag ik vragen, of men in zulke opgaven kan berusten? Wanneer men dat cijfer schrijft, geschiedt het zeker zonder nadenken: want, niets is ongerijmder dan dit, daar het toch overbekend is, dat rubens vele zijner stukken door het penseel van fyt met wild gedierte enz. liet verfraaijen, en hij wederkeerig fyt's tafereelen met figuren stoffeerde. Daar nu rubens in 1640 is overleden, hoe kan dan een jongeling, die toen pas 15 jaren oud was, zulks alzoo, en nog veel vroeger, verrigt hebben? Als dit waar ware, dan zou rubens een kruk zijn geweest in de kunst bij vergelijking met fyt, op diens leeftijd; maar, helaas! er bestaat zóóveel in de geschiedenis, hetwelk ik zeer duidelijk zie, dat niet strookt met tijd, met plaats of anderzins, doch zonder dat ik altijd in de gelegenheid ben gesteld, de bewijzen daartegen authentiek te kunnen aanvoeren, en moet ik dus alleen maar, door bedenkingen te opperen, het algemeen trachten wakker te maken, opdat welligt anderen de bestaande gapingen aanvullen. Hier, echter, kan ik alles juist meer bepaald opgeven.
| |
| |
In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, vind ik maar twee fyten, jacob en ‘johannes fyt ontfangen als leerling by janborckx 1622, het meesterschap verkregen 1630, is gestorven (aldaar) in 1661.’ Dit zal genoeg zijn tot bewijs, dat er schilderwerk van hem kan bestaan, waar het jaarmerk, en dus dat van zijn vermeend geboortejaar, 1625 op mag gevonden worden; - na 1667 worden er zelfs geene prenten of werk meer van hem aangetroffen, en zoo zou hij in 33 jaren dan niets in de kunst verrigt hebben, daar als zijn sterftijd het jaar 1700 wordt geboekt? - De meeste Galerijen van Europa bevatten uitmuntend werk, en van hem-alleen, en door hem met rubens en jacop jordaens te zamen vervaardigd, als Jagten op wilde zwijnen, herten, enz., zooals ik te Dresden hunne kunst, om de frischheid en helderheid van kleur en de zilvertoonen van hun dartel penseel, bewonderde; dit een en ander, gevoegd bij voorstellingen, welke de meeste aanschouwers alleen in tafereel kunnen leeren kennen, maken deze stukken tot de éénige in hun soort, welke de kunstwereld kent. - Te Weenen, in de keizerlijke Galerij, is eene schilderij: De rust van Diana, welke hij met thomas willebrorts, in 1650, heeft geschilderd; alles levensgroot, de figuren ten voeten uit. - In het Museum, te Antwerpen, zijn twee schilderijen van hem aanwezig. - Onder zijne etsen vindt men wel op prenten 1667, doch dit zijn latere uitgaven van die door hem in 1642 werden geëtst en uitgegeven. - Ziehier de opgave zijner prenten, volgens den naauwkeurigen Heller (L.), die wijslijk zijn sterfjaar niet vermeldt: Acht bladen met honden, 1642; h. 5 dm. 7 str., br. 8 dm. Par. De eerste afdrukken zijn met de etsnaald j. fyt fec. 1642, en de omgeving der dieren is donker bewerkt. Bij den tweeden afdruk staat, op het titelblad, van onder, regts joannes fyt pinxit et fecit; in den derden is de omgeving der dieren opgehelderd, behalve Nr. 9 en 12. In den vierden afdruk staat: In segno del suo: Paris, chez van Merlen, rue St. Jaques, à la ville d'Anvers. Avec Privil. du Roy. 1667. In den vijfden is dit adres weder weggenomen. Deze prenten behooren tot de voortreflijkste, welke de etskunst in dat vak heeft voortgebragt; - m. schmid heeft vier dezer bladen gekopieerd. - Acht bladen dieren, 1666, h. 2 dm. 6 str., br. 3 dm. 5-7 str. De eerste afdrukken zijn vóór den naam van fyt, zonder jaartal en het adres van Van Merlen, en vóór de gesneden randen. - Nagler maakt nog melding van een Landschap, met, in het midden, twee honden, die, regts, drie hazen vervolgen. Op den voorgrond houdt een hond een haas bij den nek; verder, boomgewas; beteekend jo. fy; h. 8 dm. 8 str., br. 14 dm., 6 str., welke prent bij Bartsch niet bekend is, terwijl Nagler zegt, dat zij voorkomt op blz. 142, Nr. 3882 van het Werk Cabinet Paignon-Dyonval. - Later zag ik in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, het Autentiek bewijs, dat johannes fyt den 19. Augustus, 1606, in de St. Jacobs-kerk, te Antwerpen, is gedoopt.
|
|