| |
| |
| |
D.
| |
[Daalmans, (Hans)]
DAALMANS, (Hans) van Antwerpen, was een leerling van frans floris, en wordt door Karel van Mander in zijne levensberigten der schilders vermeld, om zijne bekwaamheden als kunstenaar voor de geschiedenis te bewaren.
| |
[Daame. (....)]
DAAME. (....) Een storm op Zee, waar een schip vergaat, met boten, schipbreukelingen enz., vrij goed geschilderd, zag ik met dezen naam beteekend; naar het geheel te oordeelen, kan het op de helft der voorgaande eeuw zijn vervaardigd en is klaarblijklijk van een Nederlandsch penseel.
| |
[Dadelbeek (...)]
DADELBEEK (...) vind ik vermeld als een voornaam teekenaar in den Catalogus van Gerrit Braamcamp, te Amsterdam, in 1771; Teekeningen, Nr. 61: ‘Een landschap, waarin de boeren zich met kegelen vermaken, zeer zonachtig gedaagd, en gevolgd naar het schilderij van d. teniers, berustende in deze Verzameling (blz. 59, Nr. 223), geteekend door dadelbeek ƒ6.-;’ en Nr. 62: ‘Drie Ossen en een Schaap, staande en rustende bij een boom, op een grazigen heuvel; in 't verschiet ziet men eene koets, met vier paarden bespannen, en wat verder een dorpsgezicht; geteekend door dadelbeek, naar een origineel van ps. potter, dat in dit Kabinet werd gevonden (blz. 71, Nr. 170), gekocht door Ploos van Amstel J.Cz., voor ƒ14,50.’ Daar waren nog meer teekeningen, als naar ph. wouwerman en anderen, door dezen meester in kleuren geteekend, vermeld. - Met verbazing ziet men in dien Catalogus van Teekeningen zoo van oude meesters als van die van lateren tijd, dat deze toen voor spotprijzen, als het ware, werden weggegeven: zoo kocht de genoemde Ploos aldaar ‘Een Heer, die eene dame bij de hand houdt, meesterlijk in zwart krijt geteekend door g. metzu’ voor ƒ1,40.
| |
[Dael. (Jan F. van)]
DAEL. (Jan F. van) Bij het berigt van Immerzeel over dezen voortreflijken bloemschilder voeg ik, dat er een uitmuntend portret van hem uitgaat, gelithographieerd door den beroemden teekenaar mauzaisse, te Parijs, in 1829, naar de natuur geteekend, in fo., met den daarbij behoorenden Franschen tekst van Charbet. Behalve dit portret bezit ik nog een idem, door e. warnots gelithographieerd, in klein fo., mede te Parijs uitgegeven; maar het is niet mogelijk, dat dit van dael kan zijn, bij het eerste te vergelijken, dat zeker goed den persoon voorstelt.
| |
[Daele. (Jan van)]
DAELE. (Jan van) Ter loops is deze landschapschilder bij Immerzeel vermeld; ik voeg hierbij, dat hij, volgens de opgave van Bryan-Stanley, in 1530 werd geboren, en in 1601 overleed. - Of deze nu weder een andere is dan jan van dale, - Zie aldaar bij mij, hoewel er slechts eene e in de naam anders voorkomt. - mag ik niet beslissen, te minder daar de opgegeven kunstvakken zeer verschillen.
| |
[Daiwaille. (Jean Augustin)]
DAIWAILLE. (Jean Augustin) Deze verdienstelijke kunstenaar is den 12. April, 1850, te Rotterdam, in den ouderdom van ruim 63 jaren, overleden. - Hij was vroeger onder-directeur der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam. Gedurende de laatste jaren aldaar gevestigd, was zijn leven geheel aan de studie der klassieke teekenkunst gewijd, welke hij, met een zeldzaam talent en een edelen smaak, op het vervaardigen van landschappen, vruchten, bloemen en het maken van afbeeldsels in pastel wist toe te passen. - Eene steendrukkerij, door hem te Amsterdam opgerigt, leverde een aantal goede werken, en vooral vele portretten van voorname mannen, door hem en door andere meesters geschilderd, en voorts door hem op steen geteekend, waaronder de volgende bekend zijn, als: J. Koning. - T. van Swinderen. - J. Wilmet. - M. Stuart. - P.J. van Maanen. - J.C.J. van Speyk. - J.W. te Water. -
| |
| |
H. Bon. Merkus de Kock. - J.W. Willekes. - D. Wyttenbach. - J.M. van Roggen. - H.C. Cras, enz.
| |
[Dale. (Cornelis van)]
DALE. (Cornelis van) Guicciardijn, in zijne Beschrijving van Antwerpen, zegt: ‘Nu ter tydt (1560) leeft noch cornelis van dale, sonderlingh meester van allerley verwen op glas als cristallyn, als oft olyverwe ware; ende daer en boven van schilderyen te beworpen.’ - Deze is waarschijnlijk dezelfde, die bij Immerzeel onder cornelis van dalen geboekt, en in 1556 in het St. Lucasgild te Antwerpen staat ingeschreven.
| |
[Dale. (Jan van)]
DALE. (Jan van) Dezen kunstenaar vind ik vermeld als: ‘Een goed Uytsteker ende Fraey Poëte’ bij Guicciardyn die, toen hij schreef (1566) over de voorname mannen in de stad Antwerpen, reeds was overleden. - Door een Uytsteker wordt bedoeld een loofwerk of antieksnijder. - Bij Vasari vind ik hem ook vermeld als een goed Architect en Beeldhouwer, die tevens dichter was; terwijl er verder door de Commentateurs op dat Werk is bijgevoegd, dat ‘welligt deze dezelfde jan van dale, de landschapschilder, is, die omstreeks het midden der XVI. eeuw bloeide;’ doch niets is te dien aanzien zeker. - Zie bij mij op DAELE. (Jan van)
| |
[Dalen, (Cornelis van)]
DALEN, (Cornelis van) de Oude. De bij Immerzeel reeds vermelde cornelis van dalen, de Jonge, heeft, zeker, den naam aldus gevoerd, tot onderscheiding van dien zijns vaders. - Het schijnt niet bekend te zijn, dat de vader ook een zeer bekwaam graveur is geweest, want ik vind dien nergens als zoodanig vermeld. Dat zulks echter het geval was, blijkt uit het volgende Werk: Eigendlyke afbeeldinge van Honderd der Aldervermaerdste Statuën of Antique beelden, staande binnen Rome. Afgeteekend door den seer wytvermaerden en constryken francisco perrier burgund. Nu in cooper gesneden door cornelis van dalen de Oude ende de Jonge. Dienstigh en vermakelyk voor alle Edelluyd en Studenten die tot Romen geweest syn. Ook voor alle oeffenaers en liefhebbers der Teicken-const; hier is mede bijgevoecht onder elck Beeld syn naem, en waerze staen binnen Romen. 's Hagen, by H. Versteegh, Boeksverkoper int kort Agterom. - Dit Werk bevat honderd folio-platen, uitmuntend gesneden, doch die niet zoo los en meer met den etsnaald behandeld zijn, gelijk die van perrier. Al de platen zijn voluit met hunne namen beteekend, als c.v. dalen sculp., deze zijn van den Oude, en c.v. dalen j. sculp, van den Jonge, die nagenoeg ieder de helft daarvan vervaardigd hebben, en het is moeijelijk, te beslissen, aan wien van hen de meeste verdienste moet worden toegekend, zoodat daardoor de Jonge in de graveerschool vrij wat roem heeft behaald, en men hieruit moet afleiden, dat de vader niet mag worden vergeten. - Behalve het vermelde exemplaar, bezit ik nog twee uitgaven, een te Rome verschenen, in 1653, volgens den index, hoewel op den titel 1638 staat vermeld, zijnde het jaar van den eersten druk, te Rome uitgegeven, die aan Fiorillo niet bekend schijnt te zijn geweest, bij het noemen van al de drukken van dit Werk, op het leven van perrier vermeld; evenmin als het derde exemplaar, bij Petrus Schenck uitgegeven, dat meer in de behandeling met dat van perrier overeenkomt; en ik geloof, dat het dezelfde platen zijn, welke hij is magtig geworden, doch dat de naam van f.p.b. er is uitgeslepen, om ze als eene nieuwe uitgave te doen voorkomen, nagenoeg gelijktijdig verschenen met die van H. Versteegh; dit is zeker, dat het twee verschillende uitgaven zijn, en Fiorillo te dien aanzien zich heeft vergist, als hij schrijft: ‘nog eene andere uitgave, welke van dale bezorgde, is te Amsterdam verschenen, bij Pieter Schenck, 1702, in fo.;’ te meer nog daar die van Schenck is opgedragen: Serenissimo ac Celsissimo Principi et Domino Domino, Christiano Eberhardo, Principi Frisiae Orientalis etc. - hetgeen op een piedestal, op den Titel voorkomende, staat gegraveerd, daar op
| |
| |
diezelfde ruimte in het eerstgenoemde exemplaar van van dalen het geheele vermelde adres gesneden staat. - Wanneer men acht wil geven op de graveerwerken, die van van dalen voorkomen, dan zal men er zeker wel meer ontdekken, die van den Oude zijn, en thans nog allen aan den Jonge worden toegekend, daar het gewone monogram c.d. voor den bekenden de Jonge word gehouden; doch het is zeker, dat dit teeken nog eerder aan den vader, dan aan den zoon moet worden toegeschreven, daar ik boven reeds heb gemeld, dat de zoon - Zie aldaar. - er een j. achter voegt; en verder is het onmogelijk, te vooronder-stellen, dat zulk een burin, als door den vader gevoerd, voor het genoemde Werk met dat van zijn zoon, ook nog niet een aantal andere kunstvoortbrengselen zou hebben geleverd; en het zal genoeg wezen, uit vele slechts dit voorbeeld aan te voeren, namelijk: ik heb in mijn bezit een hoogst-zeldzaam groot-fo. portret, in een ovaal gevat, voorstellende Johannes Cloppenburch, die, in 1592, te Amsterdam, werd geboren, theologiae professor te Harderwijk en Franeker geweest, en in 1652 overleden is, geschilderd door c. ten houte, - Zie aldaar. - en door c. van dalen sculpsit 1644. Alzoo is het, immers, duidelyk, dat deze de vader is, daar de zoon toen pas vier jaren oud was. Maar wat méér afdoet, dit portret is uitmuntend gesneden, en behoort tot de beste voortbrengselen van die dagen, en het is dit werk, dat alle overeenkomst heeft met de alom geachte gravuren naar portretten van titiaan, zijnde vier stuks, in mijn bezit, eerste drukken in gr.-fo., als dat van sebastiaan del piombo, of campanola, naar tintoretto of titiaan. Peter Aretin, georg barbarelli, genaamd castel franco, en Johan Boccacius. Méér van die soort zijn mij nimmer voorgekomen en daarbij nu heb vergeleken, die aan den Jonge worden toegekend, wiens aard van werken meer die is van cornelis visscher, en niets gemeens heeft met de genoemde afbeeldingen, zoodat ik deze werken aan den Oude alsnog moet toekennen, dewijl ik tot dusverre geen adres heb gezien op de gravuren, waarop de naam van den Jonge vermeld staat. - Nog bezit ik de vier Jaargetijden in ovalen, door kindertjes voorgesteld, naar abraham diepenbeek, mede door hem gesneden, en besluit ik met de verklaren, dat, voor zooverre aan mij vele gravuren zijn voorgekomen, waarop niet duidelijk het teeken van den Jonge staat vermeld, deze voor het werk van den Oude moeten worden gehouden. - In mijne uitgebreide verzameling van schilders-portretten heb ik er een van c. van dalen, door hem del. en door j. de frey aqua forte, 1801 in gr. 4o., hetgeen, volgens mijne meening, naar het kostuum te oordeelen, dat van den Oude zal moeten zijn, en als onderschrift alleen heeft c. van dalen. - Volgens eene aanteekening in den Catalogue raisonné de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem, Gand, 1846, zou deze, in 1615, te Haarlem, zijn geboren; hoewel het daar op den Jonge moet slaan, zal het echter niet anders dan de Oude zijn, wiens geboortejaar daarmede kan stroken. - Nog bezit ik datzelfde portret, geteekend, doch wat grooter dan de gemelde prent van de frey.
| |
[Dalen, (Cornelis van)]
DALEN, (Cornelis van) de Jonge. Het hiervoorgaande artikel over zijnen vader geeft vele teregtwijzingen aangaande hem, wien, hoewel een uitmuntend graveur, in den geest van cornelis visscher, de eer niet toekomt, die aan zijn vader behoort. - Het is hier de plaats, de opmerkingen, door mij gemaakt, te herhalen, namelijk, om alleen de gravuren aan hem toe te kennen, die wezenlijk met zijn naam of monogram, en daarbij den Jonge, zijn beteekend, want zoodanig heeft hij-zelf gehandeld met alles, wat van zijne hand was, zoo verre zulks aan mij is voorgekomen. - Als proef daarvan mag men wel opgeven de grootste plaat, welligt immer door hem gemaakt, en waaraan hij, zeker, al zijn talent heeft betoond, namelijk, het portret van Johannes Mauritius, Prins van Nassau enz., gezegd de
| |
| |
Braziliaan, door govaert plinck, inventor et pinxit, c. v balen Junior, sculpsit, met veel sierlijk, allegorisch bijwerk, als van zijne zestien vorstlijke geslachts-kwartieren, krijgsmans-toerustingen, oorlogs-tuigen enz., met een epitaaf en vers van J. van Vondel, groot 46 bij 60 dm. Ned. Hij heeft dit op zijn 18. jaar gesneden, volgens de opgave in den Catalogus der Prenten van Van Hulthem; het heeft toen, (1846) te Gent, 15 franken opgebragt. - Van deze prent bezit ik een fraaijen druk. - Hij was tevens een goed teekenaar en heeft als zoodanig ook werken uitgegeven, als: Een portret van François Sylvius, in gr. 4o. en Franciscus Delboe, van 's Hertogenbosch, Professor in de medicijnen, c. van dalen Junior delineavit et sculp., hetgeen mij te meer in mijne meening versterkt, dat het portret van c. van dalen, op het artikel van den vader vermeld en door hem geteekend, den Oude voorstelt. - De Titel van J. Cats, Buytenleven op Zorgvliet, Amsterdam, by J.J. Schippers, 1655, is ook beteekend c. van dalen, de Jonge, sculp., naar a.v. venne. - Op de verkooping van Verstolk van Soelen, gehouden te Amsterdam, 1847, was, onder Nr. 177, van c. van dalen, den Jonge, Een portret van den admiraal De Ruyter, met veel zorg uitvoerig met zwart krijt geteekend, dat ƒ105,- heeft opgebragt. - In het belang der geschiedenis, laat ik hier eene opgave volgen van de gegraveerde portretten, die op den naam van c. van dalen - en waarbij alleen de Jonge bedoeld kan zijn - beschreven staan in den beredeneerden Catalogus van Portretten van Frederik Muller, doch met dien verstande en toelichtingen, door mij op het artikel van den Ouden van dalen gegeven, moeten worden beschouwd, als gedeeltelijk ook tot het werk van dezen te behooren, te weten: Louisa Juliana, dochter van Willem, I. - Joan Maurits. - J. Cats. - J. Cloppenburch. - R. Descartes. - Frederik Wilhelm de Groote. - Jan Gerrits van Embden. - J.R. van Groenendyk - deze is stellig door den Oude gesneden. - F. Hommius. - Maccovius. - Jhr. Ev. Meyster. - R. Petri. - J. Polyander à Kerckhoven. - E. du Pré. - A.M. Schurman. - F. Spanheim. - F. Deleboe Sylvius. - J. Trigland. - M.H. Tromp, naar jan livens. - N. Tulp. - M. Tydeman. - A. Vinnius. - A. Volkertsz. - Bij Le Blanc vindt men graveerwerk alleen op cornelis van dalen, zonder meer. Hij beschrijft 40 stuks, zoowel geschiedkundige als portretten, van welke laatste er reeds hierboven staan vermeld; ik laat ook de overige hier volgen, met denzelfden verstande, als boven gezegd is, dat niet allen uitsluitend tot het werk van den Jonge behooren. De M. Maagd, die haar borst het kind Jezus aanbiedt, naar gov. flinck, in fo. - De H. Maagd, geheele figuur, is met het kind Jezus gezeten, in 4o. - De aanbidding der Herders, in 4o. - Venus en Amor, naar gov. flinck, in fo. - De vier Kerkvaders, naar p.p. rubens. A. Blooteling, exc. in-fo. (onder deze schoone gravure staat c. van dalen Junior sculp.) - Een Sater met een Ezel, waarbij eene slapènde vrouw met een kind en een haan. Eene allegorie in 4o. in de breedte. - De vier Elementen, door kindertjes voorgesteld, naar abr. van diepenbeek, vier stuks ovalen, in 4o. - De Jaargetijden, vier stuks, hoog 120, br. 166 str. Ned. - De Natuur door de Gratiën versierd, en gekroond door twee Amors. De grond is een landschap, naar p.p. rubens, in fo. in de hoogte. - Allegorie ter eere van de geboorte van Hendrik Willem (Willem Hendrik) van Nassau, in 1650, naar gov. flinck, hoog 625, br. 450 str. - Jaques, duc d'York et d'Albanie, grand-admiral d'Angleterre, naar s. luttichuys gr. in fo. - Charles II, roi d'Angleterre, naar denzelfden. - Pietro Aretino, naar titiaan, in fo. - Georgione Barbarelli, van voren te zien, naar titiaan, in fo. - Georgione Barbarelli, gr. in fo. in de breedte. - Joan. Boccacius, houdende een gesloten boek in zijne hand, in fo. - Henry, Duke of Gloucester, in harnas,
| |
| |
naar luttichuys. - Hij noemt ook den bovengemelden Leydschen burgemeester Jan Ruppert van Groenendyk. - Maria de Medicis, zittende, en in den achtergrond een gedeelte van de stad Amsterdam, in gr. fo. Dit is, waarschijnlijk, de prent, die als titelplaat diende voor het Werk: Bleyde Inkomste van Maria de Medicis, te Amsterdam, en, zoo als sommigen willen, naar a. van dyck, en, zoo ik mij niet vergis, door pieter nolpe werd gesneden, naar gerard honthorst, want het is mij niet bekend, dat van dyck deze vorstin heeft geschilderd, gelijk zij daar is afgebeeld, met een gezigt op Amsterdam, zoodat zij, waarschijnlijk, gedurende haar kort verblijf, in 1638, hier te lande, door honthorst voor Prins Frederik Hendrik is geschilderd, hetwelk ik zoo goed als bevestigd vind in de Gedichten van Jan Vos, Amsterdam, 1726, in 4o., bl. 242, alwaar hij een eerevers geeft op de Afbeelding van Maria de Medicis, koninginne van Vrankryk, door honthorst geschilderd. - Zie ook de idem uitgave van 1662. blz. 148. - Bovendien is het gemelde stuk thans nog in het voorvertrek van Heeren Burgemeester en Wethouders, in het Raadhuis, te Amsterdam, aanwezig. - Algernon, Earl of Northumberland, Admiraal en Generaal. - Thomas Pars (Par), the old man, 152 years old, gr. in fo. - Ik bezit een idem, door denzelfden, in kl. 4o. - Sebastiano del Piombo, dominikaner monnik, naar jac. robusti, in fo. - Andreas Rivetus, Theologiae doctor et professor, in fo. - Jacob Baudes Heertoat Wassenaer (zeker, goed gelezen? als er staat Jacob Baanderheer tot Wassenaer?) Luitenant-Admiraal, in gr. fo. - Monument van den Admiraal Cornelis Tromp, naar j. van campen (?) naar de marmeren groepen van verhulst, in gr. fo. raar. - Buste van eene Negeresse, naar gov. flinck, in fo. - Het Concert, naar abr. diepenbeek. - Een Herder en Herderin, gezeten in een landschap, naar castelyn, in 4o.
| |
[Dalen. (E. van)]
DALEN. (E. van) Zijn portret, borstbeeld, regts met muts op, met O.I. inkt geteekend, in 4o. en waaronder staat e. van dalen, schilder te Gorkum, met bijvoeging (ob. 1700, aet. 61) komt voor in den zoo hoogst nuttigen beschrijvenden Catalogus van 6 à 7000 portretten enz. door den Heer Frederik Muller, Amsterdam, 1852, blz. 68. - Dit is het eenige, wat mij van dezen kunstenaar is voorgekomen, en ik weet dus ook niet, in welk vak hij de kunst beoefend heeft.
| |
[Dalen. (N. van)]
DALEN. (N. van) Deze kunstenaar wordt door Felix Bogaerts als een Belgisch bloemschilder opgegeven, die, in de laatste helft der XVII. eeuw, aldaar bloeide. - Hij zal, wel waarschijnlijk, dezelfde zijn als n. van dalen, die door Jacob Campo Weyerman, dl. III, blz. 285, wordt vermeld als een verdienstelijk bloemschilder, te 's Hertogenbosch woonachtig, en die, niet gelukkig in het huwelijk, in zeer bekrompen omstandigheden zijne kunstwerken moest uitventen enz. Hij meldt noch zijn geboorte-, noch zijn sterftijd, en evenmin of, toen hij dat schreef, (1719) van dalen nog in leven was.
| |
[Dalens. (Dirk)]
DALENS. (Dirk) Pieter Terwesten meldt in zijn Ms. dat ‘deze is geweest een landschapschilder, gelijk onder anderen, hieruit blijkt, dat Anno 1651 ter Confrèrie-kamer (Pictura te 's Hage,) van hem bekend was een landschapje, met naakte vrouwtjes gestoffeerd, 'twelk Ao. 1662 met kennisse der Regenten weder teruggehaald en gegeven is; doch of hij een Amsterdammer van geboorte, en misschien een oom geweest is van den bekenden landschapschilder dirk dalens enz., zulks zou wel kunnen waar wezen, doch blijft echter nog onzeker, vermits van den eerstgemelde nergens buiten daar ter plaatse ('s Hage) iets beschreven is geworden; echter blijkt het uit zekere Memorie of lijst van Meesters-kunstschilders van 't jaar 1660 en 1661, die jaarlijks aan de Confrerie-kamer den jaarpenning betalen moosten, dat hij met er woon van daar naar
| |
| |
Rotterdam is vertrokken; maar of dezelve daar ook is overleden, zulks consteert niet, en is dus mede onzeker.’ - Het is hieruit wel te vermoeden, dat hij tot het geslacht van den bekenden dirk dalens willemszoon behooren zal.
| |
[Dalens, (Dirk)]
DALENS, (Dirk) de Oude, staat bij Immerzeel vermeld, doch ik moet eene zeer noodige teregtwijzing hier doen volgen, namelijk, dat het aldaar boven den tekst geplaatste portret niet dat is van den Oude, maar van zijn zoon dirk dalens, den Jonge. - Zie aldaar. - De afbeelding van den Oude was in de beroemde kunstverzameling van Van der Marck Aegidz, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, zijnde Nr. 404: dirk dalens de Oude, enz. ‘Dezelve is verbeeld staande, hebbende zijn regterhand onder de akers van zijn bef, en in de linker een stukje, verbeeldende een landschapje. Wat verder ziet men een voetstuk, waarop een beeld van Apollo staat; achter hem een steen met twee daarop uitgehouwen kindertjes, en in 't verschiet eenige boomen en een lucht. Bij uitnemendheid krachtig en zeer konstig door casparus netscher geschilderd op een koperen plaat. H. 15½ br. 12 duimen, Rhijnl. maat.’ - Dit stuk is toen met ƒ80 betaald. - Het volgende Nr. is het Portret van zijn zoon dirk, den Jonge. - Zie aldaar bij mij. -
| |
[Dalens, (Dirk)]
DALENS, (Dirk) de Jonge, staat bij Immerzeel geboekt. Ik voeg hierbij, dat zijn afbeeldsel, door aart schouman geteekend en door pieter tanje gegraveerd, bij J. van Gool is te vinden, waarnaar dat, hetgeen bij Immerzeel voorkomt, genomen, doch bij vergissing voor dat van zijn vader geplaatst is. - In de kunst-verzameling, bij dirk dalens, den Oude, vermeld, waren drie portretten van onzen dirk, den Jonge, onder Nr. 405, 406 en 407 van den Catalogus: dirk dalens zoon van den voorgaande, enz. ‘Dezelve is verbeeld, zittend aan eene tafel, met twee boeken voor hem liggende, hebbende eene teekening in de hand; op de schilderezel staat een landschap, fraai geschilderd door j.m. quinkhard, op paneel, h. 11 5/4, br. 9 5/4 dm., Rhijnl. maat. - Denzelfden anders. Dit stuk is gedoodverwd of aangelegd door cornelis troost en opgeschilderd door jacobus buys, h. 11, br. 9 dm. - ‘Denzelfde weder anders voorgesteld. Hij vertoont zich zittende voor zijn schilderezel, met palet en een rol papier in zijne handen, zeer fraai en uitvoerig geschilderd door jacobus buys, op paneel, h. 10 5/4, br. 9 dm.’
| |
[Dalonge. Zie Longe. (Robert la)]
DALONGE. Zie LONGE. (Robert la)
| |
[Dam (P....)]
DAM (P....) is mij alleen bekend door eene afbeelding van Am. Magarius, bijgenaamd Cato Kamerling, oud 72 jaren, 1792, voorgesteld geboeid, in eene gevangenis, door hem fecit. j.l. claessens sculp in kl. fo. en tot de middelmatige kunst behoorende.
| |
[Dam (Wouter)]
DAM (Wouter) staat bij Immerzeel vermeld als leerling en navolger van aart schouman, doch die bij lange na de hoogte van zijn meester in het vak van vogelen en dieren, hetwelk hij gekozen had, niet heeft bereikt. Een te streng oordeel, want wie zou tot heden dat kunstvak zóó volkomen tot die hoogte hebben gevoerd, gelijk deze onnavolgbare teekenaar 't deed? Werd melchior hondekoeter de raphael der dieren genoemd, men zou aart schouman alsdan met den naam van julio romano kunnen bestempelen, en er zijn een aantal beneden dien wereld-beroemden kunstenaar gebleven, die toch nog hooge verdiensten bezitten: zoo is het ook met onzen wouter dam, die zeer fraaije teekeningen van vogelen en dieren heeft vervaardigd, waarvan ik er bezit, die mijn gevoelen bevestigen. - Hij heeft ook figuren geteekend, zoo als mij is gebleken uit een allegorisch vignet, door simon fokke gegraveerd, en te vinden op bl. 36, in het IV deel van J.C. Weyerman, De Levensbeschrijvingen der Kunstschilders enz.; Dordrecht, 1769, in 4o.
| |
| |
| |
[Damast (Claes Cornelisz. van)]
DAMAST (Claes Cornelisz. van) was een bekwaam Utrechtsch beeldhouwer, die omstreeks het midden der XVII. eeuw bloeide, zoo als de volgende afschriften uit de stads rekeningen hem bekend maken.’ Item claes cornelisz. damast 16 gulden voor 't snyden van twe palen staende in de paillemaillebaen. Kameraarsrekening 1636. Item nic. van damast, beeltsnyder 172 gulden ter sake hy gesneden heeft het cronement op te hamey van de Wittevrouwenpoort, te beyden syden mette croon daerop. Kameraarsrekening 1639. Item nic. van damast beeltsnyder 230 gulden voor dat hy gesneden heeft twee leeuwen, stads wapen met een croon, twee krommers met trofeën ende twee kerbeels met geweer, enz. aan de nieuwe gemaecte hamey voor de Weertpoorte. Kameraarsrekening 1642. Item claes van damast 36 gulden 10 st. voor t snyden van een vaes met knorren aen 't gestoelte in den Dom, het kronement, saterscop, ende snakery met festonnen aen de schoorsteen, ende twee vaesgens met loofwerk in de raetcamer. Kameraarsrekeningen 1643. Item nic. van damast antyksnyder 66 gulden 7 st. voor 't snyden van de sleutels onder de balken van t stadhuis ende ander werck. Kameraarsrekening 1644. Item nic. van damast antyksnyder voor 't snyden van twee leeuwen, die 't statswapen hielden, potten, kartoesen, capitelen, ende aen 't modell van de Wittevrouwenpoort, 12 gulden 8 st. Kameraarsrekening 1649. Item nic. van damast antyksnyder, voor dat hy gesneden, oock het hout gelevert, ende diverse modellen gemaeckt heeft van t montstuk aen de pomp opte Breestraet, als mede voor t snyden van werck aen de Wittevrouwenpoort 163 gulden 6 st. Kameraarsrekening 1650. Item nic. van damast antyksnyder voor dat hij gesneden, oock het hout gelevert heeft ende modellen geteeckent van de leeuwen aen de Witte-vrouwenpoort, 79 gulden. Kameraarsrekening 1651. Item claes damast voor t maken van 2 modellen van de Wittevrouwenpoort ende voor eenige andere teekeningen, 7 gulden 10 st. Kameraarsrekening 1653. Item nic. van damast voor het snyden curieuselyck t heren gestoelte inde Nicolaeskerck 33 gulden 10 st. Kameraarsrekening 1657. Item nic. van damast voor t snyden der schoorsteen-mantel in de nieuwe raetcamer, 12 gulden. Item nic. van damast voor 't antyk-snyden van de poorten van het artilleryhuys, mitsgaders de tafel in de nieuwe raetcamer, 400 gulden. Kameraarsrekening 1667.’ Zie Dodt, Archief, III. deel. - Het voorlaatst genoemde werk is nog slechts weinig jaren verleden te zien geweest te Utrecht op den tympan (trommel), in het frontespice der portique, in de Minnebroederstraat, thans ingang der Physica, en bij deze laatste bestemming weggenomen. Dit werk verdiende allen lof, zoo vlug en goed gevormd als al de krijgswapenen daarin waren zamengesteld en kunstig uitgebeeld.
| |
[Damast. (Jo. van)]
DAMAST. (Jo. van) Deze beeldhouwer, die een weinig later dan claes cornelisz. van damast te Utrecht bloeide, is, waarschijnlijk, verwant en welligt een zoon van hem geweest. Uit afschriften van rekeningen der gemelde stad leerde ik hem kennen: ‘Item jo. van damast, van beeldwerk aan de Catrynepoort, 70 gulden. Item aan de Maillebaen, 24 gulden.’ Kameraarsrekening 1687. - ‘Item jo. van damast, voor gelevert gesneden beeltwerk in de academie ende Wittevrouwenpoort, 74 gulden.’ Kameraarsrekening 1685. Zie Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Dambrin. (P.M.)]
DAMBRIN. (P.M.) Onder de graveerwerken van reinier vinkeles, vind ik een portret in 8o., voorstellende P. de Wind, Medicijnen-docter en geneeskundig schrijver, te Middelburg, in Zeeland; als bortbeeld, regts, met lang haar en langen das, naar p.m. dambrin, behoorende bij de Redevoering van A. van Solingen, te zijner gedachtenis gehouden. - Hij is overleden in den jare 1798. - Hoewel ik geen grond heb, om dezen kunstenaar voor een Nederlander te boeken, zoo geef ik hem, ter voorkoming van verdere vergetelheid, hier toch eene plaats, totdat andere
| |
| |
bewijzen dit zullen staven of wijzigen, want tot heden is hij mij verder onbekend gebleven en bij geen auteur genoemd.
| |
[Damerz (Johannes)]
DAMERZ (Johannes) wordt door Fiorillo opgegeven onder de verdienstelijke leerlingen van dirk crabeth. - Zie VET. (Jan Dame de)
| |
[Damissen (Lucas)]
DAMISSEN (Lucas) was een ervaren kunstenaar en zoon van de eenige dochter van lucas van leyden, geboren te Leyden, in 1533. Hij heeft zich met der woon in Utrecht gevestigd, waar hij veel heeft geschilderd en overleden is in den ouderdom van 71 jaren, in 1604. Dit berigt vinden wij reeds bij Van Mander, I. deel, blz. 85, en bij Chalmot, Biographisch Woordenboek.
| |
[Danckerts, (Cornelis)]
DANCKERTS, (Cornelis) de Oude, vader van den bouwmeester van dien naam, - Zie op RY. (Cornelis Danckerts de) - die tevens ambtshalve als bouw- en rooimeester der stad Amsterdam, den toenaam van de ry, naar het gebruik van de roê of rij, welke hij als maatstaf steeds met zich voerde, heeft verkregen, en die ook op zijn zoon is overgegaan, doch niet als geslachtsnaam moet beschouwd worden. - Onzen cornelis vindt men vermeld in een levensberigt van zijn zoon, door diens tijdgenoot salomon de bray, bouwmeester van Haarlem, te vinden voor het Werk Architectura moderna enz. - Zie daarover op hendrick de keyzer. - hetgeen in 1631, te Amsterdam is verschenen, waarin deze zegt: ‘zyn vader is geweest den ouden cornelis danckertsz, dewelcke eenige jaren voor de voorsz. stadt Amsterdam heeft gediendt als bouwmeester, in welcke bediening hy oock is ghestorven.’ - Daar nu de auteur zegt, dat zijn zoon hem in die betrekking, in 1595, is opgevolgd, kan dit wel als het jaar van zijn overlijden worden aangenomen. - Hieruit zou ik meenen te kunnen afleiden, dat hij tot het geslacht der danckaertsen behoort, die in België waren gevestigd, tot den aanzienlijken handelsstand behoorden, en tijdens de kerkelijke woelingen, met zoo vele anderen, de wijk naar Holland namen; want ik vond in een levensberigt van onzen geschiedschrijver Emanuël van Meteren, ‘dat hij bij sebastiaen danckaerts van Antwerpen, die anno 1552 met de woonst van Londen naar Antwerpen vertrok, op den handel werd besteld, voor den tijd van tien jaren.’ Zie zijne Hist. der Nederlanden; 's Hage, 1614, in fo., achter aan bl. 2, en waaruit, mijns inziens, blijkt, dat sebastiaen de veranderde religie wel zal zijn toegedaan geweest.
| |
[Danckerts. (Cornelis en Pieter) Zie op Ry. (Cornelis en Pieter Danckerts de)]
DANCKERTS. (Cornelis en Pieter) Zie op RY. (Cornelis en Pieter Danckerts de) - Op dien naam heeft Immerzeel, hoewel verkeerdelijk, ze opgevoerd, als zijnde dit een toenaam, ambtshalve door hen verkregen.
| |
[Danckerts, (Hendrik)]
DANCKERTS, (Hendrik) zoon van justus en jonger broeder van johannes, geboren, te 's Gravenhage, in 1630, volgens Pilkington en Bryan. Hij heeft zich eerst aan de graveer- en daarna aan de schilderkunst gewijd, en, tot voortzetting daarvan, een tijd lang in Italië vertoefd; van daar naar Engeland gegaan zijnde, werd hem, door koning Karel II opgedragen, de koninklijke paleizen en de zeehavens van Engeland en Wales te schilderen. - Ook waren Jacobus II en lord Stednor zijne begunstigers (1678 en 1679). - Hij heeft aldaar mede veel voor wenceslaus hollar geteekend, zoo als uit de prenten, die in den Engelschen Juvenalis voorkomen, te zien is. - Later keerde hij weder naar zijn vaderland terug, en is te Amsterdam overleden, doch onbekend, wanneer. - Onder de graveerwerken, welke hij, zoowel buiten 's lands, als hier, heeft gemaakt, worden als de voornaamste vermeld: de Antiqua Monumenta in Insula Walcheren in Zelandia (1647), - een Concert met vijftig figuren, naar titiaan, eene zeer groote af beelding in 3 bladen; - Gezigt op Amsterdam en het Y, met schepen enz.; - de koninklijke Paleizen en Zeehavens van Engeland; - en twee schoone portretten, als: koning Karel II., naar adriaan hanneman, - Christiaan Kompf, Medicijnen-doctor van den Prins van
| |
| |
Oranje in groot fo. - en Corn. Staevenisse, pensionaris van Zeeland, afgezant naar Zweden en Brandenburg, overleden 1649, oud 63 jaren, afgebeeld in een mantel, als borstbeeld, links, met knevels, achter hem een gordijn, bij eene pilaar in ovaal, met de spreuk: Animum rege; naar d.n. van limborch, door h. danckerts, te 's Hage, in fo. Hieruit kan blijken, dat Immerzeel in zijn artikel te regt vermeldt, dat hij, en ook zijn broeder jan ‘in 's Gravenhage geboren waren,’ terwijl nog een onbekend portret, mede in mijn bezit, en dat onder de fraaije gravuren mag worden geteld, van onder te lezen geeft: titianus pinxit, henr. danckers Hagiensis sculp. - Ook is mij nit alles gebleken, dat hij in zijnen naam de c schreef, die bij de meeste auteurs verkeerdelijk wordt weggelaten.
| |
[Danckerts, (Johannes)]
DANCKERTS, (Johannes) zoon van justus en broeder van hendrik, staat vermeld, als de graveerkunst gehanteerd en naar titiaan en anderen gewerkt te hebben. - Ik kan niets van zijne werken zeggen, daar mij die nimmer zijn voorgekomen, terwijl over zijne verdienste verschillende en onzekere berigten bestaan. - Ook vind ik geboekt, dat hij de schilderkunst zou hebben uitgeoefend, zoo in historiële als in andere onderwerpen, en eenige platen heeft geëtst, onder anderen, eene naar titiaan, voorstellende eene liggende Venus. Hij zou, volgens Pilkington, geboren zijn te Amsterdam, waar hij omstreeks het jaar 1660 woonde.
| |
[Danckerts. (Justus)]
DANCKERTS. (Justus) Om door een jaartal kenlijk te maken den bloeitijd van dezen kunstenaar, kan dienen een adres van hem: te Amsterdam, by justus danckerts, in de Kalverstraat, in de Dankbaarheyt, 1686, voorkomende op den titel van het Werk in klein-8o.: de Perspectief van Desargues, door A. Bosse, bijeengevoegd, en door J. Barra uit het Fransch vertaald en bij hem uitgegeven. - Hij is, waarschijnlijk, de zoon van cornelis danckerts, dien ik hier den Jonge zou moeten noemen, die een gelijken handel in de Kalverstraat heeft gehad, en alzoo zijn vader is opgevolgd, blijkens den volgenden titel: Historis oft Waerachtich Verhael van den Gantschen Toestant van Oorlooge enz. door Gustavus Adolphus, Coninck der Sweeden enz. nu in 't Nederduytsch uitgegeven door Cornelis Dankertsz t' Amsterdam, gedruckt voor Cornelis Danckaertz, Boeck-, Caert- en Kunstverkoper, in de Calverstraet, anno 1642, in fo., bevattende ruim 594 bladzijden, compres gedrukt, zoodat deze cornelis met zijn handel en kunstbedrijf ook de letteren paarde en een werkzaam leven moet hebben geleid. Hij heeft het bedoelde Werk opgedragen Aen de Staten-Generael der Verenichde Provincien, als oock aen syn Hoocheydt Fredrick Hendrick, Prince van Oraengien enz. - Voorts in fo. Bouwingen van onsen tyt enz. door hendrick de keyser en anderen gedaen, in weesen gebracht by den zeer ervaren cornelis danckerts (bijgenaamd de by) Mr. Metselaer en Bouwmeester der voors. stad enz., tot Amsterdam, bij cornelis dankerts van seevenhoven, woonende in de Kalckton bij de Regulierstooren, 1631, uit welk adres blijkt, welk een aantal danckertsen zich in Amsterdam hebben bevonden die vermelding verdienen.
| |
[Dankerts, of Danckerts, (Cornelis)]
DANKERTS, of DANCKERTS, (Cornelis) een ander dan op dien naam bij Immerzeel vermeld. Deze naam komt voor als graveur op eene prent in de manier en aart, als die van j. le pautre; - ook heeft hij in koper gesneden eene groote fraaije plaat naar moucheron, voorstellende het vorstlijk buitengoed, Het Loo. - Hij is, waarschijnlijk, een zoon van justus, die in den kunsthandel van zijnen vader, te Amsterdam, is opgevolgd. - Later zag ik nog, dat hij afzonderlijke kunstprenten heeft gegraveerd als: de vier hoofdstoffen, door groepen kindertjes verbeeld, in fo., beteekend c. holsteyn inventor, c. danckerts sculpsit, j. danckerts excudit. Dit werk is vrij wel uitgevoerd, doch, wat de teekening betreft, laat het veel te wenschen over, en wel om zoodanige teekenkunst in prent te brengen;
| |
| |
doch dit komt niet voor zijn rekening. - Nog bezit ik een boek in gr. fo., Nederlandsche kleederdragten voorstellende, als: Femme de Pescheurs de l'Isle de Marcken, - Paysanne de Vlielant, - de Saardam etc. de eerste beteekend cornelis danckerts fec. et exc. cum Privilegio.
| |
[Danks. (Frans)]
DANKS. (Frans) Bij het artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat hij te Amsterdam, in 1703, is overleden. Zie Bryan-Stanley.
| |
[Danoot of Dannoot (Peter)]
DANOOT of DANNOOT (Peter) was een Vlaamsch graveur, die omstreeks 1690 bloeide. Van hem is eene plaat bekend, voorstellende Een Christushoofd, met doornen gekroond, naar rubens, en een gehistorieerd portret van den H. Franciscus Xaverius, naar p. de cortone, en een portret van Père Mastrille. - Nog heb ik gevonden, dat hij, naar de teekening van erasmus quellinus, den Titel heeft gegraveerd voor het Werk Jurisprudentia Heroica, sive de Jure Belgarum circa Nobilitatem et Insignia etc. Auctore Joanne Baptista Christyn. Bruxellis, 1689, in fo., die met zorg bewerkt is. - Le Blanc noemt een philipp dannoot en beschrijft slechts ééne gravure, en wel hetzelfde Christushoofd, boven vermeld en dat door Bryan op pieter dannoot is beschreven. Wie nu gelijk heeft, kan ik niet beslissen, daar de door mij aangehaalde Titel alleen met p. danoot is beteekend. - Later zag ik eenige prentjes, ovaal, zijnde devote voorstellingen der R.K. Kerk, door hem gegraveerd naar de teekening van ant. sallaerts, in het Werkje D'omghekeerde Maet der liefde in de Maet der Droefheyt enz. door C. de Bie (den schrijver van het Gulden Cabinet), 't Antwerpen, 1663, in 12o. Deze prentjes schijnen mij toe, veel vroeger gemaakt te wezen en zijn ovaal, daar de overigen in dit Werkje, in mijn bezit, die niet van hem zijn, den gewonen vorm hebben; te meer, daar ant. sallaerts, zoo men meent, reeds in 1632 overleden is, zoo kunnen deze prentjes wel voor een ander boekje gediend hebben. Ze zijn van middelmatige verdienste.
| |
[Daret. (Jaques)]
DARET. (Jaques) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven van Ryssel worden bewaard, vindt men ten jare 1467 opgeteekend de uitgave voor een aantal kunstenaars, die naar Brugge werden geroepen, om er de werkzaamheden voor de feesten van het Guldenvlies te helpen volvoeren, en daaronder: ‘A jaques daret, maistre paintre, demourant à Tournay, conduiteur de pluiseurs autres paintres soubz lui, paié pour XVJ. jours, qu'il a ouvré de son mestier aux entremets dont dessus est fait mention, en ce comprins deux jours, comptez pour sa venue du dit Tournay à Bruges, au pris de XXIIIJ S. pour son salaire et IIJ S. pour sa despense de bouche, chacun jour, ainsi que pour les devant nommez lui a esté tauxé, commençant le XXVIIJ. jour de mars et finissant ce dit XVI. jour d'avril, pour ce icy paié au dit pris XXI l. XIJ S.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o. Tome II, pag. 333. - Al deze kunstenaars, zoo schilders als beeldsnijders, welke ik in mijn Werk heb opgenomen, en die aan het genoemde feest werkzaam zijn geweest, heb ik gedeeltelijk verwezen op jaques daret, dewijl ze allen in het vervolg staan vermeld van de bovengemelde rekening, en onder zijn oog betaald werden en alzoo op de volgende bladzijden van 333 van genoemd Werk te vinden zijn, en tevens in het Register op het gemelde Werk van De Laborde-zelven kunnen nageslagen worden.
| |
[Daret. (Jean)]
DARET. (Jean) Bij de zuidelijke kunstenaars der XV. eeuw, jaques en martin daret, welke ik onder de onvermelden heb opgevoerd, moet ik er nog een van groote bekwaamheid in de kunst voegen, namelijk, jean daret, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. - Hij werd, te Brussel, in 1613, geboren en heeft het historiële schildervak met roem beoefend. - Twee zonen, die, even als hij, in het kunstvak vermaardheid hebben verworven, zijnde michiel en jan baptiste, alsmede
| |
| |
nog eene dochter, marguerite daret, heeft hij nagelaten. - Zie het levensberigt, te vinden in het Brusselsche Tijdschrift: La Renaissance, vol. XV.
| |
[Daret. (Martin)]
DARET. (Martin) in de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archieven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A martin daret, paié pour V jours qu'il a ouvré, en ce comprins sa venue et aleé a son hostel, au pris de VIIJ S. pour jour, XL S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Dasagues (Louis de)]
DASAGUES (Louis de) was een bekwaam teekenaar, zoo als mij is gebleken uit eene topographische voorstelling van de stad Kortrijk, voorkomende in den Atlas of het Stedenboek van Blauw, 's Konings Nederlanden, 1650. - Hoegenaamd geene melding van hem gemaakt vindende, heb ik hem hier dus voor memorie geboekt.
| |
[Dassegnies (Gideon)]
DASSEGNIES (Gideon) was een stempelsnijder, die door zijne bekwaamheid in zijn tijd wel op den voorgrond stond, blijkens het afschrift der volgende Resolutie: ‘Gesien de declaratie van gideon dassegnies, van het silver, by hem gelevert aen een nyeuw cachet voor het comptoir van de Generaliteyt, van het fatsoen, van het snyden desselfs, met het hout by hem daertoe doen draeyen, is denselven daer voren voor alles toegeleet de somme van....... (staat niet opgegeven) Resolutie der Generale Staten, 7 Junij, 1614.’ Dodt. Archief, VI deel. - Of hij een Nederlander is geweest, weet ik niet; de naam zou mij daaraan doen twijfelen, doch ik vind mij toch verpligt, hem hier te boeken, want destijds was ons land als overstroomd van vreemdelingen, die er eene veilige schuilplaats en tevens een middel van bestaan konden vinden, waaronder hij, of welligt ook reeds zijn vader kan behoord hebben.
| |
[Dasvelt. (Jan)]
DASVELT. (Jan) Deze verdienstelijke liefhebber, die het vak van hondenschilderen tot een aanzienlijke hoogte heeft gedreven, en zeer naar waarde door Immerzeel wordt vermeld, is, den 11. Februarij, 1855, in den ouderdom van 85 jaren, te Amsterdam, overleden.
| |
[Davent (Leonard)]
DAVENT (Leonard) is dezelfde als leonard diry of thiry, - Zie aldaar. - die bij Immerzeel afzonderlijk op beide deze namen verkeerd staat geboekt.
| |
[David Jorisz.]
DAVID Jorisz. Zie bij mij op JORISZ. (David) en bij Immerzeel op beide de naamen, hetgeen bij hem voor een-en-denzelfden persoon moet gelden.
| |
[Debacre. (Henric)]
DEBACRE. (Henric) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven van Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A henric debacre, paié pour XIIJ jours, à X S. VI l. X S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques) - Of nu deze dezelfde is, als de door mij beschreven henry le backer, die in 1456 bloeide, kan ik als nog niet beslissen.
| |
[Debray. (Hanin)]
DEBRAY. (Hanin) In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven van Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467 aangeteekend: ‘A lui paié, pour hanin debray, pour IX jours, à VIIJ sous pour chacun jour LXXIJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Debrie (G.F.L.)]
DEBRIE (G.F.L.) staat bij Immerzeel alleen als teekenaar vermeld, doch ik moet er bijvoegen, dat Le Blanc, op gezag van Heineken, hem ook als kunst-graveur noemt, en wel als een leerling van bernard picart, die in de eerste helft der XVIII. eeuw werkzaam was. Hij haalt eene gravure aan, zijnde het portret van Clement Marot, 1729, in fo, door hem gesneden. Ik bezit dat portret, in ovaal
| |
| |
gevat, als profiel, rijk met zinnebeelden omgeven, en daaronder een tafereel uit de geschiedenis van zijn leven. Het geheel is van hem, dewijl het is beteekend g.f.l. debrie inv. et sculp., 1729, en vrij wel gegraveerd. - Nog kan ik er bijvoegen, dat hij een aardig vignet heeft vervaardigd, te zien op den Titel van het volgende Werk: P. Terentii Afri Comoediae sex etc. Arn. Henr. Westerhovius; Hagae-Comitum; apud Isaacum van der Kloot; 1732.
| |
[Debucq. (Xpien) [Crestien]]
DEBUCQ. (Xpien) [Crestien] In de Rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven van Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A xpien debucq, paintre de Ypper, paié pour IIJ jours, comprins sa venue et aleé a X S. pour jour XXX S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op REGNAULT. (Amand)
| |
[Decaisne. (Henri)]
DECAISNE. (Henri) Deze vermaarde historie- en portretschilder van Brussel, is, op dezen naam, naar waarde door Immerzeel vermeld, doch hij schreef zich de caisne. - Verder moet ik er nog bijvoegen, dat het huis, waarin hij den 27. Januarij, 1799, te Brussel, geboren werd, hetgene is, dat, in de straat l'Etuve, den hoek maakt met de bekende fontein van Manneken-Pis. - Hij heeft zijne loopbaan in de kunst met ijver bewandeld, doch niet met dat tijdelijk gewin, hetgeen een talent in gevorderden leeftijd eene aangename belooning verschaft. De fortuin was hem niet gunstig, hetgeen zijn levendigen geest benevelde en dermate trapsgewijze verdoofde, dat hij den 27. October, 1852, onverwacht, te Brussel, is overleden, en welke doodmare zelfs zoo verrassend was voor het publiek, dat de meening gaande bleef, alsof hij een geweldigen dood zou ondergaan zijn. Het tegendeel is echter door de geringste kleinigheden, die daarop betrekking konden hebben, bewezen, in een uitvoerig levensberigt van dezen beroemden kunstenaar, door Mr. Alvin, Membre de l'Académie Royale etc. de Belgique, te vinden in de Bulletins, tom XXI, 2. partie. Brux. 1854, in 8o. blz. 705, waar men tevens aantreft eene hoogst-belangrijke opgave van al zijne werken, in eene chronologische orde van 1821-1852, waaronder een getal van zeven-en-zeventig portretten, zoowel die der koninklijke familie, Belgische prinsen, graven enz., als van andere beroemde personen, voorkomen; en ten slotte eene voor de geschiedenis der beeldende kunsten hoogst-belangrijke bijdrage, door hem, na onderscheiden reizen in Europa, geleverd, onder den titel van Critique et jugements portés par henri de caisne, sur différentes écoles de Peinture. - Het genoemde levensberigt is ook afzonderlijk verschenen, met zijn portret, door leon noel gelithografieerd.
| |
[Decker. (Coenraet)]
DECKER. (Coenraet) Het artikel over karel decker, bij Immerzeel, is uit Brulliot letterlijk ontleend, doch daar staat charles dekker, afgeleid naar het monogram c.d., zonder eenige verdere aanwijzing, dat zulks stellig carel of karel moet zijn, en alzoo heeft Heller met anderen hem nageschreven. De zaak bij eerstgenoemden vermeld, is in het kort deze, dat er alleen een c. decker is geweest, en wel dezelfde, die in Bleyswyk, Beschryving van Delft, platen heeft vervaardigd, waarbij er eene is daar duidelijk coenraet decker op staat, en het is dit bewijs, zoo hij meent, dat de letter c., die ook op een groot aantal schilderwerken voorkomt, van coenraet en niet van carel of karel moet wezen. Doch deze geheele stelling is onwaar. De graveur is een andere, en te Neuremburg geboren, omstreeks de helft der XVII. eeuw, doch hij heeft zich vroegtijdig naar Holland begeven en de graveerkunst bij romeyn de hooghe geleerd, - Zie aldaar. - waarvan zijn werk in alles duidelijke kenmerken draagt. - Sommigen willen, dat hij de vader, anderen dat hij de broeder van den beroemden Neurem- | |
| |
burgschen Architect paul dekker zou zijn geweest, aan wien men het beste en prachtigste bouwkundig werk over den bouwstijl tijdens Lodewijk den XIV. en XV. te danken heeft, III. deelen, atlas-formaat, in mijn bezit, en dat zelden voorkomt. - Alzoo was hij vermaagtschapt aan het aldaar bekende kunstenaarsgeslacht, waarvan reeds in 1449 een hans decker, als beroemd beeldhouwer, in het Gildeboek staat, en van wien nog aldaar in de St. Wolfgangs-kapel (thans de St. Maartenskapel genaamd) eene Graflegging van Christus voorkomt, die zeer fraai is. Met hem wordt de tweede epoque der Neuremburgsche beeldhouwerij gerekend, te zijn geopend. - coenraet heeft veel voor boekwerken gegraveerd, zooals voor de Zaken van Staat en Oorlog enz. door L. Sylvius, - zijnde een vervolg op Leo ab Aitzema, in fo. Amst., 1685, waar, blz. 522, zijn voornaam op de plaat voorkomt. - Ook heeft hij groote afbeeldingen in het koper gebragt, zoo als ik op het Stadhuis te Delft heb gezien eene zeer groote kaart dier stad, met een gezigt in opstand daarvan er onder, en verdere sieraden, als ook nog eenige gezigten in en om die stad, allen zeer fraai en stout gesneden. - Het komt mij voor, dat hij te Delft heeft gewoond, naar aanleiding zijner voornaamste werken, die dáár te huis behooren. - Hij heeft ook de platen vervaardigd voor Alle de Werken van P. Ovidius Naso; Amsterdam, bij P. Mortier, 1697, 3 vol. in 12o. - Zie Le Blanc. - Ik bezit van hem eene buitengewoon groote afbeelding van het Uytrijden van Prins Willem den III en zijne Gemalinne, verzeld van een lijfgarde te paard, buiten 's Gravenhage, en daarbij een gezigt op die stad-zelve. Deze voorstelling bestaat uit zes zeer groote bladen in plano, om aan elkander te worden gevoegd, drie boven en drie onder, en blijkbaar met het doel, om, op linnen geplakt, belijst aan den wand te hangen. In het midden, boven in de lucht, zijn de wapenen van de burgemeesteren der genoemde stad, Mr. Johan Dedel, Mr. Francois Doublet, Johan van Byemont, en den schepen Johan Rosa, waarboven een schild, met het jaartal 1686, zonder eenige beteekening, welligt proefbladen, dewijl ze schoon van druk zijn. Ook heb ik nimmer iets nopens deze zeer zeldzame prent vernomen, en is zij mij nergens meer voorgekomen. Waarom zij zoo kapitaal is vervaardigd, kan ik op geen andere wijze verklaren, dan, dat de Prins toen voor het eerst met een garde te paard zijne gewone wandelritten deed, en wel op algemeen verzoek en aandrang, omdat het uitlekte, dat men hem, aan het strand wandelende, wilde opligten en naar Frankrijk voeren, hetgeen door een Savoyaard, reeds als een boosdoener bekend, aan Louvois, te Parijs, was aangeboden, om te volvoeren, en hetgeen werkelijk werd vastgesteld. De Engelsche gezant Burnet werd van dat alles onderrigt, en waarschouwde den Prins en de voornaamste Edelen van het hof te 's Gravenhage.
| |
[Decloche. (N.)]
DECLOCHE. (N.) Aldus bij vreemde schrijvers genoemd, doch zie bij Immerzeel op delcloche.
| |
[Dedeling. (Guillaume)]
DEDELING. (Guillaume) In de Rekeningen Ms. van het O.L.V. Hospitaal te Audenaerde, vindt men aangeteekend op het jaar ‘1508-1509: guillaume dedeling sculpte la pierre tumulaire de deux Prieures de l'hôpital, Elisabeth et Isabelle van de Walle, décédées, l'une le 4 Avril, 1504, avant Paque, l'autre le 31 Novembre, 1506.’ Zie over deze Rekeningen op HOEN. (Jacop)
| |
[Deelen of Delen (Dirk van)]
DEELEN of DELEN (Dirk van) wordt bij Immerzeel opgegeven als ‘geboren te Heusden omtrent het jaar 1635’, doch zulks is geheel onjuist, daar ik werken van dezen meester heb gezien, waardoor het jaartal zijner geboorte ruim het vierde gedeelte eener eeuw vervroegd wordt, te weten eene schilderij, in het bezit van Graaf Nahuys, te Utrecht, zijnde een binnenzaal, waarin een bordeelpartij, zeer uitvoerig en fijn van kleur geschilderd, en waarop zeer duidelijk de
| |
| |
naam, met het jaartal 1629, staat te lezen. - Eene idem schilderij, die zich op het kasteel Wychen, bij Nijmegen, bevindt, voert hetzelfde jaarmerk. - Daar hij een leerling is geweest van frans hals, zoo komt het beter uit, dat hij veel vroeger werd geboren, dewijl hij anders bij hals zou zijn gekomen, toen die engeveer 70 à 75 jaren oud was, dat minder denkelijk is voor het onderwijs. - Fiorillo zegt ook, dat hij reeds in 1635 bekend was. - De Bie meldt, dat hij, toen hij schreef (1661), nog leefde en te Armuyden in Zeeland woonde, alwaar hij Burgemeester was geweest; - en Romberg in zijn Lexicon für bildende Kunst wil, dat hij, in 1607, te Alkmaar (?) is geboren, te Heusden heeft gewoond, en later zich te Armuyden in Zeeland heeft gevestigd, waar hij tot de burgemeesterlijke waardigheid is verkoren, en nog omstreeks 1670 bloeide; doch hij weet het jaar van zijn overlijden niet. Dit heeft hij uit Fiorillo overgenomen, die verkeerdelijk zegt, dat hij zulks uit De Bie heeft ontleend, doch die noemt dit jaartal niet, maar wel, zoo als ik boven heb aangehaald, 1661. - In het Museum te Berlyn is, onder Nr. 756: Een gezigt van onderscheiden prachtige gebouwen in den Italiaanschen stijl, waarvan er een met Korintische zuilen, eene voorzaal onderschragende, bijzonder uitkomt; het geheel is met eenige figuren versierd. In de hertoglijke Galerij te Saltzthalen waren, volgens den Catalogus van 1776, drie onderscheiden stukken van dezen geachten meester. - Hoewel Houbraken van delen schrijft, zoo is echter zijn naam van deelen, gelijk dit op zijne werken, door hem-zelven beteekend, voorkomt. Ook Weyerman, Hoet en Terwesten schrijven allen het laatstgestelde.
| |
[Dekker (Adriaen)]
DEKKER (Adriaen) vindt men alleen vermeld als een leerling van caesar van everdingen, en dat hij, die als oudste van dien naam voorkomt, vader van cornelis en jan dekker geweest kan zijn. Füssly is, waarschijnlijk, de eerste, die hem noemt; immers, Van Eynden en Van der Willigen zeggen, dat Pilkington zulks op diens gezag verhaalt, doch ik vind in laatstgenoemden auteur geen woord over het aangevoerde, ten minste niet in de tweede uitgave in 8o. van bedoeld Werk. - Bryan-Stanley heeft een geheel artikel gewijd aan niet minder dan negen kunstenaars, decker of dekker genaamd, doch verklaart, dat de werken en namen der makers daarvan bij alle auteurs zóó verschillend worden opgenomen, dat hij die niet kan regelen; maar hij stelt als zeker, dat de decker en dekker twee verschillende namen van kunstenaars zijn. - Dit heb ik ook sedert jaren begrepen, en er eenige door echte bewijzen, zoo ik meen, in orde gebragt, die hierna volgen.
| |
[Dekker. (Cornelis)]
DEKKER. (Cornelis) Deze kunstenaar komt bij Immerzeel voor onder den naam van coenraet decker; doch hij heeft zich vergist, door de letter c., zoo als die ook wel op zijne schilderijen voorkomt, door coenraet te verklaren, en zulks naar aanleiding van eene prent, voorkomende in Bleyswyk's Beschryving van Delft, die voluit den naam van coenraet decker voert, en door hem zou zijn gegraveerd. - Zie aldaar. - Het een noch ander is waar, en de schilders cornelis en jan hebben zich geschreven dekker en niet decker, zoo als zulks zeer duidelijk bij de meeste Nederlandsche en vreemde auteurs voorkomt; de eerste zijn Nederlanders, en de laatste van Neurenburg afkomstig, en alleen als teekenaars en graveurs bekend. Men moet alzoo met omzigtigheid de werken beoordeelen, die door anderen zijn beteekend, doch zulks evenwel te goeder trouw hebben gedaan, voor zoo verre de bekendheid dier namen in verwarring ligt.
| |
[Dekker (Frans)]
DEKKER (Frans) wordt bij Pilkington vermeld als een geboren Hollander, die landschappen in de manier en zeer nabij den stijl van ruysdael schilderde, met eene vrije penseelsbehandeling, goed van harmonie en kleur; doch hij zegt, dat zijn bloeitijd even onbekend is als de geschiedenis van zijn leven. Hij is mij ook verder
| |
| |
nimmer voorgekomen, maar wel een portretschilder van dien naam - Zie aldaar. - en Pilkington heeft zeker zich vergist, dewijl het de eenigste dekker is, dien hij vermeldt, en die dus zeker jan zal moeten zijn, daar een j. zeer dikwijls in sierlijke trekken op eene schilderij voor een f. kan worden aangezien, of hij heeft den naam verkeerd geboekt, zoo als ook op dit artikel bij Van Eynden en Van der Willigen plaats heeft, die eenen adriaen dekker - Zie aldaar bij mij. - opgeeft, als leerling van caesar van everdingen, volgens Pilkington, die er geen woord van rept.
| |
[Dekker. (Frans)]
DEKKER. (Frans) Zoo wordt de naam bij Van Gool, en bij Van Eynden en Van der Willigen vermeld (en niet decker, zoo als zulks bij Immerzeel is geboekt, die wel regt kan hebben) van den Haarlemschen teekenaar en portretschilder, geboren 1684, en overleden 1751, en het is hier de plaats, om te vermelden, wat zelfs zijn stadgenoot Van der Willigen niet schijnt te hebben geweten, namelijk, dat aan hem, in den jare 1743, door de Regering van Haarlem werd opgedragen, om al de aanwezige afbeeldingen der Graven van Holland, die, tijdens de beeldstorming, uit het Carmelieten-klooster naar het stadhuis gevoerd, bewaard gebleven, en nog heden daar te zien zijn, schoon te maken, op nieuw te vernissen, de daaronder bestaande oude verzen weder goed leesbaar te maken, en ze alsdan in de zalen van het stadhuis ten toon te stellen, waardoor zij in 't vervolg minder aan beschadiging zouden zijn blootgesteld. Dit moet ik bij een vreemdeling lezen! namelijk, bij Fiorillo, die zulke zaken wel waardig achtte, voor de geschiedenis der kunst te boeken. - Van zijne portretwerken gaat er een in plaatdruk uit, fraai door j. houbraken gegraveerd, zijnde dat van Joannes Alberti, hetwelk ik in de verzameling van Nederlandsche geschiedenis en afbeeldingen bij wijlen den heer K. Kaan, te Haarlem, heb gezien. - Op zijn portret, door t.h. jelgersma geteekend, in 1736 en door c.v. noorde fecit, 1755, in 4o. in mijn bezit, staat frans decker. Zoo van noorde uit overtuiging en met zekerheid den naam aldus geschreven en hem gekend heeft (en dit was 4 jaren na den dood van dekker), dan zou hij tot hen behooren, die eene c voor eene k in den naam voerden, en alsdan welligt van het bekende graveurs-geslacht ziin van coenraet decker. - Zie aldaar. -
| |
[Dekker. (Jan)]
DEKKER. (Jan) Deze bij Immerzeel overgeslagen kunstenaar staat bij Van Eynden en Van der Willigen kort vermeld. - Hij schilderde in dezelfde manier als cornelis dekker, tijdgenoot en welligt broeder of zoon van adriaen dekker. - Zie aldaar. - Hij schilderde binnenhuizen en gezelschapstukjes, als ook boomrijke landschappen, gezigten op boerenwoningen en hoekjes van stads-vesten, die meestal goed geteekend en in een krachtigen toon geschilderd zijn. Zoo vind ik, dat zelfs in den flaauwsten kunsttijd voor zijne werken, in verhouding van andere kunst, véél werd betaald: immers, op eene verkooping van schilderijen van Wassenaar Obdam, gehouden te 's Hage, in 1750, komt onder Nr. 110 voor: Een landschap met boerenwoning door jan dekker, h. 19, br. 14 dm., waarvoor ƒ102 besteed werd.
| |
[Delabaer. (...) Zie Baer en Barra. (Jan de la)]
DELABAER. (...) Zie BAER en BARRA. (Jan de la) Zoo als de naam hiervoor staat, wordt die al weder vreemdsoortig bij F. Bogaerts versmeed.
| |
[Delacourt. (...) Zie Court. (De la)]
DELACOURT. (...) Zie COURT. (De la)
| |
[Delcourt. (....)]
DELCOURT. (....) Pieter Terwesten Ms. meldt, op het jaar 1790, dat deze, te 's Hage wonende kunstenaar een zeer goed portretschilder was in miniatuur, en, hoewel te Rijssel geboren, zoo heeft hij in Holland eene vrouw getrouwd en zich voor goed aldaar gevestigd.
| |
[Delehaye (Pierard)]
DELEHAYE (Pierard) was een beeldhouwer en schrijnwerker, die, in de eerste
| |
| |
helft der XV. eeuw, te Audenaerde, bloeide. Als zoodanig vind ik hem vermeld in de Archiven van het O.L. Vrouwen gasthuis van genoemde stad, en wel op den jare 1438, betreffende eene overeenkomst tot het maken van een Bufet met opstand, eene bank, en eene tafel, versierd met beeldhouwerk, uitgesneden paneelen enz. voor de som van twee-en-veertig parijzer ponden, die aan hem vooruit werden betaald. Vóór den tijd, tot de geheele levering van gezegd werk bepaald, was hij reeds naar Valenciennes gevlugt, achter latende de onafgewerkte bank en tafel en had hij de paneelen en het beeldhouwwerk medegenomen. Men verkreeg de teruggave dezer sieraden, betalende drie ponden achttien schellingen, parijs., waaronder het vervoer begrepen was. Ziehier het afschrift van het gemelde Contract: ‘Item bested ende ghequammescapt jeghen pierard den schrynmakere, te makene een tredsor om in de grote zale te stellene, mids den steeghers. Item een lys metten passetten om in de vors. zale XXIJ voete lanc ende een tafle naer de vors. lys met twee paer scraghen van eender hooghden, welc werc cost in gheheele XLIJ lib. par. hem betaelt XLIJ lib. par. So es wetene hoedat pierard delehaye, schrynmakere, nam in eenen tasse te makene, alsoot blyct by der ander rekeninghe voor de laeste, een tredsoer, een lys ende een tafle metten scraghen ende dit in de grote zale beneden te stellene om een sekere somme van pennynghene, ende tvors. werc te leveren te eenen zekeren daghe, van den welken taswercke hy maer tredsoer en leverde, maer vertroc van der stede ende maecte hem heymelic vluchtich metter snede ende pannellen; men sant te Valenchiennes ten laste van den godshuuse om weder jeghen den selven te coepene, niet jeghen-staende dat hy van al de vors. taswercke vul betaelt was, welke pannellen, mids den snede costen jeghen denselven pierard mids der vrecht te scepe.... IIJ libr. XVIIJ sch.’ Zie Artistes Belges etc. Notice par M. Edmond van der Straeten, in het IX. deel der Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique; Anvers, 1852, p. 370. - Hiermede was echter het gemelde werk nog niet voltooid, en dus hebben nog daaraan gewerkt, volgens rekening op den jare 1440, in gemeld Archief geboekt, de beeldhouwer massyn en jaques lampin - Zie aldaar. - In den oorspronklijken tekst zijn eenige woorden, die duister zijn, om te verstaan, doch ik geef ze zoo als ik ze in genoemde Annales heb gevonden, zonder voor het juiste afschrift aldaar te kunnen instaan.
| |
[Delein. (De) Zie Delin. (Joannes Josephus)]
DELEIN. (De) Zie DELIN. (Joannes Josephus)
| |
[Delen. (Dirk van) Zie Deelen. (Dirk van)]
DELEN. (Dirk van) Zie DEELEN. (Dirk van)
| |
[Delff (Cornelis Jacobsz.)]
DELFF (Cornelis Jacobsz.) is de oudste zoon van jacob willemszen delff, bij Immerzeel vermeld. Ik ben in de gelegenheid, een jaartal in zijn leven te kunnen opteekenen, hetgeen tot heden nog met geene zekerheid is geschied, namelijk, dat hij als getuige is verschenen op den 26. Maart, 1610, te Delft, ter zake van het St. Lucasgild aldaar, ten verzoeke van die der stad Leyden, ten-einde er een dergelijk Gild te verkrijgen. - Zie over dit belangrijk stuk bij mij op ELSEVIER. (Aernout) - In gemelde acte komt als getuige voor ‘pieter ariens, glasschryver, oud 47 jaren, Mr. cornelis jacobs delft, oud 39 jaren, en jan garbrants de jongh, oud 37 jaren, schilders, allen wonende binnen deser stadt Delft’ enz. Hieruit vindt men zijn geboortejaar juist op 1571 bepaald. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat de door mij opgevoerde cornelis van delft - Zie aldaar. - wel dezelfde persoon als de hier beschrevene zijn zal, te meer dewijl men in de acte-zelve ziet, dat hij daar delft, en niet delff genoemd wordt; dit was eene vrijheid, waar men niet anders door heeft te verstaan dan den naam der stad er meê uit te drukken; want deze naam is aan dat geheele geslacht eigen geworden, zonder dat het er een eigenlijke geslachtsnaam voor is geweest.
| |
| |
| |
[Delff. (Jacob Willemszen)]
DELFF. (Jacob Willemszen) Daar de voortbrengselen van dezen vader van zoovele verdienstelijke talenten van dien naam bijna niet bekend zijn, zoo wil ik er hier één vermelden, dat in de keizerlijke Galerij te Weenen voorhanden is: Een landschap, waarin is voorgesteld de ontmoeting van Jacob en Ezau. De twee broeders, die elkander hartelijk omhelzen, zijn vergezeld van een groot gevolg, waaronder de kunstenaar eene Vlaamsche familie heeft afgebeeld. Van onder leest men: Genesis XXXIII. jacob wilhelm delphius ft. Ao. 1584. Br. 7 vt., 3, dm., h. 4 vt. De beelden zijn, ten voete uit, op een vierde der natuurlijke grootte.
| |
[Delff (Nicolaes Cornelisz.)]
DELFF (Nicolaes Cornelisz.) wordt slechts in het voorbijgaan bij Immerzeel vermeld, doch het is zeer noodig, meesters van dien tijd naauwkeurig te boeken; zoo zulks niet in elk land gedaan wordt, waar zij te huis behooren, hoe kan het dan ten kwade worden geduid, als men te dien aanzien in dwaling vervalt, en ook anderen doet vervallen? - Het is hier de plaats, om te melden, dat deze nicolaes cornelisz. ook wel bij anderen klaudius korneliszen genoemd wordt. - Hij werd geboren in 1571, en was, volgens getuigenis van Van Mander, reeds toen deze schreef (1604), een, ‘die ook een goed begin maakte, en Neef is van zijn Meester michiel miereveldt.’ - Hij was in zijn tijd een kunstig glasschilder. - Men ziet op sommige plaatsen in kerken en bijzondere gebouwen van zijn schilderwerk; volgens de aanteekeningen van De Jongh op Van Mander. - Blijkens zijn afbeeldsel, 23 jaren oud, in 1594, door hem-zelven op glas geschilderd, - en dat, tijdens taco hajo jelgersma in de verzameling van den kunstlievenden heer Van Syepensteyn berustte, die eene fraaije afteekening daarvan heeft gemaakt, welke ik in mijne verzameling van schildersportretten bezit, - is het naar deze voorstelling, dat de in het eerste deel van Van Eynden en Van der Willigen in koper gesneden voorkomende afbeelding gevolgd is. - Onder dat portret hangt een wapenschild aan het ovaal, dat de bedoelde beeldtenis omvat: coupé door een smalle face van sabel (zwart) en zilver; in het bovengedeelte een landschap, met hooge rotsen, aan zee gelegen, met figuren, alles couleur naturel; en op het ondergedeelte een kreeft van goud, waarop een arm, van boven in een vleugel eindigende, met eene pen of penseel in de hand, van zilver, liggende op de genoemde kreeft, alles op een veld van azuur. Het komt mij voor, dat dit een en ander zinspeelt op zijn kunstvak, daar de glasverwen uit alle deelen der aarde en wateren worden voortgebragt, zoo als in het bovengedeelte van het wapenschild wordt voorgesteld, en in het ondergedeelte de praktijk dier kunst bedoeld is, die, hoewel materieel, den kreeftengang moetende gaan, echter door de geniale hand vooruitgebragt wordt; of wel: de verborgen natuurstoffen worden door het menschlijk vernuft cijnsbaar gemaakt ten algemeenen nutte. - Een geslachtswapen kan het niet wel zijn, want dat van zijne familie heb ik beschreven op zijn broeder rochus jacobsz. delff, - Zie aldaar. - en dit zal dan ook wel zijn wapen wezen.
| |
[Delff. (Rochus Jacobsz.)]
DELFF. (Rochus Jacobsz.) Weinig vindt men van dezen portretschilder, tweeden zoon van den vermaarden portretschilder jacob willemsz. delff, vermeld, en zoo ook niets bij Immerzeel. Ik teeken dus aan, dat ik in het bezit ben van zijne afbeelding, geteekend in 4o., bijna van voren te zien, met een staanden geplooiden halskraag om, voor eene nis geplaatst, waaronder geschreven staat: rochus jacobsz. delff: braaf pourtraitschilder, heeft by zyn vader de konst geleert. Hy was geboren te Delft. - Nog eene bijzonderheid komt daarbij voor, te weten, zijn wapenschild, hangende boven aan de nis. Het is als volgt: schild coupé, boven deel parti: 1. veld crenelé, vier en drie, van keel, op een goud veld; 2. veld keel, waarop een korenschoof van goud; 3. veld goud, waarop drie Raven van
| |
| |
sabel (zwart), twee en een gesteld. Dit zal alzoo het geslachtwapen der familie delff moeten wezen.
| |
[Delfos. (Abraham)]
DELFOS. (Abraham) Ik wil bij het levensberigt, reeds door Immerzeel gegeven, eene geschiedkundige aanteekening betreklijk delfos hier inlasschen, namelijk: in den jare 1747, toen Prins Willem K.H. Friso tot Stadhouder in de Provinciën werd verkozen en gehuldigd, was er ook te Leyden groot vreugdebedrijf bij den triomf der Oranjepartij. In de beschrijving en opsomming van alles, wat er door de ingezetenen aan den dag werd gelegd, komt het volgende voor: ‘By den jongeling in de tekenkonst abraham delfos, vertoonde zig een leeuw, staande op zijn twee agterste pooten, en trappende met de slinker op het wapen van Vrankrijk: in de regterklaauw een opgeheven zwaard hebbende, en met de slinker voorvoet op het wapen van Zijn Hoogheid rustende, en hiernevens eenige stukken kanon, vaandels en kogels. Voor het wapen was een Bybel, bestraald door een oog uit de wolken, waarby deze woorden: Ziet om hoog, naar het oog, waar het uw wyst. En boven den leeuw was te lezen: Onder deze schaduwe sta ik veilig. Achter den leeuw zag men een Orangeboom, waartegen de zeven wapenen der provinciën in 't vervolg staande, met de zeven pylen gekroond, en daarop slaande: Met de liefdeband aan een gebonden. En onder het geheele schilderstuk was te lezen: Keer Vrankryk terug met bystand van Brittanje. - In hope van Gods hulp, en de Brins van Oranje.’ - Hij was destijds slechts zestien jaren oud, toen hij reeds de aandacht van zijne medeburgers, als een opregt vaderlandsch kunstenaar, wekte. Zie blz. 60, I. deel van Nederlands Wondertoneel, geopend in de jaren 1747 en 1748, enz.; Leyden, 1749. - Zijn sterfjaar, door Immerzeel op 1720 gesteld, is eene drukfout, en moet 1820 zijn, want hij is 89 jaren oud geworden. - In de kunstverzameling van den beschermer der kunsten, Mr. J. van Buren, Bailliuw van Noordwijkerhout enz., verkocht te 's Gravenhage, in 1808, vond ik op blz. 234 van den Catalogus: ‘Het complete werk van abraham delfos, waarin vele etsdrukken, onafgemaakt, alsmede proefdrukken op Chineesch papier voorkomen, door hem-zelve by een vergaderdt, zeer schoon en extra raar, bestaande in 94 stuks ordonnantiën, landschappen, pourtraitten, fabelen, tytels, vignetten, enz. alle zeer proper op groot oliphants-papier opgezet.’ - Dit is wel als geheel compleet te beschouwen, daar genoemde kunstliefhebber bijna alles van zijne land- en tijdgenooten op die wijze verzameld had.
| |
[Delft. (Cornelis van)]
DELFT. (Cornelis van) Als eene bijzonderheid, is mij voorgekomen de beschrijving van eene schilderij, voorstellende: Eene rijk voorziene keuken van alle soort van wild, gevogelte, visschen en daarbij behoorende keukengereedschappen; eene keukenmeid, die bezig is een lamsbout aan het spit te steken, geeft te gelijker tijd hare orders aan een koksjongen; hoog 42½ dm., br. 72 dm., Rijnl. maat. c.v. delft, de figuren van rubens. Dit stuk was in de nagelaten kunstverzameling van den Heer L.... te Rotterdam; April 1816. - Deze zal, waarschijnlijk, de reeds bij Immerzeel vermelde cornelis jacobsz. delff zijn. - Zie bij mij aldaar. - Hieruit ziet men, hoe ver het penseel van rubens zich heeft uitgestrekt. - Nog vond ik de beschrijving van het volgende tafereel: Een keukenstuk, met veel gereedschappen, zeer uitvoerig door kornelis delff, in den Catalogus eener Verkooping, gehouden te 's Hage, in Junij, 1755.
| |
[Delft. (Henrich van)]
DELFT. (Henrich van) Alleen bij Le Blanc vind ik dezen van delft als een uitgever van prenten, die in de eerste helft der XVII. eeuw werkzaam was; hij vermeldt het volgende van zijn werk (?): Nouvelle Carte du Siége de Mastricht, commencé par ... le Prince d'Orange, le 9. de Juin, 1632; par le Sr. de Beumont, Ingénieur; h. 298, br. 476 str. Ned.
| |
| |
| |
[Delin, De Lin of De Lein. (Joannes Josephus)]
DELIN, DE LIN of DE LEIN. (Joannes Josephus) In den Leidsman der vreemdelingen door de stad Antwerpen, in 8o., staat, dat de schilderij, een altaarstuk, voorstellende Simeon in den Tempel, in de kerk van den H. Borromeus geplaatst, van den schilder de lin is. - Ik heb het noodig geacht, de drievoudige spelling van dezen naam hier op te geven; want later vond ik nog eene andere opgave, namelijk, de lein Pinx., onder een door h. roosing gesneden portret in 8o., van Ds J.W. Bussingh, in 1796 uitgegeven, met een vers van vrouwe R.C. Bilderdijk, geb. Woesthoven.
| |
[Dellepierre. (Erasme)]
DELLEPIERRE. (Erasme) De groote bekwaamheden van dezen kunstenaar, als zilverdrijver, mogen niet onvermeld blijven. Vele kerken te Luik zijn met zijnen kunstarbeid versierd. - Hij bloeide in de XV. eeuw, en wordt als een talent opgegeven, dat aan België toebehoort. Zie Splendeur de l'art en Belgique, p. 401.
| |
[Delorme. (A.) Zie Lorme, (A. de)]
DELORME. (A.) Zie LORME, (A. de) bij Immerzeel en bij mij.
| |
[Delvaux. (Laurent)]
DELVAUX. (Laurent) Van dezen verdienstelijken Belgischen beeldhouwer gaat een portretje uit, meesterlijk geëtst, waarvan ik een exemplaar bezit, waarnaar dat, bij Immerzeel in zijn levensberigt gevoegd, verkleind is genomen.
| |
[Demarteau, (Gilles de)]
DEMARTEAU, (Gilles de) de Oude. Deze kunstenaar is, volgens Bryan, in 1722, te Luik geboren. - Reeds in zijne jeugd ging hij naar Parijs, waar hij spoedig een grooten naam maakte, als iemand, die er het meest de kwijnende graveerschool deed herleven. - In 1764 is hij in de Academie te Parijs aangenomen. - Hij heeft vele prenten gegraveerd van akademie-beelden, naar teekeningen van eenige der meest beroemde Fransche meesters. Onder anderen, bezit ik door hem, in navolging, als met rood of zwart krijt geteekend, of ook wel met beiden bewerkt (zoo als de school van van loo en boucher deze leerwijze door gansch Europa heeft verbreid) de volgende graveerwerken: Het Portret van den schilder c. van loo. - De opvoeding van Cupido, naar boucher. - Venus en Cupido, naar denzelfden. - Het hoofd van Heliodorus, naar eene teekening door pierre, volgens raphael. - Een buste van de H. Maagd, naar pierre. - De graflegging van Christus, naar stellaert. - De Geregtigheid beschermt de Kunsten, naar cochin. - Lycurgus, door een Plebejer gewond, naar denzelfden. - Een allegorisch onderwerp op den dood van den Dauphin, naar denzelfden. - Een stel van zes stuks landschappen, naar j. houel enz. - Het is de waarheid hulde brengen, door aan hem ook toe te kennen de vinding, om in zijne graveerwijze de oorspronklijke teekeningen geheel terug te geven, en wel met al de gewasschen tinten enz., welke kunst zoo volmaakt door ploos van amstel en anderen, die in de graveerkunst als prentteekening-vervaardigers, bekend zijn, beoefend is. - Zie verder over hem bij Immerzeel.
| |
[Demarteau, (Gilles de)]
DEMARTEAU, (Gilles de) de Jonge, was een neef en leerling van den voorgaanden kunstenaar, en werd, in 1750, te Luik, geboren. - Hij heeft in den stijl van zijn oom veel werk gegraveerd, dat niet zonder verdienste is. Onder anderen gaan van hem de volgende prenten uit: Het onschuldig vermaak, naar huet. - Het geliefkoosde lam, naar denzelfden. - Een Jagtstuk, naar denzelfden. - De weenende Cupido, naar denzelfden. - Hij heeft, even als zijn oom, prentteekeningen vervaardigd. - Immerzeel noemt hem gilles antoine.
| |
[Deneyn. (Peter Pietersz.)]
DENEYN. (Peter Pietersz.) Deze is een leerling geweest van jesajas van de velde, in 1597 geboren; hij schilderde landschappen met vee, volgens berigt van Bryan-Stanley.
| |
[Denis of Denys. (Simon)]
DENIS of DENYS. (Simon) Ik kan niet nalaten, bij het berigt, door Immerzeel aangaande dezen zoo fortuinlijken kunstenaar gegeven, nog eenige woorden te voegen, die voorkomen in eene Redevoering, in de Academie te Gent, in den jare 1823, door den Secretaris n. cornelissen gehouden, en dus luiden:
| |
| |
‘Als ik gedenk aan denys, hoe hy in 's Konings paleys te Napels met eer en goed werd overladen, ontbrak hem, zoo hy-zelf aen Kotzebue zeyde, slechts één geluk: hij zou sterven, zonder Antwerpen en zyne oude schoolmakkers nog eens gegroet te hebben.’ - Hij is echter met de zijnen in zijne vaderstad altijd in een levendig verkeer gebleven, en heeft aan het Antwerpsch Museum drie stukken van zijne werken gelegateerd: Een waterval tusschen rotsen; - een landschap, - en een idem bij avondstond, alles eigenaardig en fraai gestoffeerd, zijnde Nr. 377-379 van den Catalogus, waarin tevens wordt vermeld eene verbetering aangaande het gegeven levensberigt, namelijk, dat hij werd geboren, te Antwerpen, in 1755, en te Napels in 1813 overleden is, en dat hij algemeen onder den naam van den Ridder denys bekend was; - medegedeeld door zijne nagelaten familie. - Zie den genoemden Catalogue, publié par le Conseil d'administration de l'Académie royale des beaux arts, te Antwerpen.
| |
[Denise of Denisse. (Joan)]
DENISE of DENISSE. (Joan) Weinig werken komen er voor van dezen kunstenaar, die het van van bloem- en fruitschilderen beoefend heeft. Op eene verkooping, gehouden te Amsterdam, in 1722, was, onder Nr. 60 van den Catalogus: Een bloemstuk van denise. - Later werd mij medegedeeld, dat er nog Een fruitstuk, zeer fraai en krachtig geschilderd door j. denisse, met het jaartal 1680, is voorgekomen. - Hij schijnt ook historische onderwerpen te hebben behandeld, daar ik nog vermeld vind op eene Verkooping, te idem, in 1695, onder Nr. 13: Een stuk van joan denise, Antonius en Cleopatra, dat ƒ44,- heeft opgebragt; hetgeen, in vergelijking met eene slapende Venus door p. paul rubens, die gelijktijdig voor ƒ60,- verkocht werd, een aanzienlijke prijs kan genoemd worden.
| |
[Denys (Jacob)]
DENYS (Jacob) wordt bij Immerzeel beschreven als geboren te Antwerpen, in 1647, doch zonder het jaar van zijn overlijden te melden. Felix Bogaerts geeft hem op, als geboren in 1645, en, te Antwerpen, in 1708, overleden.
| |
[Denys, (Pierre)]
DENYS, (Pierre) van Mons, is in de Abdij van St. Denis, waar hij lid van was, in 1733, overleden. - Hij heeft onderscheiden fraaije kunstwerken in ijzer vervaardigd, voor vele kerken in Frankrijk, en de teekening ontworpen voor de beroemde koordeuren der Lieve-Vrouwe-kerk te Parijs, zoo als Felix Bogaerts, hem onder de Belgische kunstenaars rangschikkende, opgeeft.
| |
[Depardieu. (Joes)]
DEPARDIEU. (Joes) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men, op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘a joes depardieu, paié pour XI jours, au pris de XIIIJ s. pour chacun jour, pour ce... VII L. XIIIJ S. - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Depau. (Mikiel)]
DEPAU. (Mikiel) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A lui paié pour mikiel depau, pour IX jours à VIIJ sous pour chacun jour LXXIJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Derons. (T.J.)]
DERONS. (T.J.) Eenige teekeningen, voorstellende de overblijfselen van het in 1731 verbrande hof, de Abdy van Caudenberg enz., te Brussel, door hem in 1742 vervaardigd, en in mijn bezit, maakten mij op dezen nog onvermelden meester opmerkzaam, en, hoewel zij geene hooge kunstverdienste bezitten, zoo blijven ze toch voor de geschiedenis die waarde behouden, welke zoo velen van gelijken aard, als van de beyer, pronck, de haen en anderen, voor ons land bezitten, en dus, uit dat oogpunt beschouwd, onschatbaar zijn.
| |
| |
| |
[Deslyens. (Jaques François)]
DESLYENS. (Jaques François) Deze wordt, als een bekwaam portretschilder, door Felix Bogaerts onder de Belgische kunstenaars opgegeven, geboren te Gend, in 1684, en te Parijs, in 1761, overleden.
| |
[Desterbecq (François)]
DESTERBECQ (François) is reeds naar verdienste, als teekenaar en graveur van topographische kaarten, door Immerzeel vermeld. Ik moet daar bijvoegen, dat hij ook andere onderwerpen heeft behandeld, zoo als ik er een bezit, zijnde de Aflating van het kruis, in eene sierlijke lijst, van bloemen gevlochten, omvat; van onder daarin, twee Engelen, die een baanrol houden, waarop staat: Marcus XV, vers 46, beteekend desterbecq sc. in 4o. Het is goed, in een luchtigen stijl bewerkt.
| |
[Desubleo of Sobleo. (Michiel)]
DESUBLEO of SOBLEO. (Michiel) Hoewel in ons vaderland weinig bekend, zoo willen wij toch den abt Lanzi in zijne opgave nopens dezen kunstenaar volgen, die aldaar zegt, dat hij te Antwerpen werd geboren, doch jong te Bologna gekomen is. - Hij was een leerling van guido reni, die voor onderscheiden kerken te Bologna schilderstukken heeft vervaardigd, voornamelijk, voor die van Jezus en Maria, die geheel in den stijl van zijn meester, met de stoutheid van guercino, behandeld zijn. - Hij heeft een groot gedeelte van zijn leven te Venetië doorgebragt, alwaar vele van zijne werken aanwezig zijn, onder welke het meest geacht wordt een Altaarstuk, in de Karmelitenkerk, voorstellende eenige Heiligen dezer Orde.
| |
[Deur (....)]
DEUR (....) is een bekwaam graveur geweest, die in het begin der XVIII. eeuw bloeide, doch nergens vermeld staat. - Hij heeft de platen gegraveerd voor de Beknopte beschryving van Italiën; Amsterdam, 1703, in 8o., en meer andere werken. - Welligt is hij een zoon van abram deur, en aan jac. en joan. deur verwant.
| |
[Deur (Abram)]
DEUR (Abram) was een teekenaar en graveur, tot nog toe onvermeld, die zeer groote landkaarten, met sierlijke vignetten en verdere versierselen, daarbij voorkomende, heeft gesneden, zoo als de Ducatûs Geldriae et Comitatûs Zutphaniae Tabula, Auctore T. de Wit, zulks kan aantoonen. - Hij heeft gebloeid in de tweede helft der XVII. eeuw, en is, waarschijnlijk, de vader van den hiervoorgaanden deur (....), en denkelijk aan jac. en joan. deur verwant geweest.
| |
[Deur. (Jac. en Joan)]
DEUR. (Jac. en Joan) Slechts eenmaal is mij graveerwerk voorgekomen, dat met de gemelde namen beteekend staat, namelijk, op eene kaart van 't Hoogheem-raadschap van Delfland in gr.-fo. plano-formaat, zijnde de verkleinde van de bekende groote kaart, die op den huize Zwanenburg en op het stadhuis te Delft aanwezig is. Aan twee zijden staan de wapenen van tien heemraden, en bovenaan dat van Rhijnland; - onder vele versieringen zijn, beneden regts, zinnebeeldige figuren, die een wapenschild houden, waaronder staat: Volgens orden. van Kruikius. De linker-zijde van onder vindt men beteekend l. van anse, t. doesburg, jac. et joan deur en p. ruyter schulp. -De bezitter hiervan, de heer M.D. De Bruyn, S.M. Cand., te Utrecht, die de zoo hooggeschatte kaart van Palestina heeft vervaardigd en uitgegeven, verklaarde mij, dat de gemelde kaart van Delfland onder de zeldzame volkomenheden behoort, in dat van bekend, en vooral op de meest mogelijk verkleinde schaal is gebragt, terwijl de uitvoering niets te wenschen overlaat. - Ééne zaak heeft mij echter bevreemd, te weten de naam van Kruikius, die daarop voorkomt, dewijl deze toch niet anders zijn kan, dan de daaraan verbonden en, in onze dagen, bij het ledigen van Haarlem's meer, met roem herhaalde naam van Nicolaas Cruquius, een der grootste waterbouwkundigen en landmeter in Nederland der XVI. eeuw, die bekend staat als een zeer kunstig uitgever van vele schoone kaarten enz. Zou deze fout dus door den lettergraveur, en dit wel onder de oogen van zoovele deskundigen, begaan zijn, daar zijn naam in al de mij bekende
| |
| |
Biographiën steeds Cruquius geschreven wordt? Wat nu is hier de waarheid? - De door mij reeds beschreven graveur DEUR (....) kan wel een van de hiervermelden zijn, doch ik geloof, dat deze wat later zal hebben geleefd, en wel, even als abram deur, van hetzelfde geslacht kan geweest zijn. - Uit het door mij gegeven berigt nopens den graveur l. anse. - Zie aldaar. - blijkt het duidelijk, dat deze zich l. van anse, even als huggert van anse, - Zie aldaar. - schreef, en dus bestaat er nog meer grond, dat deze met elkander verwant en Hollanders waren.
| |
[Deur, (J.... van)]
DEUR, (J.... van) waarschijnlijk van Antwerpen, die, op het einde der XVII. eeuw, aldaar bloeide. - Zie op VERVOORT, (N.) met wien hij te zamen schilderijen vervaardigd heeft. - In ons land is mij geen zijner stukken voorgekomen, maar alleen te Antwerpen, op eene Verkooping der nagelaten kunst van den kunstschilder peeter snyers, in 1752, onder Nr. 62 van den den Catalogus: ‘Twee landschapjes, door j. van deur, ƒ30.10.’ - Op eene idem van Th. Fierens, in 1763, onder Nr. 20 van den Catalogus: ‘Een schoorsteenstuk op doek, zynde een geitje met kindertjes, door j. van deur, ƒ10.-;’ en op eene idem, van L. van Gemert, in 1764, onder Nr. 18: ‘Twee landschapjes met figuren, door den ouden vervoort en j. van deur, ƒ20.’
| |
[Deurem. (Claes)]
DEUREM. (Claes) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. Junij, 1468, aangeteekend: ‘A claes deurem, tailleur d'Ymages, pour XVI jours a XV S. pour jour.’ - Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, Paris, 1851, in 8o; Tome II, pag. 374.
| |
[Deuren. (Otto van)]
DEUREN. (Otto van) Van dezen verdienstelijken kunstenaar, vind ik niets vermeld, dan eene schilderij op de vermaarde Verkooping van schilderijen van De Smeth, den 1. Augustus, 1810, te Amsterdam, gehouden, onder Nr. 22: ‘otto van deuren. In eene Nis ziet men eene oude vrouw, houdende met de eene hand eenen sluijer; h. 7½, br. 6½ dm. Amst. maat, op paneel, dat met ƒ100.- betaald werd. Goed is dit werk zeker geweest, anders had het in deze kleine doch keurige Verzameling geene plaats bekomen; doch ik geloof alweder, dat het van een liefhebber was, gelijk uit een aantal schilderwerken van meer anderen is gebleken, het geval te wezen, en waarvan in onzen tijd mede legio voorbeelden, bekend zijn, zoo als alléén te Utrecht, wijlen de heeren knoll, singendonck, van dielen, mansveld, haanebrink en anderen, die allen het tot eene aanzienlijke hoogte in de kunst hebben gebragt, en echter komt hun werk zeldzaam in het publiek voor.
| |
[Deutechem. (Bapt. à) Zie Doetechum. (Baptista van)]
DEUTECHEM. (Bapt. à) Zie DOETECHUM. (Baptista van)
| |
[Devel. (P.)]
DEVEL. (P.) Een onvermeld kunstgraveur, die, naar mijne gissing, in het begin der vorige eeuw gebloeid en boekprenten vervaardigd heeft, waaavan er, onder anderen, mij zijn voorgekomen eene, voorstellende de Cathedrale Kerk van St. Jan, te 's Hertogenbosch, beteekend p. devel, sculp. in 4o.; - St. Gudule te Brussel, - en het Stadhuis te Audenaerde, in 8o. idem, idem. Ze zijn van middelmatige verdienste. - Later zag ik, dat hij ook den titel van het Werk: Les Délices des Pays-Bas etc. Bruxelles, chez François Foppens, 1711, in 8o., vervaardigd heeft.
| |
[Deventer (Hendricus van)]
DEVENTER (Hendricus van) was een genees- en heelkundige, die tevens de kunst gehanteerd, en, voor zoo verre zij in zijn vak te pas kwam, daarop toegepast heeft. Als zoodanig heb ik voor mij eene prent in 4o., waarop, in 't midden, in een ovaal, zijn portret, en waarrond te lezen staat: hendricus van deventer, Medecinae Doctor, Natus 1651. Ik verga, maar de waarheid blyft. De buitenrand is in afdeelingen, waar, in elk vakje, de ver- | |
| |
schillende toestanden van de vrucht in de baarmoeder zijn afgebeeld. Boven aan leest men: Weest vrugtbaar, vermenigvuldigt en vervullet de aarde. Gen. I: 28.; en beneden: Uwe huysvrouwe sal wesen als vrugtbaren wynstok. Ps. CXXVIII: 3. Verder onder zijn portret: Dewyle de vroetvrouwen God vreesden, soo bouden hy haar Huysen. Exod. I:21, en beteekend: autor fecit. - De wetenschaplijke zaken zijn vrij wel gegraveerd, doch zijne eigen afbeelding verraadt, dat hij beter het doode, dan het levende kon uitdrukken, want zij is slecht geteekend, en het aangezigt bewerkt beneden de kritiek.
| |
[Deventer (Jan Frederik van)]
DEVENTER (Jan Frederik van) is reeds naar waarde door Immerzeel vermeld, doch heeft sedert zijnen kunstroem niet weinig verhoogd, door in het openbaar zijne goed geordonnanceerde landschappen, die fix en fraai van kleur zijn, ten toon te stellen, waarvan ik, ter Expositie te 's Gravenhage, in 1857, doorslaande blijken heb gezien, vooral in een Hollandsch landschap, aan eene rivier, waarschijnlijk dat, waaraan door de Jury de zilveren medalje is toegekend. - Reeds in 1852 werd hij tot Lid der Koninklijke Akademie te Amsterdam, benoemd. - De Heer van deventer heeft ook de etskunst beoefend, en is een der leden van een vast gezelschap, de Ets-klubb genoemd, - zie daar over op HARTOGENIS Bz., (Joseph) doch heeft deze studie, om zijn gezigts-wille moeten staken. - Ik ben, na bescheiden aanvrage, zelfs niet in de gelegenheid gesteld, om de prenten, die van hem bestaan, hier naar behooren te kunnen beschrijven. - Tot narigt dient, dat zijn naam deventer, en niet van deventer, in den Catalogus der genoemde Tentoonstelling, voor de toekomst tot dwaling moet leiden; doch zijne brieven en eene schetsteekening in kleuren, in mijn bezit, teekende hij, zoo als zijn naam hier aan het hoofd is geplaatst.
| |
[Devigne. (Felix de) Zie bij Immerzeel en bij mij op Vigne. (Felix de)]
DEVIGNE. (Felix de) Zie bij Immerzeel en bij mij op VIGNE. (Felix de)
| |
[Devrinc. (Claes)]
DEVRINC. (Claes) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A lui paié, pour claes devrinc pour XI jours qu'il a ouvré au pris de VIIJ S. pour jour, IIIJ L. VIIJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door dezen, - welligt claes de vrind - als beeldhouwer verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Deweirdt. (Fr. Karel)]
DEWEIRDT. (Fr. Karel) Deze verdienstelijke kunstenaar werd in de Werken over de levens der Schilders enz. als nog niet opgenomen, en het is door de zorg van den Heer Lodewijk van Puteghem, te Brussel, dat hij meer algemeen is bekend geworden; zoo als dan ook aan ons, door een gelijken ijver van de Redactie der Astrea, in 1855-56, eene korte levensschets is medegedeeld, waaruit ik het volgende hier zamentrek: fr. karel deweirdt is, in den jare 1799, te Brugge, geboren; zijne ouders waren K. Deweirdt en M. van de Steene, van wie hij eene zorgvuldigde opvoeding ontving. - De portretschilder frans simonau was zijn eerste onderwijzer, en na diens vertrek, in 1815, naar Engeland, vervolgde hij zijne studie in de school van Jos. Ducq, alwaar hij drie jaren gebruik van maakte. ‘Maar omtrent dien tijd ondergingen de handelszaken zijns vaders een geweldigen tegenslag, en, van toen af, kreeg hij het eigenaardige karakter, dat hij zijn gansche leven bleef behouden. HIj sloot, namelijk, zich op in zijne kamer, studeerde, teekende en schilderde, alles op zich-zelven, zonder in 't minst kunst-oefenaars te raadplegen. Twaalf jaren zijns levens bragt hij in dergelijke afzondering door. Deze langdurige tijd van vrijwillige opsluiting werd maar twee maal afgebroken: eens om eene reis te doen naar de voornaamste steden onzes lands, zoo als Gent, Brussel en Antwerpen, en eens, uit denzelfde hoofde, naar Parijs, waar hij eenige maanden verbleef, om kopijen te nemen naar de onschat- | |
| |
bare meesterstukken van raphael en domeniquino.’ - In den jare 1830 opende hij eene Teekenschool te Brugge, die met lof werd vermeld; doch men beriep zijn stadgenoot albert jacob franciscus gregorius van Parijs, om de Akademie aldaar te besturen, waardoor zijne instelling, als het ware, ondermijnd werd en verviel en hij vertrok alzoo, den 24. October, 1840, met der woon naar Brussel, alwaar hij op nieuw eene leerschool opende, en proeven gaf van zijn schilder-talent, op de Tentoonstelling, aldaar in 1842 gehouden. - Het streng-antique historische vak was zijn lievelingswerk, hetwelk hij met kennis van zaken keurig teekende, en over deze leerwijze begon hij in 1845 een Werk, de vrucht van dertig jaren studie, uit te geven, doch waarvan slechts één der drie deelen, welke het zou uitmaken, is verschenen. Het moest het menschbeeld, de meet- en doorzigtkunde en het landschap bevatten, doch werd, met meer andere grootsche ondernemingen, gestaakt door zijn overlijden, dat op den 18. Februarij, 1855, te Brussel, plaats had.
| |
[Deymans. (....)]
DEYMANS. (....) Slechts ééne schilderij heb ik van dezen kunstenaar vermeld gevonden, namelijk: ‘een schoon vischstuk door deymans, h. 15, br. 7 dm.’ Zie Catalogus van Terwesten, blz. 492.
| |
[Deynum. (Jan Baptist van)]
DEYNUM. (Jan Baptist van) Dit artikel is goed bij Immerzeel geboekt, doch verkeerdelijk, in 't verkort, herhaald op duinen. - Zie aldaar. - Zijn afbeeldsel komt voor in het Gulden Cabinet van C. de Bie, door hem-zelven geschilderd, en door coenraed waumans gegraveerd.
| |
[Deyster. (Willem)]
DEYSTER. (Willem) Fiorillo noemt nóg een meester van dien naam, naar aanleiding van een zeer fraai portret, door hem geschilderd; doch hij is van meening, dat deze welligt dezelfde als lodewijk zal zijn, daar een willem hem geheel onbekend is. - Als graveur wordt deze wel genoemd bij Bartsch, doch bij Heller staat w. deuster; - of dit nu niet wederom een andere is, kan ik als nog niet beslissen. - Zie echter bij mij nog op DUYSTER. (W.C.)
| |
[Deyster. (Anna de)]
DEYSTER. (Anna de) Deze schilderes was de dochter van lodewijk de deyster, geboren te Brugge, 1696. - Zij heeft in het schilderen van Landschappen eenige vermaardheid verkregen, en ettelijke historiestukken voor kerken, in den stijl van haren vader, gemaakt. - Zij is, volgens Bryan en Felix Bogaerts, in 1711 overleden,
| |
[Deyster. (Lodewijk de)]
DEYSTER. (Lodewijk de) Deze vooorname historieschilder van Brugge is reeds naar verdienste door Immerzeel vermeld, die tevens zegt, dat hij ook op eene geestige wijze de etsnaald heeft behandeld. Ik voeg alzoo hierbij de beschrijving van eenige dezer zeldzame prenten, als: Eene Heilige Magdalena. - Hagars vlugt in de woestijn, waarvan de koperen plaat nog te Weenen bestaat, en waarvan nieuwe afdrukken voorkomen. - Noach's Offer, zeer zeldzaam, bij Weigel op 30 Thlr. genoteerd. - Eene maagd in heilige vervoering, voor een opengeslagen boek, waarbij een doodshoofd, kl. 4o. - Bij Bartsch vindt men zeven stuks zijner etswerken uitvoerig beschreven, en bij Le Blanc veertien stuks, hieronder vermeld. - Immerzeel zegt het volgende: ‘Na zijn overlijden (1711), verkocht zijne oudste dochter de door hem gegraveerde platen aan een Engelschman, doch dezelve zijn door een schipbreuk verloren geraakt.’ In hoe verre dit waarheid is, kan ik niet stellig beslissen, ofschoon zulk eene mare veel naar een handels-intrigue gelijkt: immers, de koperen plaat Nr. 1, bij Bartsch beschreven, zijnde die van Hagars vlugt in de woestijn, vind ik vermeld, als nog te Weenen bestaande, en waarvan bijgevolg nieuwe afdrukken voorhanden zijn. Zie Zusätze zu Adam Bartsch Le Peintre Graveur, von Joseph Heller; Nurnberg; 1854. Verlag von J.L. Lotzbeck, in kl. 8o., bl. 43. - Ook vindt men hieronder eenige koperen platen opgegeven, die mede nog bestaan. - Om het bijzonder belang dezer zeld- | |
| |
zame prenten, volgt hier nu de beschrijving, zoo als die bij Le Blanc wordt gevonden: 1. Le meurtre d'Abel par Cain, h. 288, br. 365 str. Nedl. - 2. Le Sacrifice de Noé après le déluge. Dans la marge du bas (OEdificavit Noe Altare Domino; h. 288, br. 365 str.; Weigel 38 Thlr. - 3. Aaron fait fondre les vases pour en faire le veau d'or, h. 288, br. 365 str. - 4. Agar s'enfuit. Dans la marge du bas: Quae ubi concepisset alque ob id dominam contemneret, ab illa afflicta, fugam init. Genes. Cap. XVI. l.d. deyster, f. et Inuetor; h. 155, br. 126 str. La pl. existe encore, on en a tiré des épr. sur pap. de Ch. - 5. Agar engagée par l'ange à retourner chez sa maitresse. Dans la marge du bas est écrit: Sed jussu Angeli eidem submissa, parit Ismaelem. Genes. Cap. XVI. Ls. de deyster, Inuetor et sculp.; h. 155, br. 126 str. La planche existe encore. - 6. L'ange consolant Agar. Au bas de la gauche est écrit: l.d. deyster f. et Inventor, et dans la marge du bas: Vocauit Angelus Dei. Genes. Cap. XXI; h. 155, br. 126 str. - 7. Jérôme (S.) Hironimus. l. de deyster fecit. - 8. Madeleine (S.) dans le désert. Elle est assise devant un crucifix, le bras droit appuyé et la main g. posée sur une tête de mort; on voit deux anges dans la dr. du haut; h. 365, br. 288 str. - 9. Madeleine (S.) en extase, dans une grotte; h. 159, br. 113 str.; prent zonder naam; Weigel, 15 Thlr. - 10. Madeleine (S.) faisant pénitence dans une grotte; elle est assise sur un quartier de rocher et tient un crucifix de la main droite; dans la marge du bas est écrit, au milieu: Maria Magdalena et à g. l. de deyster, In. et sculp.; h. 149, br. 124 str. La planche existe encore. - 11. Les deux petits Paiens; un jeune garcon engageant un de ses camarades à se mettre à genoux devant la statue de la S. Vierge; h. 158, br. 124 str., prent zonder naam. - 12. Deux Amours, groupés près d'un morceau d'architecture ruiné. Dans la marge du bas est écrit l. de deyster, Inventor et sculp. Anno 1693; h. 160, br. 126 str. La planche existe encore. - 13. La Fontaine; sur le piedestal d'un vase est l'année 1666; h. 144, br. 95 str.; prent zonder naam. - 14. Jeune homme sur un rocher au bord de la mer; il porte un vêtement flottant et fuit un monstre marin, qui se voit à gauche; h. 108, br. 90 str. - Nr. 4, 5 en 9 zijn in mijn bezit. - Zijn eigen portret vindt men in Descamps.
| |
[Diamar of Diamaer, (H.F.)]
DIAMAR of DIAMAER, (H.F.) Van dezen onvermelden graveur heb ik een zeer goed portret, door hem gesneden, zijnde Cornelis de Bie, oud 81 jaar, de schrijver van het bekende Gulden Cabinet vande edel vry schilder-const enz., en waarop het jaarmerk 1708 staat, om aan te duiden, dat De Bie toen den genoemden ouderdom had; - alzoo heeft diamaer omstreeks dien tijd gebloeid, en wel te Antwerpen, hetgeen verkort achter zijn naam gevoegd is. - Ik zag meerdere boek-prenten, die bij ons te huis behooren, door hem vervaardigd, naar teekeningen van matthys balen, als: het portret van P. de Carpentier, gouverneur-generaal van Neêrl. Indië, overl. 1659, enz. - Le Blanc zegt, dat hij een stel Bijbel-platen heeft vervaardigd, en noemt zijne voornamen verkeerdelijk a.f. - Later vond ik nog de volgende portretten vermeld, als dat van Aub. Miraeus, historie-schrijver en regtsgeleerde, overleder 1640, oud 67 jaar, in een ovaal, links zittende, voorgesteld; naar a. van dyck, door h.f. diamaer, in fol.; - en H. Zoesius, juris prof., te Leuven, geboren te Amersfoort, overleden 1627, oud 56 jaar, zijnde eene fraaije kopij naar de prent van p. clouwet, volgens de schilderij van abraham van diepenbeek, door h.f. diamaer, in fo.
| |
[Diderik (.....)]
DIDERIK (.....) vind ik met nadruk als een beroemd kunstenaar vermeld, die in het begin der XV. eeuw bloeide. - In de beschrijving der St. Ursula, nu de Nieuwe Kerk genaamd, te Delft, staat het volgende aangeteekend: ‘In den jare 1428 wierd het groot tafereel van St. Christoffel geschilderd door een groot
| |
| |
kunstenaar, diderik genoemd, en werd gehangen op 't hooge koor, aan de noord-zyde van het Sacramenthuysie.’ Zie de Beschrijving der stadt Delft, enz., ibid., 1729, in fo. bl. 258. - Het komt mij voor, dat hij, die daar een groot kunstenaar wordt genoemd, eene algemeene bekendheid moest hebben verworven, en wel dirk van haarlem, ook diderick stuerbout genaamd, kan wezen; doch ik stuit op eene onwaarschijnlijkheid, namelijk, dat onze diderik, reeds in 1428, voor een der rijkste kerken in Holland, een zoo groot tafereel zou hebben moeten vervaardigen, daar hij alstoen slechts den ouderdom van achttien jaren kon hebben bereikt: mogelijk is het, doch niet waarschijnlijk, en ik moet het alsnog in het midden laten, of hij met stuerbout één-en-dezelfde persoon is, die omstreeks 1478 is overleden. - De genoemde schilderij zal, even als zoovele voortreflijke tafereelen, bij de volkswoelingen, die, eindelijk, tot beeldstorm oversloegen, zijn vernield geworden.
| |
[Dieben. (H.J.)]
DIEBEN. (H.J.) Deze jeugdige kunstenaar is, na kort gehuwd te zijn geweest, te Utrecht, zijne geboorteplaats, in den jare 1838, overleden. - Hij teekende en schilderde landschappen en gaf onderwijs in de kunst, beloofde veel, en is te vroeg aan ons ontvallen, om van die korte kunstloop-baan meerder lof te kunnen oogsten. - Ik bezit van hem een Arabischen hengst der stoeterij van wijlen den Baron Van der Capellen, op Vollenhoven, bij de Bildt, door hem, in den jare 1836, naar de natuur genomen, gelijk ook nog een landschap met een molen enz., welk werk vrij goed geteekend is.
| |
[Dielen (Adriaan Jacob Willem van)]
DIELEN (Adriaan Jacob Willem van) werd geboren te Utrecht, in 1772, en is aldaar overleden, in de volle kracht van zijn werkzaam en nuttig leven, in den jare 1812. - Uit een aanzienlijk geslacht gesproten, werd hij voor de balie opgeleid, en reeds op 20jarigen leeftijd in zijne vaderstad tot doctor in de beide regten bevorderd. - Voor Utrecht was hij een sieraad in de stedelijke regering, tijdens het Fransch bewind, en werd er in 1811 tot Maire verheven. - Met zijne veelvuldige bekwaamheden paarde hij ook die der letteren en kunsten, welke hij voor uitspanning in zijn ambteloos leven beoefend had. - Hij verstond in hooge mate de theorie der schilderkunst, hetgeen in zijne werken duidelijk is op te merken. Zijne landschappen zijn in den stijl van salvator rosa gedacht, en echter geloof ik, dat herman swanevelt zijn geliefkoosde meester was. Vele zulke uitvoerige en bevallig van toon bewerkte schilderstukken worden bij zijne Erven bewaard. - Welligt is het toeval, dat Immerzeel niet hem, maar wel zijne zuster, als kunstenaresse, heeft vermeld, alhoewel Van Eynden en Van der Willigen hem, in op het levensberigt van christiaan van geelen, als een van diens leerlingen opgeeft. - Eene belangrijke aanteekening vindt men over zijn leven geplaatst in den Konst- en Letterbode, 21 Februarij, 1812, maar vooral eene, in het Utrechtsche Tijdschrift voor Geschiedenis enz.; bij N. van der Monde, 1837, blz. 179, door F.A. Ridder van Rappard geleverd, waar men 's mans verdienstelijke loopbaan naar waarde beschreven vindt. - van dielen heeft ook met goed gevolg de etsnaald gehanteerd: het aantal proeven daarvan is niet algemeen bekend, en waarvan de koperen platen bij zijnen zoon, den Raad en Wethouder der stad Utrecht, Mr. w.m.j. van dielen, die mede voor uitspanning de kunst beoefent, bewaard worden; ze zijn de volgende: Een gezigt op de Ruïne van het Huis Ter-Haar, bij Vleuten, waar een zittende jager die beschouwt, zeer uitvoerig en meesterlijk behandeld, beteekend a.j.w. van dielen, fo., 1810; h. 156, br. 213 str. Nederl., zonder de marge. - Eene wedergâ, zijnde een Arcadisch Landschap, met ter regterzijde in geboomte een tempel, waarbij, op een kronkelenden weg, vier beelden te zien zijn, en op den voorgrond eene beek; het verschiet is bergachtig; niet beteekend; in de lucht is eene
| |
| |
breede streep, die als mislukt bij het bijten, of wel door den tijd in het koper ontstaan is. - Een landschap, waarin regts een oud vervallen slot, met trappen voor den ingang. Op den voorgrond staan twee opgaande boomen, aan eene beek, waarbij twee figuren; beteekend a.j.w.v.d. f. 1804; h. 90, br. 90 str., idem. - Eene wedergâ, bergachtig landschap; te midden in, een groep opgaande boomen, op den tweeden grond oude gebouwen, met twee torens enz.; op den voorgrond twee figuren, beteekend a.j.w.v.d. fec. - Een landschap, met eene rivier, waarover, in het verschiet, eene steenen brug enz., beteekend a.j.w.v.d. 1803; h. 43, br. 70 str., idem. - Een boschrijk landschap, met eene beek op den voorgrond; beteekend van dielen f.; rond, middellijn 57 str. - Van al deze etsen bezit ik fraaije exemplaren, en ook zonder beteekend te zijn, iets, dat zeldzaam is.
| |
[Diemen. (C. van)]
DIEMEN. (C. van) Slechts eenmaal is mij werk van dezen portretschilder voorgekomen, namelijk, in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, Nr. 3610: ‘Georg de Mey, hervormd predikant, te Gouda, overleden 1712; kniestuk, links, zittende in kamerjapon, met den linkerarm op een voetstuk gesteund, met achtregelig Hollandsch vers van J. Cuperus, naar c. van diemen, door w. bary sculp. in fo.’ - Het is alzoo doordien er een portret als dat van De Mey in het koper is gebragt, dat ik hem leerde kennen en hier voor verdere vergetelheid bewaar. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat hij te Gouda te huis behoort, en ook wel, dat hij alleen portretten in miniatuur heeft vervaardigd, daar het mij uit het bovenstaande niet zeker blijkt, of hij er ook in olieverw geschilderd heeft.
| |
[Diemerbroeck (Ger. van)]
DIEMERBROECK (Ger. van) was een glasschilder, die, op het laatst der XVI. eeuw, te Utrecht, bloeide, en van stads-wege te werk gesteld werd, volgens het hieronderstaande afschrift. ‘Item ger. van diemerbroeck op den huyse van Montfort gemaect twee glasen met stadswapen, den fryhere van Petersum geschoncken 18 L.’ Kameraarsrekening, 1597, bij Dodt, Archief, III. deel. - Hij kan wel van het geslacht zijn geweest van den beroemden hoogleeraar in de geneeskunde aan de Hoogeschool te Utrecht, Ysbrand van Diemerbroeck, die, in den jare 1674, aldaar overleden is.
| |
[Diepenbeek. (Abraham van)]
DIEPENBEEK. (Abraham van) Ten aanzien van het juiste jaar zijner geboorte is men, over het algemeen, onzeker, doch ik durf mij met de meening wel vereenigen, dat het 1607, en 's Hertogenbosch zijne geboorteplaats, kan zijn. - Hij is vroeg aan de kunst begonnen, er wèl in geslaagd, en ‘in het St. Lucas-gild te Antwerpen als Meester ontfangen, in 1639, en als Deken in 1641 verkozen, maar werd van zyne bediening ontzet, binnen het jaar.’ De gewone verkiezing geschiedde, voor één jaar, op St. Lucasdag, en werd door jacques spaingniaerts tot zoo lang vervuld. Hij is, volgens de aanteekening van het gemelde Gild, aldaar overleden, in 1675. - Ik kan mij niet vereenigen met de algemeene beiigten, alsof hij de schilderkunst eerst voor goed bij de hand zou hebben genomen, nadat hij alvorens het glasschilderen uitgeoefend, en dat vak geheel vaarwel gezegd had, op grond, dat ik eene afbeelding bezit van Hendricus Zoesius, een Leuvensch Professor in de Regten, gegraveerd door petr. clouwet, in fo., zittende in een boekvertrek, met verder bijwerk, dat fraai kan worden genoemd; deze aanzienlijke persoon heeft hem zeker als portretschilder, maar niet als beunhaas genomen, om zijn afbeeldsel te vervaardigen, bij de keus uit zooveel andere aanwezige talenten; en dit portret is geschilderd in 1627, oud zijnde 56 jaren, zoodat diepenbeek toen maar 20 jaren had bereikt. - Hier is het dus de plaats, om aan te voeren, dat Romberg, in zijn Conv. Lexicon für bild. Kunst, het jaar 1589 voor dat zijner geboorte opgeeft, zonder de gronden van het bekende verschil aan te halen, en wáárom hij die
| |
| |
verandering opgeeft, zoodat het mij wel aannemelijk voorkomt, zijne geboorte 18 jaren later te stellen, waardoor alsdan de boven vermeende tijd voor dien van zijn glasschilderen zou gelden, terwijl hij zich later geheel aan de olieverwschilderkunst kan hebben gewijd. - Ik zal hier de aanteekeningen van Mols Ms. (1760-1770) op het leven van dezen meester bijvoegen, daar die nog nimmer in druk zijn verschenen; zij luiden als volgt: ‘Wat belangt zyn verblyf op de school van rubens, daar twyfel ik grootelyks aan, wegens zyne slegte maniere van denken, die gans niet met die van rubens overeenkwam. Doch het kan wezen, dat hy in 't eerst van zyne komst tot Antwerpen aldaar eenige tyd geschilderd heeft voor gagie. Doch wat belangt het glasschilderen, ik denke dat hy hetzelve zoo lang verrigt heeft, als zyn gezigt het toeliet, zynde daar hedendaagsch binnen Antwerpen nog blyken van, en daar de jaartallen nog by gevonden worden, ja, zelfs zyn er nog meer van zyne glasen bekend, als van eene zyner schilderyen, waarvan er geen vier in deze stad voorkomen, die men met recht aan hem mogt toeëigenen. - Ook is het nergens bekend, dat hy in Italiën geweest is, al ist dat daar gewach van gemaakt word in de Beschryving van Gouda, daar de bevestiging van Vondel niets, of weinig aandoet, want de Poëten spreken altyd niet gelyk historieschryvers; bovendien blykt het uyt de Registers der Schilder-camer, dat hy naamaals noch van de Camer ondersteunt is geworden, - aldoch daar er een Ewig Decret tot zyn last geboekt staat, tusschen dat by hem (immers alsdan) zeer moeilyk zoude geweest hebben zulke ryzen te ondernemen. Van zyne schilderyen ziet men er een in St. Michiel-abdey, verbeeldende eenige Heiligen van dat Orde, staande boven de schoorsteen van de groote zaal en nog een ander, verbeeldende St. Norbertus, half lyf, verzeld met eenige Engelen, omringt met eene bloemkrans. Hy heeft ook zeer veel geteekend voor de plaatsnyders, en zelf eenige dingen geëtscht. - Door deze twee schilderyen kan men zien wat meester hy was int handelen der penceelen, en het is te bejammeren, dat hy daarin niet volleert heeft.’ - Zijn portret komt voor in jean meyssens, - Zie aldaar. - en in den lateren druk van De Bie, door hem pinx. paul pontius sculp. - s.a. bolswaert heeft naar zijn werk gegraveerd, als, onder anderen, Christus aan het volk vertoond. - Ik bezit eene teekening van hem, voorstellende de Moederlijke liefde, die onder de goede kunst mag geteld worden. - Zoo als in het berigt van Mols gezegd wordt, heeft hij ook eenige prenten geëtst, hetgeen niet algemeen bekend is, daar Brulliot zijn etswerk niet noemt, en Heller (L.) en Le Blanc er slechts ééne beschrijven, namelijk, den rustenden boer met den gezadelden ezel, 1630, h. 57, br. 167 str. Nederl., voortreflijk geëtst, de eenige bekende prent van dezen meester, en van de grootste zeldzaamheid. Hiervan bestaat eene bedrieglijke kopij, doch die in grootte verschilt, zijnde 60 str. h. en 146 br. Ook heeft de graveur tien vogels, die in het regtergedeelte van het verschiet boven de bergen vliegen, vergeten te kopiëren.
| |
[Diepenhuysen, (J. van)]
DIEPENHUYSEN, (J. van) een teekenaar, die, door zijne bekwaamheden, in den stijl van rademaker, pronck, de beyer en anderen, diensten heeft gedaan door het afteekenen van steden, dorpen enz., voorkomende in de Stad- en Dorpbeschryver, door Van Ollefen en Bakker; Amsterdam, 1793-1801; 8 deelen in 8o.
| |
[Dieric Zone. (Jehan)]
DIERIC ZONE. (Jehan) In de Registers van de oude Rekenkamer der stad Rijssel, die te Kortryk worden bewaard, vindt men door graaf, Guy Guilbaut, betaalmeester-generaal van den Hertog van Bourgondië, op den jare 1426-27, het volgende geboekt: ‘A jehan dieric zone, paintre, demourant à Zerixée, pour avoir fait ung tableau, paint aux armes de MdS. et icelluy attachié en l'ostel de MdS. au dit lieu de Zerixée, par marcheé et accord fait avec luy LX S.’
| |
| |
Zie le Comte de Laborde, Les Ducs de Bourgogne, etc. Seconde parti; Tome II; Paris, 1851; in 8o., p. 388.
| |
[Dierix. (Adriaan) Zie Rodriguez. (Broeder Adriaen)]
DIERIX. (Adriaan) Zie RODRIGUEZ. (Broeder Adriaen)
| |
[Dieshoeke. (Jacob van) Zie bij Immerzeel en bij mij op Dishoeke. (Jacob van)]
DIESHOEKE. (Jacob van) Zie bij Immerzeel en bij mij op DISHOEKE. (Jacob van)
| |
[Diest (Adriaan van)]
DIEST (Adriaan van) wordt reeds bij Immerzeel vermeld, en ik voeg daarbij, dat het mij is voorgekomen, te mogen vermoeden, dat hij een zoon van jeronimus en kleinzoon van willem van diest zou kunnen zijn. - Zie bij mij op beiden. - Fiorillo meldt ons nog, in zijne Geschichte der Mahlery in Gross-Britanniën u.s.w., bl. 512, dat hij een zoon heeft nagelaten, die, even als zijn vader, in den bloei van zijn leven, zich reeds te Londen met schilderen van portretten onledig hield.
| |
[Diest, (Jeronimus van)]
DIEST, (Jeronimus van) geboren te 's Hage, heeft waarschijnlijk, de kunst geleerd bij zijnen vader, willem van diest, in wiens manier hij ook zinnebeelden in het graauw schilderde, alsmede natuurlijke watertjes, met scheepjes enz. zoo als daaruit blijkt, dat door hem ter Confreriekamer, te 's Hage, in 1663, een stilwater met diverse schepen werd gebragt, en hij alzoo is bekend geweest. - In. 1671 en 1672 Hoofdman der gemelde Kamer, is hij in het daaraanvolgende jaar overleden. - Hij kan niet de meester geweest zijn van adriaan van de venne, - Zie aldaar. - volgens het berigt van Houbraken: mededeeling van Pieter Terwesten Ms. - Ik vind hem het eerst als lid der genoemde Confrerie aangeteekend op het jaar 1664. - Op eene verkooping, te Amsterdam, 1684, vond ik, onder Nr. 10 van den Catalogus: Een Zeestuk door jeronimo van diest; - en op een idem, ibid., 1687, Nr. 107: Een Zeestorm door jeronimus van diest; - en op die van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773: Twee teekeningen, Landschappen met rivieren, vaartuigen, enz. op den naam van j.c. diets, hetwelk ik alsnog voor het werk van jeronimus moet houden. - Bij Weyerman staat in het IV deel, bl. 46, mede vermeld, dat hij te 's Gravenhage is geboren, en bij zijn vader de kunst geleerd heeft. Hij voegt er bij: ‘hij was een braaf schilder in grauwe tafereelen.’ Hieruit zou ik opmaken, dat hij ook zeestukken op witte paneelen, als met de pen op papier, zeer uitvoerig heeft geschilderd, en zooals er nog voorkomen, die door w. van de velde en anderen zijn vervaardigd, en bij de liefhebbers in waarde worden gehouden, en ook, zoo ik mij kan herinneren, zelf van hem er wel te hebben gezien. - In het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, zijn, in de vestibule, kapitale stukken, in die manier bewerkt, aanwezig.
| |
[Diest (Willem van)]
DIEST (Willem van) is een Hagenaar, en, waarschijnlijk, de grootvader van adriaan van diest, bij Immerzeel vermeld, als geboren te 's Hage, doch die in de Boeken der Confreriekamer aldaar niet voorkomt. - Deze willem is nog nergens dan hier geboekt, zooals het Ms. van Pieter Terwesten opgeeft: ‘Hy schilderde watertjes met schepen, en heeft een stuk van zijn werk op de kamer Pictura te 's Hage gegeven, Ao, 1657, en schilderde ook zinnebeelden in het grauw. Hy is in een hoogen ouderdom aldaar overleden, nalatende een zoon, jeronimus van diest. Op den jare 1656 heeft hy, met 46 medeleden, het nieuwe Reglement voor genoemde Kamer aan de Magistraat ter goedkeuring aangeboden, en is dadelijk geapprobeerd.’ - Ik zag, in 1849, te Delft, bij den Heer G. Gossens, die de kunst uit liefhebberij beoefent, een Zeestuk met schepen van dezen willem van diest, dat, vooral op het tweede water, zeer fraai en zilverachtig van toon, en in 't algemeen fiks behandeld was. - Zijn werk komt weinig voor, en ik geloof, dat hij, waarschijnlijk, nog andere zaken dan Kunst bij de hand heeft gehad, want in den geheelen Catalogus van Hoet en Terwesten vind ik slechts ééne schilderij, een Zeegezigt, door willem van diest, dat te Antwerpen, in 1764, verkocht werd.
| |
| |
| |
[Dietrich (F.C.)]
DIETRICH (F.C.) was een kunstenaar, die vrij wel in aquatint werkte. - Van de zes groote platen, voorstellende de zoogenaamde bolwerken of oude torens, zoo in- als uitwendig, die zich te Utrecht bevonden, zijn er door hem vijf in het koper gebragt, naar de teekeningen van c. van hardenberg, in den jare 1817, en opgedragen aan Z.M. den Koning der Nederlanden, door Pieter Barend, Vrijheer van Wiedenbruch, die toen te Utrecht woonde, als gepensioneerd Militair. De zesde plaat is door hoogkamer, naar denzelfden teekenaar, vervaardigd; toen woonde dietrich te Amsterdam. - De voorstellingen dezer zes prenten zijn als volgt: Het onderaardsch gewelf van het kasteel Vredenburg, te Utrecht, in plano. Deze is door hoogkamer. - Het Bolwerk Manenburg, onder den stadswal, te Utrecht, mede in plano. - De Offersteen der Romeinen en zoogenaamde Bijlhouwers-toren, te Utrecht, idem. - St. Servaas-toren en de daarbij gelegen gebouwen te Utrecht, 1817. idem. - De Ingang des onderaardschen gewelfs van het kasteel Vredenburg, te Utrecht, in fo. en - De Uitgang van idem, idem, en idem. - Vier stuks zijn met het adres van Johannes Weppelman. - Zoo verre is het werk slechts verschenen, en bleef het plan van meerdere uitgebreidheid, dat er scheen te bestaan, dus steken. - Een exemplaar is in mijn bezit.
| |
[Diets. (C.F.D.) Zie bij mij aan het slot op Dietz. (J.C.)]
DIETS. (C.F.D.) Zie bij mij aan het slot op DIETZ. (J.C.)
| |
[Dietz. (J.C.)]
DIETZ. (J.C.) Nòg een dietz, behalve de bij Immerzeel vermelde, met een voornaam, wordt als teekenaar vermeld in den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, Nr. 584: Twee stuks gestoffeerde heuvelachtige Landschappen met geboomte en landlieden, met zwart krijt geteekend door j.c. dietz; en Nr. 796: Twee stuks idem, door idem, als de gemelde. - Dit zijn, waarschijnlijk, dezelfde teekeningen, die in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, voorkomen ten name van j.c. diets, want ik houde het verschil der laatste letter in den naam hier voor geene aanduiding van twee personen, alsmede dat de in denzelfden Catalogus voorkomende vier stuks Vogels, en Landschappen, geteekend in waterverwen door c.f.d. diets of agricola, ook tot het werk van een der genoemde diets of dietz zullen behooren.
| |
[Digman (.....)]
DIGMAN (.....) In de Oude kerk, te Amsterdam, zijn, volgens de beschrijving dier stad, door Wagenaar, in fo., deel II, bl. 96, en die zulks uit het Memoriaal van Kerkmeesteren, bl. 77, 79, heeft getrokken, drie geschilderde glasramen, zeer fraai door dezen meester, in het jaar 1555, vervaardigd; het eerste is in het Voet-boogschutters-koor, in twee afbeeldsels verdeeld. In het bovenste ziet men de Boodschap des Engels aan Maria, in het andere het Bezoek van Elisabeth aan de H. Maagd. Onder aan staan Paulus en Petrus, voor den eersten van welken, een aanzienlijk man, in een graauw monniksgewaad, zijnde de schenker van het glas, Burgemeester Jan Claaszoon Van Hoppen, en voor den anderen eenige vrouwen geknield liggen. - Het tweede in het Vrouwen-koor ten noorden. Boven in ziet men de juichende Engelen over 's Heeren geboorte, in eenen geopenden hemel afgebeeld, en beneden, het kind Jesus, door de Herders en Wijzen geeërd en begiftigd. Jesus besnijdenis vertoont zich in het verschiet. Onder aan ziet men 't Wapen van Amsterdam tusschen een Romeinschen krijgsknecht en een Bisschop. - Het andere glas, dat oostwaarts staat, vertoont de stervende Lieve Vrouw, die een waskaars in de handen heeft, van eenen stoet treurenden omringd is, en door een rei van Engelen opgewacht wordt. - Deze glazen, die de beste zijn welke Amsterdam immer heeft bezeten, hadden door den tijd veel geleden, doch zijn, zoo veel mogelijk, in Brabant weder hersteld; hetgeen op de helft der XVIII. eeuw heeft plaats gehad. - Dezen digman vindt men nergens, zelfs niet bij Le Vieil vermeld, in zijn groot Werk: l'Art de la Peinture sur Verre et de la
| |
| |
Vitrerie; (Paris) 1774, in fo.; - alleen bij M.A. Gressert, Geschichte der Glasmalerei u.s.w.; Stuttgart, 1839, in 8o. vond ik, op bl. 135: ‘digman, te Antwerpen, heeft verscheiden glasramen in de zoogenoemde Oude Kerk aldaar beschilderd,’ en geeft in de aanhaling Füssli als zijne bron op. - De gemelde glazen worden ook op naam van pieter aartsens gesteld, - Zie aldaar. - en niet zonder grond, dewijl deze al de overschoone schilderwerken, als Amsterdammer, voor de Oude Kerk heeft vervaardigd, en zoo zal hij ook wel de teekeningen voor de glazen gemaakt hebben, en dit door geen ander hebben laten doen, die in de kunst verre beneden hem was, maar ze wel door digman als glasschilder, zoo ik vertrouw, onder zijn toezigt, te Amsterdam, hebben laten uitvoeren; want alles doet vermoeden, dat Füssli Antwerpen voor Amsterdam heeft geboekt, dewijl niemand, naar mijn weten, eene andere bron dan Wagenaar of Commelyn, Beschr. van Amsterdam, bl. 491, - die alleen het glas de Maria-Boodschap aan hem, en de overige aan andere meesters toekent - of het kerkglas-zelf heeft kunnen raadplegen, en er nergens ander werk van digman bekend is. - Voorbeelden aan te halen, dat de eene kunstenaar de cartonteekening voor de glazen maakte, en een ander ze in brandverwen uitvoerde, ware legio, vooral bij groote historiële onderwerpen. digman was geen crabeth, die, in beide gevallen, zijn talent aan dat vak alléén heeft gewijd, en ook geen schilder in olieverw, want alsdan zou men zijn naam wel op schilderijen, even als op zijn glasschilderwerk, en zoo ook wel meer verspreid, hebben gevonden, terwijl de naam van lange pier, op het glas in de Oude Kerk, overbodig kan zijn geacht. - Dit schijnt hier wel het geval te zijn geweest, dewijl de overlevering, bij monde, van geslacht tot geslacht, was, dat lange pier de genoemde glazen had vervaardigd, zoo als dan ook Dapper, Historische beschryving van Amsterdam, 1663, in fo., op blz. 378 b., alsmede M. Fokkens, Beschrijving van Amsterdam, ibid., 1662, in 12o., bl. 191, zulks feitelijk vermelden; doch Wagenaar heeft den naam, die op het glas werd gevonden, alleen genoemd, en zich wijslijk met geene verdere beschouwingen ingelaten. - Het glas Maria-Boodschap was eene boete, den genoemden Burgemeester Van Hoppen, te Rome, opgelegd, werwaarts hij, wegens ketterij veroordeeld, eene pelgrimsreis moest ondernemen, om zich met de Kerk te verzoenen, en tevens een jaar lang niets dan water mogt drinken. Ed. Fetis zegt, in het Bulletin de l'Académie royale de Belgique, 1854, bl. 196, dat hij, bij zijn bezoek aan den Paus, de opmerking deed, dat in zijn geboorteland het water zeldzaam en ongezond was, weshalve hij toestemming verzocht, om daarin een weinig hop te mogen mengen. Deze vrijheid verkregen hebbende, maakte hij geene zwarigheid, om alle soort van bier te drinken!
| |
[Dikaas. (....)]
DIKAAS. (....) Twee teekeningen, voorstellende gestoffeerde boschgezigten, door dikaas, zijn vermeld in den Catalogus van J. de Bosch, Amsterdam, 1785, onder Nr. 502.
| |
[Dilhoff. (J.)]
DILHOFF. (J.) Een teekenaar, die mij alleen is voorgekomen in den Catalogus van Mr. Pieter Hasselaar, Amsterdam, 1797, bl. 21, onder No. 31: ‘Eenige professoren bij het ontleeden van een dood ligchaam; zynde de copy naar het beroemde schildery, door rembrant, berustende op de Anathomie-kamer te Amsterdam; fix met zwart kryt geteekent, door dilhoff.’ Afkomstig uit de Verzameling van Ploos van Amstel, alwaar ze met ƒ21 - is betaald. - En in eene idem van J. de Bosch, te idem, 1785, Nr. 728: ‘Een oud vrouwtje, dat spint hy het kaarsligt, natuurlyk, met zwart kryt en met wit gehoogd; - en in die van Goll van Frankensteyn, Amsterdam, 1833, bl. 66, Nr. 15: ‘Twee stuks Regentenstukken; breed met O.I. inkt, door j. dilhoff.’ - Voorts nog in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller vind ik, onder Nr. 1201, het volgende beschreven: ‘J. Cuchlinus, eerste hervormde
| |
| |
predikant, te Amsterdam, en Regent van het Staten-Coll., te Leyden; overleden 1606, oud 60 jaar; borstbeeld, regts in ovaal; fraaije teekening met zwart krijt, door j. dilhoff, naar de oude schilderij op het Atheneum, te Amsterdam, kl. fo.’
| |
[Dillens. (Adolf Alexander)]
DILLENS. (Adolf Alexander) Bij het artikel van Immerzeel over dezen jeugdigen Gentschen kunstenaar, kan ik nog voegen den grooten roem, dien zijn talent sedert dien tijd in de graveerkunst heeft verworven. Ik word, namelijk, in staat gesteld, eene beschrijvende opgave van zijne graveerwerken te kunnen geven, door een berigt, Les Graveurs Belgiques van den heer Adolphe Siret, geplaatst in de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique, Anvers, 1856; Tom XIII, p. 88, waarvan hier alleen de titels enz. volgen, als: 1. Eene zamenstelling van verscheiden voorwerpen; van onder regts beteekend adolf dillens, gegraveerd voor den oudheidkundige Verhelst, te Gent, en geplaatst tegenover den titel van den Catalogus van diens Verzameling enz., h. 175, br. 208 str. Ned. Hiervan zijn drie staten. - Portret van Versturme, van onder links beteekend met zijn monogram a.d., gegraveerd voor den Catalogus van M. Versturme, te Gent; h. 113, br. 85 str. - 's Vaders verhael, van onder links beteekend a. dillens, 1841; en regts, Noordstar, 1841, als voor dat Tijdschrift gegraveerd; h. 169, br. 98 str. - Een Turk en zijne geliefde; h. 91, br. 67 str. - Eene jonge vrouw in oostersche kleeding. Siret zegt: ‘ik geloof, dat deze prent niet is afgewerkt.’ Boven links beteekend adolf dillens; h. 200, br. 156 str. - Eene vierschaar in de XV. eeuw; van onder links beteekend: adolf dillens, 1831; h. 245, br. 204 str. - De gevangene Jeanne d'Arc, door Engelsche soldaten geleid; van onder regts beteekend: adolf dillens, links onder de prent adolf dillens, aqua forte et pinxt., en regts Brux. imp. F. Segers et Bauwens; h. 170, br. 222 str. - Portaal der Collegiezaal te Audenaerde; h. 316, br. 262 str. - Zie over dit portaal bij mij op SCHELDEN. (Paul van der)
| |
[Dimele. (Mathias)]
DIMELE. (Mathias) Deze was, waarschijnlijk, een kunstenaar, of wel een beoefenaar van dat vak, te s' Gravenhage, waar hij in de Confrerie voorkomt, ten tijde van jan van gool, en ook mede in het Bestuur daarvan is geweest, blijkens de jaarlijksche rekeningen, welke hij heeft geteekend, gelijk ik zulks in het Gildeboek, als op onderscheiden tijden geschied, gezien heb. - Eene zijner handteekeningen is in mijnen Atlas geplaatst.
| |
[Dirck. (Pieter)]
DIRCK. (Pieter) Onder de voorname leerlingen van michiel mierevelt wordt ook deze vermeld, doch ik heb geene berigten aangaande zijne werken, noch verder iets, hem betreffende, vernomen. Zie Fiorillo, II, bl. 534.
| |
[Dircks (Take)]
DIRCKS (Take) was een Friesch bouwmeester, die in het begin der XVII. eeuw bloeide, zoo als blijkt, dat hij, in den jare 1622, Raad en Bouwmeester van Leeuwarden was. - Zie Wensemius, Chronique van Vriesland enz.; Franeker, 1622, in fo., in het vervolg der Beschrijving van de steden, achter de Chronyk gevoegd, blz. 3.
| |
[Dircskin. (....)]
DIRCSKIN. (....) Ik vind vermeld, dat op het jaar 1408 eenig ‘geld aan dircskin den schilder betaelt’ wierdt, van CXX clein scildekin voor die herberghe te setten, als myn lieve Here tot Cleve ryden soude. Zie Van Wyn, Historische Avondstonden enz. Amsterdam, 1800, in 8o., Tweede boek, blz. 57. - Volgens de gewoonte dier tijden, plaatsten de vorsten en edelen hunne wapenschilden voor de gevels der huizen, waar zij hunnen intrek namen, hetgeen nog in landen, waar een Ambassadeur zijnen vorst vertegenwoordigt, plaats heeft, en zoo als wij dit in onze koopsteden vóór de Consuls woningen der verschillende Mogendheden thans nog aantreffen. - Dit is alzoo zeker weder in olieverf verrigt, gelijk reeds in 1368 blijkt, dat zulks in gebruik was, tijdens den reis- of krijgstogt van heer Jan van Blois tegen de Compagnie, te weten: ‘Ao. 1368.
| |
| |
In de weke na beloken pinxteren gaf Jannes Tollenaar, meester willam den Maerle, (voor maelre, den maelder, of schilder) te Landrechies (in Henegouwen) tot jan breien beuele en lubbr. van eenre baniere en van twee pintzeelen van olij-varwen en van 50 pinjoenen van water-varwen van mijns heeren wapenen op waghenen te setten, die gemaect waren om der compagnien wille 5 mott. bi lubbr. ghecoft te Landrechies 2 slapelaken wimpelen of te maken op waghenen en kerren te setten 12 S. - coste 2 scildekine vergult en verwapent van mijns heeren wapenen op een barbier te zetten. - gher. annekin f. scoenh van 42 wimpelen te varwen van die wimpelen, die men op die reise an die glauien hadde, mijns heeren glauie groen te varwen, mijns heeren helm te vernijen (vernieuwen) mit varw en te vergulden 33 S.’ Zie De Lange van Wijngaerden, Geschiedenis der Heeren enz. van der Goude enz.; Amsterdam, 1813, in 8o., bl. 391, deel I. Ik voeg dit er bij, om daardoor het gebruik van olie in de verwen op veel vroeger tijd, dan dien der van eycken, na zoovele reeds aangevoerde bewijzen, nog nader te staven. - Zie op GARDIN. (Guillaume du)
| |
[Dirk van Haarlem of wel Diderick Stuerbout]
DIRK VAN HAARLEM, of wel DIDERICK STUERBOUT genaamd. Deze beroemde meester is reeds in het kort bij Immerzeel vermeld. Ik voeg het volgende daarbij, hetgeen tot de laatste berigten behoort, die over hem en zijne werken zijn gevonden, en aan ons door Le Comte de Laborde, in zijn Werk: Les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1849, in 8o., Seconde part., tom I., Introduction, pag. CXV, zijn medegedeeld. Het is door eene Kronijk, zegt hij, - dit wil zeggen door een gezaghebbend, afdoend bewijsstuk - tot ons gekomen, dat dirk stuerbout of van haarlem, in den jare 1468, twee schilderijen heeft vervaardigd, tot versiering van het stadhuis (deze stukken waren laatstelijk in de Galerij van nu wijlen Z.M. Koning Willem II, te 's Hage, - en werden in 1850 openbaar verkocht aan den kunstmakelaar Brondgeest, voor ƒ9000, zijnde Nr. 4 en 5 van den Catalogus. In 1856 zijn ze in 't bezit overgegaan van den heer C.J. Nieuwenhuys van Parijs, en naar Brussel verzonden. Zie Handelsblad, 21 October, 1856.) - Deze kunstenaar voerde in dat tijdvak den titel van schilder der stad Leuven, zoo als rogier van der wyde, die van Brussel was, en ontving last, om twee andere schilderijen voor dezelfde bestemming te vervaardigen. De eene moest de verbazende grootte hebben van 26 voet lengte, bij 12 voeten hoogte, de andere van 6 voet hoogte, bij 4 voet breedte, en deze stelde het laatste oordeel voor. De overeenkomst voor beide stukken werd bepaald op 500 kronen. De Stadsrekeningen, die onwederspreeklijke bewijsstukken, geven de wettigheid aan deze handelingen, en doen ons, onder anderen, weten, dat de Raden in corps zich naar het atelier van den schilder hebben begeven, om zijne groote schilderij te zien, en hem eene bijzondere gift toekenden, even als, volgens gebruik, ook aan den klerk, die het onderwerp had opgegeven en geleid; deze was Jan van Haecht, doctor in de Theologie. Maar de kunstenaar stierf in 1478, latende het werk onvoltooid; de erfgenamen hadden alzoo alleen regt op de betaling van die werkzaamheden, die er tot dusverre waren verrigt. hugo van der goes, geboren van Gent, die zich, als rustend schilder' in het Convent van het Roode Klooster bevond, werd vandaar als expert geroepen, om de regten met de broeders en neven van dirk stuerbout te ordenen, die allen, even als hij, schilders waren. - Zulke belangrijke ontdekkingen brengen ons op het terrein der gebeurtenissen-zelve, en zullen de Archiven dus doende eenmaal voor ons eene volkomen Geschiedenis der Kunsten in de Nederlanden kunnen opleveren. - Ziehier de uittreksels dienaangaande uit de oorspronklijke Rekeningen der stad Leuven: ‘Anno 1468-1469, fol. 42. Item dierick stuerboudt, scildre, van gelyken, LXXXX plecken.’ - in voldoening voor
| |
| |
zijnen arbeid, voor den allerheiligen-Mis. - ‘fo. 93. Van eender tafelen te maken van scryn houte, die meester dierick verdinckt heeft te makenen van porteratueren ende van meer andere cleine refectien, etc.’ - ‘Anno 1479-1480. fo. 159. Item meester dierick boudts, scildere, teghen der stad verdinght hadde te scilderen viere stucken van eender grooter tafelen die aen een dienen souden op een sael oft camere te zettene van porteratueren ende scilderien ende noch van eenen cleenen tafelnelken met zynen dueren van den ordele, ende daer d'ordel inneghestelt es, hangende in de raetcamere. Daeraff de voirscreve meester dierick, soe verre hy die volmaect hadde gehadt, soude hebhen van de stad de somme van Vc cronen; d'welc alsoe niet ghebuert en es, want bij binnen middelen tyden gestorven es, alsoe dat de selve binnen synen tyde niet meer volmaect, ende dat clein stuck van de ordele, hangende inde raedcamere, volmaect. Daer voer hem ende zynen kinderen vergouwen ende betaelt heeft, ter estumacien ende scattingen van eenen der notabelsten scildere die men binnen den lande hier omtrent wiste te vindene, die gheboren es van der stad van Ghendt, ende nu wonechtig es in den Rooden-Clooster in Zuenien (Soignies), de somme van guldens vorscreve IIJc VJ gul. XXXVI pl.’ - ‘fo. 160. Item, ten tyden doen meester dierick voirscreven dit werc maecte, en de stad dat visenteerde tot synen huyse, werd hem ghescinckt, ten bevele van den burgmeesteren ende den heeren van den raede, in wyne, lopende XC plecken, ende dergelycs ghescinckt meester Janne van Haecht, doctoir in der godheit, die der stadt de materie gaff uut ouden zeesten die men scilden soude, was hem gescinckt tot synen huyse in wyn, XCIX plecken, valet te samen in guldens vorscreven IIJ gul. XXVII pl.’ - Uit dit stuk blijkt zonneklaar, dat onze dirk te Leuven is overleden, omstreeks het jaar 1478, en niet in 1470, te Haarlem, gelijk vele auteurs meenen, zoo als Passavant, Waagen, Bryan-Stanley, en zelfs Nieuwenhuys, die dit Artikel met zooveel zorg heeft behandeld, en dus ook door Immerzeel wordt vermeld. - Bovendien was hij aldaar stads-schilder, welke betrekking niet aan een kortstondig verblijf kon zijn verbonden. - Verder zou men uit het bovenstaande kunnen afleiden, dat velen van zijne familie daar waren gevestigd, die, onder de faam van onzen dirk, er hun voordeel vonden, zooals zijn broeder hubert stuerbout, en diens kinderen, hubrecht, gillis en friessen stuerbout enz., - Zie aldaar. - Deze hoogst verdienstelijke kunstenaar maakt met zijne stadgenooten, geertgen van st. jans, en albert van ouwater, het klaverblad uit van Hollands roem der oude schilderschool, die is voorgegaan met de natuur meer tot gids te nemen, in plaats van te schilderen in den trant, die met den naam van Gothischen stijl is bestempeld geworden. - Vasari noemt hem diric da lovanio, omdat hij, in 1462, te Leuven werkte, doch deze is wel dezelfde, zoo als verder door zijne afbeelding blijken zal. - De schaarschheid der werken van dirk voert het van hem bekende tot hooge waarde, en Immerzeel zegt, dat er tot heden slechts twee schilderijen, die in het kabinet des Konings te 's Hage (tot 1849) zich bevonden, van dezen meester bekend zijn. Ik voeg daarbij dat 1.) in de Galerij te Weenen, onder Nr. 46 van den Catalogus van C. de Mechel, 1784, de geschiedenis der kuische Susanna, op eene schilderij in zes tafereelen, boven elkander, voorgesteld, door dirk van harlem geschilderd, aanwezig is, br. 4 voet, 1 dm., h. 3 voet, 1 dm., op paneel met kleine figuren; - 2.) te Parijs: Keizer Augustus wordt door de Sibilla Tiburtina het hemelverschijnsel aangewezen der H. Maagd, met het kind-Jesus op den arm, afkomstig van den schepen Brentano van Frankfort a.M. - 3.) een Johannes de Dooper deurstuk, op een gouden grond geschilderd, hetgeen in bezit is van Zanoli, te Keulen (1842). - 4) Nog vind ik vermeld, dat in het Museum te Napels aan- | |
| |
wezig zijn twee afbeeldingen, als dat van Koning Robert van Sicilië, en van Hertog Karel van Calabrië, zittende figuren, ten voeten uit, die, beiden, hoewel ze daar op dien naam voorkomen, echter door deskundigen voor uit de school van dirk, of die van Haarlem, worden gehouden. - 5.) In de kunstverzameling van den Procureur-Generaal Abel, te Stuttgart, eene groote ronde schilderij, voorstellende Jacob bij Laban, en eene idem, bij idem, het verkoopen van Joseph, met de episode der valsche berigten aan zijnen vader Jacob. Zie Rathgeber, en meer bijzonderheden in den Messager des Sciences et des Arts, Gand.; 1833, in 8o. p. 17, en ibid., 1834, p. 150, ibid., 1836, p. 507, en ibid., 1841, p. 327. - Dat hij en te Haarlem en te Leuven gedeeltelijk zijn kunstleven heeft doorgebragt, en wel te Leuven het laatst, schijnt zich te bevestigen, daar Bryan-Stanley meldt, dat de Heer Nieuwenhuys eene prent ontdekt heeft bij Lord Nordwick, in Engeland, voorstellende zijn portret, waar boven, in den grond, een inschrift: Floruit Harlemi et Lovany An. 1462, en waaronder: Theodoro Harlemio Pictori, en verder een vierregelig vers. Doch, deze vondst is, waarlijk, niet groot en niets nieuws, want die prent is genoeg bekend, als waarvan ik een eersten druk van jh. wierix of galle, en de kopij van h. hondius, bezit, en reeds bij Van Mander wordt het vers van Lampsonius op onzen dirk medegedeeld. In de uitgave van De Jongh in 8o. vindt men, op Plaat G, Nr. 2, het portret, door hem daarin bezorgd, hetgeen echter aldaar eene fout is, dewijl het: ‘Bern. Orleio Bruxellensi Pictori’ voorstelt, ook met het vers van Lampsonius, en behoorende tot eene groote serie van schildersportretten, bekend onder den naam van die met de Latijnsche verzen - Carmina - van genoemden dichter, en die lang vóór de uitgave van Van Mander's Werk, in 1604, waren verschenen. - Het vers onder onzen dirk luidt aldus: ‘Huc et ades, Theodore, tuam quoque Belgica semper - Laude nihil ficta tollet ad astra manum, - Ipsa tuis rerum genitrix expressa figuris - Te Natura sibi dum timet arte parem.’ - Ik voeg hierbij de vertaling van Van Mander, en die van De Jongh, waaruit ons tevens een verschil van nagenoeg anderhalve eeuw in taalkennis blijkt: ‘Comt vry ghy ooch hierby o Dirk: want 't Vaderlandt - Door geen versierden lof verheffen zal u handt, - Ten sterren hoogh eenpaer, d'wijl self begint verschromen - Natuer, de Moer van al, dat ghyse met verstandt - Door dyne beelden schoon, schier sult te boven comen.’ - En De Jongh: ‘'t Nooit vleiend Nederland (treed nader, dirk, treed aan!) - Zal zich op uwe Kunst en hand altoos verheffen. - Natuur, die gij zo wel naar 't leven wist te treffen, - Was zelf in angst, dat gij haar zoudt te boven gaan.’ - Uit het opschrift, boven in de prent, dunkt mij, blijkt het duidelijk, dat hij te Haarlem, en het laatst te Leuven bloeide. Van Mander voert datzelfde aan, daar hij zegt, te Leiden een stuk met twee deuren te hebben gezien, op het binnentafereel het hoofd van den Zaligmaker, en op de deuren Petrus en Paulus voorstellende, waaronder, met gouden letters, in 't Latijn, geschreven stond: ‘Duizend vierhonderd en twee-en-zestig jaren na Christus geboorten heeft dirk, die te Haarlem is geboren, my te Loven gemaakt. De eeuwige rust moet hem geworden.’
| |
[Dirk van Leuven. Zie Leuven. (Dirk van)]
DIRK VAN LEUVEN. Zie LEUVEN. (Dirk van)
| |
[Dirk Jacobsz. Zie Cornelissen of Cornelisz. (Dirk)]
DIRK JACOBSZ. Zie CORNELISSEN of CORNELISZ. (Dirk)
| |
[Diry (Leonard)]
DIRY (Leonard) is dezelfde persoon als thiry en davent. - Zie aldaar, op beide deze namen, elk afzonderlijk bij Immerzeel verkeerdelijk geboekt. - Weigel, in zijn Kunst-Catalog, 16. stuk, blz. 48, bevestigt deze speling in den naam. - Hij heeft ook de graveerkunst beoefend, blijkens Nr. 17534 van den genoemden Catalogus: De akkerbouwenden, of de Landbouw met het Priaps-beeld, door hem gesneden, naar f. primaticcio, gr. 4o. - Bij Heller (L.) vindt men nog de volgende gravuren vermeld, als: Cleopatra doodt zich-zelve, naar primaticcio. - Het lijk
| |
| |
van Patroclus, door een krijgsman van het slagveld gedragen, naar julio romano. - De smederij van Vulkanus, met Venus en Minnegoden, naar l. penny. - Diana met hare Nimphen in eene boot, die door een hert gevolgd wordt, naar denzelfden. - Ovaal landschap, met visschers in eene boot, naar primaticcio.
| |
[Dishoeke, Dishouke of Deshoecks. (Jacob van)]
DISHOEKE, DISHOUKE of DESHOECKS. (Jacob van) Bij wat op den naam van dishoeke, door Immerzeel is aangehaald, voeg ik, dat hij als een voornaam Medaljeur beschreven wordt in het Voorberigt van het Werk: Medalische Historie der Republyk van Holland enz., door Bizot, Amsterdam, 1690, in 4o., bl. 33, en aldaar toen woonachtig was. - H. Bolzenthal, in zijn Werk: Skizzen zur Kunstgeschichte der modernen Medaillen-Arbeit u.s.w., bl. 228, noemt hem jacob van dishoeke, die Gedenkpenningen op den Vrede van Nijmegen, op Balthasar Becker, en op den graaf Melchior van Hatzfeld heeft gegraveerd. - Zie over de verdere graveerwerken, die al of niet aan hem worden toegekend, de belangrijke bijdrage over de Stempelgraveurs en Stempelgravure in de Nederlanden, door Dr. Wap, in zijne Astrea, IV. Jaarg., 1854, bl. 193. - Er zijn onderscheiden lezingen van dezen naam, doch zeker is het, dat op den genoemden Vredepenning i.v. dishouke staat, terwijl ik in den Navorscher, VI, bl. 72, een penning vermeld vind op het XXV-jarige huwelijk van Ewout van Dishoeck en Adriana van Dishoeck MDCCXXXIII, welke penning in het koninklijk Penningkabinet, te 's Gravenhage, wordt bewaard.
| |
[Dist. (Hans van)]
DIST. (Hans van) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A lui paié pour hans van dist pour VIIJ jours et demy qu'il a ouvré a VJ S. par jour, LJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Ditmer of Ditmar. (Joannes)]
DITMER of DITMAR. (Joannes) Bij dit artikel, door Immerzeel reeds vermeld, moet ik nog voegen, dat Bryan zegt, in het bezit te zijn van eene prent, door hem gegraveerd, naar michel coxcie, voorstellende Christus, gezeten op de wolken, omringd door Engelen, die de lijdensteekenen dragen, waarbij de symbolike figuren der vier Evangelisten. - Nog vermeldt Le Blanc de Symbolike teekenen der vier Evangelisten, door ditmer, naar den genoemden coxie, in 1574 gegraveerd, in fo.
| |
[Ditsingh (J.C.)]
DITSINGH (J.C.) is mij voorgekomen als een bekwaam teekenaar, in den Catalogus der kunstnalatenschap van Vincent van der Vinne, verkocht te Haarlem, Maart, 1816, Kunstboek B., Nr. 91: Twee landschappen, met zwart krijt, door j.c. ditsingh; - en in een idem, idem, van Barchman Wuytiers, Utrecht, 1792, bl. 105: Een heuvelachtig landschap, goed van licht en bruin, vooraan gestoffeerd met een vrouwtje, dat een jongen bij de hand heeft, en met een boer spreekt enz., en eene pendant. - Heller (M.) noemt hem als een Nederlandsch teekenaar, en geeft op als zijn monogram i.c.d.
| |
[Dobbe (Pieter van)]
DOBBE (Pieter van) een voornaam beeldhouwer, die, op het laatst der XVII. eeuw, te 's Gravenhage, bloeide, en deken was van het beeldhouwersgild aldaar, zoo als mij is gebleken, dat hij, met nog eenige andere onbekende kunstenaars, in dat vak, destijds mede er werkzaam was. Een Ms., tot de Archiven van genoemd Gild behoorende, en in mijn bezit, meldt het volgende: ‘Nominatie van de Hoofde van de Beelthouwers: Onder de regeringh van abraham de wyer en pieter van dobbe, als regeerders, en als volgers: dirck gipson en aderiaan lunack, hebbende geregeert van het loopende jaar 1695 tot 1696, en stelle nuw weederom deese navolgende persoone, te weete: willem van sundere, antoni boogemaker, jan sonnemans, aderiaen van wessel.’ - De
| |
| |
beide eersten schijnen, blijkens een streep vóór den naam, zoo als die in het Ms. voorkomt, benoemd te zijn. - Het was in den jare 1683, dat pieter dobbe, als meester beeldhouwer, in de genoemde Broederschap is ingeschreven.
| |
[Doedyns. (Willem) - Zie Doudyns (Willem)]
DOEDYNS. (Willem) - Zie DOUDYNS (Willem) bij Immerzeel. - Ik bezit eene eigenhandige naamteekening van dezen meester, gelijk hij, in den jare 1662, als hoofdman, der Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, zich heeft geteekend, w. doedyns, en zoo als ik meer dergelijke handteekeningen van hem in dat Gildeboek heb gezien, weshalve ik daaruit vermeen te mogen afleiden, dat zijn naam bijna overal verkeerdelijk als doudyns voorkomt. - Op het stedelijk Archief of Museum van Oudheden, betreklijk Utrecht, is eene schilderij van dezen meester, voorstellende De Geregtigheid op den troon, met verder zinnebeeldig bijwerk, op de Regering van Utrecht toepaslijk, die tot de fraaije werken van hem behoort, en welke hij heeft vervaardigd als een schoorsteenstuk voor de gewezen raadkamer dier stad, wier vroegere bestemming bij den geheelen verbouw is vervallen. Dat hij het daarvoor heeft vervaardigd, blijkt uit het hiervolgende afschrift: ‘Item w. doedyns van het stuk schildery by hem gemaeckt ende gesteldt, 600 gulden.’ Kameraarsrekening der stad Utrecht, 1667; bij Dodt, Archief, III. deel. Hier wordt mijne naamspelling nogmaals bevestigd.
| |
[Doel. (A. van)]
DOEL. (A. van) Een stuk, verbeeldende de Historie van Jephta, door a. van doel op paneel, h. 42, br. 55 dm., Amst. maat, was op de Verkooping van Jacoba Keiser, weduwe van N.H. Domis, te Alkmaar, in den jare 1766. - Over de kunstwaarde kan ik niets berigten, dan dat het toen ƒ11.- heeft opgebragt; doch moet er bij zeggen, dat mede aldaar twee kaarslichten van g. schalken ƒ25., een jacob ruisdaal ƒ13., twee pieter woowerman ƒ21. enz. hebben gegolden; en, naar deze verhouding te oordeelen, moet de kunstverdienste van van doel wel in aanmerking zijn gekomen. - Nog zie ik op eene idem verkooping, en met dezelfde verhouding van gemelde prijzen, een stuk van hem: David ontmoetende Abigaël, zijnde eene rijke ordonnantie, welk stuk ƒ14. heeft opgebragt.
| |
[Doelen. (Jacob van)]
DOELEN. (Jacob van) Ik vind dezen kunstenaar in het St. Lucasgild, te Utrecht, vermeld op het jaar 1778: ‘jacob van doelen, kunstschilder, mededirecteur met den Heere j. maurer.’ - Van zijne werken is mij nimmer iets voorgekomen. - Ik houd het bijna voor zeker, dat deze jacob wel dezelfde persoon zal zijn als j.h. van doelen, - Zie aldaar. - dewijl tijd, plaats en monument op Bellamy genoegzaam bewijs leveren, dat, door het weglaten der letter h in het gemelde Gildeboek, het verschil in den naam is ontstaan. - Zie over dit Boek op ARENT. (Meysten)
| |
[Doelen. (J.H. van)]
DOELEN. (J.H. van) Waarschijnlijk, een kunstliefhebber, daar mij slechts twee vermeldingen van zijn werk zijn voorgekomen: Een duingezigtje aan een water, gestoffeerd met beeldjes, dat onder Nr. 11, op blz. 2 van den Catalogus eener Verkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, in 1818 gehouden, voorkomt, - en een Geldersch landschap, door denzelfden, onder Nr. 49 van den Catalogus van H. Reydon, Amsterdam, 1827. - Later zag ik nog, dat hij het volgende heeft geteekend, te weten: het Portret van J. Bellamy, dichter uit Zeeland, te Utrecht, in 1786, oud 28 jaren, overleden. Borstbeeld regts in medaljon; op zijn Gedenkzuil staat: naar j.h. van doelen, door j. de witt, jansz. gegraveerd, in 1786, in 8o. - Hetzelfde onderwerp, waarbij de Godsdienst en Dichtkunst in treurige houding naast de sarcophaag zijn afgebeeld, door r. vinkeles sculp., naar denzelfden, M. van Loopik et comp. excud., 1791, waaronder Dignum laude virum Musa vetat mori, in gr. 8o.; een goed prentje, geheel in
| |
| |
den stijl van c. buys gedacht en bewerkt. - Zie mijne bedenking over hem op DOELEN. (Jacob van)
| |
[Does. (Aart of Arnould van der) Zie bij mij op Does. (Antonie van der)]
DOES. (Aart of Arnould van der) Zie bij mij op DOES. (Antonie van der)
| |
[Does. (Antonie van der)]
DOES. (Antonie van der) Immerzeel noemt hem verkeerdelijk aart en zegt: ‘ook houdt men hem voor den vervaardiger der meeste stukken, die te Amsterdam, onder den titel van Portretten der vermaarde Mannen van de XVII. eeuw voorkwamen, en waarvan er onderscheidene met het jaartal 1649 gemerktzijn.’ - Dit Werk is bij mij niet bekend, maar zal, wel waarschijnlijk, de speculatie van een boekverkooper zijn, die een elders, in 1682, verschenen Werk: Bullart, Acad. des Sciences etc. later, onder een nieuwen titel, andermaal heeft aangeboden. - Uit het berigt is het onzeker, of hij de vervaardiger der meeste gravuren is, als zijnde deze onbeteekend; doch zeker is het, dat ik een aantal zijner werken bezit, die met zijn monogram A.V.D. door elkaêr en zaamgehecht, ook met zijne initialen, of ook wel voluit ant. van der does beteekend zijn, als op het portret van Georgius Wagnerus en Gerhardus Coch, naar anselmus van hulle, in 1649, door hem zeer fraai gegraveerd, en zeker van zijn beste werk, zijnde Nr. 113 en 118 in het Werk: Pronk-beelden der Vorsten en Vredehandelaars der Munstersche Vrede enz. Zie over dat voortreflijk werk op HULLE (Anselmus van) in mijn bezit, en over welks lotgevallen ik eene geschiedkundige bijdrage heb geleverd in het Letterlievend Maandschrift; Utrecht; 1848. - Brulliot schijnt alleen de initialen A.V.D. te hebben gekend, en zegt stellig, dat deze arnold van der does de bekende graveur is, en noemt ook het Werk, door Immerzeel vermeld. Hij sluit zijn artikel met de aanhaling van Huber, Handbuch enz. T. VI, p. 67, die verscheiden werken van dezen meester vermeldt, maar hem ‘bij vergissing’ antonie noemt. Ik ben zoo vrij, die gemeende vergissing op Brulliot-zelven toe te passen. Bryan-Stanley en Le Blanc noemen hem even zoo. - Onder zijne curieuse graveerwerken is er een ‘Spotprent der Roomschen op den Bybel, te Delft in 1579, en te Dordrecht 1580 gedrukt.’ Zie Catalogus van H. Bon. Collot d'Escury; 's Hage; 1846, bl. 103. - Daar de meeste portretten, door hem gegraveerd, bij Le Blanc zijn beschreven, zoo laat ik die, in het belang der geschiedenis, hier volgen: alexander adriaenssens, Pictor, naar franc. denys, in fol. - leonard bramer, naar hem-zelven in 4o. Jo. Meyssens excud., in het Gulden Cabinet door Corn. de Bie, bl. 253. - Le Marquis de Castel Rodrigo, naar p.p. rubens, in 4o. - Gerard Coch, Sénateur de Brème, naar anselmus van hulle, in fo. 1649. - Ferdinand, Cardinal-enfant d'Espagne, Gouverneur des Pays-Bas à cheval, naar abraham van diepenbeek, 1634, gr. in fo. - Cornelius Jansenius, Episcopus Iprensis, in 4o. - Idem, idem in 8o., Rumoldus van de Velde excudit. - jacobus matham, naar p. soutman in 4o., J. Meyssens excudit, in het Gulden Cabinet door Corn. de Bie, bl. 475. - Francisco de Mello, Comes de Azumar, naar j. bossaart, in fo. Joan Meyssens excud. - Idem, idem in gr. 4o. - Petrus Ponciau, Artis pictoriae et calcographiae Amator et Fautor, etc. in 4o. Joannes Meyssens excud. Antverpiae. - Jacobus de S. Luca Athensis, naar gerard seghers, in 4o. - George Wagner, Questeur de la ville d'Eslingue, naar ans. van hulle, in fo. 1649 - en Planche pour les Portraits des hommes illustres du 17. siècle; 1649. Dit is de titel van hierboven, in kwestie, en Le Blanc heeft dien ook overgenomen, doch het Werk niet gezien, blijkens dat hij het formaat, noch het getal prenten opgeeft, hetwelk hij anders al zeer naauwkeurig en met veel zorg doet. - Verder noemt hij nog de volgende historiële onderwerpen, als: La St. Famille, naar erasmus quellinus, in fo. - La S. Vierge, assise au pied d'un arbre, tenant l'enfant Jésus sur ses genoux, naar erasmus quellinus, in fo. - S. Augustin tenant un caeur enflammé dans la main, naar abrah. van diepen- | |
| |
beek, kl. in fo. - Miracle opéré par S. François, naar denzelfden. - S. Madelaine, naar ant. van dyck, in 4o.; - en voorts uit het dagelijksch leven: le vielleur à la porte d'une maison, où l'on voit plusieurs enfants. - Un homme tenant un pot, et une femme tenant un verre, naar adr. brouwer.
| |
[Does. (Jacob van der)]
DOES. (Jacob van der) Bij het reeds door Immerzeel vermelde voeg ik nog deze bijzonderheid, dat hij een der medeoprigters is geweest van het Schildersgild, Pictura, te 's Gravenhage, in het jaar 1656, en toen tot een der drie hoofdmannen werd verkozen. - In zijne Biographie, door Romberg in het Conversations-Lexicon für bildende Kunst, staat vermeld, dat hij ook den naam heeft verkregen van den schilder der duizend-gulden's geit, omdat het gebeurd is, op eene schilderijverkooping, dat een liefhebber voor een geitje van jacob die som had besteed, doch hij zegt niet, wáár zulks heeft plaats gehad. - Bij den Consul Otto Claus, te Leipzig, bevindt zich, in diens kunstkabinet, eene fraaije schilderij, voorstellende jacob van der does met zijne familie, en een Landschap met een kudde vee. Naar deze schilderij is eene teekening in waterverw aanwezig, door isaac moucheron, zoo als Weigel ons in zijn Kunst-Catalog, onder Nr. 3132, berigt. - Op de verkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, in 1847, zijnde de teekeningen van wijlen Bon Verstolk van Soelen, was, onder Nr. 226, van dezen meester: Een landschap met de ruïne van een kasteel, met twee schapen enz., gewassen met O. Inkt, dat voor ƒ109 is verkocht. - Er gaat een afbeeldsel van hem uit, dat weinig voorkomt, in 4o., staande met een afhangenden mantel, houdende in zijne linkerhand een potlood, en bijna van voren gewend, hebbende lang golvend haar, door wallerant vaillant, in mezzotint zeer fraai bewerkt, daar ik een proefdruk vóór de letter van bezit. - Het is naar deze zeldzame afbeelding dat, wat in Houbraken voorkomt, genomen is.
| |
[Does, (Jacob van der)]
DOES, (Jacob van der) de Jonge, staat zonder geboorte of sterftijd, bij Immerzeel vermeld. Hij is, in 1654, te Amsterdam, geboren, en te Parijs, in 1691, overleden, volgens het door Bryan-Stanley gegeven berigt. - Dat hij een jaar jonger zou geweest zijn dan zijn broeder simon, is goed aan te nemen, maar het genoemde sterfjaar 1691 niet. Daar het overbekend is, en zoo als Houbraken, zijn tijdgenoot, meldt, dat ‘de heer De Graaf, die van zijn geslachtsstam was, en veel om zijn vaders wil met hem (simon) zoude gedaan hebben, zig nu om dit (ongelijk) huwelijk van hem onttrok, en hem (als het spreekwoord zeit) liet drijven;’ en verder, dat hij, na den dood van zijne vrouw, geheel aan lager wal te Antwerpen belande; ‘dat De Graaf dacht, dit verval in 't geslagt, door zijn jonger broeder, jacob van der does jacobsz., weder op te beuren, en vindende hem geneigt tot de Kunst, bestelde hem bij karel du jardyn, zijn overleden vaders groote vriend en zijn gewezen voogt, daar hij zoo lang bleef tot karel die onverwagte luim bekroop,’ namelijk, om Rome vóor zijnen dood te zien. - Uit erkentlijkheid vervaardigde hij eene fraaije schilderij en ‘maakte een geschenk daarvan aan den heer De Graaf, die het dankelijk aannam, hem een paard gaf, en een dikke goudbeurs bezorgde, en zond hem onder den zwier van den heer Van Heemskerk (als hij voor Ambassadeur van wegens den Staat naar Vranckrijk ging) meê naar Parijs, daar hij zijn fortuin gevonden zou hebben, had de dood hem niet na 't verloopen van een jaar uit dit leven weggerukt, en dus alle hoop verijdelt.’ - Daar nu Mr. Coenraad Van Heemskerk, in de lente van 1698, van hier in genoemde Ambassade is vertrokken, en in 1700 nog te Parijs resideerde, - volgens Wagenaar, Vaderl. Hist., XVII. dl. - zoo zou hij, volgens het bovengemelde berigt, een jaar na die aankomst, en dus in 1699, overleden zijn.
| |
[Does. (Simon van der)]
DOES. (Simon van der) Zijne geboorteplaats wordt door Immerzeel niet vermeld,
| |
| |
doch die is Amsterdam, en zijn geboortejaar 1653, volgens het Ms. van Pieter Terwesten, die, zeer naauwkeurig in zijne aanteekeningen van de Kamer Pictura, te 's Hage, zulks heeft geboekt. - Hij heeft ook de etskunst beoefend, want bij Le Blanc vond ik van hem een prentje, namelijk: Een landschap met beesten, vermeld.
| |
[Doesburgh, (F.)]
DOESBURGH, (F.) en niet doesburg, zoo als Immerzeel schrijft, die ook niets aanvoert, waaruit zijn leef- of bloeitijd is af te leiden. - Prenten naar de teekeningen van jan wandelaar, door hem gesneden, voeren het jaartal 1714. - Hij heeft vrij wèl geteekend en geordonnanceerd, zoo als men zien kan uit eenige oblong-fo. boekprenten, zijnde Afgoderijen van Oostersche en andere Indische volken, als, Godsdienstige gebruiken te Florida enz. - Eene prent in fo. oblong, die mede tot een Boekwerk behoort, gemerkt fol. 54. Tweede deel, en in de lucht gesneden: Vertrek van zyn Koninglyke Hoogheid van Hellevoetsluis naar Engeland, zal wel onder de fraaije van die soort behooren, en deze, ruim zoo goed als van romein de hooghe, is beteekend f. doesburgh ft. - Later zag ik, dat hij aan de fraaije kaart van Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft medegewerkt. Zie daarover op DEUR. (Jac. en Joan.)
| |
[Doesjan. (A.)]
DOESJAN. (A.) Eene zeer groote plaat, waarop met sierlijke letters: Tot Nut van 't Algemeen, met zinspelende figuren, als randen, fraai is aangebragt, door hem invenit et delin. - De teekeningen, die op de medaljons voorkomen, zijn daarvoor door h.p. schouten vervaardigd; het geheel is door b. de bakker gegraveerd, in 1786.
| |
[Doetechum. (Baptista van)]
DOETECHUM. (Baptista van) Aldus vindt men zijnen naam op vele boekprenten. - Hij is, waarschijnlijk, een zoon van joannes den Oude, of lucas van doetechum, en welligt joan baptist genaamd; ten minste, op eenige prenten, in het hieronder te melden Werk, voeren allen óf den naam van joannes, óf dien van baptista, en zijn klaarblijklijk van eene-en-dezelfde hand. Zie Jan Huygen van Linschoten, Schipvaert naer Oost- ofte Portugaels Indiën enz.; Amsterdam, 1614, in fo., in mijn bezit, doch de eerste druk is van 1596-1597. - Nog vindt men eenige prenten in het Werk: Begin ende Voortgang van de vereenigde Ned. O. Indische Compagnie, 1646, 2 deelen, 4o. oblong, beteekend bapt. à doet. f.; de andere is wel denkelijk van joannes, den Jonge. - Hij heeft, waarschijnlijk, een broeder gehad, joannes van doetechum, de Jonge, genaamd, - Zie aldaar. - waardoor ik nog meer word gesterkt in het bovengemelde vermoeden, daar de Jonge het bijvoegsel is, zoolang de vader nog leefde, die tevens dien naam heeft gevoerd. - Latere bescheiden hebben mij Deventer, als zijne woonplaats, in het begin der XVII. eeuw, aangewezen, en tegelijk dat hij, bij zijn kunstbedrijf, ook boekdrukker was, en, wat meer is, dat er toen reeds bij hem een Almanak, als boekje, werd gedrukt en uitgegeven, dien ik, blijkens het buitengewoon gunstig besluit, daarop genomen, geloof, wel een der eerst-bekende in de Nederlanden te zijn geweest. Ziehier het afschrift van het daarop verleend Octrooi: ‘Is, opt voorschryven van de stadt Deventer, baptista van deutecum, boeckdrucker ende plaetsnyder binnen deselve stadt, geaccordeert octroy ende consent, om syn leven lanck gedurende, alleene in de Vereenichde Nederlanden te mogen drucken, doen drucken ende vercoopen seeckere Almanach Boeckxkens, onder het wapen der voers. stadt Deventer uytgaende. Verbieden etc. die selve Almanach Boucxkens na te drucken, uyt te geven ofte te vercopen, noch die voers. stadts wapen op oft onder derselver Almanacken ofte den naem van den autheur derselve te contrefeyten, sonder consent van den voersz. baptista van deutecom etc.’ Generaliteits-notulen, 16 Februarij, 1606.
| |
[Doetechum, (Joannes van)]
DOETECHUM, (Joannes van) de Oude. Hoewel de kunstgraveurs van dezen naam door sommigen voor van Duitschen oorsprong worden gehouden, doch die
| |
| |
meestal in de Nederlanden gewoond, en hun van uitgeoefend hebben, zoo ben ik echter van meening, dat het stadje Doetichem, of, zoo als men heden zegt, Deutekom wel de plaats hunner geboorte zal zijn, te meer als men het aanwezen van onze joannen en lucas in 1559 vindt vermeld. - Bryan en Rathgeber brengen den tijd van hunnen arbeid nog tot den jare 1585 en 1596, en als men in aanmerking neemt de gewoonte dier dagen, dan heeft de Burgerstand, die zich naar elders verplaatste, zich meestal naar de plaats hunner geboorte genoemd. - Onze joannes heeft alsdan met zijn broeder lucas eenige groote platen gesneden voor het prachtige Werk: De Begrafenis van keizer Karel V., die in een meesterlijken stijl zijn geëtst en verder opgesneden. - De overige prenten, zoo in boekwerken als anderzins, waar de naam joannes of baptista op voorkomt, zijn van andere personen, of welligt, zoo men gemeend heeft, van een jan baptist van doetechum, doch die mij, als zoodanig beteekend, nog niet voorgekomen is. - Van onzen joannes vind ik, dat hij de platen heeft gesneden voor den Spiegel der Zeevaert door Lucas Janszoon Waghenaer (in het latijn Aurgarius genaamd), piloot ofte stuyrman, residerende in de vermaerde zeestadt Enchuysen. Ghedruct tot Leyden, by Christoffel Plantyn, 1585. 2 Dln. De Latijnsche uitgave verscheen bij denzelfden drukker, in 1584. Dit Werk is zoo uiterst-zeldzaam, dat er bij Van Hulthem gezegd wordt, slechts twee exemplaren van bekend te zijn; (zie zijne Bibliotheca etc. Gand, 1836, in 8o. Tom. III., pag. 33,) en voor een Werk van denzelfden auteur, te Leyden, bij Franc. van Raphelengein, in 1592, in 4o. uitgegeven: Threzoor der Zeevaert, inhoudende de geheele Navigatie ende Scip-vaert enz. - Nog heeft hij met lucas eenige kaarten gemaakt voor het Werk, getiteld: Cornelie de Judaeis (sive De Jode) Antverpiani, Speculum orbis terrarum. Ant. Arnoldus Conincx, sumtibus viduae et haeredum Gerardi de Judaeis (De Jode), 1593, in fo., bevattende een groot aantal kaarten. - In Ampzing, Beschryving der stad Haerlem, enz., ibid., 1628, in 4o., vindt men, bij bl. 164, den Grond dier stad gevoegd, waarop te lezen is: ‘Haerlem verwoest door beleg ende brand ten tyde als zy wederom gekomen was onder de regeringe van den prince van Oranjen, Ao. 1578. Eerst gedaen door thomas thomassen ende joannes a doetekum. Nu verkleynt door pieter zaenredam ende willem akersloot. Ao. 1628. - Hieruit blijk weder, dat hij zich destijds in Holland bevond.
| |
[Doetechum, (Joannes van)]
DOETECHUM, (Joannes van) de Jonge. Ik zou kunnen aannemen, dat hij een broeder van baptist is geweest, te meer omdat in hetzelfde Werk van Van Linschoten, waarvoor baptista de prenten heeft vervaardigd, - Zie aldaar. - deze joannes mede er eenigen heeft gesneden, met bijvoeging van de Jonge, doch die van een geheel anderen aard en meer van topographische bewerking zijn. - Verder, naar het graveerwerk in mijn exemplaar te oordeelen, is het zeer waarschijnlijk, dat de meeste prenten in het Werk: Begin en de Voortgang van de Vereenigde Nederlandsche O. Indische Compagnie, 1646, 2 deelen in fo. oblong van onzen joannes zijn, want van den Ouden kunnen ze bezwaarlijk wezen, daar die zijn graveerwerk reeds in 1559 vervaardigd heeft. - Dat hij eenige prenten in het Werk van Jan Huygen Van Linschoten met zijn broeder baptista - Zie aldaar. - heeft gegraveerd, kan in 1596 zeer goed hebben plaats gegrepen.
| |
[Doetechum (Lucas van)]
DOETECHUM (Lucas van) wordt gehouden voor een broeder van joannes, den Oude, - Zie aldaar. - en was, even als deze, een kunstgraveur, die de boekwerken dier dagen versierde. Zoo is van hem bekend Memorabilium novi Testamenti in templo gestorum icones tredecim elegantissimi ac ornatissimi. Antuerpiae excudebat Girard. de Jode, g.p. groennig inventor. lucas a deutecu fecerunt. (MG. 36.
| |
| |
tab. 121). Zie Georg Rathgeber Annalen der Niederländischen Malerei, Formschneide-und Kupferstecherkunst u.s.w. Gotha, 1844, in fo., bl. 310.
| |
[Dolendo (Bartholomeus)]
DOLENDO (Bartholomeus) is bij Immerzeel vermeld, doch ik voeg hierbij de beschrijving van eenige zijner meest geachte werken, die tot roem verstrekken van de Hollandsche graveerschool der XVI. eeuw, als: Plato en Ceres, naar bartholomeus spranger, gr. in fo. - Pyramus en Thisbe, naar crispijn van den broeck, in 4o. - Een Heilige familie, naar michiel coxie, in fo. - Adam en Eva, naar karel van mander, in 4o. - De Historie van Jonas, twee onderwerpen, rond formaat. - De verschijning van J.C. aan Magdalena in 4o. - De Hemelvaart in fo. in de breedte. - St. Jans prediking in de woestijn, prent in de breedte in fo. - Verder: Een Dorpsfeest in 4o., in de breedte. - Een Man, ten halven lijve, houdende eene fluit in zijne handen, naar lucas van leyden in 4o. - Een Hansworst, naar zijne eigen teekening, - en Heracliet en Democriet, bij een wereldbol, B.D. fec. Claes Jansz. Visscher exc. in 8o. oblong, - en nog een portret van Mauritius Gulielmus-Orange (?). - Immerzeel zegt, dat hij een bekwaam graveur is geweest, - dit lijdt geen tegenspraak - ‘hoewel zijne teekening niet zeer naauwkeurig was,’ - dit wel: want, hoe moet men zulks verstaan van een graveur, die bijna al zijne werken, voor zoo verre bekend is, naar de teekeningen van andere meesters heeft vervaardigd, welke hij immers heeft gevolgd, en dus ligt het gebrekkige, dat in die teekeningen zijn mogt, niet aan hem, tenzij men de orginele teekening bij de plaat kon vergelijken, als wanneer er zulk een oordeel over geveld zou kunnen worden, doch niet naar de gravure-alléén; zoodat de aanmerking, die welligt op een paar prenten van zijn werk is gemaakt, voor onzen dolendo als nog vervalt. - Aangaande de zeldzame, groote prent, de voorbeeldelooze Justitie van Graaf Willem III, bijgenaamd den Goede (1305-1338) aan den Baljuw van Holland volvoert, deze is door hem in 1613 gesneden, en hij heeft daarvan opgekleurde afdrukken aan de Staten-Generaal aangeboden, blijkens het hieronder volgende afschrift: ‘Is bartholomeus dolendo van Leyden toegeleet hondert gulden, eens, voor de presentatie van twaelf afgesette caerten van de Justitie van den goeden graaf Wilhem by hem gesneden en in druck uitgegeven.’ Resolutie der Staten-Generaal, 19 September, 1613. Dodt Archief, V. deel. - Deze bekende geschiedenis, zoo als de prent ook aanwijst, is, dat de baljuw de schoonst-bekende en éénige koe aan een boer had ontvreemd; doch de misdaad is verbloemd en zinspelende beschreven en afgebeeld, even als de geschiedenis van den profeet Nathan met David, II Samuel, Hoofdst. XII.
| |
[Dolendo. (Zacharias)]
DOLENDO. (Zacharias) Deze broeder van den voorgaande is mede bij Immerzeel geboekt, als een bekwaam kunstgraveur. Ik kan daar nog bijvoegen de beschrijving van eenige zijner voornaamste werken, waaronder portretten worden gevonden, die hoogst zeldzaam zijn, als dat van Willem I., Prins van Oranje, in wapenrusting, kniestuk, staande bij eene tafel, waarop een helm en gantelets. Hij heeft in de eene hand den commandostaf, en houdt de andere hand op den degen, in ovaal, waar rond een Latijnsch opschrift. In den grond naast hem, zijn wapen, en het monogram van den graveur ZD., aan elkander gehecht. Op de tafel staat A. Waesb. exc.; h. 168, br. 130 str. Ned. - Verder Adam en Eva elkander omarmende, naar karel van mander, in 4o. - Adam en Eva door de slang belaagd, naar denzelfden in 4o. - Confusio Babilonica, naar denzelfden, in gr. fo., A. Paris chez van Merle. - De H. Maagd met het kind Jezus, op een troon gezeten, en door Engelen gekroond, naar jacques de gheyn, in 4o. - De Passie van Jezus Christus, naar karel van mander, zijnde eene volgreeks van 14 stuks, gezamelijk met jacques de gheyn, gegraveerd, in 8o. - Christus aan het kruis
| |
| |
tusschen de twee moordenaars, naar jac. de gheyn in 4o. - St. Maarten, zijn mantel doorsnijdende, in 4o., naar bartholomeus spranger, j. de gheyn exc., waarvan ik een exemplaar bezit, dat beter is gesneden dan - De Apostelen, 14 stuks ronde prenten, mede in mijne verzameling aanwezig, allen naar j. de gheyn inv. et ex. en waarvan alleen de prenten Nr. 0, 1, 4, 8, 11 en 12 met za. do., Scul. beteekend zijn - Eene reeks Goden en Godinnen, naar h. goltzius. - Andromeda in 4o. - De Planeten, eene reeks van 7 stuks, in 12o. - De ingetogenheid van Scipio, naar abraham bloemaert, in 4o.
| |
[D'ollando. (Martino) Zie Gend. (Martyn van)]
D'OLLANDO. (Martino) Zie GEND. (Martyn van)
| |
[Domer of Doomer (Jaques)]
DOMER of DOOMER (Jaques) staat bij Immerzeel niet vermeld, hoewel Van Eynden en Van der Willigen wel deugdelijk zijne verdiensten hebben beschreven. Hij heeft meest land-, dorps- en stadsgezigten, met eene vasten, naauwkeurige hand, met krijt of met roet en O.I. inkt, gewasschen, ook somtijds een weinig-gekleurde teekeningen vervaardigd, die bij de liefhebbers in waarde worden gehouden, zoo als ik in schetsteekening een dorpsgezigt van hem bezit, waarin een Rembrandts-effect heerscht. - Bryan-Stanley zegt, dat men gelooft, dat zijne donkere landschappen soms aan rembrandt zijn toegeschreven. - Er werd gemeend, dat hij te Alkmaar zou hebben gewoond, naar aanleiding van eene teekening van de Komeet, zoo als die zich in 1680 vertoonde, en die door hem aldaar vervaardigd is. - Hij schijnt weinig te hebben geschilderd, en ik geloof, dat hij het geheele kunstvak uit liefhebberij beoefend heeft. - Ziehier echter eenige van zijne schilderwerken vermeld: op eene Verkooping, te Amsterdam, in 1749, gehouden, was van hem: Een natuurlijk binnenhuis, dat toen ƒ10,- heeft opgebragt, hetgeen veel is te noemen in dien fraaijen kunsttijd, toen op dezelfde verkooping voor een Portret door a. van dyck ƒ3., voor een landschap door rembrandt ƒ3., en voor een Grot met bedelaars door jan steen ƒ4,10 werd besteed. Zie Hoet, Catal. II. deel, blz. 239, 241 en 244. - Op eene idem, te idem, in 1824, van De Haas was eene schilderij, die ƒ57 heeft gegolden. - Op de verkooping van Brentano, Amsterdam, 1822, was, onder Nr. 83 van den Catalogus: Een boerenbuitenhuis, waar een kwakzalver bezig is met een boer eene kies te trekken, waarbij een aantal toeschouwers, die dat lagchende aanzien. - Eene fraaije teekening van hem werd op de Verkooping van Verstolk van Soelen, mede te Amsterdam, gehouden in 1847, verkocht voor ƒ54., voorstellende Eene Mineraalbron te Bachgaragh (Bacharach), met beelden gestoffeerd, bij zonlicht, treffend en naar waarheid met de pen en in sapverwen behandeld. - Verder is mij nog voorgekomen, dat hij veel buiten 's lands is geweest, en wel om teekeningen te maken van toen weinig bij het algemeen bekende gezigten, onder anderen: Twee-en-veertig stuks teekeningen, alle gezigten in en om de stad Nantes, een aantal uit Autin, Antin, Samurs, Amboise, Tours, Orleans, Blois, Parys, enz. Bij deze verzameling waren nog verscheiden Rijnlandsche en Nederlandsche gezigten, allen te zamen honderd-negen-en-dertig stuks, van ééne grootte, h. 91, br. 16 dm., weleer in de rijke Verzameling van Jeronimus Tonneman bewaard, die, in 1754, te Amsterdam, is verkocht; vermeld in den Catalogus, Kunstboek R.S. en T. bl. 83. - Een in Kunstboek T., vermeld onder Nr. 11: Een gezigt, de Bronput te Baggerag in de Pals schijnt hetzelfde te zijn als 't hierboven vermelde, waaruit is af te leiden, dat allen van dien stempel waren. - Het jongste jaarmerk, dat mij op zijn werk voorkwam, is 1696. - Later vond ik een aantal teekeningen in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, die vrij goed zijn betaald, als een op bl. 50: De binnenplaats van een antiecq gebouw met een waterput, met twee vrouwen gestoffeerd; dun met de pen en sap- | |
| |
verwen geteekend door doomer ƒ74.- Er gaat een portret van hem uit, met een grooten hoed op het hoofd, en een breeden kraag om den hals, in kl. 4o., waarvan een exemplaar in mijn hezit is, vóór de letter en dat voor zeer zeldzaam wordt gehouden, zoo als Van Eynden en Van der Willigen, deel IV, bl. 119 daarvan meldt, die tevens zegt, dat het door izaak de wit jansz., naar rembrandt, geëtst is. - Bryan-Stanley meldt, dat hij in 1647 werd geboren, en omstreeks 1680 bloeide.
| |
[Domus. (J.)]
DOMUS. (J.) Twee afbeeldingen der Zeeslagen van den dapperen kapitein Krull, uitvoerig met de pen door j. domus, vond ik in de kunstnalatenschap van D. van Dyl, verkocht, te Amsterdam, in 1813, op blz. 87 van den Catalogus. - Meer is mij van dezen teekenaar niet bekend.
| |
[Don. (Antonio) Zie bij Immerzeel en bij mij op Heuvel. (Antonie van den)]
DON. (Antonio) Zie bij Immerzeel en bij mij op HEUVEL. (Antonie van den)
| |
[Dona. (....)]
DONA. (....) In de kunstnalatenschap van Jacob Snels, pensionaris der stad Gouda, verkocht te 's Gravenhage, in 1763, vond ik in den Catalogus, onder ‘Nr. 57: Eene oude vrouw met een lampje, door dona, die toen met ƒ23. werd betaald; goed zal het werk zeker geweest zijn, dewijl het voorgaande Nommer, ‘Een zeer natuurlijk manskopje, door rembrandt, slechts ƒ13. gelden kon. - Bij mij is wel twijfel ontstaan, of de naam dezes kunstenaars ook die van dou kon zijn geweest, en als eene fout in den Catalogus is geslopen, doch in het Register van den Catalogus van Terwesten, daar de eerstgemelde Catalogus in voorkomt, is de naam dona wel deugdelijk afzonderlijk vermeld, iets waardoor ik dus mijne bedenking dienaangaande moet opschorten, en den kunstenaar hier eene plaats geven, tot welligt nadere bescheiden dit zullen bevestigen of wijzigen. Of nu w. donne - Zie aldaar. - misschien in het spel is, kan welligt mogelijk zijn.
| |
[Donck. (G.)]
DONCK. (G.) Deze verdienstelijke kunstenaar is in de Geschiedenis der kunsten niet bekend, en ik heb grond, om hem te vermelden. Ik vond, namelijk, dat hij de prenten heeft geteekend voor het Werk: De Pampiere Wereld van J.H. Krul, doch noch in de folio-uitgave van 1644, noch in de kwarto van 1661, zal men zijnen naam vinden, maar wel in de zeldzaam voorkomende eerste uitgave van gemeld Werk in kwarto, te Amsterdam, by Pieter Jansz. Slyp, kan men, op blz. 153, lezen g. donck, inventor, zoodat, naar allen schijn, al de platen welligt door hem geteekend, en zeer verdienstelijk, in de manier van a. van de venne geordonnanceerd, en, waarschijnlijk, door s. savry gesneden zijn. - Het eenigste schilderwerk, dat mij van hem voorkwam, is in den Catalogus der Verkooping van den Heer H., gehouden te Rotterdam, den 18. April, 1816, onder Nr. 37, vermeld: g. donk. Een meetkundige in zijn kabinet, waarbij vele werktuigen, enz.; stijl van terburgh; h. 18½, br. 13 dm.
| |
[Donck of Douck. (George en Jean van der)]
DONCK of DOUCK. (George en Jean van der) Deze kunstenaars vindt men op den jare 1450 vermeld, als schilders te Brugge, en den laatste in het Register der Confrerie van St. Lucas aldaar als zoodanig ingeschreven. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, sec. partie, Tom. I., in het Register, waar hij van der douck genoemd wordt; doch de Laborde herroept dezen naam in Tom. II, Introduction, blz. XXXVII, naar eene hem medegedeelde teregtwijzing van den abt Carton, en is dus zijne verbeterde lezing door mij hier aan het hoofd geplaatst.
| |
[Doncker of Doucker. (Artur)]
DONCKER of DOUCKER. (Artur) Ik vond dezen op den jare 1450 als priester en schilder ingeschreven in het Register der Confrerie van het St. Lucasgild, te Brugge. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Paris, 1849, seconde partie, Tom. I., in het Register, alwaar hij doucker wordt genoemd; doch de Auteur herroept dezen naam in Tom. II, Introduction, bl. XXXVII.,
| |
| |
naar eene medegedeelde teregtwijzing van den abt Carton, en ik heb hem dus alzoo hier het eerst aan het hoofd geplaatst.
| |
[Dondni of Doudne (H.V.)]
DONDNI of DOUDNE (H.V.) is, ongetwijfeld, een Nederlandsche kunstenaar, uit den aard der schildering en zamenstelling zijner tafereelen af te leiden. - Een stuk met zeevisch, in natuurlijke grootte, goed gepenseeld en natuurlijk van kleur, doch niet zoo fijn als die van albert van beyeren, heb ik van dezen meester in eene kleine verzameling te Utrecht gezien. - Welligt heeft hij de kunst tot uitspanning beoefend, waardoor in zulke gevallen dergelijke voortbrengselen zeldzaam voorkomen, dewijl ze veelal langen tijd bij de erven blijven bewaard.
| |
[Dongheree. (Cornilles)]
DONGHEREE. (Cornilles) In de rekeningen der hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A cornilles dongheree paié pour IX jours et demy, au pris de VJ S. pour jour LVIJ S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als beeldhouwer verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Donkers. (....)]
DONKERS. (....) Volgens Felix Bogaerts, heeft deze, als Architect, in den jare 1723, te Brussel, gebloeid, en wordt hij als vervaardiger van het Hoogaltaar in de St. Gudule te Brussel opgegeven. Dit is in 1725 naar zijne teekeningen gemaakt; echter zijn de twee beelden aan de zijde van het Allerheiligste geplaatst, door laurent delvaux vervaardigd, en afkomstig uit de oude abdij van Afflighem.
| |
[Donne. (W.)]
DONNE. (W.) Bryan noemt hem een Nederlandsch graveur, die omstreeks 1680 bloeide. - Onder meerdere prenten komt van hem voor eene gravure, voorstellende Venus en Cupido in een Landschap, met meer andere figuren op den achtergrond, naar a. elsheimer, in slechten en droogen stijl geëtst. - Ik vermoed, dat er schilderwerk van hem bestaat. Zie op DONA.
| |
[Donnet. (S.)]
DONNET. (S.) Een onvermeld kunstgraveur en uitgever, die, waarschijnlijk, in ons land te huis behoort, waartoe de volgende prent mij wel aanleiding geeft, en die hem hier eene plaats doet inruimen. Een boerengezelschap, naar de bekende ets van adriaan van ostade. - Een zittende man, met een kan in de hand, daar hij in kijkt. - Een idem, die, bukkende, zijn pijp aansteekt, en een daar achter staande, met een glas in de hand, waarbij eene vrouw zit te lagchen. Deze groep is doorgetrokken naar de prent van willem de broen, bij G. De Broen uitgegeven, aldaar voorgesteld in een binnenhuis, prent in fo. in de hoogte, met vierregelig Hollandsch vers, doch hier is de prent - in fo. oblonge - een landschap, en boven de gemelde groep figuren een rieten dak, op vier stijlen, waaraan hangt een bijenkorf, daar een kip uitkijkt, en een doek, waarop te lezen staat: Drie boeren en een wyf - Al goelicjes van lyf - Geseten tot gemack - By bier en goet toback. beteekend s. donnet sculp. et excudit. - De door hem bedachte veranderingen, om iets origineels te geven, verraden de zwakheid van zijne kunst-kennis; hoewel de gravure niet zonder verdienste is, behoort de prent toch tot de middelmatige graveerwerken, en zou men die op het eerste gezigt voor werk van den Duitschen prentenmaker hayd aanzien.
| |
[Doone. Zie Boonen. (F.)]
DOONE. Zie BOONEN. (F.)
| |
[Doorn. (J. van)]
DOORN. (J. van) Dezen naam vind ik vermeld in den Catalogus van Kleinenbergh, Leyden, 1841, bl. 6, Nr. 7: Een landschap, met een brug, waarover koeijen gedreven worden, door j. van doorn.
| |
[Doornik. (Jacob van)]
DOORNIK. (Jacob van) Men vindt bij Rathgeber vermeld, ‘dat de schilder jacob van doornik, omstreeks 1497, lid was der Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen.’ Zie de Hollandsche uitgave, Amsterdam, 1844, in 8o., bl. 185.
| |
[Doornik (Jan van)]
DOORNIK (Jan van) is reeds bij Immerzeel vermeld, ik voeg hierbij, dat er
| |
| |
van hem ook teekeningen voorkomen, met voorwerpen van natuurlijke historie, als: Agt stuks vogels op vier bladen met vinken, keepen, meezen en pimpels, door j. van doornik; zie Catalogus van A. Delfos, Leyden, 1804, bl. 15. - Hij heeft zijn eigen portret geschilderd, h. 10½, br. 9 duim Rhijnl. maat, dat in de beroemde verzameling van Van der Mark Aegidz, te Leyden was, verkocht te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 408 van den Catalogus, en met ƒ15. betaald werd.
| |
[Doort. (P. van)]
DOORT. (P. van) Dezen vind ik bij Bryan vermeld als een Nederlandsch kunstgraveur, wiens werk geheel met de burin is vervaardigd, en die een getrouw navolger is geweest der graveerwijze van cornelis cort. ‘Onder andere prenten, door hem gesneden, hebben wij eene, voorstellende Eene H. Familie, waarbij St. Elizabeth het kind Jesus een appel aanbiedt, naar bernardino passari.’
| |
[Dordrecht. (Jehan van)]
DORDRECHT. (Jehan van) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A. jehan van dordrecht paié pour X jours à VIIJ S. IIIJ L.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door jan van dordrecht als schilder verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Dordrect. (Pieter van)]
DORDRECT. (Pieter van) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A pieter van dordrect paié pour XIIJ jours qu'il a ouvré à X S. pour chacun jour, VJ L. X S.’ Zie over deze werkzaamheden, mede door pieter van dordrecht als schilder verrigt, voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Dorpe (François van den)]
DORPE (François van den) was een kunstdrijver in metalen, die te midden der XVII. eeuw, te Audenaerde, bloeide. In de Archiven van het O.L. Vrouwe-Gasthuis aldaar vindt men in de rekeningen vermeld, dat hij een zilver-vergulden Hostiekelk heeft vervaardigd voor de kapel van genoemd gesticht, die 552 lib. 5 sch. heeft gekost. Men leest er: ‘Betaelt françois van den dorpe, silversmet, voor een ciborie van selver vergult, weghende LIJ oncen ende VIJ Engelsche. Vc. LIJ lib. V sch.’ - Deze kunstenaar is, in den jare 1695, te Audenaerde overleden. Zie over dit berigt de aangehaalde bron aan het slot van DELEHAYE. (Pierard)
| |
[Dorre Wilschut (Huig van)]
DORRE WILSCHUT (Huig van) wordt door Van Spaan, in zijne Beschrijving van Rotterdam, als een aldaar geboren landschapschilder opgegeven.
| |
[Dorsman (....)]
DORSMAN (....) was een Leydenaar, die op eene verdienstelijke wijze het miniatuurschilderen beoefende, en van wien nog vele portretten bij zijne stadgenooten aanwezig zijn. - Hij is, in zijne geboortestad, omstreeks 1825, in den ouderdom van ongeveer 60 jaren, overleden. Medegedeeld berigt.
| |
[Dorsman of Dorstman (Adrian)]
DORSMAN of DORSTMAN (Adrian) is een Nederlandsch architect geweest, reeds bij Immerzeel vermeld. - Er gaat eene afbeelding van hem in prent uit, door den bekenden Amsterdamschen beeldhouwer, kunstschilder en graveur petrus van der plass, in zwarte kunst, vervaardigd, en die zeer zeldzaam is, naar de schilderij van david van der plas, h. 9 dm., 3 str., br. 6 dm., 8 str. Zie Heller. (L.) - Meer is mij niet van hem, noch van zijne werken bekend. - Dit zal welligt hetzelfde portret zijn, dat in den Catalogus van Portretten van Frederik Muller, onder Nr. 1360, als van een onbekend persoon, vermeld staat.
| |
[Dorst. (G.)]
DORST. (G.) Bij Le Blanc vindt men, op gezag van Nagler, III dl., bl. 462, vermeld, dat deze g. dorst een plaatetser was, die, te midden der XVIII. eeuw, in Holland werkzaam was. Hij noemt van hem het volgende: Planches pour pierres antiques gravées, tirées des principaux cabinets de la France, naar elisabeth sophie chéron, 41 stuks.
| |
| |
| |
[Dort. (A. van)]
DORT. (A. van) Het is vreemd, dat er van dezen bekwamen kunstenaar, bij mijn weten, hoegenaamd door de geschiedschrijvers niets wordt vermeld. - Hij heeft geschilderd geheel in de manier, of wel in navolging, van philip wouwerman, van wien hij, waarschijnlijk, een leerling is geweest, zoo als mij ook door anderen, doch alleen bij monde, zonder verdere bewijzen, verzekerd is. Ik bezit twee schilderijtjes, ongeveer groot 27 bij 34 duim Ned. Het een stelt voor: een kampement, bij eene tent pleisterende en zeer vrolijk zijnde; en de weêrgaê, eene herberg in een dorp, alwaar mede gepleisterd wordt. Het verschiet en de andere gronden zijn uitmuntend, in den stijl van wouwerman, gevolgd; doch de figuren op den voorgrond missen veel van de fijnheid, die bij dezen beroemden meester in alles doorstraalt, anders zou welligt niemand zijn werk zoo nabij zijn gekomen, als van dort. - Deze schilderijen heb ik, met anderen, te Leyden, in 1840, bij een stillen bezitter uit de hand gekocht, alwaar ze zeker niet uit zijn geweest, zoodat zij, waarschijnlijk, nimmer in het publiek zijn geveild; ook heb ik tot heden dien naam in geene Catalogussen aangetroffen. - Zijn bloeitijd blijkt uit het jaartal der schilderijen-zelve: a. van dort f. 1688.
| |
[Dou (Gerard)]
DOU (Gerard) staat reeds bij Immerzeel beschreven, doch aldaar is eene fout ingeslopen aangaande zijn leermeester, pieter kouwenhoven, want dit moet zijn pieter kouwenhorn. Zie S. van Leeuwen, Beschryving van Leyden, enz. in 12o., bl. 1190. - Een portret van gerard dou is in de rijke verzameling van portretten van kunstenaars in de Galerij te Florence, die aldaar een getal van 321 stuks uitmaken. - Ik zal hier nu ook nog verder bijvoegen, dat ik den naam van dou reeds vroeg vermeld vind onder de aanzienlijke en vermogende geslachten der XIV. eeuw, hier te lande; namelijk, dat, in den jare 1394, een dou als stichter van het Regulierenklooster op den Nieuwen-Amstel wordt vermeld. Zie daarvan den Stichtingsbrief in de Kerkelijke Oudheden van Nederland (Batavia Sacra), door Van Heussen en Van Rijn, in fo., 4. dl., blz. 204. - Verder lees ik nog in Balen, Beschr. van Dordrecht, I. dl., blz. 181, dat onder de Moeders van het Weeshuis in 1575 staat vermeld: ‘Gyselken Klaas-dochter, weduwe van den Muntmeester gerard dou.’ - Het vermelde in het leven van dou, dat de heer Spiering hem duizend guldens jaarlijks betaalde, alleen om de voorkeur zijner kunstwerken te mogen hebben, doet mij daarbij voegen, dat genoemde heer Agent van Zweden was. Zie De Bie Gulden Cabinet enz., blz. 277, en welligt zulks deed voor zijnen Heer en Meester, om alzoo in het vorstlijk paleis puik van kunstwerken te verkrijgen. - Het is hier de plaats, om op te teekenen, dat, ofschoon er bij eenige schrijvers gemeld staat, dat gerard dou historiestukken levensgroot zou hebben vervaardigd, zooals Descamps, II. dl., blz. 223, berigt, dat hij de Onthoofding van Johannes den Dooper, voor de kerk Maria della Scala, te Rome, heeft geschilderd, het echter bewezen is, dat het bedoelde stuk werd vervaardigd door gerard honthorst, dien men in Italië onder den naam van gerardo flamingo, als ook onder dien van gerardo della notte, kent. - gerard dou, wiens sterftijd niet zeker bekend is, leefde nog in 1662, toen Cornelis De Bie zijn Gulden Cabinet heeft uitgegeven. - Het portret van zijne moeder, door hem met rood en zwart krijt geteekend, en dat op de Verkooping van Eyl Sluyter, te Amsterdam, ƒ1000. heeft opgebragt, is in 1844, te Parijs, op de verkooping van Clausin, voor ƒ400. verkocht. - Op die van Verstolk van Soelen, in 1847, te Amsterdam, was eene uitmuntende teekening, de Penneversnijder, geheel in den stijl van rembrandt behandeld, met zwart krijt, en heeft de som van ƒ901. opgebragt; - en eene idem ƒ320., zijnde eene Dame, die zit te zingen, enz. waarvan de gravure in het Prentwerk van Ploos van Amstel voorkomt. - Eene zijner beroemdste schilderijen is wel de algemeen bekende
| |
| |
Waterzuchtige vrouw, thans in het Parijsche Museum; dit stuk is in bezit gekomen van den Keurvorst van de Paltz, voor den prijs van ƒ35,000. Deze gaf het ten geschenke aan Prins Eugenius van Savoye, uit wiens nalatenschap het vervoerd werd naar Turin, en vandaar is het, door den Generaal Clauzel in de Louvre beland. - Zie Romberg, die ons ook mededeelt, dat dou voor elk uur schilderen drie ponden Vlaamsch rekende, en daarnaar den prijs van elke zijner schilderijen bepaalde. - Ook stelt hij zijn sterftijd in het jaar 1680, oud 67 jaar; doch, zie daarover hieronder, aan het slot. - De beroemde Porseleinschilder georget, te Sèvres, heeft naar deze schilderij eene voortreflijke kopij vervaardigd, terwijl l.a. claessens, in 1823, er eene uitmuntende gravure naar maakte, die, volgens de berigten, meer dan ƒ50,000 heeft opgebragt. Een afdruk vóór de letter kostte ƒ100. Zij is in waarheid een sieraad der graveerkunst in de XIX. eeuw. - Vreemde auteurs hebben van dit stuk van dou gezegd, ‘dat de kunst van raphael en poussin er in vereenigd werd gevonden,’ alhoewel A.R. Mengs, in zijne OEuvres, tom I., p. 206, ‘al zijne verdiensten slechts dáárin wil erkennen, wat hij de navolging noemt,’ - doch deze auteur vereenigt zich, in zijn gevoel, alleen met met die verheven voorstellingen, welke slechts een scheppend genie kan voortbrengen; maar het algemeen oordeel toont, dat een genie, die de natuur als het ware idealizeert, de eerste plaats in de rij der kunstenaars verdient. - In de Pinakotheek te Munchen is zijn portret, door hem-zelven geschilderd. Zie den Catalogus, blz. 225, Ibid., 1845. - In de Galerij van Lord Stafford, op Cleverland-House, te Londen, heb ik gezien het portret van gerard dou, op zijn vier-en-twintigste jaar voorgesteld, in een studeervertrek zittende, met een drinkbeker in de hand; het is van de hoogste uitvoerigheid. Ik kan echter niet beslissen, of het dou wel moet voorstellen, want vreemd is het, dat er niet de minste kunstvoorwerpen bij zijn afgebeeld. - Ik vond ook, dat er nòg een portret van g. dou bestaat, doch wáár het beland is, weet ik niet: het was op eene kunstverkooping van Mr. Iman Pauw, te 's Hage, in 1779, onder Nr. 129 van den Catalogus: Het Portret van den schilder g. dou, houdende zijn hand op een doodshoofd, enz.; zeer uitvoerig in zijn manier geschilderd, 1661, op paneel, h. 19, br. 13 en een half dm. - Op eene kunstverkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, in 1826, was, onder Nr. 26: Het portret van dezen beroemden schilder, door hem-zelven geschilderd; hij rust met de eene hand op eene tafel, en houdt met de andere zijn hoed, welke op de knie ligt. Alleruitmuntendst fraai en teederlijk geschilderd; - en Nr. 27: Het portret van zijne echtgenoot (zijnde de wedergade): Zij zit in een leuningstoel, hare handschoenen in de regter hand houdende. Als het voorgaande van behandeling; h. 2 p., 8 dm., br. 2 p. 3 dm., paneel ovaal. Deze twee uitmuntende schilderijtjes zijn uit de familie-zelve van dezen alom beroemden schilder afkomstig. Ze zijn voor ƒ2120. verkocht. - Verder nog: Een portret van dezen kunstschilder in eene zittende houding, het hoofd met een muts gedekt, en een pijp in de hand houdende, uitvoerig gepenseeld, door gerard dou, zijnde Nr. 35 van den Catalogus van Hendrik Reyden, Amsterdam, 1827. - Het voorafgaande nommer was de volgende uitmuntende schilderij: Karel II, koning van Engeland, staande voor eene tafel, behangen met een fluweel met paarlen geborduurd kleed, waarop de kroon ligt, rijk met edelgesteenten omzet. Deze schilderij wordt voor een der uitvoerigste van dezen meester gehouden, en is bekend door de gravure naar dezelve. - Nog vond ik een portret van dou, staande voor eene nis, waarin een opengeslagen boek ligt; hij heeft in de hand palet en penseelen; h. 17, br. 14 dm.; het was op de Verkooping van J. Erard, te Londen, 1833, Nr. 40 van den Catalogus. Dit uitmuntend stuk berustte, tijdens Descamps schreef, in het kabinet van Vayer d'Argenson, te
| |
| |
Amsterdam. Hiervan bezit ik eene fraaije gravure, door p. alex. tardieu in fo. - In de rijke kunstverzameling, in het paleis-Elyseé-Bourbon, verkocht te Parijs, in April, 1837, was het portret van gerard dou, door hem-zelven geschilderd, en heeft toen ƒ10,700 francs opgebragt. - Waar dit beland is, weet ik niet. - carel de moor heeft zijn portret fraai geëtst, waaronder g. dou. Pictor Lugd. Batav. honoris ergo Preceptorem suum delineavit g. schalken, h. 6 dm., 1 str., br. 4 dm., 7 str. Par. - Het Portret van den vader en de moeder van g. dou is naar Rusland gegaan, waar ik ze vermeld vind in den Catalogus eener verkooping van den kunsthandelaar Jean Grabit, te Petersburg, Mei, 1817, geheel in den stijl van rembrandt geschilderd, en waarachter op het eene staat: ‘De Moeder van gerard dou, door hem geschilderd, 1646’, zijnde Nr. 107 en 108. - In de Louvre, te Parijs, zijn dezelfde afbeeldingen, door alle kenners gehouden voor een meesterstuk van kunst, hetwelk men te vergeefs bij eenig ander meester zoeken zal. Vader en Moeder zijn hier op één paneel; zij leest in den Bijbel, waarnaar de man luistert, en verder bijwerk. Ik was, bij de aanschouwing daarvan, tot hooge bewondering vervoerd, door het treffend effect en de schoone kleuren van dit éénig volkomen tafereel van dezen meester. - Nog voeg ik hierbij, dat eene uitmuntende schilderij van hem, bekend onder den naam van den Kwakzalver, op de verkooping der kunstnalatenschap van den heer Thevenin, te Parijs, in Januarij, 1851, gehouden, de som van 58,000 francs heeft opgebragt. - Hoe het echter hiermeê geschapen staat, weet ik niet, daar er slechts één tafereel van dien aard door dou bij mij bekend is, terwijl de alomberoemde Kwakzalver van dou, vroeger in de Galerij te Dusseldorp, vandaar naar die van Munchen is overgegaan, en daar nòg aanwezig is; dus kan het dit niet wezen; want hoe zou zulk een stuk vervreemd zijn kunnen worden? In de Louvre is het niet geweest, tijdens Napoleon I., en de Tandentrekker was er altijd, en blijft er nòg aanwezig. Heeft hij dien dan tweemalen geschilderd, of is het eene kopij, zooals er van dien meester, en van zoovele anderen van dien stempel, méér bestaan, of is het een ander tafereel? - Wat wel tot de rariteiten van zijn penseel behoort, is eene Kerk van g. dou, ƒ15. op eene kunstverkooping, te Amsterdam, in 1708, onder Nr. 14 van den Catalogus, vermeld. Zie Hoet, Catalogus, I., bl. 122. - Het is hier de plaats, om eene dwaling teregt te brengen, alsof dou eene zoogenoemde Kraamkamer zou hebben geschilderd, die den roem zijner kunstwerken heeft uitgemaakt, en dat dit stuk in de vermaarde Verzameling van Gerret Braamcamp, te Amsterdam, aanwezig is geweest, en aldaar in de maand Julij, 1771, verkocht werd voor ƒ14,100 aan de Commissie der Keizerin van Rusland, met nog meer andere stukken, als de Ossendrift van paulus potter, en de beroemde Kraamkamer van metzu, altijd bekend als zijn meesterstuk, waarvan geen weêrgâ bekend is; zie Catalogus van Hoet, II., bl. 240, en ook als zoodanig opzetlijk door Houbraken beschreven. - Al deze stukken zijn met het schip De Vrouw Maria, kapitein Reynoud Laurents, in November, 1771, in de Finsche-Scheeren, verongelukt, volgens een berigt in de Leydsche Vrijdagsche Courant van 1771, Nr. 137, die tevens de mare verspreidde, dat de Kraamkamer van g. dou, met de andere hierboven genoemde meesterstukken, zich in die lading bevond, en alzoo voor altijd verloren ging. Het is door dit berigt en de daarover loopende verhalen, dat velen het aldus ook hebben aangeteekend, zooals zelfs Martinet deze ramp, op bl. 518 en 522 van het VIII. deel zijner Historie der Wereld, herdenkt. Doch, het is klaarblijklijk, dat de Kraamkamer van g. metzu aanleiding heeft gegeven tot deze verkeerde opgave, en het gedachte stuk van dou bij Braamcamp, als hoog beroemd, en vooral door den prijs, die er toen reeds voor besteed was, het
| |
| |
eerst, onder de verkeerde aanduiding van Kraamkamer, de bron dezer dwaling is. De zaak komt echter hierop neêr, dat er in de geschiedenis der kunst geen stuk, onder den naam van de Kraamkamer van gerard dou, bekend staat; dat het stuk van dien meester, hetgeen voor ƒ14,100 is verkocht, de bedoelde verongelukte schilderij, en de echte bron de beredeneerde Catalogus is, door de vijf vermaardste kunstkenners van hunnen tijd, als Makelaars, met al de noodige aanduidingen en aanhalingen van de bekendheid der stukken, ook in de Fransche taal, beschreven, en die dezen Catalogus in Europa hebben doen verspreiden, maar waarin, ik herhaal het, geen woord van eene Kraamkamer wordt gerept. Zoo nu alle schilderstukken, waarop eene wieg met een kindje voorkomt, met dien naam moeten worden bestempeld, dan zou zulks ook hier het geval kunnen zijn; doch dan zouden er ook velen wezen, en zelfs het schoone stuk van hem, in het Mauritshuis, te 's Gravenhage, ‘eene Vrouw voor een open raam zittende, met een kindje in de wieg, en meer bijwerk,’ mede met dien naam bestempeld moeten worden; - altemaal beuzelarij, die in den loop der tijden gezag heeft verkregen, en mij honderde malen, onder de bewerking van deze geschiedenis der kunst, in velerlei gevallen, is voorgekomen, en nog niet wederlegd werd. - Doch, dou heeft nimmer een beroemd stuk met den naam van Kraamkamer geschilderd, want dat zou bekend zijn; en nimmer is er onder ons een kunstenaar geweest, wiens werken meer blijvend zijn gewaardeerd geworden; nimmer zijn er te zoek of verloren geraakt, maar, van geslacht tot geslacht, zijn ze, als een pand van waarde, overgegaan, of hebben ze, in veiling, tegen de hoogste prijzen, een nieuwen eigenaar verkregen. - Tot eene blijvende herinnering aan de genoemde verongelukte schilderij, acht ik het voor de geschiedenis noodzakelijk, de laatste beschrijving, die daarvan door de Kunstmakelaars in den Catalogus van het door geheel Europa beroemd en in vele jaren bijeen verzameld uitmuntend Kabinet schilderijen enz. door Gerret Braamcamp, in Julij, 1771, te Amsterdam, verkocht, op bl. 21, Nr. 53, gegeven werd, hier mede te deelen: ‘gerard dou, h. 27 en br. 32 dm., paneel, met een halve boog van boven: verbeeldende eene rijk gemeubeleerde binnenkamer, waarin zich eene bevallige vrouw, voor eene overkleede tafel, zittende vertoont. Zij is gekleed in een geel satijnen rok met zilver doorwerkt, en een jakje van purper fluweel, met hermelijne randen, en bezig om een kind, dat zij uit de wieg, die naast haar staat, heeft genomen, de borst te geven. In het verschiet ziet men een Chirurgijns-winkel, daar een operatie aan een boer gedaan word; eene vrouw achter hem staande, schijnt bedroefd; ter zijde van den meester staat zijn knegt aandagtig, op 't geen er verrigt word, te letten. Dit schilderij is van een wonderbaarlijk uitwerkzel van licht en donker, en is bedekt met twee tegen elkander openslaande deuren, welker binnenzijde door denzelfden meester beschilderd zijn, verbeeldende bij het kaarslicht, waarin deze groote meester inzonderheid heeft uitgemunt, het eene een Avondschool, alwaar op den voorgrond een meester bezig is, zijne leerlingen in het rekenen te onderwijzen, en het andere een Pennesnijder, alles bij uitnemendheid en krachtig geschilderd. De buiten-zijden dezer deuren zijn kunstig in 't graauw beschilderd door m. coxie, en vertoonen eenige zinnebeelden der kunsten en wetenschappen (Zie breeder hierover bij Houbraken, die er eene omstandige beschrijving van geeft.).’ - Deel II, bl. 5, noemt laatstgemelde auteur het twee vertrekken, het eene een kamer, met de bedoelde vrouw en kind, en het andere een Barbiers-winkel, daar een boer van de huig geligt wordt. - De deuren van de bewuste schilderij zijn aan de buitenzijde door m. coxie beschilderd; dit zullen alzoo oude stukken zijn geweest, welke dou in bezit had en daarvoor gebruikte; want met geene mogelijkheid kan een
| |
| |
schilder van zulken naam en bekwaamheid - Zie bij mij en bij Immerzeel op COXIE. (Michiel van) - die daarvoor hebben vervaardigd, dewijl ze allen lang vóór dien tijd reeds overleden waren. - Op eene kunstverkooping, te Leyden, in 1841, gehouden, van J. Kleinenberg, was er, in Kunstboek Lr. A, Nr. 52, eene teekening van delfos, naar de genoemde schilderij van dou. - Ten slotte moet ik hier nog bijvoegen, dat deze dou in bijna alle Werken, en vooral bij den vreemde, ook als glasschilder wordt vermeld; dit is echter een misverstand: zijn vader was wel een glasschrijver, doch hij heeft nimmer voor zich dat vak uitgeoefend, want, op zijn negende jaar, werd hij bij den graveur bartholomeus dolendo besteld, daarna bij den glasschrijver pieter kouwenhorn, en reeds den 14. Februarij, 1628, op zijn 15. jaar bij rembrandt, terwijl sinds dien tijd er geen spoor van glasschilderen in zijn levensloop te vinden is. Niettegenstaande dit alles, vond ik hem nog met hendrik goltzius, als glasschilders van naam (die hun vak, de een met dat der graveerkunst, en de ander met het schilderen in olieverw hebben verwisseld, waarin zij beiden roem hebben behaald) nu pas weêr vermeld. Dit was mij meermalen reeds voorgekomen, doch nu ik het wederom aantref in een uitmuntend geschreven Werk, dat een historisch gezag kan verkrijgen, heb ik 't noodig geacht, deze dwaling te regt te wijzen. Zie bl. 68 van Die Deutsche Glasmalerei. Geschichtlicher Entwurf mit Belegen von Wilhelm Wackernagel. Leipzig, Verlag von S. Hirzel, 1855, in 8o. - Eindelijk moet ik nog onder de historische bijzonderheden van zijn schilderwerk hier boeken, dat de Brusselsche kunstschilder henri de caisne, in een brief, Parijs, 30 Julij, 1848, aan den Directeur der schoone kunsten aldaar geschreven, onder meer andere merkwaardige bijzonderheden, het practische der schilderkunst betreffende, zegt: ‘à Angers est un gerard dow resté inachevé et où j'ai pu lire curieusement tous les procedés du maitre, toile non moins precieuse pour l'étude de l'art que la belle ébauche de rubens que nous possedons au Louvre.’ Zie blz. 786 van het Bulletin de l'Académie royale de Belgique, tom. XXI; 2. partie; Brux., 1854. - Het is hier de juiste plaats, om eene volkomen opheldering te geven aangaande zijnen ouderdom. Eenige auteurs zeggen, overleden 1674, andere 1680, er steeds bijvoegende oud 67 jaar, doch dit als een gevolg van het steeds gemelde geboortejaar 1613. - De volgende opmerking is gemaakt, dat er op de Waterzuchtige vrouw eigenlijk te lezen staat: ‘1663, g. dou, out 65 jaar.’ Zie Magasin pittoresque, par Eduard Charton, Février, 1856, blz. 34. - Zoo dit volkomen waarheid is (?), dan werd hij in 1598 geboren, en dan moet het jaar 67 van zijnen ouderdom 76 zijn, als wanneer zulks volkomen zou stroken met de opgave van Bryan, die zegt, hij stierf in 1674. Ook zou het volgende voor het aangevoerde nog pleiten; want, op eene zijner beste schilderijen, de Kwakzalver in de Pinakotheek, te Munchen, staat, in den Catalogus g. dou, 1632 pinx, en zou hij alsdan dit stuk op zijn negentiende jaar vervaardigd hebben, terwijl het echter meer aannemelijk is, dat hij het op zijn vier en dertigste jaar geschilderd heeft. - Zeer moeilijk was het mij, bij zooveel gezaghebbende Auteurs, tegen de oorspronklijke bron van Orlers Beschryving van Leyden, daarover te beslissen, en wendde ik mij, om hierin welligt te kunnen slagen, tot den ijverigen navorscher Jonkh. Rammelman Elsevier, Archivaris der stad Leyden, die, met zijne bekende hulpvaardigheid, uit de Archiven mij het volgende heeft medegedeeld:, ‘Huwelyks-Register, begonnen 1592; aangeteekend, 6 November, 1609. douwe jansz., Glasmaecker, jongman van Harlingen in Vrieslant, vergezelschapt met Gerrit Jansz. zijne toekomende swager, en Hendrik Cornelisz, stads metselaar zijn bekende; met Marytjen Jansz. van Wassenaar, wede. van Vechter Vechtersz. Cuyper, vergezelschapt met Rusgen
| |
| |
Willemsdr. en Immertgen Laarijs, haar bekende.’ Na het gaan der drie geboden, op den 7., den 14. en 21. November, 1609, zijn zij, op het stadhuis, door schepenen getrouwd. - Hieruit volgt, dat, daar deze echt destijds op het stadhuis is voltrokken, hij niet tot de gereformeerde Religie, maar waarschijnlijk tot de Mennonieten behoorde; want zijn vader was van Vriesland, die ook lang den naam van douwe jansz. de Vries, te Leyden, heeft gevoerd, doch hetgeen later is vervallen. - Dit alzoo het huwelijk zijner ouders zijnde, zoo vraagt men nu, hoe oud was de vader toen? Zulks blijkt uit het volgende: ‘Memoriael der Schuttery, te Leyden; Vergadering van 1 Mei, 1641. dou jansz., Glasmaeker, schutter onder der capitein Leusvelt versoeck gedaen hebbende om uyt de schutterij ontslagen te werden, vermits hy gecomen was ten ouderdom van 57 jaren, is by Deecken en Hoofdmans hem syn versoeck voor den tyd van één jaer ontseyt.’ Alzoo is hij in 1584 geboren. - Dat gerard nog een ouderen broeder, Jan, had, blijkt uit het Volksregister (Hoofdgeld), hetgeen in 1622 is opgemaakt, tijdens de Leydsche schutters naar Grave waren uitgetrokken: ‘Kortrapenburg oostzijde, douwe jansz. Glasmaker, naar de Graaf; Marytgen Jansdr.; Trijntjen Vechters, en Vechter Vechters, naar de Graaf, de vrouwsvoorkinderen; Jan Douwensz., gerrit douwensz. haerluyder kinderen; Govert Jansz., een kostganger, 7 personen.’ - Uit dit alles blijkt duidelijk, dat het door Orlers gemelde geboortejaar, 1613, alleen is aan te nemen, en al de boven aangehaalde vermeende bewijzen onwaar zijn, want de met het penseel geschreven cijfers, en wel van dien tijd, moeten met kennis van zaken gelezen worden, en zoo zal er, zeker, op de schilderij, voorstellende de Waterzuchtige vrouw, 1668 oud 55 jaar, en niet 1663 oud 65 jaar te lezen staan, even als op den gemelden Kwakzalver, in plaats van 1632, wel 1652 zal aangeduid worden. - Verder is mij uit dezelfde medegedeelde berigten bevestigd, dat hij in 1675 is overleden: ‘Begraven in de Pieterskerk op het Bolwerk, 9 Februarij 1675, gerrit dou, schilder;’ en tevens een klaar en opmerklijk bewijs geleverd, dat onze dou, twee malen, een tijd lang, buiten Leyden-heeft vertoefd, doch het blijkt niet, wáár hij toen met zijn talent werkzaam was. Zoo vindt men, namelijk, in het Register van het St. Lucasgild, te Leyden: ‘Ontfangen penningen: 18 Maart, gerrit dou, vaendraeger, voor zijn inkomen betaald ƒ1.10;’ en zoo voorts jaarlijks, tot 1651; daarna afwezig; weder betaald 1658 tot 1668; daarna weder afwezig, en weder betaald 1673 tot aan zijnen dood. - Zijne beide ouders waren overleden 1656-1657, want toen is hem het ouderlijk huis aanbedeeld. In die Acte wordt zijne moeder Marijtje Jansdr. van Rosenburg genoemd, en in vroegere stukken, de man Douwen Jansz., soms de Vries, of ook wel van Arentsvelt er bij geschreven. - Hij heeft te Leyden gewoond op het Galgenwater, achter het huis van den Heer Van Outeren, in het Noordeinde. - Onze dou heeft ook de etskunst beoefend, doch geen gewone bekendheid daaraan gegeven, zoodat prenten, die als zoodanig voorkomen, al of niet voor zijn werk gehouden worden. Op de kunstveiling van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, 1847, Catalogus, tweede afdeeling, blz. 83, werden vier stuks etsen, niet beschreven, aan g. dou toegekend, en zijn er toen, bij den verkoop, ook werklijk voor gehouden. De voorstellingen zijn: Abraham en Isaäk, prent, toogs-gewijze. - De offerande van Abraham, door den Engel belet. - De zonen van Jacob vertoonen het kleed van Jozef, aan hunnen vader. - Joseph en Potiphar's huisvrouw. - Er zijn er meer, die aan hem worden toegeschreven, zoo bijv. op 's Rijks Museum, te Amsterdam, een geheel onbekend prentje: Een Heremiet, bij de onbeschreven prenten, van de hoogste zeldzaamheid, en, waarschijnlijk, dat, wat Le Blanc dáár heeft gezien en op g. dou vermeldt: ‘Un vieillard
| |
| |
lisant, 1663, h. 219, br. 175 str. Ned. Pièce extrêmement rare.’ Nog noemt hij twee stuks, Bustes.
| |
[Dou. (Jan Pietersz.)]
DOU. (Jan Pietersz.) Deze naam komt voor als ‘Konstryk Mathematicus, der stad Leyden, landmeter en wynroeder,’ in een 4o. boekwerk, in mijn bezit, getiteld: Arithmetische ende Geometrische Practycke der Boshieterye enz. door Willem Claesz. van Vtrecht, jeghenwoordigh School-houdende binnen Rotterdam. Ibid, by Jan Wolfferse, 1641, waarin de auteur den lezer van zijn Werk, tot verder onderzoek, aangaande de gronden der meetkunst, ‘naer de boeken van Uclides, verklaert en uitgeleydt door den konstrycken Mathematicus jan pietersz. dou,’ verwijst. - Zoo vind ik nòg een Werk van hem in den Catalogus van Pieter van Velzen, verkocht, te Haarlem, 29 November, 1757, onder Nr. 237, in 8o.: ‘dou, Practyk der Landmetery.’ - De hoofdreden om hem hier op te voeren, is, dat hij ‘Een plan der stadt Leyden heeft vervaardigd, hetgeen op eene verkooping van Atlassen, nagelaten door Floris Lynslager, in het jaar 1778, te Alkmaar, is verkocht, onder Nr. 667. - Deze vermelde dou kan een oom van den beroemden gerard dou zijn geweest, hetwelk men uit den naam en woonplaats, met eenigen grond, kan afleiden. - Later vond ik nog vermeld: ‘Kaart van de oculaire inspectie van Grave en omstreken, ook van de geprojecteerde vaart uit de Peel (in 1617, door jan peterszoon dou), by Jan van Call, uurwerkmaker en landmeeter te Nymegen, Ao. 1647, in Sept. en Dec.’ Zie C.W. Pape, Bijdragen tot de Oudheidkennis van N.-Braband, bl. 166, in de Handelingen van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; H. deel, 2. stuk. Eindelijk vind ik nog in Van Schoorel, Chronyk van Schagen, achter zijn Cronyk van Medenblik, blz. 48: ‘1627, den 17. May, heeft jan pietersz. douw, gesworen landmeter van Leiden, door ordre van Aelbregt, heer van Schagen,’ enz.
| |
[Dou, Douw of Douwen. (Simon van)]
DOU, DOUW of DOUWEN. (Simon van) In de levensberigten van kunstenaars komt deze niet voor. Bij Hoet en Terwesten, in hunne Catalogussen van schilderijen, vind ik echter de hier navolgende Werken van dezen meester, als in dien van de Verkooping, in 1713, van Cornelis van Dyck, te 's Hage, onder Nr. 146: Een bataille tusschen Turken en Spanjaerds, door simon van dou, seer konstig en fraay, seer vol werk en plaizant (!), zijnde een schoorsteenstuk met de twee zijstukken daarby ƒ34. - Te Antwerpen, in 1754, van den kunstschilder j. siebrecht, Nr. 85: Een Paardenmarkt, door idem ƒ36,25. - Te 's Hage, in 1762, Nr. 84: Een bataille-stukje, zeer fraay en natuurlijk, door idem ƒ16. - Te Antwerpen in 1764, van Jonkheer Joan Alexander van Susteren, Nr. 24: Een paarde- en beestemarkt, vol gewoel van volk, door simon van douw ƒ160. - En te 's Hage, in 1767, als nagelaten door Prof. Thomas Schwencke, Nr. 64: Twee stukjes, zijnde het een, een Renconter, en 't ander een Bataille, door simon van douw. - Hoe is het mogelijk, dat deze schilder alzoo aan bijna alle Auteurs is ontsnapt? - Hij zal, naar het bovenstaande te oordeelen, in het laatst der XVII. en in het begin der XVIII. eeuw hebben gebloeid, en kan wel van hetzelfde geslacht zijn als de hierachter volgende johannes franciscus douven. - Nog komt deze naam voor als s. van douwen, op eene schilderij, in den Catalogus van C.H. Schultz, verkocht in Julij, 1826, te Amsterdam, bl. 5, Nr. 24: Een landschap, met reizigers te paard.
| |
[Douai. (Nicolon of Colas van)]
DOUAI. (Nicolon of Colas van) In de XIII. eeuw heeft deze nicolon of colas van douai, met jaquemon van nivelles en jaquenez of jaquemon, in België, de drijfkunst in metalen tot eene aanmerklijke hoogte en waarde opgevoerd. Het is in de collegiale kerk te Nivelles, dat nog gezien wordt de prachtige reliekkas, boven het hoogaltaar geplaatst. Dit schoone stuk zilverwerk was voorheen met edelgesteenten bezet, en met verheven medaljons versierd, die de voor- | |
| |
naamste levensgevallen der H. Gertrudis voorstelden. - Thans zijn wij, in staat, een juisten tijd daarvoor te kunnen aanwijzen, door het hierondervolgende stuk, dat is afgeschreven uit de kostbare oorkonden van Nivelles, die in het Rijksarchief van België worden bewaard. Dit Charter maakt ons bekend met de namen van drie kunstenaars, die tot heden verborgen bleven. De twee eerstgenoemden zijn het, die dit beroemde stuk werk hebben uitgevoerd, en de derde, die mede zilverwerker is geweest, was een monnik in het klooster van Anchin, die de teekening vervaardigde voor den vorm en voor de voorstellingen, waarmede het versierd is. - Hier volgt de gemaakte overeenkomst voor het genoemde kunstwerk: ‘Sachent tout chilki sont, et qui ceste lettre veront et oront, que li capitle de Nivelle at conveneteit à colar de douay l'orfévre, et a jaquemon de nivelle, l'orfévre, de faire une fiètre nuéve à uis medame sainte Gertrud de Nivelle, en teille manière ke le orfévre devant dit doient faire le fiètre ausi long ke li vièse est, et plus s'il i afier, et le laèche et le hautèche à l'avenant, a quattre pignons, selonc le pourtrature ke maistre jakenez d'Anchin, li orfévre, at fait, et par emmindre menche et par l'amandement de maistre jakemon devant dit u d'aultre maistre, selonc chou qu'il a afierra a l'oevre. En maniére que li capitle livreat as devant dit nicholon et jaquemon le matère de le fiètre devant dicte, le fust tailliet tot sus a le duise de maistre pour mestre sur l'orfaverie, et l'or et l'argent ki i aferra, kar autre metaul n'i avera fors or et argent, et pièrez ke li maistre doent assez telles c'om lor livrat. Ne quel or ne queil argent ke om livre as maistrez, ilh le doient affiner á lor caust; et li dechaémens á l'afiner est sor l'Eglise, et li cendrée est l'Eglise. Et li eglise livrat plonc pour l'afiner, et doient li deux maistrez faire l'ovre bien et loyaulement d'uévre de machenerie. Et se sieront lez ymagenez élevées et rendéez, ensi qu'il y afiérat a l'uevre. Et doient estre tote li ùevere de loiaùl pres ne trop pesans, ne pau pesans selonc chou qu'il afiérat a l'oevre, a l'engart de maistre et d'ùvriés. Et de chascun manc d'argent he li devant dit colar et jakemins meteront en l'oevre devant ditte, ils averont XX S. de paement parissis, conteis quatre sains á Lovignois et pèserat li mars XIIJ S. et IIIJ den. eusterlins: c'este le mars de Trohe. Et parmy le marchiet devant dit, ilh le douront de l'or l'eglise et de se vif argent. Et devant le dorure doit-om peser l'argent ovreit prest á doreir, et doreir après, si comme ilh est devant dit. Et adont le repèseramme pour savoir combien il y averat entreit d'or; mais de mettre l'or en ùevre ne doen-il point avoir de leuwir. Et est ausi parleit k'en l'ovre devant diete doet avoir IIJc mars et L. d'argent, XX mars plus u. XX mars moins, u la entors, sens malengien. Et doient li ouvrier devant dit ovrir si k'il, entre cho et en l'entrée de quaremme ky vient, a li entours, aient fait un pignon moien et un petit deleis, et les pilers qui y afieront, sans lez ymagenez. Et adont si le capitle ne scet li oevre bien, retraire se puet de marchiet devant dit, s'il met, sauf cho k'il ne le fache pour alongier lez orfevrez de lor marchiet et pour mestre aultrez; mais qu'il veullent et puissent l'ovre bien faire, selonc le devise devant ditte. Et s'il ouvre en avant, faire deveront l'oevre a la manière et á pois de pignons devant dit á l'engart d'ouvriers. Et se ne puent destraindre d'ouvrer le capitle, s'il ne woet, ne matére l'or falloit; et li devant dit maestres sont detenus de faire l'oevre continuelement, si li capitle voet á tant d'ovriers ke li capitle vora et mestier siera á l'oevre. Et doient faire li capitle secour de bien gardeir et de rendre cho c'om l'or chergerat, et doient awaer quatre eusterlins, pour le déchaaément de l'ovrier de chascun marc d'argent. Et l'or doet-om livreir deniers pour paier les ovrier selonc chou qu'il afierrat. Et remeteront lez paniers fais devers de chapitle, a fait que fait sieront. Et se doit jakemes
| |
| |
mettre á l'ovre, a se coust, aussi souffisant valet encontre colart devant dit, ke colart est, se colart u li capitle voet. Et se doit jakemes a colart livreir osteil suffisant, tant qu'il ovrat, et teilz ostis qu'il at. Et pour chou que ces convenanches soient fermez et estaulez, nos li Capitle de Nivelle devant dit avons mys á che lettre nostre saial pour nos; et jou colars devant dis i ay mys mon saial par moy et jakemon mon compaingnon devant dit. Et i avons fait mestre ausi le saial maistre jakemon l'orfévre, moine d'Anchin, Che fut fait l'an de l'incarnation Jhésu-Christ, mil CCLXXIJ, le dimenche devant le fieste saint Mathiu li apostle et ewangeliste.’ Cartulaire de Nivelles, folio 439 seq. Zie Document inédit pour servir à l'histoire de l'art belgique, communiqué par M. André van Hasselt, conseiller de l'académie; in het VIII. deel der Annales de l'académie d'Archéologie de Belgique; Anvers, 1851, in 8o. p. 517.
| |
[Doudyns. (Willem) Zie bij Immerzeel en bij mij op Doedyns. (Willem)]
DOUDYNS. (Willem) Zie bij Immerzeel en bij mij op DOEDYNS. (Willem)
| |
[Doulz. (Adenet le)]
DOULZ. (Adenet le) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A lui paié, pour adenet de doulz pour IX jours qu'il a ouvré, compris sa venue à IX S. par jour, IIIJ L. I S.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies te Brugge, op DARET. (Jaques)
| |
[Douven of Doeven, (A van)]
DOUVEN of DOEVEN, (A van) de Jonge, heeft vele fraaije stukjes geschilderd, in de manier van van der werf, dou en andere meesters, die bij de liefhebbers zeer geacht worden. - Op eene Verkooping in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, Augustus, 1817, was, onder Nr. 12: Eene bevallige jonge vrouw, zittende in eene kamer te speldewerken; zij wordt in haar werk gestoord door een man, die door een venster haar onverwacht aanspreekt. Alles is delicaat gepenseeld. h. 19½, br. 16 dm., door a. van douven. - Deze kan alzoo wel een zoon of bloetverwant zijn geweest van den bekenden kunstenaar johannes franciscus douven. - Zie aldaar. -
| |
[Douven (Johannes Franciscus)]
DOUVEN (Johannes Franciscus) wordt verkeerdelijk veelal bij de buitenlanders douwen genaamd. - Zijn portret is in de rijke verzameling van geschilderde afbeeldsels van kunstenaars, ten getale van 321 stuk, in de Galerij te Florence aanwezig. - Bijvoegsel tot dit Artikel bij Immerzeel.
| |
[Douw, (Willem van)]
DOUW, (Willem van) een Rotterdammer, die door Van Spaen, in zijne Beschryving dier stad, als een voornaam beeldhouwer wordt opgegeven. Meer is mij van hem of zijne werken niet voorgekomen.
| |
[Douw (Dirk Reiniers van der)]
DOUW (Dirk Reiniers van der) wordt door Walvis, in zijne Beschryving der stadt Gouda, genoemd als een bekwaam glasschilder, zoodat sommigen van meening zijn, dat hij de schilder is van de bekende Goudsche glazen, die op naam van cloeck of kloeck - door latere auteurs ook wel klok genaamd - als hun vervaardiger staan vermeld, hetgeen naar aanleiding van willem tomberg, - Zie aldaar. - die zulks verhaalt, schijnt te zijn ontstaan; namelijk: ‘dat de kleindochter van Dirk Reiniersz. Douw, van Delft, op den 21. Junij, 1693, hem verzekerd heeft, dat het door haren grootvader was geschilderd,’ sprekende van het glas, voorstellende het Ontzet der stadt Leyden. ‘Dan, verhalen van tomberg’, voegt een later berigtgever, De Lange van Wijngaerden, er bij, ‘durf ik weinig gelooven.’ - Hoe het zij, hij heeft zeker de glasschilderkunst te Gouda uitgeoefend.
| |
[Douwe Jansz.]
DOUWE JANSZ., bij wiens naam men de Vries, of ook wel van Arentsvelt, vindt geschreven, was glasschilder en vader van gerard dou. - Zie aldaar. -
| |
[Douwen. (Bartholomeus)]
DOUWEN. (Bartholomeus) Van dezen meester is eene Heilige familie aanwezig in het paleis te Cassel, bekend onder den naam van la Sainte Famille, dite
| |
| |
la Vierge aux Cérises. De afbeelding daarvan komt voor in deel VI van het Museé de Peinture et de Sculpture etc. par Reveil et duchesne ainé. Paris, 1829; in kl. 8o. pl. 375. Daarbij wordt stellig gezegd, dat hij een leerling is geweest van van der werf. - Dit stuk is, na den veldslag van Jena, naar het Museum te Parijs vervoerd, en in den jare 1815 aan den Hertog van Hessen-Cassel teruggegeven. - Er bestaat eene herbaling dezer schilderij in het schoone prentwerk van Le Duc de Choiseul, - en er is eene gravure naar vervaardigd door frederic lignon.
| |
[Douwen. (Johannes Françiscus)]
DOUWEN. (Johannes Françiscus) - Zie bij Immerzeel en bij mij op DOUVEN. (Johannes Franciscus)
| |
[Drakenburg. (...)]
DRAKENBURG. (...) Dezen kunstenaar vind ik niet anders vermeld, dan dat op de Verkooping van Mr. Jacob van der Dussen, den 12. April, 1752, te Amsterdam, een stuk, door hem geschilderd, is verkocht voor ƒ22. Het verbeeldde een Boeren-Kraammaaltijd. - Of hier eene vergissing is ingeslopen, en het soms brakenburg moet zijn, mag ik niet beslissen; het onderwerp en de prijs, dien destijds die soort van kunst opbragt, doen mij dat gevoelen hier opperen.
| |
[Drapentier, (Johannes)]
DRAPENTIER, (Johannes) die in het laatst der XVII. eeuw hier te lande te huis behoorde, heeft zich geen grooten kunstroem verworven, doch moet evenwel worden vermeld, uit hoofde van zijne aanstelling tot Muntgraveur te Dordrecht, in 1717, alsmede wegens een paar penningen, door hem vervaardigd bij gelegenheid van den Utrechtschen Vrede (1716), en van het eerste Eeuwfeest der Utrechtsche Hoogeschool (1736), die beiden in Van Loon en in het Vervolg op diens Werk afgebeeld en beschreven staan. Zie Astrea van Dr. Wap; IV. Jaarg., 1854. bl. 194. - Welligt is hij de zoon van d. drappentier, - Zie aldaar. - in welk gevoelen ik versterkt word, dewijl mij een gegraveerde titel ter hand kwam, voorstellende eene Maagd, die de wereld van zich afschopt, in vervoering de handen ten hemel heft, die in glorie geopend is, met den naam Gods en feestvierende Engelen, terwijl zij uitroept de woorden van Psalm CXXXIX: 14. Het geheel is van zeer weinig kunstverdienste, zoowel dat van pratt Invent. als van j. drapentier sc. Het werd voor een Engelsch Boekje in 12o. vervaardigd, want van onder leest men: Persuasives from inordinate Love of ye worth to God. By Mr. B.P. 1695.
| |
[Drappentier (D.)]
DRAPPENTIER (D.) is een kunstgraveur geweest, die, in de tweede helft der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Dordrecht bloeide, zoo als ik eene prent: Wapenkaart der Regering dier stad, met verdere sieraden, door hem geteekend en gegraveerd, vind in M. Balen, Beschryving van Dordrecht, ibid, 1677, bl. 346. - Hij kan wel de vader zijn geweest van den Dordtschen Muntgraveur johannes drapentier, doch deze heeft maar eene p in den naam, en de eerstgenoemde heeft de bedoelde prent-zelve met zijn vollen naam d. drappentier fecit. beteekend; - zoo deze nu vader en zoon zijn geweest, wiens naam is dan juist geschreven?
| |
[Drebbel. (Cornelis)]
DREBBEL. (Cornelis) Deze buitengewone man is reeds, doch vrij kort, bij Immerzeel vermeld, en om iets van zijne kunst te zien te krijgen, valt zeer moeijelijk, zoodat ik den lezer moet verwijzen naar het Werk: Alkmaar en zyne geschiedenissen, door S. van Eikelenberg, enz., Rotterdam, 1747, in 4o., waar, op blz. 440, voorkomt een van zijne werken: de Groote kaart of plattegrond der stadt Alkmaar, met zinnebeeldig bijwerk, die zeer sierlijk en kunstig door hem is gesneden. - Men zie verder het levensberigt van dezen waarlijk grooten Nederlander in Nieuwenhuis Woordenboek, op drebbel, en Bijdragen tot de geschiedenis der Wetenschappen en Letteren in Nederland, door J.P. van Capelle, Amsterdam, 1821; 8o., blz. 63 en volg., en men zal zich moeten verwonderen over de alomvattende kennis van dezen man, zelfs nog na aftrek van spookpraatjes, die, als eene legende, van mond
| |
| |
tot mond worden verhaald. - Ik voeg hier ook bij, dat hij de onderwijzer was van den beroemden Constantijn Huygens. Zie Constantini Hugenii vita propria, Harlemi, 1807, 8o., bl. 59. Hiervan is eene vertaling door A. Loosjes; daarin vindt men, dat drebbel door Huygens in Engeland ontmoet werd. - Behalve de Zeven vrije kunsten, door hem gegraveerd naar h. goltzius, zinnebeeldig voorgesteld in vrouwlijke gedaanten, en ook door hem uitgegeven, bestaat er nog een gravure van hem, Salomons eerste regt, naar karel van mander; en Esther bij Ahasveros. Zie Catalogus van Van Leyden van Vlaerdingen, bl. 121, Nr. 63. Hiervan bezit ik mede een exemplaar. - Zie nog op DREBBER. (Anton) - Het voornaamste Werk over zijne natuurkundige wetenschappen heeft hij, bij zijn leven, dus vóór 1634, uitgegeven, en waarvan een tweede druk onder dezen titel is verschenen: Grondige oplossinge van de Natuur en Eygenschappen der Elementen, en hoe sy veroorsaken Donder, Blixem, Hitte, Koude, Wind, Regen, Hagel, Sneeuw, enz., en waertoe sy dienstig zyn. Alsmede een klare beschryvinge van de quinta Essentia of vyfde wesen. Noch een Dedicatie van 't Primum Mobile. Alles gedaan door den grooten Hollandschen Philosooph cornelis drebbel, van Alkmaar. Den tweeden druk van vele fouten gesuyvert en met het leven van den Auteur vermeerdert. Tot Rotterdam, by Adriaan van Dyk, boekverhooper, op de hoek van de Lombardstraat, 1701, in 12o., met titel, door of naar jan luiken. - Nog moet ik hierbij berigten, dat onze ‘drebbel gesproten is van een seer eerlyk en deftig geslaght, die op den stoel der Regeringe hebben geseten, onder welcken een van syn Broeders, (soo my bewust is) Staet-Generael in den Haege is geweest. Hij heeft eenige jaren gewoond in 't hoeckhuys opde Coninghswegh, daer Hoorn uythangt.’ Zie bl. 99 der Kronyk van Alcmaer, door C. van der Woude, enz.; 's Gravenhage, 1746, in 4o.
| |
[Drebber (Anton)]
DREBBER (Anton) zou een kunstgraveur zijn geweest, die, volgens Christ, omstreeks 1570 bloeide, en naar goltius gegraveerd heeft. - Füssli noemt hem a. drepper, en in Les Notices sur les Graveurs, Besançon, 1807, in navolging van Christ, a. drebber, hoewel er slechts één monogram a.d. bekend is, dat aan de bovenstaande Auteurs aanleiding heeft gegeven tot de vermelde namen. - Dat hij, omstreeks 1570, in Holland werd geboren, te Haarlem woonde, en een discipel was van goltius, enz. beschouwt Brulliot, en met regt, als te huis behoorende bij coenelis drebbel, daar al het aangevoerde op geen zijner werken voorkomt, en zoo het merk a.d. op gravuren wordt gevonden, dat dit teeken alsdan nog aan een onbekenden meester toebehoort. - Zie op DREBBEL. (Cornelis)
| |
[Drepper. (Anton) Zie op Drebber. (Anton) en Drebbel. (Cornelis)]
DREPPER. (Anton) Zie op DREBBER. (Anton) en DREBBEL. (Cornelis)
| |
[Drielst. (Egbert van)]
DRIELST. (Egbert van) is reeds naar waarde bij Immerzeel vermeld, en ik voeg hier alléén bij, dat er een folio-oblong plaatwerk van hem uitgaat, gegraveerd door h. schwegman, naar zijne teekening, onder den volgenden titel: IX Gesichten, in en by het landschap Drenthe. Te Amsterdam, by C.S. Roos. Deze titel bevat een der gezigten op het Hunnebed bij Midlaren, alwaar deze nijvere kunstenaar zich-zelven, zittende, en dit reuzengevaarte afteekenende, heeft voorgesteld.
| |
[Dries. (N.)]
DRIES. (N.) Een portret van H. Midderigh, hetgeen voorkomt in het Vervolg van Wagenaar's Vaderlandsche Geschiedenis, door reinier vinkeles gegraveerd, is door hem geteekend; alzoo is zijn bloeitijd te stellen in het laatst der voorgaande eeuw. Dit portret doet zich als kunstwerk vrij goed voor, en heeft verdienste.
| |
[Driessche. (Jan en Cornelis van den)]
DRIESSCHE. (Jan en Cornelis van den) Deze twee vond ik als kunstschilders in de Confrerie van St. Lucas, te Brugge, op het jaar 1450, ingeschreven. Zie
| |
| |
het Register van Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., 2. partie; Paris, 1849, in 8o. tom. I.
| |
[Driessen (... Van)]
DRIESSEN (... Van) was een Vlaamsch kunstenaar, die, omstreeks het midden der XVII. eeuw, te Parijs werkzaam, en, even als justus van egmond, simon vouet in zijne groote ondernemingen, voor wat hij daarin het best kon behandelen, behulpzaam is geweest. Zie Florentyn le Comte Konst-cabinet der Bouw-, Schilder-Beeldhouw- en Graveerkunde enz.; Utrecht, 1744, in 8o. II. blz. 299.
| |
[Drieu of Rieue. (Johan)]
DRIEU of RIEUE. (Johan) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op het jaar 1439-40 aangeteekend: ‘A jehan drieu, enlumineur de livres, demourant à Bruges, pour ce que on lui devoit de reste d'avoir enluminé le livre aux heures d'Or, de MdS. et pour estre venu à Lille querir le dit livre à ses despens, pour tout à lui paié X francs. - 1447-48. A maistre dreux jehan, enlumineur, pour lui aidier à vivre et s'entretenir au service de MdS. XX fr. - 1448-49. A maistre dreu jehan, enlumineur, pour don à lui fait, pour une fois, pour lui aidier à vivre et le entretenir en son service, par aucun temps, pour ce pendant besongner, enluminer et ystorier aucuns livres de MdS. et mettre à point. XX francs. - A jehan dreu, en lumineur, pour lui aidier a entretenir et faire certaine istoire, relies livres et remettre à point pour MdS. XXIIIJ francs. - A maistre drieux jehan, enlumineur, pour reste de ses gaiges, de XIJ gros par jour, pour lui aidier à entretenir à son service à faire histoires, enluminer livres et mettre a point pour MdS. VIIJxx VIIJ L.’ - In den jare 1449-50 komt hij in dezelfde rekeningen, met eene vaste betrekking aan het hof van Philippus den Goede voor: - ‘Maistre dreu jehan, valet de chambre et enlumineur de MdS. la somme de cent huit livres, douze solz, du pris de XL gros, monnaie de Flandre la livre, qui deu lui estoit à cause de XII S. dicte monnaie que MdS. par ses lettres patentes données à Bruges, le XIIJe jour d'Octobre l'an mil CCCC XLIX, lui a ordonné prendre et avoir de lui, de gaiges par jour, dès le dit XIIJe du dit mois d'Octobre en avant. Pour lui aidier et entretenir en son service en l'occupation d'escriptures de livres, et de les enluminer et faire histoires en iceulx ès lieux la où il chiet et aultrement; etc.’ - Verder vind ik hem nog in 1452 en 1455 in gelijken zin en werkzaamheden, aldaar vermeld, en waarbij hij, telken reize, de verklaring, op zijn geweten af, heeft gegeven, dat hij den opgegeven tijd in dienst van den Hertog heeft besteed. Het is mij meer bij miniatuurschilders voorgekomen, die Getijdeboeken - Livre aux heures - versierden, dat dit werk achterdocht verwekte, van zooveel tijd aan zulke kleine zaken te moeten besteden, welk wantrouwen, vermoedelijk, uit onkunde ontstaan is. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc.; Paris, 1849. Seconde Partie; tom. I. in het Register.
| |
[Drift. (Johannes Adrianus van der)]
DRIFT. (Johannes Adrianus van der) Deze hoogst bekwame kunstenaar staaft steeds met ijver den welverdienden lof, reeds door Immerzeel hem toegezwaaid. Ik moet er echter hier nog bijvoegen, dat hij ook de etskunst beoefent, waartoe hij de gronden reeds in 1834 bij joannes bemme adriaansz. had gelegd. -Nadat hij uit 's Hage eenigen tijd met der woon in Gelderland had vertoefd, keerde hij in 1847 vandaar derwaarts terug, kwam in vriendschaplijke kennis met een drietal jeugdige kunstenaars, en vormde met hen het plan, om gezamelijk te etsen: door dit viertal is de Haagsche Etsclub ontstaan. Zie daarover verder op HARDENBERG. (Lambertus) - Het Atelier, waar de heer van der drift, buiten de stad, bezijden het 's Gravenhaagsche bosch, destijds werkzaam was, en deze zaak besproken werd, is het koepelgebouw enz., door den heer johannes weissenbruch, in 1849, fraai geëtst. - Zie op diens etswerken. - Na 1851 heeft hij zich
| |
| |
voor goed te Roermond gevestigd, waar hij zich onledig houdt met het schilderen van tafereelen uit die provincie, die aldaar aan de liefhebbers bij uitstek voldoen en zeer gewild zijn. - De heer van der drift werd in 1850 tot lid van verdienste der Academie van beeldende Kunsten en technische Wetenschappen, te Rotterdam, benoemd. - De etsen, door hem vervaardigd en, op mijn verzoek, mij toegezonden, zijn de volgende: Een heuvelachtig, boomrijk landschap, met eene rivier, die op den voorgrond uitloopt, waar links drie boomen, en regts eenige boomstronken, terwijl op den tweeden grond een man eenig vee drijft, en in het hout, op den achtergrond, de ruïne van een gebouw; niet beteekend; in 1834, onder toezigt van genoemden bemme vervaardigd; h. 115, br. 130 str. Nederl., zonder de marge; zeldzaam. - Een idem Landschap; in het midden, twee boomen en struikgewas, bij eene rivier; op den tweeden grond links, op een heuvel, een kasteel, beneden twee figuren; h. 76, br. 92 str.; in de marge luchtig beteekend: j.a. van der drift. - Een idem idem; midden in een slingerweg, langs geboomte, eene vrouw, met een jongen aan de hand; regts digt bewassen hout, en links eene beek; verschiet bergachtig; zeer krachtig, doch de plaat werd, als te zwaar gebeten zijnde, voor mislukt gehouden, weshalve er slechts vier afdrukken van zijn genomen, waarvan mijn exemplaar, dat het éénige was in zijn bezit, het beste is; dit is in zoo verre jammer, dewijl daarin nog zooveel goeds steekt; h. 144, br. 192 str. idem.
| |
[Drillenburg. (Willem)]
DRILLENBURG. (Willem) Pieter Terwesten voert dezen als Beeldhouwer op, in zijne Lijst der Haagsche kunstenaars, die in 1690 bloeiden; doch zegt, dat hij niet te 's Hage werd geboren. - Welligt was hij een zoon van willem van drillenburg, den Utrechtschen landschapschilder, of aan hem vermaagschapt.
| |
[Droogsloot (Joost Cornelisz.)]
DROOGSLOOT (Joost Cornelisz.) heeft zich eerst alleen joost cornelisz. geschreven, en later er droogsloot bijgevoegd. - Immerzeel heeft met grond vermeld, dat hij, waarschijnlijk, een Utrechtenaar was, tegen dé door Houbraken bepaald gegeven berigten, dat zijne geboorteplaats of Gorinchem of Dordrecht zou zijn geweest. Doch dit zal nicolaes droogsloot zijn, - Zie aldaar. - dien hij niet heeft gekend, en die hem tot dat berigt geleid heeft. - Het is zeker, om zoo te spreken, dat hij zijn leeftijd in Utrecht heeft doorgebragt, en ook aldaar is overleden, want het groot aantal zijner werken, die mij aldaar zijn voorgekomen, is bijna ongelooflijk en bevestigt die meening, en meer nog die tot zijne nalatenschap hebben behoord, en van eene kolossale grootte zijn, waarvan er een de Zeven werken van barmhartigheid op de Neude te Utrecht voorstelt; alsmede een idem, zijnde eene afbeelding van het huis het Keyzerrijk, - thans het zoogenoemde Waaggebouw - en de Ganzenmarkt, te Utrecht, vol met beelden enz., nog zijn berustende op het Stadhuis, bij de verzameling van Oudheden aldaar. - Als eene zeldzaamheid voeg ik hier bij, dat ik een Binnenhuis van hem gezien heb, hetgeen eene verzamelplaats was van alle soort van bedelaars, een echt schooijerskwartier, die aldaar gasten en brassen, dat fijner van toon was dan zijn gewoon werk, en hetwelk men onder de kabinetstukken kan rangschikken. Voorstellingen in binnenhuizen komen zeldzaam van hem voor. - Ik bezit zijn portret in teekening; of dit naar de hiervolgende afbeelding is genomen, weet ik niet. - In den Catalogus der kunstverzameling van Van der Marck, Aegidz., te Leyden, verkocht te Amsterdam, in 1773, vindt men, onder Nr. 409: joost cornelisz. droogsloot, enz. ‘Deze schilder heeft zich afgebeeld, in zijne schilderkamer, met den hoed in zijne hand, in eene houding alsof hij iemand groette. Hij zit op een stool voor zijn ezel, waar een groot stuk op staat, hebbende in zijn linkerhand den schilderstok, een bos penceelen en een palet met opgezette
| |
| |
verwen; achter hem vertoont zich zijn leerling, bezig met verwen te wrijven; zijnde voorts het vertrek voorzien van allerlei schildergereedschappen en verder bijwerk; zeer natuurlijk geschilderd op paneel; h. 19, br. 24 dm. Rhijnl. maat.’
| |
[Droogsloot. (Nicolaes)]
DROOGSLOOT. (Nicolaes) Ingevolge eene biographische opgave van Bryan, werd hij te Dordrecht, in 1650, geboren, en voorondersteld een leerling van hendrik mommers te zijn geweest. Hij schilderde dorpsgezigten met volksvereenigingen, die met haar eigenaardig karakter op eene overdreven wijze zijn voorgesteld, in geenen deele met den aangenamen toon zijner verwen en het geestige van zijne penseelsbehandeling strokende. - Zijne werken zijn, buiten zijn geboorteland, weinig bekend; Stanley voegt daarbij: toch wel in Engeland, doch zij worden er van weinig waarde gehouden. - Hij stierf in 1702. - Doordat hij in denzelfden stijl en ordonnantie als joost cornelisz. droogsloot schilderde, heeft Houbraken, zonder beter weten, hem en nicolaes voor één-en denzelfden persoon gehouden, en daardoor den eerstgemelden Dordrecht of Gorinchem tot geboorteplaats gegeven.
| |
[Drost, of Drost, (Van) ook Drost. (Den)]
DROST, of DROST, (Van) ook DROST. (Den) Bij Immerzeel vindt men van hem een historisch stuk, De Predicatie van Johannes vermeld, doch ik voeg daarbij ook andere onderwerpen, die door hem zijn geschilderd en in den Catalogus van Hoet, dl. I, blz. 56, 68, 110 en 113 voorkomen, als: Eene verschijning van Christus na zijne opstanding aan Maria Magdalena, door drost, ƒ99. - Een Fluitspeelder, door den drost, ƒ12. - Een naaijend vrouwtje, door den drost, ƒ37,- en Een student in zijne kamer, door van drost, ƒ170. - Dit laatste stuk schijnt in prent te zijn gebragt, immers, ik bezit eene gegraveerde afbeelding in fo., die zeer zeldzaam is, waaronder: Een Student in syn kamer. Het geheel is zeer geestig en eigenaardig gedacht, in eene echte studiewanorde afgebeeld, goed geteekend en, waarschijnlijk, naar de genoemde schilderij vervaardigd, doch zonder naam des teekenaars, maar wel van den graveur h. r(okers) sculpsit, en f. de wit excudit, waaronder een achtregelig vers, in het Hollandsch en in het Latijn: ‘Ik ben een Heremyt en altyd in 't gewoel,’ enz. - Hierbij heb ik nog eene wedergâ, De Geleerde in syn kamer, waaronder een zestienregelig vers van Lud. Hondius: ‘Hier sit ick in 't kleyn besloten, enz.’ j.w. (?) sculpsit, zonder naam des teekenaars. Naar het geheel, dat in alles de kenmerken draagt van door denzelfden schilder als de genoemde Student te zijn vervaardigd, te oordeelen, zal dit óók wel tot het werk van onzen van of den drost behooren. - Het is hier de plaats, eene teregtwijzing te geven op het Artikel drost van terlee, dat bij Nagler staat geboekt, dewijl wel onze drost, en van terlee, en poorter bij Houbraken, III. Dl. blz. 61, als drie onderscheiden schilders worden genoemd, doch geen drost van terlee, hetgeen eene misvatting is. Nagler zegt echter, dat deze wel van een w. drost onderscheiden kon zijn, dien hij reeds onder drost heeft opgevoerd. - Dit is zeker, dat j.j. de frey, in 1796, naar zekeren drost, de afbeelding van een krijgsman heeft gegeven, en dat r. williams heeft gegraveerd, een lagchende jongeling, in zwarte kunst, beteekend drost pinx. Sold by W. Herbert; in 4o. Nu is de vraag, zegt Nagler, of deze meester zich w. drost of drost van terlee schreef. Door het niet zien van een enkele komma, bij Houbraken, die ‘drost van terlee en poorter’ noemt, is deze geheele verwarring ontstaan.
| |
[Dryven. (S. van)]
DRYVEN. (S. van) Deze kunstenaar heeft het vak van portretschilderen tot eene redelijke hoogte gebragt, zoo als ik een levensgroot mansportret, in de manier van palamedes, door hem geschilderd, gezien heb; om welke reden ik hem hier eene plaats inruimde. Naar mijn gissen, zal hij in de tweede helft der XVII. eeuw hebben gebloeid.
| |
| |
| |
[Dubbels. (Hendrik)]
DUBBELS. (Hendrik) Deze vermaarde zeeschilder is reeds door Immerzeel vermeld, doch ik voeg daarbij, dat, zeker, het uitmuntendste en kapitaalste stuk zijner bekende werken te zien is in het Museum-Van-der-Hoop, geplaatst in de Kon. Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, onder Nr. 34 van den Catalogus, zijnde: Een woelend water, met een havenhoofd en onderscheiden vaartuigen. Het is daar, dat men zijn alhier vroeger miskend talent kan beoordeelen, dewijl dit proefstuk onzer schilderschool van uit Engeland weder op den oorspronklijken bodem door den genoemden kunstminnaar is teruggebragt.
| |
[Dubbels (Jan)]
DUBBELS (Jan) is, volgens Bryan-Stanley, een leerling van den beroemden zeeschilder ludolf backhuysen, in wiens manier hij werkte. Hij leefde in 1715. Of dit nu wel eene juiste opgave is, kan ik niet beslissen, want aan mij is nimmer eenig berigt of kunst van hem voorgekomen. - Bij Hoet en Terwesten vind ik nog wel een dirk dubbels, maar ik geloof, dat deze wel dezelfde als de bekende hendrik dubbels zal wezen.
| |
[Dubois. (Chrétien)]
DUBOIS. (Chrétien) Bij dit artikel, door Immerzeel geleverd, voeg ik alleen dat zijn Portret, door h.w. caspari geteekend, door j.e. marcus gegraveerd is, en in het bekende prentwerk in fo. van laatstgenoemden kunstenaar voorkomt.
| |
[Dubois. (Dominicus François) Zie bij Immerzeel op, Bois. (D.F. du)]
DUBOIS. (Dominicus François) Zie bij Immerzeel op, BOIS. (D.F. du)
| |
[Dubos. (Hacquinet.)]
DUBOS. (Hacquinet.) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 26. Junij, 1468, aangeteekend: ‘A hacquinet dubos, paintre, paié pour XVJ jours et demi, qu'il à ouvré, à VIIJ S. pour jour, VJ L. XIJ S. Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o, tom. II, p. 378.
| |
[Dubourcq (Pierre Louis)]
DUBOURCQ (Pierre Louis) staat, als hoogstverdienstelijk landschapschilder, reeds, naar waarde, bij Immerzeel vermeld, doch het is mijne taak, het volgende, mede tot zijne Biographie behoorende, daarbij te voegen. - Reeds spoedig vertrok de Heer dubourcq, tot verdere voortzetting zijner kunstoefening, naar Italië, waar hij twee volle jaren vertoefde en een groot gedeelte van dat land, zoo als Sicilië en de kust van Ancona, tot het verst zuidelijke punt, Pestum, bezocht, en is over Tirol, in December 1844, teruggekomen. - Tijdens zijn verblijf aldaar, heeft hij met zijne kunstbroeders hier te lande brieven gewisseld, waarvan er een in de Kunstkronijk van 1845, blz. 60, is opgenomen, die eene merkwaardige naïviteit oplevert, en waaruit men ontwaart, dat zijn kunstvriend willem bodeman, voor een groot gedeelte, zijn reisgezel is geweest, doch hem, in Julij, 1844, te Florence, heeft verlaten; terwijl hij verder meldt, dat hij, te Rome, zijne kunstvrienden kruseman, van der ven, teerlink, koelman, van de velden en koning, met vreugde, ontmoette, enz. - Later heeft hij zijne studiereizen, in Frankrijk, Engeland, Duitschland, België, en in de meeste provinciën van ons Rijk mede tot dat doel voortgezet. - In het jaar 1850 is dubourcq in het huwelijk getreden met Mejufvrouw Aletta Jacoba Rochussen, dochter van Mr. I.J. Rochussen, griffier bij de Arrond. Regtbank, te Amsterdam, Ridder der Orde van den Ned. Leeuw, en van Mevrouw H.J. Rochussen, geb. Scharff. Uit zijnen echt zijn thans, 1857, twee zonen in leven. - Tot eene teregtwijzing op het berigt bij Immerzeel dient, dat de moeder van onzen kunstenaar niet Revet, maar Benet heette. - Het ligt in den aard der zaak, dat zijne uitstekende bekwaamheden niet onopgemerkt konden blijven, en hij achtervolgens de vereerendste blijken daarvan mogt ontvangen, als: tot Eere-lid te worden benoemd, door het Haarlemsche Kunstgenootschap, Kunst zij ons doel, - thans ontbonden, - van het Genootschap Pictura, te Groningen, van de Koninklijke Academie, te Amsterdam, en, in 1856, van de Academie van beeldende Kunsten en technische Wetenschappen, te Rotter- | |
| |
dam. - Tot een werkzaam aandeel in de zoo noodige bemoeijingen tot leiding en beheer van instellingen ter beoefening en bevordering der beeldende Kunsten werd doubourcq bij voorkeur geroepen, en heeft zich daartoe steeds welwillend bereid getoond, gelijk in 1850 als Bestuurder van de afdeeling Teekenkunde der Maatschappij Felix Meritis, en in de Maatschappij Arti et Amicitiae, bij het oude bestuur als plaatsvervangend Secretaris, alsmede Vice-Voorzitter en Voorzitter, en thans nog de Vice-Voorzitters-plaats bekleed. Bij laatstgenoemde Maatschappij is, in 1855, eene tentoonstelling van Photographiën gehouden, en hem toen eene zilveren medalje van de Vereeniging van Volksvlijt, voor zijne ijverige medewerking, uitgereikt. - In 1853 werd de Heer dubourcq, bij besluit des Konings, tot lid van den Raad van Bestuur van 's Rijks Museum, te Amsterdam, en over de Kunstverzameling op het Paviljoen Welgelegen, bij Haarlem, benoemd. - Het is hier de plaats, om zijn geliefkoosd kunstvak: de verheven natuur in de bevalligste landtafereelen weder te geven, en die eene vaste bestemming hebben bekomen, aan te duiden, als: in de verzameling van wijlen den heer Hodson, te Amsterdam, een groot landschap, met eene Beerenjagt van van der brugghen; - De dood van graaf Willem II, door een Lid van het Historisch Genootschap, te Utrecht, aangekocht; - en bij den Heer Woltman Elpers, te Amsterdam, een Valkenjagt; - bij den Heer Schermaeker, te Amsterdam, een idem; - in de verzameling der Gravin van Nassau, De valkenjagt aan het Loo, met het portret te paard van Prins Alexander en Koning Willem I., in een rijtuig; - in die van H.K.H. de Princes Marianne, een Gezigt op de golf van Pozzuoli, met de eilanden Ischia en Procida; - in die van den kunstschilder j. portaels, te Brussel, een strand bij Amalfi; - in die van wijlen den heer Stork, het eiland Capri; - in die van wijlen Z.M. Koning Willem II, (thans in die van den heer Fodor, te Amsterdam,) de Campagne van Rome, aldaar geschilderd; - in die van den heer N. de Koning, te Rotterdam, een Gezigt op den Vesuvius en op Kaap Micene, van het eiland Ischia; - in die van den heer C.P. van Eeghem, Raad van Bestuur der Kon. Academie, te Amsterdam, het Meer van Como, met een schuitje met volk; - in die van den kunstschilder robert, te Brussel, het dal bij Narni; - in die van wijlen den heer Waterhof-Stiffry, te Amsterdam, Villa Somma-Riva, aan het meer van Como; - in die van wijle den heer van Bommel, te Haarlem, het Meer van Como, bij morgenstond; - in die van den beroemden zeeschilder, den Ridder l. meijer, het kasteel Baje; - in die van den heer Z. Mazel, te 's Hage, het Narnidal; - in die van den Heer Fabricius van Leyenburg, de Agro Romano, (door hem ook geëtst: zie lager), en Lago d'Albano; - in die van Prof. Ter Haar, te Utrecht, het huis Terhaer; - in die van den heer A.C. Kruseman, te Haarlem, Tempels te Pestum; - in die van Dr. van Hees, te Amsterdam, Houthalen, bij Baden; - in die van Mevrouw Robin, thans te Parijs, Gezigt op Amsterdam, van de Noordzijde uit de Buiksloter-meerpolder. - Het portret van h.w. couwenberg, teekenende naar de schilderij van ary scheffer, in het kasteel te Windsor, in Engeland, berust bij Mevr. de Weduwe van dat onvergetelijk talent, waarnaar eene Lithographie werd vervaardigd, die in de Kunstkronijk geplaatst is; - en een Javaansche haan en hen, in het Museum van het Genootschap Natura artis Magistra, te Amsterdam. - Zijn Cahier van vijf stuks Etsproeven, door Immerzeel vermeld, is nog niet bij Brulliot of Le Blanc bekend. Bij de verschijning dezer Etsen vond men daarover een berigt in het Werk De Beeldende Kunsten, enz. 's Gravenhage; Belinfante; 1841; in 8o. II. jaargang, blz. 265, alwaar, vergezeld van eene zakelijke beschouwing, een woord over den roem onzer vaderlandsche Etskunst wordt gesproken, en het verblijdende optreden van die herlevende kunst in de gedachte proeven
| |
| |
gehuldigd, een kunst, ‘geschikt tot de uitdrukking van het oorspronklijk en geestig gevoel des schilders, daar toch geene andere hand, dan zijne eigene, haar bestuurt, en door geene overbrenging minder van het kenmerkende des meesters verloren gaat,’ - Het is hier de plaats, deze fraaije Etsen, en waarbij er zijn, die door toon en behandeling zeer uitmunten, hier, in hare voorstellingen, voor de geschiedenis te boeken. - Een met hooi beladen karretje, welks boomen tot aan den voorgrond reiken; over een er van ligt een vlok hooi; boven links, met zijn monogram p.l., zaamgevlochten, binnen eene grootere d. gevat, en f. 36; h. 92, br. 9 str. Nedl., zonder de marge. - Een studieblad, Een Meisje van voren te zien, met eene brandende kaars op een kandelaar, dien zij in hare regterhand heeft, terwijl zij met hare linker de vlam voor den aanschouwer bedekt; de figuur het meest en haar omvang gedeeltelijk afgewerk; beteekend p.l. dubourcq, 1839; h. 170, br. 113 str. idem. - Een idem, Een landmeisje, van terzijde te zien, staande voor de onderdeur van eene schuur, waarop zij met de regterhand rust; in de linkerhand houdt zij een kippenkooi; de achtergrond wit; een fraai bewerkt blad, beteekend p.l. dubourcq, 1838; h. 260, br. 206 str. idem. - Een landschap, waarin, als hoofdzaak, een zware oude boomstam, met struiken en planten omwassen, zich midden op den voorgrond vertoont; regts een boom en verdere boomgewassen; een bergachtig verschiet enz.; eene fiks afgewerkte prent; h. 173, br. 227 str., idem, niet beteekend. - Een idem; midden in de prent, op den voorgrond, is een opgaande eikenboom, als hoofdvoorwerp; op den tweeden grond zwaar boomgewas, waaronder twee figuren, die met elkaêr in onderhoud zijn. Deze tweede partij is zeer kunstig met de etsnaald, door de vereischte wijkende toonen, verkregen, zoodat men dit blad wel als eene zeer gelukkige proef in dit vak van kunst mag beschouwen; h. 316, br. 224 str. idem; beteekend p.l. dubourcq, 1840. - Voor deze vijf Etsen behoort een Titel, versierd met alle soorten van struik- en plantgewassen, die eene lijst vormen, waardoor men een bergachtig landschap ziet, alwaar de kunstenaar, onder een zonscherm, het zit af te teekenen. In de lucht: Vijf Etsproeven door p.l. dubourcq; van onder, Amsterdam, 1841; h. 183, br. 236 str. idem. - Met denzelfden Titel, zijn, in 1841, Zes stuks Etsproeven verschenen, als: Een heuvelachtig landschap, de regterhelft met zwaar opgaand boomgewas, waartusschen een weg, die in den voorgrond uitloopt, en daarop eene vrouw, met een kindje aan hare zijde; verder een zeer uitgestrekt verschiet; h. 200 br. 260 str. met de marge, waarin te lezen Jersey, en beteekend dubourcq, 50. Dit is ook geschilderd. - Een uitgestrekt landschap, met een bergachtig verschiet, alwaar, op den tweeden grond de overblijfselen van eene zeer lange Aqueduc, die zich in den achtergrond verliest; regts eene woning, en op den voorgrond een ruiter te paard, waarbij een man, die twee ossen drijft, die voor eene ploeg schijnen gespannen te zijn, en verder, een man en vrouw, die naar de linkerzijde gaan; h. 200, br. 260, tr., idem, waarin Agro Romano, en beteekend dubourcq, 50. De toon van dit landschap met de lucht is bijzonder goed uitgedrukt. - Een gezigt in het bovengebergte van een landschap, op den voorgrond eenige groote steenen, waarop een arend zit te gluren; op den tweeden grond, regts en links, boomgewassen; het bergachtig verschiet verliest zich in de wolken, die door eene bijzondere bewerking tot de fijnste toonen zijn gebragt; h. 207, br. 254 str. idem, waarin Chamony; beteekend dubourcq, 49 - Een Italiaansche villa, op een terras bij boomgewassen gelegen, waarop bij den hoek eene balustrade, met vazen enz. Men ziet de bewoners aan eene springende fontein zich met een kind verlustigen. De voorgrond is met eenig plantgewas en een weg, waar een landmeisje, van
| |
| |
achter te zien, met een pot op het hoofd, naar onder gaat. De lucht is even betint; zoo ook zijn de wijkende gronden door de werking der etsnaald vereenigd; h. 184, br. 278 str., idem, beteekend dubourcq 1845. - Een gezigt bij Texel; bij afwisseling is deze uitgestrekte vlakte met weiland, waterwakken, zandplaten enz. zeer natuurlijk voorgesteld; op den voorgrond, links, een afhellende schoeijing, en verder gras- en plantgewassen. Op de zandplaat, op den tweeden grond, loopt een man, die blijkbaar moeilijk gaat, en de sporen van zijne voetstappen zigtbaar achter laat; verder in het verschiet woningen, schepen, een molen enz.; eene zeer gelukkige prent, die, om de waarheid der voorstelling, vooral door de spiegeling van de waterwakken, een effect oplevert, dat streelend is voor den beminnaar van de ware etskunst; h. 206, br. 260 str. idem; daaronder Texel, beteekend dubourcq, 49. - Afbeelding van den Korenmolen te Koukerk, vroeger als de geboortesteê van den grooten rembrandt - Zie aldaar. - aangewezen. Onwillekeurig waant men, bij de eerste beschouwing van deze fraaije plaat, een kunstgewrocht van jacob ruisdael te zien. De uitmuntende toon en het effect van licht en schaduw geeft iets dichterlijks aan deze, op zich-zelve genomen, gewone voorstelling. De ronde steenen molen voert het jaarmerk 1593, en de roeden zijn vlak op zijde, als in profiel, voorgesteld. Het schijnt, dat rembrandt's moeder, met een kind bij zich, voor de deur zit, terwijl een man van uit het hek, dat den molen van den weg afsluit, heengaat; h. 255, br. 206 str. idem. daar onder: rembrandt's Molen te Koukerk, beteekend dubourcq, 49. Dit is ook geschilderd. - Verder zijn nog afzonderlijk verschenen de volgende Etsen, als: Een landschap, waarin, als hoofdzaak, een oude ontwortelde boom, die met den top in eene rivier is gelegen, daarbij nog bloeijende stammen, waarop een vogel zit, en een, die daarbij vliegende is voorgesteld enz.; gebergte in het verschiet; ovaal, h. 166, br. 235 str., daar rond twee regels verzen van Petrarca, met de vertaling, beteekend dubourcq, 1856; Amsterdam; F. Buffa en Zonen. Dit is ook geschilderd. - Een kapitaal blad: Het Kerkhof te Baden; midden tusschen gebergten, ziet men, even langs houtgewas door, de grafteekenen dezer begraaf-plaats, waarvoor een korenakker, waar een man en vrouw bezig zijn, den oogst te verzamelen. In de hoogte is een weg, die naar het kerkhof leidt, waar men eene eenvoudige begrafenis zich heen ziet bewegen; op den voorgrond stukken rots en een eikenboom, met verdere plantgewassen, waarbij en tusschen door, eene beek, die eenig verval van water uit de bron aanvoert. - De ongelooflijke zorg, die bij den grooten omvang dezer ets is aangewend, de gevoelvolle bewerking, de kracht, de aangename bedaging, er in uitgedrukt, reikt tot eene volkomenheid in deze kunst, zoo als onze tijd niet schooner weet aan te wijzen, en was in dat vak een waar sieraad der Nederlandsche School op de Tentoonstelling van 1857, te 's Gravenhage; h. 290, br. 477 str., met de marge; beteekend dubourcq p. et s. 1856. - Dus ook geschilderd. - Onder de Etswerken van den Heer dubourcq, die niet aizonderlijk zijn uitgegeven, behoort een oude man, ten halven lijve, regts, ter zijde, op een stoel gezeten, leunende met beide handen op een stok; de grond een weinig bewerkt; beteekend met het genoemde monogram p.l.d. 1845; h. 150, br. 125 str., met de marge; in het Fransche Kunstblad l'Artiste van 1848, voorkomende. - In het Werk De Waterramp van 1854, door de Maatschappij Arti et Amicitiae uitgegeven, komen twee Etsen, naar teekeningen van den heer van trigt, door dubourcq voor, en in De Kunstkronyk van 1856, een landschap, Het Brugje te Wolfhezen, waar, bij een boomstam, een kindje staat te kijken naar een hond, die uit eene beek drinkt; beteekend dubourcq, 1856; h. 180, br. 142, str., zonder marge. - Verder kan ik vermelden eenige, nog
| |
| |
onafgewerkte etsen, welke men hoopt, dat dra het licht zullen zien; als: de Grot van Han, in België, waarin een man met een fakkel in eene schuit vaart, bij eenige druipsteenen, die van het gewelf der grot afhangen, en een ander staat bij eenigen, die tot op den grond zuilen hebben gevormd van door een andere fakkel verlichte stalagmieten; - een Napolitaansche visscher, met wollen muts op, en een camail aan (jas, met gekleurd lint opgelegd), de handen over elkander geslagen, en leunende tegen een muur, ten halven lijve; - een Boschge-zigtje, met een paar boomstammen en eenige planten; hiervan is slechts een-enkele staat in omtrek, daarna werd de plaat uitgeslepen; - en een Waterval, met rotsen en houtgewas omgeven; hiervan bestaan onderscheiden staten, doch de plaat is mede uitgeslepen. - Vol ijver en strevende, om zijn geliefdkoosd vak steeds tot hoogere verdienste op te voeren, zagen wij telken reize op de Tentoonstellingen van zijne zoo gewilde schoone kunsttafereelen, en zoo weder op die te s' Gravenhage, in 1857, vijf stuks zijner penceelwerken, waarbij een Gezigt op de hooge sluis aan den Amstel, bij dampachtigen morgen, dat tot de goede kunst van onze tegenwoordige School behoort. - Dat kunstenaars, bij het klimmen der jaren, de theorie steeds meer en meer tot zekeren leiddraad nemen, is loflijk, doch moge deze niet geheel het luimig genie, dat steeds zooveel wonderen heeft voortgebragt, verdringen, maar beiden hand aan hand blijven gaan, zoo als onze dubourcq, tot heden, getracht heeft, ze naauwvereenigd toe te passen.
| |
[Duc. (R...)]
DUC. (R...) Fiorillo geeft dezen op als een historieschilder van Ledegem, bij Kamerijk, die op het einde der XVIII. eeuw bloeide; verder is mij niets van hem of zijne werken voorgekomen.
| |
[Duchastel. (François) Zie bij Immerzeel en bij mij op Chatel. (François du)]
DUCHASTEL. (François) Zie bij Immerzeel en bij mij op CHATEL. (François du)
| |
[Duck. (A.)]
DUCK. (A.) De naam en werken van dezen meester hebben overeenkomst met die van jan ms ducq en diens kunstgewrochten, zoodat er zijn, die meenen, dat het één-en-dezelfde persoon zou zijn, even als jacob de vader van jan zou zijn geweest. Voor gissing is het vatbaar, maar zekere gronden zijn er niet aan te wijzen, om die meening te kunnen staven, te minder daar in den Catalogus der Galerij van Weenen, door den kundigen C. de Michel vervaardigd, met zorg de naam a. duck, zoo als die op eene schilderij voorkomt, achter de beschrijving daarvan wordt vermeld, weshalve er geen twijfel bestaat, of zij is door a. duck geschilderd, en hij bij gevolg een ander dan jan le ducq, maar welligt de zoon van jacob duck, bij Immerzeel vermeld. De gedachte schilderij in de Weener Galerij wordt aldus beschreven: ‘Eene groote zaal, waarin eene aanzienlijke vrouw ligt geknield voor een officier, smeekende, om aan haar terug te geven hare kleinoodiën en kostbare voorwerpen, welke een soldaat uit een koffer haalt; zij heeft aan zijne voeten gelegd een wisselbrief en geld, waarop hij geen acht schijnt te slaan. Achter de dame is, op gelijke wijze, een man geknield voor een ander officier; verder ziet men in de zaal onderscheiden personen van beide sexe, doch meerendeels militairen. Op de schilderij staat: a duck f.; op paneel, br. 2 vt. 2 dm., h. 1 vt. 4 dm.’ - In de Galerij te Dresden vindt men ook dergelijke stukken, die met den genoemden naam zijn beteekend. In den Catalogus van 1801 is, namelijk, onder No. 15: een Mansportret met korten baard; hij houdt de eene hand in zijne zijde, en grijpt met de andere naar zijne kraag; kniestuk, h. 7½, br. 6 dm.; - en No. 359: een Boer, knielende voor een soldaat, die hem bij de haren vasthoudt; met eene daarbij staande boerin in smeekende houding; h. 1 vt. 5/4 dm., br. 9½ dm.
| |
[Duck (Jacob)]
DUCK (Jacob) staat bij Immerzeel vermeld, doch ik moet hier bijvoegen, dat het mij voorkomt, dat hij onafgebroken te Utrecht heeft gewoond, want men vindt hem
| |
| |
daar in het St. Lucas-Gild, als meester, ingeschreven, op het jaar 1626, en in het volgende ziet men, dat hij in 1646 nog daar woonde, en meerdere van dien naam, die zich ook allen duck schreven: ‘jacob duck, constschilder constitueert hem borch voor Jr. Gerrit Adriaen van Muylenborch; 1646, Augustus 22.’ - ‘jan jansz. duck constitueert hem borch enz. 1647. May 7.’ - ‘jan jansz. duck constitueert hem borgt voor G. de Leeuw, 1644, September 27.’ Uit het Register van Borchtochten, dat te Utrecht in de Archiven wordt bewaard. - Is nu deze jacob de vader van jan le duck, zoo als de meeste auteurs meenen te moeten aannemen? Ik, voor mij, moet zulks zeer in twijfel trekken, dewijl er te veel verschil in den naam duck en le ducq is, en bovendien jan, volgens de berigten, in 1636, te 's Hage, werd geboren, en ook aldaar zijne opleiding in de kunst gehad heeft, terwijl wij onzen jacob duck steeds in Utrecht aantreffen. Ik breng dit in het midden, om welligt daardoor nog verdere bescheiden te dien aanzien uit te lokken.
| |
[Ducq (Johan le)]
DUCQ (Johan le) is reeds breedvoerig, ook bij Immerzeel, beschreven; doch als eene bijdrage aangaande den prijs zijner werken, dien hij-zelf bepaalde, voeg ik het volgende hier nog bij. In 1658 had hij, als lid der Haagsche Kamer van Pictura, ‘een Landschapje, met eene Herderinne en eenige koeytjes, aldaar geleverd, en door hem geëstimeerd op 60 gulden, doch dat, den 29. April, 1662, door hem, met kennisse van Regenten, terug genomen, en in plaats van 't zelve als toen bezorgt is: een landschapje, waarin een vrouwtje te paard zittende, met andere persoonen en bijwerk, en 't geen door hem op 50 guldens gesteld is geworden; zijnde hetzelve naa dato, op zijn verzoek, ook weder teruggegeven. Voorts is hij den 20. October, 1670, in de regeering der Confreriekamer, als hoofdman geëligeert, en 27 October, 1671 daarin tot 1672 gecontinueert geworden; dog in 't laatstgemelde jaar als vaandrig in den krijgsdienst overgegaan zijnde is hij vervolgens nog als capitein in staatsdienst, anno 1692 of 1693, zoo vermeent word, overleeden.’ Volgens de aanteekeningen van Pieter Terwesten, Ms. - De hoogste prijs, dien eene schilderij van dezen meester heeft opgebragt, is, volgens Gault de Saint-Germain, (1818), ƒ2000.
| |
[Duinen (Johannes)]
DUINEN (Johannes) was een leerling uit de school van wouter crabeth, te Gouda geboren, en maakte zich bijzonder bekend met het door hem vervaardigde portret van den Franciscaner monnik Simpernel, volgens de opgave van Fiorillo; doch hij zal, waarschijnlijk, dezelfde persoon zijn als johannes duyve. - Zie bij mij aldaar, en bij Immerzeel op jan duive, die er wel bij had mogen voegen, dat, zoo hij al een leerling van wouter crabeth mogt zijn geweest, zulks dan alleen met diens kleinzoon kan hebben plaats gehad.
| |
[Duisart. (Christiaan)]
DUISART. (Christiaan) Ofschoon zijne geboorteplaats onbekend bleef, is het echter zeker, dat hij een landschapschilder is geweest, die vele dergelijke tafereelen, ook in miniatuur, heeft geschilderd, en dat hij in het Haagsche Gildeboek voorkomt op het jaar 1665, als ‘Confrater der Confrèrie’, en in een goeden ouderdom aldaar is overleden. Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Dujardyn. (Karel) Zie bij Immerzeel en bij mij op Jardin. (Karel du)]
DUJARDYN. (Karel) Zie bij Immerzeel en bij mij op JARDIN. (Karel du)
| |
[Dulignon. (Abraham)]
DULIGNON. (Abraham) Van dezen teekenaar, reeds bij Immerzeel vermeld, komt weinig kunst voor. Op de verkooping van C. Buys, te Amsterdam gehouden, in 1828, vindt men in den Catalogus, onder Nr. 4, op blz. 31 beschreven: Een hut aan een water; met dekverwen, naar decker, door duglignon. - Het portretje, dat van hem uitgaat, waarvan ik een paar exemplaren bezit, - daar hij aan eene tafel zit te teekenen, in een mantel gewikkeld, met een punthoed op, en in reeds gevorderden leeftijd voorgesteld - is door r. vinkeles in 1764, in 8o. geëtst en niet
| |
| |
gegraveerd, zoo als bij den genoemden schrijver vermeld staat. - Later is mij, als geschikt, om de waarde van zijn werk meer te doen kennen, in de Verzameling van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, eene teekening voorgekomen, die op blz. 128 van den Catalogus aldus staat vermeld: ‘Een Landschap met hoog geboomte, ruïnen en eenen waterplas; met coleuren geteekend door hem, naar j. ruisdaal;’ welk stuk met ƒ27 is betaald.
| |
[Dull (A.)]
DULL (A.) wordt als teekenaar opgegeven in den Catalogus van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, op blz. 229: ‘Gezigt van het dorp Baambrug, zeer uitvoerig met O.I. inkt geteekend door a. dull; - en Dito naar het huis Adrichem, niet minder uitvoerig, met dito door denzelfden’ die beiden met ƒ10. zijn betaald.
| |
[Dullaert (Heyman)]
DULLAERT (Heyman) is reeds bij Immerzeel als schilder en dichter vermeld. - Ik kan hier nog bijvoegen, dat hij een theologisch Werk van Drelincourt uit het Fransch in het Nederduitsch overgebragt, en Het verlost Jerusalem, waarschijnlijk naar tasso, in 1658, te Rotterdam, in 8o. in het licht gegeven heeft. - Onder de afbeeldingen van kunstenaars, die in folio door de lithographische pers te Parijs zijn verschenen, is er een, zijn portret voorstellende, doch daaronder is de naam van ruisdael geplaatst! - Uit het leven van dullaert is af te leiden, dat hij een man van middelen moet zijn geweest, hetwelk ik ook vermeen te zien in zijn geslacht, namelijk, dat Abraham Dullaert bij de zeventien Vroedschappen voor de stad Rotterdam, in den jare 1619, door Prins Maurits is verkozen, en in 1622 tot Baljuw, in welke betrekking hij stond aangeteekend tot den jare 1645. Zie S. Lois, Cronycke der stad Rotterdam; 's Gravenhage, 1746, in 4o. - zoodat deze, waarschijnlijk, een oom van hem is geweest. Immers deze naam komt voor in de geslachtlijst van heyman dullaert. Zie zijn Levensberigt in H. Dullaerts Gedichten, Amsterdam, 1719, in 8o., uitgegeven door David van Hoogstraten. - In dit Werk staat zijn portret, zeer schoon door j. houbraken gegraveerd, waarnaar dat, hetgeen in het Werk van Arnold Houbraken voorkomt, werd genomen, en waaruit men zien kan, dat het bovengemelde gelithographieerde het zijne, en niet dat van ruisdael moet voorstellen.
| |
[Dumar (J.)]
DUMAR (J.) is een bekwaam kunstgraveur geweest, die in de tweede helft der XVIII. eeuw bloeide, blijkens het portret van dionys van nymegen, door hemzelven geschilderd, in den jare 1775, en door j. dumar fraai in koper gebragt.
| |
[Dumoustier, (Gottfried)]
DUMOUSTIER, (Gottfried) portretschilder van Douai, in Vlaanderen, bloeide in de eerste helft der XVII. eeuw. Hij is door Félibien ook onder de houtgraveurs gesteld, en die door Papillon dumontier genoemd wordt. - Men kent van hem eene kopergravure in 4o., die a. du m. Duacensis Inu. et fecit Romae beteekend is, voorstellende den gezant Anton Emanuel Marguis de Weeth, en waarvan de letters g. (a?) du m. onzen kunstenaar zouden aanduiden. Zie Nagler, Künstler-Lexicon.
| |
[Dundni of Dindni. (Ic. van) Zie bij Immerzeel en bij mij op Duynen. (Isaäc van)]
DUNDNI of DINDNI. (Ic. van) Zie bij Immerzeel en bij mij op DUYNEN. (Isaäc van)
| |
[Dupirre. (Baltazin)]
DUPIRRE. (Baltazin) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 26. Junij, 1468, aangeteekend: ‘A baltazin dupirre, paintre, paié pour XXXIIIJ jours qu'il a ouvré en icele temps, à V S. pour jour, VIIJ L. X S.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Paris, 1851, in 8o.; Tome II, p. 378.
| |
[Dupper, (L.)]
DUPPER, (L.) Wz., te Dordrecht. Deze Heer bezit eene kunstverzameling van onze oude roemrijke Nederlandsche school, en wel van eene uitgelezen soort, waarbij stukken van het eerste water, die door bevoegde kunstkenners zeer worden geroemd.
| |
| |
| |
[Dupré (Daniel)]
DUPRÉ (Daniel) is reeds bij Immerzeel beschreven. Ik voeg hier nog bij, dat hij ook de Graveerkunst heeft beoefend, zoo als ik eene prent voor mij heb liggen, als proef in zwarten druk, met defecten in de lucht, en in aqua-tinte afgewerkt, voorstellende: Een gezigt bij een stadswal, met eenige schuren en woningen, waarbij een ronde toren en een spitsgevel daarop, met zeven kleine idem; eene vrouw, met een kind op haar arm, staat in de schaduw bij het gebouw op den voorgrond; een man klimt op den wal, en eene vrouw pompt water enz., beteekend d.d.p. f. Bologne 1786; groot, met de marge, 225 bij 182 str.; in het bezit van den heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht. - Zijne afbeelding, door h.w. caspari geteekend, in 1812, en door j.e. marcus gegraveerd, komt voor in het bekende Prentwerk, door den laatstgenoemde uitgegeven, - Van al de daarin voorkomende schildersportretten bezit ik afzonderlijke drukken, elk op ééne plaat, met marge enz., terwijl in het genoemde Werk-zelf twoe of drie portretten op ééne plaat voorkomen.
| |
[Duquesnoy. (Floris)]
DUQUESNOY. (Floris) In de rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op den 16. April, 1467, aangeteekend: ‘A floris duquesnoy paié pour VIIJ jours à X S. par jour IIIJ L.’ - Zie over deze werkzaamheden, mede door hem als schilder verrigt voor het groote feest van het Guldenvlies, te Brugge, op DARET. (Jaques) - Hij kan wel een voorvader zijn geweest van de beroemde Belgische beeldhouwers françois en jeronimus duquesnoy.
| |
[Duquesnoy (François)]
DUQUESNOY (François) of wel, FRANS VAN KENOY. De hooge verdienste van dezen beroemden Belgischen beeldhouwer staat reeds bij Immerzeel uitvoerig vermeld. - Hij is, in 1642, te Livorno, ten grave gedaald, doch om zijn groot talent door de Italiaansche kunstenaars, uit lage ijverzucht, zeer benadeeld. - Dit is alles beschreven; doch niet algemeen is het bekend, dat een Hollandsch Edelman, M. van der Merwede, Heere van Clootwyk, die destijds in Italië vertoefde, aldaar alles gade sloeg, en ook als dichter zijne scherpzinnige opmerking er over heeft medegedeeld, in een 4o. boek, met zijnen naam, onder den titel van Uyt-heemsen Oorlog ofte Roomse-Min-triomfen. 's Gravenhage, by Isaac Burghoorn, 1651. - Men vindt aldaar, op bl. 166, waarschijnlijk, het onpartijdigste-oordeel, dat in Rome over zijn voortreflijk St. Andries-beeld werd geveld, zoo als uit het volgende blijkt: ‘S. Andries van francesco flamingo, ofte frans kenoy van Brussel, in S. Peeterskerk te Roomen gemaakt, en door d'Italiaenen, ende meest bernin sijn nydicheyd, van plaets ende licht verandert, dat francesco voorn. nevens noch eenige andre affrontjes, van spijt sijn sinnen, ende daarna sijn leven kosten, werd ook van velen gesegt dat hem d'Italiaenen, met yet in sijn wijn te werpen, hebben simpel gemaekt. - Dat herden nijd van spijticheijd dee bersten, - Door wissen beytel van een Neerlands Kersten, - En d'heele-Moeder-kerk met sijnen glans bestraelt, - En wierd niet sonder re'en van sijne plaets gehaelt. - Soo lang den blijden dag sijn licht quam vleyen, - Kost daer geen In-landts hert sijn oogen spreijen, - Of wierd verblixemt door sijn goddelijke kracht, - En diep gedrongen in een schaemts verblinde nacht. - Met recht daer selfs sijn Meester 't hert liet blijven, - En door sijn vremde kracht en konst verstijven. - Ik loof, komt immer hier de beeldestormery, - s. peeter raekt alleen door sijnen luyster vrij. - op het selve beeld. - Waer-om aen S. Andries het minste licht gegeven, - In Sinte Peeterskerk? - Waer-om niet boven alle beelde-konst verheven? - 't Verdoofd' al 't ander werk. - noch op 't selve. - Sach 't oude Roomen op, het gaf een Winners wagen, - Om dit vergode Beeld als in triomf te dragen; - En liet praxiteles ses Hengsten daer
| |
| |
voor spannen, - En al het Auter-werk, - Van Sinte Peeters kerk, - Als slaven achter 't spoor van sijne raeijen bannen, - En spijt 't misgunstig oog van haet en nortsen nijd, - Hem wierdt alleen den ruymen Tempel toe-gewijd.’ - Het is hier juist de plaats, om eene teregtwijzing te kunnen doen, en die ook reeds door het boven aangevoerde wordt geleverd, namelijk, de Italiaansche Geschied-schrijver Giampietro Bellori heeft in zijn Werk, Vite de pittori, scultori e architetti moderni, vermeld, dat de daad van vergiftiging door zijnen broeder jeronimus was gepleegd. Zulke berigten worden zeer ligt overgenomen, en zoo vindt men die ook uitgedrukt onder het uitmuntende portret van francesco di quesnoy, called il fiammingo a sculptor; born at Brussels in the year 1594, and died at Leghorn (?) - Livorno - the 12 July 1643, by a slow Poison given him by his Brother, who confessed the Fact before he suffered. - Bellori. - pieter van bleeck sculp. 1751, naar a. van dyck in groot fol., in mijn bezit. - Zoo is dit feit als eene schanddaad van broederhaat, zelfs onder het afbeeldsel van het slagtoffer daarvan, vereeuwigd! - doch, hoe was het mogelijk, dit onder het afbeeldsel te plaatsen, zelfs, al ware het zoo gebeurd? Zou het niet reeds treurig en schriklijk genoeg zijn, dusdanige regelen in de geschiedenis te moeten aantreffen, zoo als men die over het uiteinde, na geregtlijke uitspraak over jeronimus, reeds, met diep medelijden, ontmoet; - neen, ik beschouw deze geheele aantijging voor valsch. Het vermoeden van vergiftiging is waar; en dat het in Italië gemeenzaam is, deze in werking te brengen, waar eerzucht en eigenbelang zulke middelen veelal stil regtvaardigen, zal wel niemand ontkennen, die geen vreemdeling te Rome is; maar, jeronimus, wien de fortuin zeer gunstig was, kon in zijn armen broeder geen ander dan een gewenschten mededinger vinden, en hij zou die gruweldaad nog vóór zijne teregtstelling hebben beleden? Waarom spreekt dan bij ons geen geschiedschrijver van eene daad, die toch wel in zijne sententie zou vermeld zijn; er konden immers geene redenen bestaan, om ze daarna te verzwijgen? maar neen, de Italianen waren te wel bewust, dat het bedreven kwaad bij hen te huis behoorde, en zij ook als zoodanig daarvoor te boek stonden, gelijk ik hier boven reeds heb aangevoerd; maar zij maakten gebruik van het vonnis, aan hem voltrokken te Gend, in 1654, om zich langs dien weg van dezen blaam te zuiveren, en Bellor voegde dit, ten gevalle zijner natie, in zijn genoemd Werk, doch welk berigt, zoo het waar was, dan altijd nog van Vlaanderen naar Rome moest komen! Maar genoeg, het is Bellori-alléén, en niet één Vlaamsche Geschiedschrijver, die eene syllabe van deze misdaad meldt; zelfs De Bie, die met alles, wat de kunst zijner tijdgenooten betreft, zeer van nabij bekend was, en zijn Gulden Cabinet schreef, toen de genoemde bekentenis zou hebben plaats gehad, spreekt geen woord daarvan, en bijgevolg kan ik mij met dergelijke berigten, die bij ons vreemd en slechts in den vreemde bekend zouden zijn, in dit geval niet vereenigen; en ik mag vragen waarom Bellori het Werk van zijnen voorganger giovanni battista passeri, (le vite de pitori, scultori etc.) die duquesnoi kan hebben gekend, niet heeft geraadpleegd, en die dit alles op goede gronden wederlegt, en van dezelfde meening uitgaat als ik, dat er geen afgunst kon bestaan, want françois was behoeftig, en zijn talent kon jeronimus toch niet erven. Het was eene zielskwelling, die hem ondermijnde, en toen zijn geluk daagde, om aan het Fransche hof te komen, waar hij in 1642 werd geroepen, is hij, op zijne reis derwaarts, in 1643, overleden, en dus niet in 1642, zoo als bij Immerzeel staat vermeld. - Onze françois is te Livorno in het Minnebroeders-klooster begraven, en heeft bij het algemeen den roemrijken naam van den Modernen polycletus verkregen. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat hij de Engelen van den baldequin, in St. Pieters-kerk, te Rome, heeft vervaardigd,
| |
| |
zoo als dit uitdruklijk staat vermeld in zijn levensberigt, te vinden bl. 58, deel II, van het Werk: Vies des fameux sculpteurs depuis la renaissance des Arts, avec la déscription de leurs ouvrages, par M.D.; etc. Paris, 1787, in 8o. - Bij dezen auteur vindt men aangehaald het bovengemelde, dat jeronimus nog vóór zijnen dood de misdaad zou hebben beleden, doch hij voegt daar tevens bij, ‘à ce qu'on dit’, en geeft alzoo duidelijk te kennen, dat zulks nog verre van zeker is. Zie bl. 55, en ook nog over zijne jeugd, op zijnen vader, DUQUESNOY. (Jeronimus) - Een, door jan van hoeck geschilderd portret was op de rijke kunstverkooping van Le Comte Despinoy, te Versailles, 1850, onder Nr. 309 van den Catalogus: ‘françois duquesnoy, connu sous le nom de françois flamand, tenant de la main droite un bas-relief, en marbre, qui représente une Bacchanale. Cheveux blancs, ondulés, et tombant sur un manteau noir.’ H. 53, br. 75 dm. Nedl.
| |
[Duquesnoy, (Jeronimus)]
DUQUESNOY, (Jeronimus) de vader van françois, en diens broeder jeronimus duquesnoy, was, volgens het berigt bij De Bie: ‘Een fray beldtsnyder ende redelyck in de konst ervaren’ die te Brussel zijn bedrijf uitoefend, in het laatst der XVI. en het begin der XVII. eeuw. - Hij was de leermeester van zijne genoemde zonen. - Het is meldens waard, wat de genoemde Auteur verder heeft aangeteekend over den jeugdigen ijver van den zoon françois, waaruit het weder blijkt, dat, hoe de mensch ook met edele hoedanigheden is begiftigd, deze toch aangekweekt moeten worden, zullen ze eenmaal tot nut voor het algemeen bloeijen. Het is de onvermoeide, onafgebroken ijver, die het talent vormt, en geene waanwijsheid met vlugge begrippen kan tegenover de praktijk eenig gewigt in de schaal der maatschaplijke verdienste leggen, en moge het volgende tot leering van jeugdige kunstenaars strekken, hoe men een françois duquesnoy wordt. De Bie zegt, namelijk, van onzen françois sprekende: ‘Ende also vroeg verliesende syn Moeder, dickwyls door den steueren en scherpen aert van syn stiefmoeder belet synde naer syn apetyt ende in-gheboren ghenegentheydt dese groote const van teeckenen, boetseren en belt-snyden te oeffenen, vondt hy een loose remedie om by nachten rust te moghen hebben in 't hanteren van syn handt-werck, wist syn keersen oft lampe (daer de voorghenoemde stiefmoeder seer scherp op was) verborghen te laeten branden in eenen aerden pot, die hy daertoe ghepractiseert ende ghemaeckt hadde, sulckx dat hy savonts slaepen synde, van syn Moeder dikwils werdt besocht om te sien oft hy syn licht uitghedaen hadde, ende het heel huysghesin in rust sijnde, broght hy heele nachten over om met de stille eenigheyt de hersenen van syn verstandt te laeten uytwercken de voorbelden van syn ghepeysen.’ - Verder meldt hij nog dat, - ‘noch heel jonck synde, hy de kinderkens maeckte, die op de Facciate (gevel) syn van de kercke der Jesuiten binnen Brussel.’ enz. - Laat nachtlicht bragt vroeg dag.
| |
[Duren, (P. van)]
DUREN, (P. van) een kunstbeoefenaar, die nog niet is vermeld. - In den Catalogus der nalatenschap van den schilder jacob van stry, verkocht te Dordrecht, komt, onder Nr. 17, voor: Een Boomrijk landschap, goed geschilderd door p. van duren. - Van dezen naam zijn in Gelderland meer bekwame mannen geweest, die, als Architecten van buitenplaatsen en wat daarop betrekking heeft, ziek, met goed gevolg, hebben hezig gehouden.
| |
[Duret. (Daniel)]
DURET. (Daniel) In de oude grafelijke rekeningen der Hertogen van Bourgondië, die in de Archiven te Rijssel worden bewaard, vindt men op het jaar 1448-49 aangeteekend: ‘A daniel duret, painctre de MdS., pour don a luy fait pour considération des services qu'il a faits a MdS. à cause de plusieurs ouvraiges, de son dit mestier, qu'il a faits, pour le fait de galées, que MdS. a nagaires fait faire et mettre sus, et aussi pour lui aidier à deffroier de la dite
| |
| |
ville de Bruges et avoir ung cheval pour aller es dits pays de Bourgogne, avec et en la compaigny de messire Jeuffroy de Thoisy, XXIIIJ livres.’ Zie Le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc. Seconde parti; Paris, 1849, in 8o. Tom. I., p. 394.
| |
[Du Rieu. (Florent) Zie Rieu. (Florent du)]
DU RIEU. (Florent) Zie RIEU. (Florent du)
| |
[Durleu, (A.)]
DURLEU, (A.) een onvermeld kunstgraveur van middelmatige verdienste. Van zijn werk heb ik voor mij liggen het portret van Wilhelmus Schortinghuis, laatst predikant te Midwolda, geb. 1700, gest. 1750, houdende een boek in de regterhand, in ovaal waaronder een zesregelig Hollandsch vers van J. Bolt, gr. fo., beteekend l. van der warf pinx., J. Spandau excudit, a. durleu sculpsit. 1760. - Het graveerwerk heeft, zeker, de waarde van het schilderstuk niet verhoogd. - Het komt mij voor, dat beide deze kunstenaars in Groningerland te huis behooren, waardoor zij met hunne halve bekwaamheid, en bij de weinige historische kunstberigten uit die streken, onvermeld zijn gebleven.
| |
[Durren (Olivier van)]
DURREN (Olivier van) was, volgens Van Spaen, Beschryving van Rotterdam, een ‘Portret- en Historieschilder.’ - Meer berigten zijn mij aangaande hem of zijne werken niet voorgekomen.
| |
[Dusart (C.)]
DUSART (C.) Het is wel vreemd, dat bij den bekenden cornelis dusart, den nastrever en leerling van adriaen van ostade, met wien hij wel in kracht, doch niet in kleur, in zijne tafereelen heeft geëvenaard, geene melding wordt gemaakt van zijne ouders of verwanten. - De hier opgevoerde c. dusart is een andere, en ik werd tot deze opmerking geleid door een kunstvoorwerp, in mijn bezit, namelijk, de afbeelding van Johan Rippertsz van Grocnendyck, in syn leven elfmaal Burgemeester der stadt Leyden enz. Geboren tot Leyden den 22 Maart 1581, en aldaar oock in den Heere ontslapen, den 26 January 1650, waaronder een twaalfregelig vers van Franciscus de Laet. c. dusart delineavit. 1649. c.v. dalen sculp. Banheyning excudit, in gr. fo.; waaruit ten klaarste blijkt, dat deze c. dusart, welligt óók cornelis, een geslacht vroeger was dan onze bekende cornelis, hierboven vermeld, en misschien wel zijn vader of oom kan geweest zijn. - In allen gevalle is deze een kunstenaar, die op de helft der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Leyden bloeide, en het vermelde portret heeft geteekend nog bij het leven van Groenendyck, hetgeen eerst na diens overlijden door van dalen is gesneden, en welks geheel eene goede afbeelding zelfs voor de kunst van die dagen kan genoemd worden. - Ik boek dit een en ander, om hem zoo voor verdere vergetelheid te bewaren.
| |
[Dusart. (Cornelis)]
DUSART. (Cornelis) Als vervolg op dit Artikel van Immerzeel, voeg ik hierbij, dat zijn portret, geteekend op perkament, in de verzameling van Van der Marck, Aegidz., verkocht te Amsterdam, in 1773, onder Nr. 1817 van den Catalogus, voorkomt; en verder, dat op de kunstverkooping, te Parijs, in 1844, der nalatenschap van Clausin, eene Teekening van den genoemde meester ƒ100 gold, en eene idem, een Couranten-lezer, ƒ65. - Papieren-kunst komt weinig van hem voor. - Nog moet ik hier bijvoegen, dat er eene schilderij, als door hem vervaardigd, staat vermeld, die, zoo de voorstelling waar is, niet van hem kan zijn, namelijk, eene afbeelding van de bij ons befaamde Kaat Mossel, onder Nr. 100 van den Catalogue de Tableaux etc. de Feu Mr. p.f. tiberghien, ancien Banquier, à Bruxelles. (1828?) etc., aldus beschreven: ‘Kaet Mossel, femme du peuple, renommée par son attachement à la maison d'Orange, tenant de main droite des feuilles de papier, sur lesquelles sont peintes une branche avec une orange, et portant pour divise: oranje in 't hart, de l'autre main tenant une fourche à laquelle est attaché un tablier blanc fesant drapeau, porté sur son épaule, etc.’ -
| |
| |
Indien nu dit stuk werklijk door hem is geschilderd, dan heeft Kaat Mossel eene voorgangster gehad, en de bij ons bekende, onder Prins Willem V., zoo geruchtmakende vrouw, zou dan Kaat Mossel de II. moeten heeten, en zij, die alsdan de beschrevene kan hebben gekend, haar in hare woelingen en denkbeelden hebben nagevolgd, waardoor zij den naam van hare voorgangster ma hebben verkregen, want haar eigen naam was Catharina Mulder, - en als zoodanig is mij alleen haar portret bekend, door j. hulstkamp zeer slecht gesneden, naar de teekening van a. boon, in 4o., waarvan ik een exemplaar bezit. - Deze kan dus onmogelijk in 1787 door onzen dusart geschilderd zijn, die in 1704 is overleden. Ik vind derhalve in deze zaak te meer grond voor gezegd gevoelen, daar mij vreemd is voorgekomen de naamsverandering, en bovendien, omdat zij niet met mosselen te koop geloopen of ze te koop gehad heeft, want, dit weet ik zeker, dat haar bedrijf zoetekoek-verkoopen was, zoo als zij op de kermissen enz. met een koekkraam, die, naar den eisch des tijds, opzigtelijk met oranjelinten was gesierd, steeds werd gevonden. - Welligt is er dus vroeger eene vrouw geweest, die, in volkswoelingen over het verkiezen van het Stadhouderschap, eene gelijke rol heeft gespeeld. - Hij heeft ook de ets- en graveerkunst, in mezzo-tinto uitmuntend beoefend. Men vindt de letters c.d. fecit op de gravuren, in laatst genoemde manier, voorstellende de vijf Zinnen, allen nagenoeg h. 8 dm. 8 str., br. 6 dm. 7 str. - Bartsch, in zijne opgave der prenten van cornelis dusart, levert de beschrijving van 16 etsen en van 25 gravuren in zwarte kunst, maar spreekt niet, zegt Brulliot, van de genoemde vijf Zinnen, welke deze uitvoerig beschrijft; - zij zijn evenmin vermeld in den Catalogus van Rigal. - Hiervan zijn kopijen door jean theophile prestel; daar staat op d. f. i. of j. f. d. welke letters worden verklaard, te beduiden: dusart fecit invenit. - j. gole heeft mede naar zijn werk gegraveerd, en vele van zijne gravuren uitgegeven, zoo als de twaalf Maanden van het jaar, die vol geest geordonnanceerd en fraai bewerkt zijn. - dusart is ook nog aangeduid door de letters c.d.i. en c. d. s. f. Dit laatste monogram vindt men op een prentje, zijnde een Man, borststuk, van voren te zien, met een hoogen, ronden hoed op. Hij glimlacht, en bespot met de regterhand den aanschouwer. Van onder staat: Quam meminisse juvat. h. 3 dm. 8 str., br. 2 dm. 11 str., zeer raar. - De beste zijner prenten in mezzo-tinto vindt men vermeld, als de volgende te wezen: Een oud man, die op eene viool speelt, hij een boeren-gezelschap. - Een meisje, dat bij een monnik biecht. - Een boer, die een papier leest, en eene fles vasthoudt. - Het Apengezelschap. - Een Indiaan, dansende met een meisje. - Een meisje, dansende, met een theepot in hare hand. - De genoemde twaalf Maanden en de vijf Zinnen. - De geëtste zijn: eene Gelagkamer, met een boerengezelschap. - De groote Dorps-kermis, 1685, - en de kleine Kermis, 1685. - De verliefde Schoenlapper. - De Dorps-Chirurgijn, 1695. - De Dorps-Doctor, 1695. - Een Dorps-gelagkamer, met drinkende boeren, en een man, die op eene viool speelt, met een onderschrift, beginnende: ‘Rusticus ex animo, non pullus Hypocrate gaudet. - en Een Dorpsfeest, c. dusart pinx.
| |
[Dusman. (Cornelis)]
DUSMAN. (Cornelis) Nagler noemt hem als een kunstenaar van Amsterdam, die landschappen, gedierten enz., in eene goede manier, heeft geschilderd; voorts, dat hij zich langen tijd te Vicenza heeft opgehouden, en aldaar, omstreeks 1680, overleden is. - Hij is mij nimmer ergens elders voorgekomen, en ik vraag dus of deze naam wel rigtig zou wezen, en welligt niet op cornelis huysmans, die in den vreemde zoo ligt in husman en dusman kan veranderd zijn, slaan moet?
| |
| |
| |
[Duval (Robert)]
DUVAL (Robert) is reeds bij Immerzeel vermeld. - Tijdens zijn verblijf in Engeland, werwaarts hij zich, op last van koning Willem III., moest begeven, om op Hampton-Court de cartons van Raphael te plaatsen, en tevens het beschadigde te herstellen, heeft hij zich levensgroot doen schilderen door den Ridder godfried kneller, hebbende een rol papier in de hand; h. 29, br. 24 Rhijnl. dm., welk portret in de beroemde verzameling was van J. van der Marck, Aegidz, te Leyden, en verkocht, te Amsterdam, in 1773, zijnde Nr. 467 van den Catalogus. Waar dit portret belandde, of het in plaat gebragt, en het portret, dat in Descamps en in Van Gool voorkomt, daarnaar genomen is, bleef mij onbekend.
| |
[Duval, (Samuel)]
DUVAL, (Samuel) geboren te 's Gravenhage, in 1697, was een leerling van zijn vader, robert duval; hij heeft voor zijne studie Italië bezocht, en, teruggekeerd zijnde, slechts den ouderdom van 38 jaren mogen bereiken, Uit Pieter Terwesten, Ms.
| |
[Duvivier, (Jean)]
DUVIVIER, (Jean) Deze beroemde medailleur werd, te Luik, in 1687, geboren, en heeft aldaar de beginselen dezer kunst geleerd. Hij ging vervolgens naar Parijs, om er zijne studiën voort te zetten. Nog heden ten dage bewondert men de zuiverheid der teekening, de zorg en bevallige uitvoering van zijne werken, zoo als hij de beeldtenis van Lodewijk XV., in verschillende leeftijden, geleverd heeft. Deze koning schatte zijne kunstverdiensten zoo hoog, dat hij hem eene woning in de Louvre aanwees, met een aanzienlijk jaarwedde daaraan verbonden, en waar hij ook is overleden, in den jare 1761, den lof van een zacht en bescheiden karakter nalatende. - De Fransche Academie heeft hem tot lid verkozen. - Hij heeft een zoon, benjamin, nagelaten, die, in 1730, te Parijs geboren, aldaar, in 1795, overleden is. - Hij was muntgraveur van Lodewijk XVI. en heeft met roem de kunstbaan van zijnen vader betreden. Zie H. Bolzenthal, Skizzen zur Geschichte der modernen Medaillen-Arbeit; Berlin, 1840, in 8o., blz. 262 en 281.
| |
[Duvivier. (Jean Martin)]
DUVIVIER. (Jean Martin) Van dezen, in zijn tijd beroemden kunstdrijver vindt men in de oude kerk van St. Lambert, te Luik, een zeer groot draagbaar, sleutelringvormig kruis, door hem uit 350 oncen goud en zilver vervaardigd; aan de uiteinden daarvan zijn vier medaillons geplaatst, voorstellende de H. Maagd en de H. Bisschoppen Maternus, Lambertus en Hubertus; het geheel is verder met edelgesteenten rijk versierd. Dit stuk werk werd door het kapittel aan hem ter vervaardiging opgedragen, in de XVI. eeuw. Zie Essai sur la Cathédrale de St. Lambert à Liége, par le Baron V.d. Steen de Jehay; Liége, 1846, bl. 209. Hij kan wel de stamvader zijn geweest der reeds vermelde duvivier's. - Zie aldaar.
| |
[Duyfhuisen of Duifhuis (....)]
DUYFHUISEN of DUIFHUIS (....) is, waarschijnlijk, een kunstliefhebber geweest, want weinig komt er van zijn werk voor; alleen vind ik bij Hoet en Terwesten een stuk vermeld, namelijk: Een boerengezelschap, door duyfhuisen; ƒ25,15; en Een boerenkeuken, door denzelfden. ƒ14., hetgeen in den saaijen waaijerschildertijd veel was. Het werk heeft denklijk kunstverdiensten, als men den prijs in aanmerking neemt, daar op de eerstbedoelde verkooping, te 's Hage, gehouden in 1744, een Landschap van jan both, ƒ25., en een idem ƒ13., een brekelenkamp ƒ5,75, en Twee stuks door philip wouwerman ƒ15. hebben opgebragt. - Nog vind ik op eene kunstverkooping van Mr. Iman Pauw, te 's Hage, in 1779 gehouden, onder Nr. 45: Een man, zijne pijp stoppende, met een daarbij zittend mannetje, dat leest, zeer natuurlijk door duifhuis op paneel; h. 8, br. 6 dm. - Het is hier de plaats, nog het volgende aan te teekenen: ik bezit eene schilderij en camaïeux geschilderd, voorstellende eene H. Familie, Maria met Jesus, waarbij Joannes de Dooper, en diens moeder Elisabeth, groot ongeveer zes bij zeven palmen, en dat mij toeschijnt, naar een Italiaansch stuk van andrea del sarto te zijn genomen, waar, achter op, met oud schrift, in verw staat: duifhuis. - Of dit
| |
| |
nu de naam van den maker, of wel van een vroegeren bezitter is, durf ik niet beslissen. - Het is in zijne soort uitmuntend geschilderd, en komt mij voor, gediend te hebben, om er verkleind eene gravure naar te maken, hetgeen in vroegere tijden meer het gebruik was, dan op papier eene teekening tot dat einde te vervaardigen: vandaar het aantal, op papier, in het graauw, of met twee kleuren geschilderde onderwerpen, waar prenten van uitgaan.
| |
[Duynen, (Isaac van)]
DUYNEN, (Isaac van) door Immerzeel vermeld, werd te Antwerpen geboren, doch in welk jaar, is onzeker. - Hij schilderde zeer fraai en natuurlijk visschen en andere stillevens. - In 1664 woonde liij te 's Gravenhage, daar het uit het Gildeboek der Kamer van Pictura blijkt, dat hij toen als medelid is ingekomen, en, zoo vermeend wordt, in 1688 of 1689, daar is overleden. - Of hij verwant was met den Antwerpschen jan baptist van duynen, is niet stellig gebleken, hoewel hij diens vader of broeder had kunnen zijn. Dus verre Pieter Terwesten, Ms. - Bryan-Stanley zegt, dat hij te Dordrecht werd geboren, omstreeks 1670 bloeide, en met goed gevolg zee- en riviervisch geschilderd heeft. - Van dezen meester heb ik eene fraaije schilderij gezien, zijnde zeevisch in natuurlijke grootte, goed gepenceeld, alhoewel echter niet zoo fijn en natuurlijk van kleur, als die van albert van beyeren. - Ik heb de opmerking gemaakt, dat de naam op die schilderij niet overeenkomt met den hierbovengestelden, dewijl ik er op lees, ic. v. dundni, of dondni, f. Of dit nu eene onduidelijkheid is, of wel dat de Biographisten er duynen van hebben gemaakt, kan ik niet beslissen. - Er schijnt een oudere kunstenaar, g. van duynen, - Zie aldaar. - te hebben bestaan, die, te 's Gravenhage, vóór 1673 is overleden, en deze zou zeer wel zijn vader kunnen geweest zijn.
| |
[Duynen, (G. van)]
DUYNEN, (G. van) een lid van de Haagsche Confreriekamer van Pictura, die, waarschijnlijk, een liefhebber in de kunst is geweest. - Uit het volgende stuk blijkt, dat hij een klein legaat aan genoemde Kamer heeft gemaakt, doch tevens, dat hij zeer nalatig is geweest in het betalen zijner contributie-gelden, van welke tegenstrijdigheid ik geen oplossing weet te geven. Ziehier een afschrift van het Ms., in mijn bezit: ‘Extract uyt het Fonsboeck van de Haegse confrerye ende schilders-broederschap. - Belaste by desen myne Erffgenamen dat zy naer mijn overlijden binnen de tyt van ses weecken aen de Haeghsche Confrerye ende schilders Broederschap sullen betalen de somma van sessendertich Car. gulden, dewelcke ick haer legatere, omme redenen my daertoe moverende. In oirconde geteekent, ende was uytgetrocken ƒ36. - Ende met eygen hant geschreven den 17. November 1666, en geteekent g. van duynen. Accordeert mettet voors. register van de fons, 't gene ick getuyge als secretaris J. Hertmans de Custre.’ In margine staat nog het volgende: ‘Is noch schuldich voor den jaerlycxen contribuantpenn. ƒ3,3. van den jare 1668-1673 ƒ18,18 (maakt met de) ƒ36. (zamen) ƒ54,18.’
| |
[Duysent (Cor. Cl.)]
DUYSENT (Cor. Cl.) was een kunstgraveur, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. Zijn gewoon monogram is c.c.d., volgens Brulliot en Heller (M.), die hem cornelius cl. duysend of dusend noemen, doch geene bescheiden nopens hem of zijne werken hebben gevonden. - Zooals de naam hier aan het hoofd staat, heb ik dien aangetroffen op eene zeer goede, door hem gegraveerde Titelprent, voorkomende voor het Werk: Justini historiarum etc., door Isaac Vossius; Leyden, by Elsevier, 1640. - Hierdoor opmerkzaam gemaakt zijnde, zal men wel meer van zijne werken ontdekken, om verder over zijne verdienste te kunnen oordeelen. - Ik zou de letters cl. voor claeszoon kunnen aannemen, zoodat hij alsdan voluit cornelis claeszoon duysent zal hebben geschreven. - Later zag
| |
| |
ik nog een Titel, in 12o. L. Annaeus Florus etc. Salmasius addidit Lucium Ampelium etc., mede bij bovengenoemden uitgever, Ao. 1638, en beteekend cor. cl. duysend sculp.
| |
[Duyster. (W.C.)]
DUYSTER. (W.C.) Dezen naam vindt men, waarschijnlijk, door verkeerde opgaven bij andere auteurs, ook wel als willem deyster vermeld; - Zie aldaar. - doch hij zal wel een-en-dezelfde persoon geweest zijn. - Zoo als ik hem hierboven heb gesteld, komt hij voor, met sierlijk letterschrift, onder eene gravure, in mijn bezit, van willem jacobsz. delff in kl. 4o. en dus een tijdgenoot van duyster, zijnde een uitmuntend portret van Joseph Del Medico Cretensis etc., door hem geschilderd. Hij heeft een hoed op het hoofd, een linnen kraag om den hals, en een toga met bont; de achtergrond is helder, en het beeld in ovaal gevat.
| |
[Duystern. (J. van)]
DUYSTERN. (J. van) Bij den verdienstelijken landschapschilder a. van 't zant, te Deventer, zag ik eene zeer goede schilderij, zijnde een Stilleven, waar duidelijk op te lezen staat: j. van duystern pinx. Zij moet, naar mijn oordeel, omstreeks het midden der XVII. eeuw zijn vervaardigd. - Houbraken, II. dl., bl. 145, noemt, ter loops, onder een aantal Antwerpsche schilders, duister, als een gezelschapschilder. Dat deze misschien dezelfde is als bovengenoemde, zou ik wel denken, en de namen duyster en deyster, - Zie aldaar. - die ook nog voor toelichting vatbaar blijven, staan alsdan met den eerstgemelde in verband.
| |
[Duyts (Joannes de)]
DUYTS (Joannes de) is een zeer bekwaam portret- en historieschilder geweest van Antwerpen, en werd aldaar, in 1628, geboren. De Bie zegt van hem: ‘Den Constbarende en Weetlustigen joannes de duyts vermaerd schilder der wytbefaemde Stad Antwerpen, denwelke door zijn oversoete en lieflijke Const-Penseel voortbrengt veele en menigvuldige ordonnantien, zoo Goddelyk als poëtisch ende Hydensche historie, blijkende aan verschyden altaarstukken enz.’ - Hij vult verder tot lof van dezen meester eene geheele bladzijde van zijn Werk. - Alleen kan ik eenigzins oordeelen tot hoeverre hij de kunst in het portretschilderen heeft gedreven, uit de afbeelding van artus quellinus, den Jonge, door hem geschilderd, en door c. lauwers gegraveerd, welk portret in het Werk van De Bie voorkomt, en gunstig over hem doet denken. Hoe komt het dan toch, dat Houbraken dezen meester heeft overgeslagen, daar hij De Bie voor zich heeft gehad? Anderen hebben den naam wel vermeld, en naar De Bie verwezen, om zulk talent niet in het duister te laten. - Nog vind ik een a. duyts in de hertogelijke Galerij te Salzthalen; aldaar was, volgens den Catalogus (Braunschweig, 1776), onder Nr. 106, in de Tweede Galerij, eene schilderij aanwezig: ‘Venus gezeten op een rustbed, het bovenlijf ontbloot, bij eene nachttafel, waarop een halssieraad ligt; zij omvat Cupido, die voor haar staat, en eene zijner handen op hare borst heeft gelegd enz.; doek, br. 2 vt., h. 2 vt., 8 dm.,’ beteekend a. duyts. Is dit nu weder werk van eene andere hand dan van eerst-genoemde? - Mij is deze naam nergens elders voorgekomen, en dus geef ik hem hier eene plaats, om verdere bescheiden uit te lokken.
| |
[Duytsch, (F.E.)]
DUYTSCH, (F.E.) een teekenaar en graveur, die op het laatst der XVIII. eeuw bloeide. - Ik heb voor mij liggen een Vignet, voorstellende een Grafmonument, als een Sarcophaag afgebeeld, met verder zinnebeeldig bijwerk, waar boven het Alziend Oog. Op het monument staat te lezen c.s. duytsch, overleden den 7 November 1795, en beteekend f.e. duytsch fecit. Het geheel doet zich, voor zulk werk, vrij wel voor.
| |
[Duyve (Jan)]
DUYVE (Jan) was een kunstenaar, geboren te Gouda, die, in den bloei van zijn leven, aldaar ten grave daalde, weinig maanden vóór zijn medeleerling, aart van waes, met wien hij, waarschijnlijk, Itaiië heeft bezocht, en die, in 1649, ook
| |
| |
te Gouda, is overleden. Zie W(alvis), Beschryving der Stad Gouda enz., I. deel, bl. 335. - Dit is dezelfde persoon als duinen en duiven, - Zie aldaar. - en duive bij Immerzeel, die, in navolging van andere auteurs, zegt, dat hij een leerling van wouter crabeth is geweest, waardoor gewoonlijk wordt verstaan van den beroemden glasschilder: doch, dit is onmogelijk, en wanneer zulks ook, gelijk bij Walvis, beschreven staat, dan hebbe men het immers zoo te begrijpen, dat het bij den kleinzoon van den beroemden crabeth wezen moet. - Zie nog bij mij op DUYVE of DUIVEN. (Johannes)
| |
[Duyve of Duiven (Johannes)]
DUYVE of DUIVEN (Johannes) was, volgens Fiorillo, een leerling van dirk crabeth, doch ik geloof, dat deze en de reeds vermelde johannes duinen, leerling van wouter crabeth, wel één-en-dezelfde persoon zal zijn, en verkeerdelijk door hem vermeld is. Immers ik vind bij W(alvis), Beschryving der Stad Gouda, I. dl., blz. 334: ‘jan duyve, leerling van wouter crabeth’ (wel te verstaan den kleinzoon van dezen) ‘was vaardig in 't schilderen, meest in het conterfeiten. Hy schilderde den Minrebroeder Gregorius Simpernel na syn dood, wierd rijkelijk door de menigte copyen, die hy te maken kreeg, beloond; uit welk inzicht hy het principaal om niet deede, zeggende: dat die doode veele levende verwekken zoude, gelijk ook geschiede. Hij stierf Ter Goude aan eene schielijke beroerdheid in 't jaar 1649.’ - Verder vind ik nog bij gemelden auteur, dat ‘jan duyve of j.a. duyf een weesjonge was, uit het Heiligen-geesthuis, een goed konterfeiter, die de Regenten van dat huis, in het jaar 1636 vermeld, schilderde,’ - en die waren: ‘Cornelis Pietersz. de Lange. - Alewyn Janz. van Hoven. - Jan Jacobz. Herman. - Dirk Frederiksz. Beuckel. - Cornelis Jacobsz. van Steyn. - Gerrit Jansz. 't Hart;’ daarbij staat verder de geschiedenis van het portret van Simpernel, hierboven vermeld, zoodat al de genoemde kunstenaars één-en-dezelfde persoon zijn. - Zie bij mij op DUYVE. (Jan)
| |
[Duyvelandt (Jacobus van)]
DUYVELANDT (Jacobus van) komt voor op de lijst der zeven-en-veertig kunstenaars te 's Hage, die, in den jare 1656, aldaar eene Nieuwe Kamer van Pictura hebben opgerigt. - Of hij vermaagschapt was aan dirk duyvenland, door Houbraken beschreven, is onzeker, even als de aard zijner kunstwerken; doch wel weet men, dat hij in 1660 als overleden op de lijst der contribuerende leden van gezegde Kamer staat aangeteekend.
| |
[Dyck. (.... van)]
DYCK. (.... van) Dezen heb ik nergens als kunstgraveur vermeld gevonden. Echter zag ik in Van Heussen en van Ryn, Utrechtsch Bisdom, II dl., blz. 83, in fo., het portret van Abraham van Brienen, Theologiae Doctor en Priester, te Utrecht. Hij is, in een vertrek, op een stoel, in zijn kerklijk gewaad, gezeten aan eene tafel met boeken, en waarop ook een crucifix is geplaatst; achter hem een uitzigt op Utrecht's Domstoren en Buurtkerk, waaronder gio. wyckersloot pinx., en van dyck sculpt., Arnold van den Eynden excudit, Ultrajecti. Zeer groot fo. Het geheel is vrij goed gesneden. - Vreemd komt het mij dus voor, dat er niet meer werken van hem bekend schijnen te zijn, bij zooveel bekwaamheid als hier blijkt. - Misschien was hij óók een Utrechtsche geestelijke, gelijk de genoemde gio(vanni) of johannes wyckersloot, - Zie aldaar. - en mogelijk wel heeft adrianus van dyck, die een tijd-, stad- en ambtgenoot van Van Brienen en wyckersloot was, uit liefhebberij de graveerstift gevoerd. - Later heeft hij zich van het herderlijk leven afgescheiden, en, in 1695, te Delftshaven, zijne dagen geëindigd. Zie ibid., blz. 280. - Ik durf alzoo deze plaat geheel voor Utrechtsch werk houden, te meer daar zij ook te Utrecht uitgegeven werd. In den Catalogue raisonné de Dessins et d'Estampes etc. de Ch. van Hulthem; Gand, 1846, in 8o., blz. 234, Nr. 1435, staat die prent onder de door anthonie van dyck- | |
| |
zelven geëtste portretten vermeld. Deze vergissing is zeker daardoor ontstaan, dewijl men den persoon, die wordt voorgesteld, en ook den schilder niet kende, evenmin als dat er een graveur van dien naam bestaan heeft. Overigens heeft men den uitgever Arnold van den Eynden, te Utrecht, met dien van den Antwerpschen uitgever Mart. van den Enden verward. Dit is mij meer voorgekomen. - Frederik Muller, in zijn Catalogus van Portretten, Nr. 722, beging mede eene vergissing met dit portret, daar hij den genoemden uitgever als graveur, en niet van dyck als zoodanig vermeld heeft.
| |
[Dyck (Abraham van)]
DYCK (Abraham van) wordt ook wel de Alkmaarsche van dyck genoemd. Deze moet een bekwaam figuurschilder zijn geweest, naar de prijzen te oordeelen, welke zijne werken, in de laatste helft der vorige eeuw, hebben opgebragt, als op eene Verkooping, gehouden te 's Hage, in 1752, onder Nr. 42: Een kapitaal stuk, zijnde een biddend gezelschap, door abr. van dyck, ƒ60.-; op eene idem, te Leuven, in 1765, onder Nr. 29: De H. Maagd met St. Joseph en St. Jan, op paneel door abr. van dyk, h. 9, br. 7 dm., ƒ10.-; en te Antwerpen, in 1768, onder Nr. 35: Een dronke bedelaar, zeer schoon naar het leven geschilderd door den Hollandschen van dyk, op doek, h. 32, br. 25 dm., ƒ25,25. - Terwesten, uit wiens Catalogus ik het vorenstaande heb getrokken, laat op het laatste artikel eene Noot volgen: ‘Hollandsche van dyk: of men daardoor philip van dyk, of de zoogenaamde van dyk van Alkmaar of van Dordt, of nog een ander verstaan moet, is onzeker, en tenminste my onbewust.’ - Naar het eerste en laatstgemelde zou men, door de overeenkomst der tafereelen uit het menschlijk bedrijf, kunnen afleiden, dat beiden van abraham mocten zijn, hoewel de voornaam bij het laatste niet voorkomt, en hij echter door Terwesten in zijn Register op abraham is gezet, die zulks als zijn werk opgeeft, waarin ik dus moet berusten. - In den Catalogus van Hoet, II. dl., blz. 88, komt, onder Nr. 130, voor: Een oud man door den alkmaarder van dyk ƒ11.- hetwelk ik voor werk van abraham moet houden, die, waarschijnlijk, door hem als zoodanig naar zijne woonplaats zal zijn genoemd, om hem van anderen van dien naam te onderscheiden. Hoet kon, met en door zijn vader, eene eeuw vroeger, over tijdgenooten grondiger spreken dan Pieter Terwesten. - Houbraken noemt, in het voorbijgaan, ‘abraham van dyk, die moderne ordonnantiën schilderde, en zijn meeste leven in Engeland heeft doorgebragt.’ Dit is ongetwijfeld dezelfde, en tevens de reden, waarom zijne stukken hier zoo schaars voorkomen. - Bij Van Eynden en Van der Willigen wordt hij ook vermeld, en ik laat hier nog volgen de beschrijving van een meer belangrijk, door hem geschilderd stuk: In een wijnkelder hij eenige okshoofden zit een deftig gekleed man, voor wien een knecht een roemer wijn schijnt te tappen, sprekende met een ander, die, met een roemer in de hand, voor hem staat; het door de deur invallend licht doet een uitmuntend effect, en is meesterlijk geschilderd; h. 26, br. 19 dm., zijnde Nr. 47 van den Catalogus der kunstnalatenschap van D. van Dyl, te Amsterdam, in 1813, door H. Vinkeles verkocht.
| |
[Dyck. (Anthonie of Antonie van)]
DYCK. (Anthonie of Antonie van) Over dezen Fenix der Schilderkunst is veel geschreven en ook, naar waarde, bij Immerzeel geboekt, die zich echter alleen bij de bekende loopbaan en werken van van dyck heeft bepaald, zonder in bijzonderheden te treden, die nogtans voor de geschiedenis noodig zijn, vermeld te worden, hetzij om het bekende te bevestigen, of om daaromtrent heerschende dwalingen aan te toonen. Het is algemeen bekend, dat gewoonlijk over beroemde kunstenaars, van mond tot mond, legenden, hun levensloop betreffende, in wandeling zijn en blijven, hetzij ze met de waarheid stroken, of wel verdichtselen bevatten, doch die zoodanig wortel hebben gescho- | |
| |
ten, dat het algemeen dit alles als waarheid voortplant. Zoo is het ook met van dyck gelegen, die door Houbraken werd beschreven met al de maren, die tot kem zijn gekomen, zonder eenig onderzoek te hebben gedaan of eenig nadenken te hebben gebezigd bij het opstellen van het artikel, van dyck's leven en werken betreffende, en het is dus om de aangevoerde reden, dat ik die dwalingen en onzinnigheden, bij Houbraken geboekt, stuk voor stuk, zal aantoonen, door te laten spreken het meergemelde Ms. van den Raadsheer Mols, die in zijn tijd (1770) reeds de volgende teregtwijzingen gegeven heeft. 1) ‘Houbraken meldt (I. dl., blz. 179), “dat van dycks ouders te 's Hertogenbosch woonden, enz. volgens Walvis, Beschryving van Gouda.” Het is veel vaster te geloven, dat anthonius van dyck van een Antwerpenaar zal geboren wezen, als van een Bosschenaar, als blijkt uit de lijst der meesters van dien naam, welcke lanck vóór zijne geboorte binnen Antwerpen bekent waren.’ - Er komen op de lijst der Gildekamer van St. Lucas, te Antwerpen, van af 1497 tot aan van dyck, 1610, tien meesters van dezen naam voor, die, op onderscheiden tijden, als leerlingen en als meesters, zijn ingeschreven, en zelfs een antonius van dyck, die als schilder in 1556 werd geboekt. - Verder: 2) “Als of van dyck door rubens als van de straat was opgeraapt en opgevoed, zonder te weten van wien hij was voortgesproten.” Ibid. blz. 181, hetwelk Houbraken egter voor eene vertelling houd. - Alle de geschiedschrijvers hebben nooyt mijns wetens zulke last aan rubens opgelegd, maar wel ligtelijk zulke praatjesmakers en benijders van een anders eer en reputatie, aan welker valsche, ongegronde redeneringen men al te veel geloof stelt, zonder te onderzoeken of het met de reden en het caracter van een eerlijk man kan overeenkomen; maer wat belang den interest eens schrijvers daer in kan hebben, zoo geloven geen andere te boekstaven als hetgeen hij hier en daer gevonden heeft, dienende tot zijn propost, doch dickmaels zonder hetzelve al te diep te onderzoeken; hetgeene wel ligtelijk het kas van den Goudschen schrijver zal geweest hebben, alzoo daer een te langen tijd tusschen den vader van van dyck en Tombergen verlopen is, om ze zamen te doen leven, immers dat deze laatste bij den eersten zoude geleerd hebben.’ - Ik kan hier bijvoegen, dat de gemelde Tomberg weinig geloofd werd in wat hij aangaande kunstzaken heeft geboekt, en Walvis heeft in zijne Beschryving van Gouda hem daarin te goeder trouw gevolgd. - Verder 3): ‘Korn. de Bie steld het jaar zijner geboorte als boven (1599) in zijn boek ook onder zijn portret. Maar Morerie in zijn Algemeen Woordenboek, “dat hy is geboren in het jaar 1598.” Nu kan ik dit als geen drukfout aanmerken, dewijl hij ook het jaar van zijn sterven vervroegt.’ - Ibid. ‘Morerie is een verzamelaar van onderschijde zaaken, daar het hem nu onmogelijk is verder onderzoek naar te doen, waarom hij niet als met zekere precautie mag aangehaald worden, hem confronterende tegen andere tijdgenooten van de personen daar zij van spreeken; in dit kas gaat De Bie voor hem, omdat deze een origineel schrijver is, en Morerie maar een compilateur. - Ik heb twee portretten van van dyck in deze stad Antwerpen gezien, die sedert naar Polen vertrokken zijn, waarop van achter geschreven stond: Peint par moy antoine van dyck 1618 aetat. 19. Dit brengt alle questie wegens het tijdstip zijner geboorte buiten alle disputen. Deze portretten zijn, vóórdat die naar Polen zijn vervoerd, gecopieerd, en die copijen zijn hier gebleven.’ - 4) “Dat het bij velen in twijfel is getrokken, of hij wel eene egte vrouw gehad heeft.” Ibid. ‘Dit gezegde is waarschijnlijk voortgesproten, omdat men wist dat van dyck's natuurlijke dochter te Antwerpen bij hare tantes opgevoed wierd, en bovendien hare moeder aldaer ook wel bekent was, als zijnde oock uit die plaats geboortig; zoodat Walpole, Anecdotes of Painting in England
| |
| |
etc. het wèl voor heeft, dat de persoon, die men Juffr. Lemon heet, welke naam gespeld is volgens de Engelsche prononciatie, Lemens moet wezen.’ - 5) “Maar dat hij (Morerie) stelt, dat hendrik van balen zijn eerste onderwijzer in de kunst zoude geweest zijn, zoude hij, indien hij geweten had, dat zijn vader een kunstoeffenaar geweest waar, niet gezegd, maar die eer aan zijn vader gelaten hebben.” Ibid. blz. 182. ‘Uit de Registers van St. Lucas-gilde blijkt het, dat van balen zijn meester is geweest. In het leven van jaques jordaens kan men zien hoe verre men van dyck en menigte van andere schilders, die bij rubens geweest hebben, reekenen moet onder zijne luchte leerlingen. Bovendien daar zijn menigvuldige exempels - zonder uit onze Gilde te gaan - dat de Jonghers van deftige schilders bij andere opgeschreven staan als leerlingen, zoodat deze supositie in de lucht gemaakt is, daar nog bijkoomt dat er menigte van glazeschilders zijn geweest, die hun bestek door andere lieten teekenen, als zelfs onkundig daarin; dit alles doet zien wat grond deze supositie kan hebben; ende zoo men naziet wat jaren die van dyck hadde als hij bij van balen kwamp, zoo is het denkelijk, dat hij zeer weinig van het teekenen zal verstaan hebben, zijnde pas elf jaren oud, wanneer zijn vader hem bij van balen besteede.’ - Daarmede wil Mols beweren, dat glasschilders, zoo als gezegd wordt, dat van dyck's vader er een was, altijd geen teekenaars waren, daar velen alleen de teekeningen, door anderen vervaardigd, op het glas in brandverwen wisten over te brengen; en dit is 't juist, waarvan vele bewijzen voorhanden zijn. - 6) “Of van dyck nu het onderwijs van van balen gehad heeft, vóór hij bij rubens kwam, daarvan is geen zekerheid; maar dat hij een leerling van rubens geweest is, is bij allen bekend enz.” Ibid. ‘Zoo zeer niet als men voorgeeft; maar dit is zeker, dat hij opgeschreven staat voor leerling van hendrik van balen, in het jaar 1610, en dat hij meester is geworden 1618, zonder te onderstellen, of hij bij rubens in dien tusschentijd al gekomen was of niet? en zijn er geen blijken van, dat hij eenige stukken op die school verveerdigd heeft.’ (Zie over het voorregt, wat rubens verkregen heeft, om vrij van de Gilde te zijn, hem bij authentieke acten door Albert van Oostenrijk verleend, en thans pas ontdekt, bij mij op MOERMANS. (Jacob) - ‘Het eerst in 1620 wierd bij contract besproken, dat hij, benevens andere discipelen van rubens, de schilderijen voor de Paters der geweezene Societeit moest uitvoeren, daar uit blijkt, dat hij op die school reeds was, maar dat hij daarom geen discipel konde genoemt worden, want hij alsdan vrije meester schilder was geworden sederd 1618. Dit is het abuis, dat de schrijvers begaan met leerlingen te noemen, alle die meesters, die bij rubens in diverse tijden gewerkt hebben, een middel om dat getal te doen aangroeijen. Men moet daar nog bijvoegen, dat de meesters zelve daar eensdeels oorzaak van geweest zijn: zij maakten zich stijf en zich-zelven zeker gezag met te verkondigen, dat zij bij rubens schilderden; zoo groot was de roem van dien kunstenaar gerezen! En het konde ook wel niet anders wezen, want behalve zijne groote kennisse in de kunst, zoo kwam de vloet hem ookte gemoet, en had hij, gelijk men zegt, de handen vol werk.’ - 7) “Hij heeft, nogh bij zijn meester zijnde, deszelfs portret, dat van zijn vrouw en verscheidene anderen gemaakt, alsmede sommige stukken met verscheiden beelden, van welke alle hij meerder roem als geld opley, uit oorzaak, dat rubens, bij alle grooten aangezien, hem in alle voordeelen te veer vooruit was, om het tegen hem optehalen.” Ibid. ‘Weer al een vermetend oordeel, want deze genoemde stukken, die schijnen zoo weinig geld aan van dyck toegebracht te hebben, zijn naar de dood van rubens aan den koning van Spanje verkogt geworden, te weeten: ‘Een Jeronimus met den Engel ƒ500.; De gevankenis-neeming van O.L.H. ƒ1200., en het
| |
| |
derde: De Croning van ons Heer ƒ1000., zoodat geloven, van dyck door rubens daarvoor is beloont, ten minsten volgens den prijs, die hij in dien tijd voor zijn schilderijen kreeg, ja zelfs nadat hij van Italiën al terug gekomen was, ende ik onderstellen, dat het ten minste op de helft kan gebragt worden, want van dyck naderhand maar ƒ600. vroeg voor diergelijke stukken, als voor den Augustinus, geschilderd in 1628; - ƒ600. voor de Oprigting des Cruys in O.L.V. kerk te Cortrijk geschilderd in 1631; - ƒ120. voor de Hermanus Joseph uit de mindere sodaliteit der Ex-Jesuiten geschilderd 1630; - ƒ300. voor de St. Rosalia, autaarstuk van dezelfde Societeit geschilderd in 1629. - Deze beide laaste gaan in prent uit, en zijn naar Weenen vertrokken eenigen tijd na de vernietiging, 1773, der Societeit. Van dezen zouden men nog meer anderen exempels kunnen geven, waren het nodig; de prijzen zijn, onbetwistbaar, dezelve, getrokken uit originelen, berustende tans in mijne possessie.’ - De naar Weenen verzonden stukken zijn in het Museum aldaar bekend in den Catalogus van 1784, onder Nr. 26: De gelukzalige Herman, van de Orde der Premonstratensers, ligt voor de H. Maagd geknield, die hem een ring legt in de regterhand, welke een Engel ondersteunt; doek; h. 5 vt., br. 4 vt., 1 dm.; geheele figuren, drie-vierde van het leven; en Nr. 10: De H. Maagd, op een verheven troon gezeten die door kolommen gedragen wordt. Zij heeft op haren schoot het kind-Jezus, dat de voor hem knielende H. Rosalia eene kroon van bloemen opzet. Men ziet aan beide zijden van den troon St. Pieter en St. Paulus staan, en achter St. Rosalia een Engel, die een korf met rozen draagt, terwijl tevens twee, andere kleine Engeltjes, in de lucht, op die heilige personen bloemen strooijen; doek; h. 8 vt., 8 dm., br. 6 vt., 8 dm.; geheele figuren, levensgroot. - Behalve deze twee, zijn er nog vier-en-twintig stukken van van dyck, in den genoemden Catalogus vermeld, aanwezig. - 8) “Men verhaald dat hij den raad van rubens verdagt hield, die hem zoude hebben aangespoord, naar Italiën te gaan - even als of hij 't maar deed om hem van honk te helpen, opdat de stralen van zijn rijzende zon zijn ligt niet zouden benevelen.” Ibid. blz. 183. ‘van dyck is bij rubens gekomen nadat hij meester wierd, en zal zoo lang bij hem niet konnen geweest hebben, als men zich-zelve inbeeld, want hij was al in Italiën en Siciliën vóór 1624, vermits hij, volgens verscheyden schrijvers, reeds in dat jaar al te Genua terug gekomen was, en velen onderstellen, dat hij in 1621 of ten laatsten in 1622 op reis is gegaan.’ - 9) ‘Van zijne rijs te Antwerpen terug gekomen’ - 5 “daar hij welkom was - inzonderheid bij zijn meester rubens, die - zoo de vertelling anders waar is - hem onder genoegzame verstaanbare omstandigheden zijn dochter aanbood, tgeen hij op een beleefde wijze van de hand wees, onder voorwending dat hij van voornemen was, de Roomsche rijs nog eens weder te hervatten, enz.” ibid. blz. 184. ‘Van alle de praatjes, die men van Meesters verteld, en geloven niet, dat er een belaggelijker kan voortgebragt worden, als dit: ten eerste van dyck is naar Romen vertrokken 1621 of 1622; rubens hadde alsdan geen kinderen in t leven als Albert, geboren 1611, Nicolaas Rubens, geboren 16... (1618?), en Blandina, die na haar broeder is ter werelt gekomen; zij was zekerlijk het eerste kind niet van rubens, dat hij verwekt heeft met Isabella Brant, 1626 gestorven, en met dewelke hij zestien jaren getroud heeft geweest; was nu Blandina het oudste van alle zijne kinderen, noch was zij alsdan buiten staat, om in den egten staat te kunnen treden. Maar wat meer is, wat was van dyck in dien tijdstip al voor een persoon om zoo trotsch te wezen, de dochter van zijn meester te wijgeren? Nochte ik zal nooit geloven, dat rubens ook diergelijke aanbiedingen zoude gedaan hebben in eenen tijd, dat zijn fortuin al den swiet had gekreegen. Bovendien was daar een groot verschil tusschen de famille van rubens en die
| |
| |
van van dyck, zijnde deze van eerlijke, doch geringe ouders gesprooten,’ - Zie verder hieronder het tegendeel uit den Brief, aan den graaf van Arundel, destijds, geschreven. - ‘daar die van rubens van overlang onder de treffelijkste der stad gereekend was. Men kan ook niet zeggen, dat misschien rubens hem eene van zijne dochters aangeboden heeft uit zijn tweede huwelijk gesprooten? Want in 1645, vier jaren na den dood van van dyck, was deze nog maar 13 jaaren oud, wezende de oudsten van de vijf kinderen, zoo dat alles van dit zeggen maar op verdigtsels gegrond is, waaraan men al te gemaklijk geloof slaat.’ - 10) “Het eerste groote stuk, dat hij maakte nadat hij was van zijn reis wedergekomen, was het hoog Altaarstuk in 't klooster van d' Augustinen t' Antwerpen, waardoor zijn naam rugtbaar werd. Doch het goud dat hij daarvoor in zijn beurs stak, kon hij gemakkelijk dragen, doordien de Broederschap, die meer van 't hebben en houden, als van geven hielden, daar vrij veel op wist te vitten. enz.” Ibid. - Over deze schilderij gaat nog een praatje, in het Leven van rubens voorkomende, als die haar zou hebben gekocht om van dyck te troosten, en dat toen de Paters zich haasten, ze voor de som van ƒ600. weder uit handen van rubens te krijgen. - ‘Van diergelijke natuur is het volgende. Want ten eersten in den hoogen altaar van de Augustijnen alhier, is het vermaard stuk van rubens, verbeeldende Het Allerheiligste feest, geschilderd in 1628, als ook het bewuste stuk van van dyck in St. Augustinus autaar, hetgeene verbeeld Dien Doctor der kerken opgetogen in den Geest, ziende het misterie van de H. Dryvuldigheid, door hem geopenbaerd. Zoo meester Houbraken het wel aanschouwd hadde, als hij in Antwerpen geweest is, om de kunststukken te zien, die in die vermaarde hoofstad te vinden zijn, het was onmogelijk geweest, hij zulk een slecht oordeel daarover kon gestreken hebben. Want waarlijk het is een van de beste stukken, die ooyt uit het penceel van van dyck gesprooten zijn. - Voor dit stuk heeft van dyck genooten ƒ600., eene som die alsdan den gewoonlijken prijs was van diergelijke schilderijen, als genoegzaam blijkt uit verscheyden door rubens geschilderd, omtrent denzelve tijd en waarvan de originele quitancien nog exteeren; onder anderen voor de Communie van den H. Franciscus bij de P.P. Minnebroeders ƒ790. en voor de 39 zolderstukken van de Jesuiten kerk ƒ7000.’ - 11) ‘Nadat hij in Holland de portretten van Prins Frederik Hendrik en diens famille met veel succes had gemaakt is hij’ - “wedergekeert tot Antwerpen, en maakte hij een altaarstuk voor de Capucynen te Dendermonde, dat zoo wel uitviel, dat het voor een van zijne beste werken geschat wierd.” Ibid blz. 185. ‘Dit stuk is waarlijk eene van de schoonste stukken, door van dyck geschilderd; maar de Kersnacht of de Aanbidding der Herders in de collegiale kerk van dezelve stad, is niet minder uitmuntende.’ - “Daaraan volgde het stuk voor de Cordeliers, verbeeldende een dooden Christus in den schoot van Maria, enz.” Ibid. ‘Deze schilderij is zeker onder de voornaamste gerekend van van dyck, met het-zelfde sujet met meer bijwerk, dat op den hooge autaar van het Beggeinhof staet, en is wonderlijk van executie. Noch is er in 't clooster der Predikheerinnen, een Christus aan 't Kruis met St. Dominicus en de H. Rosalia aan deszelfs voeten, ook kragtig van uitvoering. Maar boven alles zag men voormaals in de Sodaliteit der jonghmans bij de gewezen Jesuiten de Trouw van Rosalia met Christus en die van den Hermanus Joseph met de Moeder Gods, die boven alles uitblinkt. Deze beiden zijn naar Weenen verzonden, zoo als hierboven reeds is vermeld. Daar zijn ook in deze stad Antwerpen eenige portretten die verwonderlijk zijn, onder anderen, het Portret van simon de vos, levensgroot tot aan de knieën, en dat van zijn vrouw van gelijke groote. Deze zijn wonderlijk gelijkende, en de vrouw heeft maar te spreeken
| |
| |
dic hooren toe aan den heer Charté, afkomstig van onze de vos. Noch ziet men bij den heer Stevens, een portret van eenen ouden man, zijnde een borstbeeld, dat men dicht bij het stuk moet koomen om te zien of het geschilderd is of geboetseerd; daarbij komt dat het den dag van vooren ontfangt, hetgeen niet gemeen in portretten gevonden word, zoo dat daar geen donkere schaduwen in de trony gevonden worden, en nochtans heeft het een zeer kragtig uitwerksel, waaraan men de groote kundigheid des meesters kan zien, die tegen de natuur durft opwerken. 12) ‘Bij zijn veel fortuin in Engeland,’ “vereerde hem de koning met de Ridderschap en een goude keten met 's konings portret, omzet met diamanten; en een jaarlijks inkomen enz.” Ibid. blz. 186. ‘Volgens Horatius Walpole, Anecdotes of Paintings in Engeland enz. wierd van dyck Ridder geslagen, 5 Julij 1632, en kort daarnaa kreeg hij een pensioen van 200 pd. sterlings voor zijn leven. De patent daarvoor word bewaard in de archiven van de Croon, en is van 17 October 1633; daarin word hij genoemt als schilder van Zijne Majesteit.’ Verder “Doch het is te beklagen dat veele van zijne werken, die hij voor den koning gemaakt heeft, verstrooit of verbrand zijn.” Ibid. ‘Veelen wierden verkogt door het parlement, naar den dood van den koning, waarvan der eenige weder aangekomen zijn. Meest alle de portretten der Koninklijke familie zijn nog in Engeland. Ziet daar de lijst van in Anecdotes of Paintings enz., waar de capitaalste aangehaald worden, die zoo in de koninklijke palijzen, als bij de verdere grooten en liefhebbers der kunst bewaard worden.’ - 13) “Hij trouwde de dochter van den Lord Ruten, Comte de Gorie. Maar hij had met haar niet ten huwelijk dan hare Schoonheid en Adeldom” Ibid. - Omtrent de naamspelling bestaat verschil: zoo als Houbraken schrijft, Ruten, komt die naam voor onder haar portret, door van dyck geschilderd en door s.a. bolswert gegraveerd, in de bekende Konstkamer van van dyck, zoodat bolswert de fout zou moeten hebben begaan, daar het volgende door den Engelschen graaf Walpole is geschreven, die wel juist met de namen der Edelen van Brittanje zal zijn bekend geweest, want Mols vervolgt op Houbraken aldus: - ‘Maria Ruthven, de dochter van den ongelukkigen Lord Gowry, - zoo spreekt Walpole - bij dewelke hij verwekte eene dochter, Justiniana Anna geheeten, getrouwd namaals met den heer Stepney, Garde du Corps van Coninck Carel II., bij hun creatie door dien Prins. Hun kleinzoon was envoyé in verscheyden hoven en een goet poëet. Zijn vrouw trouwde in het tweede huwelijk Richard Pryse, zoon van den ridder John Pryse; Richard werd baronet 9 Augustus 1641, maar hadde geen afkomelingen bij de weduwe van van dyck.’ - Latere bescheiden worden door Bryan-Stanley gegeven, dat van dyck niet de dochter, maar de kleindochter van Lord Gowrie trouwde. Maria Ruthven was de dochter van Patrick Ruthven, een natuurkundige, vijfden zoon van Lord Gowry. Behalve deze dochter, had van dyck nog eene natuurlijke dochter, genaamd Maria Theresia, aan wie hij maakte 4000 pd. sterlings, bij zijn testament, en die toen in handen waren van zijne zuster Susanna van Dyck, - beggijntje - welke hij ook tot voogdesse van deze zijne dochter aanstelde. Aan zijne zuster Isabella - ook beggijntje, - maakte hij ƒ250. 's jaars, en in geval, dat zijne dochter, Maria Theresia zonder kinderen kwam te sterven, zoo vermaakt hij de 4000 pd. sterlings aan eene andere van zijne zusters, getrouwd met den heer De Ryck, en aan hare kinderen: dit alles is uit gemelden Walpole getrokken. - 14) Verder zegt Houbraken: “op Winsingdon, het landhuis van den Lord Warthon, heb ik 32 portretten, waaronder 14 ten voeten uit, in een vertrek geteld, elk in 't bezonder van hem op 't heerlijkst en kunstigst geschilderd, inzonderheid de beeltenissen der vrouwen, enz.” Ibid. blz. 187. ‘De heer
| |
| |
Walpole zegt, dat zijn vader, den vermaarden graaf Robert Walpole, al deze portretten gekogt hadde, te weten, 12 stuks ten voeten uit. De twee dochters op een doek ter halve lengte, en twee diergelijken, bij den Chevalier pieter lely; dat hij voor die leste, met twee figuren op een doek, betaald hadde 100 pd. sterlings, en 50 pd. sterlings voor de anderen, per stuk. Ik heb sommige van dezen zien verkoopen lank naa den dood van den grave Robert Walpole, maar zij schenen niet van zijne allerbeste portretten te wezen, doch dat er eenige zeer goed onder gevonden werden.’ - 15) Ten slotte: ‘“Hij stierf in t jaar 1641, en werd in de kerk van St. Paulus te Londen begraven.”’ Ibid. blz. 188. - Mols voegt hierbij: ‘Hij stierf 9 December, 1641, en wierd begraven 11 dito, in de Cathedrale kerk van St. Pauls, nevens het graf van den Prins Jolia of Garent,’ - dit zal moeten zijn: Jean de Gand, volgens Michiels, IV., p. 355, - ‘beiden verdestrueerd door het afbranden van die kerk in 1666.’ - Tot dus verre de aanmerkingen en bijvoegsels van Mols op Houbraken, welke ik vermeende, om den eenvoudigen toon der waarheid, en als voortkomstig van een der zake kundige, maar vooral als van een stad- en land-genoot van van dyck, aan het algemeen niet te mogen onthouden, hoewel er veel in voorkomt, hetgeen ook elders, doch veel later, werd vermeld, zoodat dus Mols is voorgegaan in het opsporen van oorspronklijke bewijzen, terwijl ik van de latere er eenige hier wil laten volgen, om daardoor, zooveel mogelijk, bij te dragen voor wat betrekking kan hebben tot goed verstand van het leven en de werken van deze Genie der beeldende kunst. - Wat ik nog heb gevonden, is tot dusverre bij geen schrijver, die over het leven en de werken van van dyck heeft gehandeld, bekend geweest, namelijk, dat hij behoorde tot de Sodaliteit der Jesuiten, en het is alsof hij in kunstijver ontvlamde, toen hij het Altaarstuk van de H. Rosalia en den Hermanus Joseph voor die Societeit heeft geschilderd, - welke stukken reeds boven zijn vermeld - toen die Orde, te Antwerpen, 1627, het eerst de Broederschap der H. Maagd-Maria, onder den titel van hare H. Geboorte, stichtte, en dat zijn beste werk is. Het toeval heeft mij in bezit gesteld van een Boekje in klein 8o., zijnde: Het Leven van de H. Rosalia, Patronesse tegen de Pest, beschreven door een Priester der Societeit-Jesu (Pater Adriaen Poorters), verlicht met beelden en Poesie, zonder jaartal of adres; doch uit de Approbatie blijkt, dat het bij Michiel Cnobbaert, te Antwerpen, is gedrukt, in 1658. Dit Werkje is opgedragen Aan de Acht-baere ende lof-ryke Jonghmans Sodales van de H. Maghet Maria, onder den titel van Haere H. Gheboorte; daarna volgen de namen van de Prefect, Assistenten, Secretaris, Thresorier, Consulteurs, Tweeden Secretaris enz., het Bestuur van gemelde Broederschap destijds uitmakende; verder de geschiedenis dezer instelling te Antwerpen, in 1627, den lof der Poëten, schrijvers enz., die zich allen beijverden, er luister aan bij te zetten, en verder: ‘alsdan hebben de edelste pinceelen, besonderlijck dat van den seer constigen ende wijt-vermaerden Schilder antonius van dijck, (die alsdan oock Sodales was) deze H. Maghet gaan schilderen in doecken, en door de doecken in onze ghedachten; hiervan gheeft ghetuygenisse dat edel stuck, hetwelck daghelijckx met meerder ende meerder verwonderinghe wordt aanghesien, en even soo wordt het oock van deselve liefhebbers der conste ten hoochsten gepresen.’ - Descamps, Fiorillo en anderen melden, dat hij voor de Domheeren der collegiale kerk van Kortrijk een groot altaarstuk had gemaakt, De oprigting van het kruis, hetwelk van dyck-zelf daar ging plaatsen, en dat hem toen de grofste beleedigingen over dat tafereel werden aangedaan; daarna echter beter ingelicht, herriepen zij hunne gezegden, en, om van dyck genoegen te geven, bestelden zij nog twee andere stukken voor hunne kerk. Hierop zou van dyck geantwoord hebben: ‘In Kortrijk waren genoeg
| |
| |
verwers en hij had zich van nu af voorgenomen, alleen voor menschen, en niet voor ezels te schilderen.’ Hierover was het kapittel vergramd en droeg aan gaspar de crayer op, het schilderen van de genoemde stukken, die met het een de Heilige Drievuldigheid, en met het andere den Marteldood van St. Catharina voorstelde. - Tot een duidelijk bewijs, in hoeverre in de geschiedenis meeningen voor waarheden worden opgenomen, kan de volgende brief van van dyck strekken, aangaande zijne schilderij en de twist, daarover met de bovenbedoelde kanonikken ontstaan. Ik geef de vertaling daarvan, zoo als die bij Michiels voorkomt, getrokken uit Hookham Carpenter. ‘Anvers, 20 mai 1631. Monsieur Braye, Votre agréable lettre du 13 de ce mois et les douze petites gauffres m'ont été fidèlement remises; j'ai reçu aussi de M. Marcus Van Woonsel la somme de cent livres flamandes (600 florins) pour le tableau que vous m'aviez commandé; je vous remercie de ce double envoi. J'avais à coeur de vous satisfaire, et j'apprends avec plaisir que j'ai réussi, que le doyen et les autres chanoines ne sont pas moins contents de mon oeuvre. Vous me demandez, comme souvenir, l'esquisse de ce morceau; je ne veux point vous la refuser, quoique assurément je n'accordasse le même avantage à nul autre. Je l'ai donc envoyeé à M. Van Woonsel, afin qu'il vous la transmette; sur quoi je finis, me tenant prêt a vous servir selon mes forces, vous priant d'agréer mes salutations cordiales et mes voeux pour que le ciel vous donne une vie longue et fortunée. Votre humble serviteur, antoine van dyck.’ - De uitdrukkingen in dezen brief toonen afdoende, dat van dyck niet behoefde in twist te geraken met de kanonikken en hun te zeggen, dat zij ezels waren. ‘De eenige ezels in deze zaak,’ zegt Michiels, ‘zijn de compilateurs, die den naam van geschiedschrijvers aannemen.’ Deze brief is ontdekt door Mr. De Bast, met meer anderen van den kanonik Braye, van Marcus van Woonsel, en van van dyck. Fiorillo, wien de vermelde legende ook reeds onwaarschijnlijk voorkwam, omdat het bijschrift onder het portret, in basrelief, van den kanonik Roger Braye, van dezen spreekt als van den Schenker van het gemelde altaarstuk, zoodat hij reeds daaruit opmaakte, vóórdat nog deze brief hem bekend kon wezen, dat het bedenklijk was, aan dit voorval, door de meeste berigtgevers over van dyck's leven geboekt, onvoorwaardelijk geloof te hechten. - De faam zijner kunsttalenten drong overal door, zoodat ook onze Prins Frederik Hendrik hem deed ontbieden, waarop hij zich naar Holland spoedde, en de afbeeldsels van Zijne Hoogheid, diens gemalin en verder geslacht, tot aller genoegen, heeft vervaardigd, en tevens ook nog die van vele andere aanzienlijke personen tegelijkertijd zou hebben geschilderd, welk laatste berigt door mij als van enkele wordt gelezen, daar hij zich niet lang alhier opgehouden heeft. - Hij heeft ook nog geschilderd, wat ik nergens vermeld heb gevonden, dan met een enkel woord bij Fiorillo: Johan, de jonger', graaf van Nassau-Siegen. - Deze werd katholijk, en was in dienst van Frankrijk en Spanje. Hij is gezeten met zijne gemalinne, Ernestina Yolanta, Princes de Ligne, op een troon en onder een hemel; hun zoon en drie dochters staan bij en nevens hen; het geheel is eene fraaije groepering, en allen ten voeten uit, waarschijnlijk levens-groot. Dit stuk is beteekend ant. van dyck, eques pinx. 1634; zoodat zulks in Engeland geschiedde, daar het niet bekend is, dat hij na 1631 meer op het vasteland is geweest, dan in den herfst van 1640, bij den treurigen toestand van zijn vorstlijken weldoener, Karel I. Na een kort verblijf in België en Parijs, keerde hij toen spoedig weder naar Londen terug, waar hij, ongeveer een jaar later, overleden is. Ofnu deze Johan van Nassau met zijne familie in Engeland is geweest en toen van het penseel van van dyck heeft gebruik gemaakt, komt mij wel onwaarschijnlijk
| |
| |
voor, maar, in ieder geval, kan het toch hebben plaats gehad. Ook is de schilderij in Engeland in het bezit van Graaf Cowper (1808), en door den beroemden b. baron afgeteekend en gegraveerd, in 1761, en opgedragen aan den Vicomte de Fordwich, welke kapitale schoone gravure eene hoogte van 58 en breedte van 48 dm. Nederl. heeft. Een fraai exemplaar is in mijn bezit. - Verder vind ik bij Michiels een uittreksel uit Hookham Carpenter, waarin voorkomt, dat van dyck in Engeland zou zijn geweest, ‘avec une députation des Etats, en Janvier 1621,’ en dat hij op den 16. Februarij van Karel I. twee duizend vijf honderd francs heeft ontvangen, ‘pour un service spéciale par lui rendu au Monarque.’ Den 28. werd aan hem een paspoort gegeven. De aanteekening, die dit vergezeld in de Registers van den Exchequer - kroon-schatkist - is zeer zonderling: “Un passeport pour antoine van dyck, serviteur de sa Majesté, afin qu'il voyage pendant huit mois, en ayant obtenu la permission. Ainsi declaré par le comte d'Arundel.” ‘Men ziet hieruit’, zegt Michiels, ‘dat de kunstenaar van toen af zich aan dien Vorst verbonden had, niettegenstaande hij zich eerst elf jaren later in Groot-Brittanje vestigde.’ Ik zie hier niet anders uit, dan dat de genoemde van dyck een andere persoon kan zijn geweest, dan onze kunstenaar, want die naam is legio, en uit al het aangevoerde blijkt niets, hetgeen op de kunst betrekking heeft, en mag ik vragen, of een aankomeling van 22 jaren, toen in dienst van dien Vorst, en voor eene bijzondere dienst, aan hem bewezen, zoo rijk beloond zou zijn geworden, en dus, behalve zijn tractement voor die betrekking, als jaargeld, slechts het dubbele kreeg, toen hij zijn bijzondere hofschilder werd? Dit alles behoort niet tot de waarschijnlijkheid. Ware het na 1624 geweest, toen hij uit Italië terug was, en, door invloed van rubens en anderen, voet kon krijgen, dit zou aan te nemen zijn; doch geen maand tijds is er van 1618 tot aan zijn vertrek naar Italië in 1621, of op het laatst en in het begin van 1622, verloopen, of men kan de plaats, waar hij werkte, aanwijzen, daar hij met ongelooflijken spoed zijne kunststukken vervaardigd heeft; en waar zijn dan de acht maanden, doorgebragt met reizen, waartoe hij zich in het bovengemelde contract had verbonden? De naam van antonie van dyck, door Hookham Carpenter in het Archief gevonden, heeft hem waarschijnlijk verblind, en het is de vraag, of, indien de naam van van dyck er alléén voorkwam, hij 't wel met dezelfde gretigheid zou hebben geëxcerpeerd, daar het dan even goed de beroemde, kunstminnende Nederlander van dyck, Zweedsch Ambassadeur alhier, of de geleerde Geldersche Jesuit van dyck, die te Gent resideerde, als ieder ander van dien naam, had kunnen wezen. - Laten wij stellen, dat de Rijkskanselier Thomas Arundel - die door rubens De Evangelist der kunsten werd genoemd, zóó wereld-beroemd was deze edelman om zijn kunstmin - heeft uitgezien naar Nederlandsche talenten, om ze naar Engeland te lokken, zoo als zulks reeds meer dan eene eeuw vóór hem aldaar plaats had; deze stelling heeft grond, naar aanleiding der mededeelingen van den genoemden Carpenter, door Michiels overgenomen uit een brief, uit Antwerpen, geschreven aan den genoemden Arundel, door een Agent der Rekenkamer, den 17. Julij, 1620, waarin men de volgende belangrijke zinsneden leest: ‘van dyck habite avec rubens, et ses ouvrages commencent à être presque aussi estimés que ceux de son maître. C'est un jeune homme de vingt à vingt-deux ans. Son père et sa mère sont tres riches; on lui fera donc malaisement quitter la ville; d'autant plus que la fortune acquise par rubens est pour lui un motif d'y rester.’ Zoo blijkt uit dien brief, dat er geen uitzigt bestond, om hem zoo gemaldijk naar Londen te kunnen tronen; dat het echter toch zou zijn geschied, slechts zes maanden daarna, kon dan alleen hebben plaats gehad,
| |
| |
om dien Phenix eens te willen zien, en hem, onder den schijn van de genoemde Service, het gemelde douceur te willen geven, teneinde zijne Italiaansche reis bevorderlijk te zijn; doch alsdan zou hij daarna wel terstond als Serviteur de sa Majesté in diens werklijke dienst zijn getreden, en niet eerst elf jaren daarna. Het was immers altijd die-zelfde vorst, die alsdan regt op hem had, en zich uit caprice als anderzins door geen kunstenaar zoolang zou laten teleurstellen. Dit alles strookt ook in geenen deele met de wijze, waarop van dyck aan het Hof gekomen is. Fiorillo, die in alles, zooveel mogelijk, den draad der geschiedenis volgt, zegt: ‘dat hij, na zich in Europa een algemeenen roem te hebben verworven, trachtte, in Engeland, waar de kunst hoog gewaardeerd werd, een schitterende rol te spelen. Eerst woonde hij bij zijn kunstvriend geldorp’ - hetgeen zeer bekend is, en die ook met rubens in kennis was; - ‘en dagelijks hoopte hij, aan den Koning te worden voorgesteld: daar die wensch eehter (zelfs aan een Engelsch schrijver als een onverklaarbare zaak) onvervuld bleef, zoo reisde hij weder naar zijn vaderland terug. Naauwelijks had Karel I. zulks vernomen, en eenige meesterstukken van hem gezien - waaronder genoemd wordt het portret van Nicolaas l'Anier, zijn kapelmeester, die ook door jan lievens geschilderd en zoo uitmuntend gegraveerd is door lucas vorsterman in fo., waarvan ik een fraaijen afdruk bezit - of hij trachtte door de vleijendste beloften hem weder te winnen, hetgeen hem, eindelijk, met veel moeite, door den Ridder Kenelm Digby, een vriend van van dyck, gelukte. De bijzondere vereering, waarmede de Koning hem ontving, was het talent des Kunstenaars volkomen waardig. Hij hing hem om den hals een gouden keten, met zijne beeldtenis, rijk met brillanten omzet, en benoemde hem tot Ridder, gaf hem eene ruime bezoldiging en twee woningen, de eene voor den winter in Blackfrayrs, waar ook de overige kunstenaars, die in 's Konings dienst waren, woonden, en de andere voor den zomer op Eltham, in het graafschap Kent. De Koning bezocht hem dikwerf, bij een watertogt, in Blackfrayrs, waar hij zich met hem over kunstzaken onderhield.’ Hieruit ziet men wat Fiorillo uit Walpole heeft getrokken, wien het onverklaarbaar voorkwam, dat, na zeer veel pogen, van dyck eerst geen gehoor bij Karel I. kon verkrijgen, terwijl zich alles voorts in zulk een ongelooflijk contrast oploste, door de welligt later gegeven inlichtingen van 's konings Intendant-generaal der zeemagt, Digby, van dycks vriend, die alsdan, - zoo het waar is, dat van dyck zich vroeger had verbonden aan Karels dienst, en zulks ligtzinnig in den wind had geslagen, redenen waarom hij natuurlijk geen gehoor kon verkrijgen, toen het hem lustte, daarin over te gaan, - Karel deed inzien, dat hij deze kans niet moest laten voorbijgaan, om den eersten schilder van Europa, in de kracht van zijn leven, te zijner dienste te krijgen. - Het zou mij niet vreemd voorkomen, dat er ook eene krachtige tegenwerking bestond, tot behoud van den Haagschen daniel mytens, die toen Karels hofschilder was, en ook, tengevolge der aanstelling van van dyck, zijn ontslag verzocht; terwijl 's Vorsten hovelingen, zooveel mogelijk, het katholijke weerden, weshalve alléén Digby, die tot de Roomsche kerk behoorde, de noodige kracht kon ontwikkelen op Karel's gemoed, dusdanig dat deze, die uit kunstliefde van dyck óók wel verlangde, in alles toegaf, en om de geheime kuiperij (hetgeen het onverklaarbare in de geschiedenis wordt genoemd) te dien aanzien openlijk te straffen, des Schilders ontvangst op de gemelde vorstlijke wijze wilde doen plaats hebben. - Zoo vond ik nog betreklijk dit punt aangeteekend bij Michiels, uit Carpenter genomen, dat Sir François Windebanke den volgenden last gaf bij dekomst van van dyck: ‘Choses à faire. Parler à inigo jones,’ - architect des Konings, - ‘d'une maison pour van dyck.’ - Karel schatte Digby zeer hoog, omdat hij een sieraad was van Brittanje's geleerde wereld, hij, die al de verloren adelijke goederen van zijnen vader
| |
| |
had teruggekregen en tot Ridder werd verheven, niettegenstaande die vader een der hoofden van het Buskruid-complot onder Jacobs I. was geweest, en dit alles - hetgeen als eene uitzondering ten hove mag worden beschouwd - alleen wegens zijne bekwaamheden en aanzien, zoodat van dyck zijne komst bij Karel en zijn vorstlijk leven onder dien Monarch enkel aan Kenelm Digby, zijnen Mecenas, mag hebben toegeschreven. - Zijn portret, gegraveerd door r. van vorst, naar ant. van dyck, komt voor in de Konstkamer van a. van dyck, waarin een twintig stuks portretten zijn, door hem-zelven geëtst. - Het is hier de plaats, om te toonen in hoeverre van dyck met zijn heer en meester Karel I. het over de prijzen der schilderijen, of wel die der portretten, eens was, dat in lange na het geval niet is geweest. Bryan-Stanley maakt ons met een document bekend, dat in de archiven van Staat in Engeland wordt bewaard, en waarop de prijzen staan aangeteekend, welke van dyck voor de portretten heeft gevraagd, door hem voor Karel, Maria Henriette, en andere leden van het vorstlijk huis vervaardigd, waaruit blijkt, dat de Koning op de gevraagde sommen eene belangrijke vermindering verlangde. Het oorspronklijk stuk wordt voorondersteld, tot van dyck's handschriften te behooren, en waarop aan het hoofd staat: ‘Memoire pour sa Magtie Le Roy.
|
Price charged. |
Reduced to. |
Pour mollures du veu' conte |
27 l. |
Struck out. |
Une teste d'un veliant poete |
20 l. |
12 |
† Le Prince Henri |
50 l. |
|
Le Roy alla ciasse |
200 l. |
100 |
Le Roi vestu de noir au Prince Palatin avecq sa mollure |
34 l. |
30 |
Le Prince Carles avecq le ducq de Jarc Princesse Maria, Pse Elisabet, Pr. Anna |
200 l. |
100 |
Le Roy vestu du noir au Monsr. Morre avecq sa mollure |
34 l. |
26 |
† Une Reyne en petite forme |
20 l. |
|
† Une Reyne vestu' en blu' |
20 l. |
|
† Une Reyne Mère |
50 l. |
|
† Une Reyne vestu en blanc |
50 l. |
|
La Reyne pour Monsr. Barnino } |
20 l. |
15 |
La Reyne pour Monsr. Barnino } |
20 l. |
15 |
La Reyne pour la Reyne de Boheme |
20 l. |
15 |
† La Reyne en petite forme |
20 l. |
|
La Reyne envoye a Mons. Fielding |
30 l. |
20 |
† Le Prince Carlos en armes pour Somerset |
40 l. |
|
Le Roy alla Reyne de Boheme |
20 l. |
15 |
Le Roy en Armes donne au Baron de Warto } |
50 l. |
40 |
La Reyne au de Baron } |
50 l. |
40 |
Le Roy la Reyne le Prince Carlos au l'ambasr Hopton |
90 l. |
75 |
† Une Reyne vestu en blu donne au Comte d'Ollande |
60 l. |
|
† Deux demis portraits della Reyne du veu Comte |
60 l. |
|
Une pièce pour la maison a Green Witz |
100 l. |
|
Le dessein de Roy et tous les chevaliers |
|
|
Attached to this is the following note:
The totall of all such Pictures as his Matie is to paye for in his accompt rated by the King and what his Matie doth allowe of, amounts unto five hundred twentie eight pownde. } |
528 l. |
|
| |
| |
The other pictures wch the King hat he marked wch a cross before them the Queene is to pay for them and her Matie is to rate them. |
|
|
The Arrere of the Pension being five yeares, amownts unto one thousand pownds att two hundred pownds per annum. } |
1000 l. |
|
More for the pictures wch Sir Arthur Hopton had into Spaine. |
0075 l. |
|
|
__________ |
|
The totall of all amowntes unto |
1603 l. |
|
The pictures for the Queene |
200 l. |
|
Five years Pension |
1000 l. |
|
Endorsed Sir anthony vandike.
De schilderij ‘Le Roy alla ciasse’, die in de rekening van 200 pd. sterling op 100 pd. sterling werd teruggebragt, is, waarschijnlijk, dezelfde, die-zich thans, te Parijs, in de Louvre bevindt: Karel, van zijn paard gestegen zijnde met zijn opperstal-meester de Marquis of Hamilton, en een page, met zijn mantel wachtende, voorgesteld. Zij is op de veiling der schilderijen van den Marquis De Lassay, in 1770, door Madame de Barry, voor 24000 francs, gekocht, en, in 1816 door de experts van het Museum op 100,000 francs waarde geschat. - De Prins Karel met den Hertog van Yorck, de Princesse Maria, Elisabeth en Anna, van 200 pd. st. op 100 pd. st. gesteld, is nu in de koninklijke verzameling te Londen; dit stuk werd waardig geschat 1200 guineas (ƒ14,400). - De twee portretten zijn geschilderd voor barnino (bernino), teneinde hem daardoor in staat te stellen, om eene buste van de Koningin te maken, op dezelfde wijze, zoo als hij die van haren gemaal, Karel, had vervaardigd, welke schilderij daarvoor door van dyck geschilderd, en hieronder vermeld wordt. - De uitmuntende schilderij, Koning Karel I., in volle wapenrusting op een fier Isabella-paard, in profiel, gezeten, en nevens hem, te voet, zijn opperstalmeester, Sir Thomas Morton, met zijn helm; in den achtergrond een ruitergevecht; h. 12, br. 9 vt., 6 dm., levendig, helder en warm van toon, in alles herinnerende aan het penseel van titiaan, is, schoon niet in de rekening vermeld, echter in den boedel geweest van den ongelukkigen Karel, en te Munchen beland, waar zij door den beroemden Hertog van Marlborough gekocht, en op zijn paleis Blenheim geplaatst werd, alwaar ik ze, in 1827, naast zooveel andere schoone kunst, met bewondering beschouwde. - Die mogt wenschen, nog meer bijzonderheden over van dyck te vernemen, leze het Werk, getiteld: Pictorial Notices consisting of a memoir of Sir anthony van dyck, with e descriptive catalogue of the etchings executed by hem: and a variety of interesting particulars relating to other artist patronized by Charles I. Collecting from original documents in her Majesty's statespaper-office, the office of public recorns, and other sources. By Will, Hookh. Carpenter. With 2 Portraits and Fac-similes. London, 1844, gr. 4o. Hiervan zijn slechts 250 exemplaren gedrukt. Eene fransche vertaling door L. Hymans is, te Brussel en Antwerpen, 1845, in 8o. verschenen. - In ons vaderland zijn vele schilderijen van dezen meester aanwezig geweest, doch op eene zeer gemaklijke wijze bij koop vervoerd, in de dagen toen men van geen zoogenaamde gewijde onderwerpen wilde weten, tenzij die regtstreeks Evangelisch waren, en liever nog mythologische of allegorische stukken in kabinetten de voorkeur hadden. Niet minder dan honderd vijftig stuks van zijne werken zijn, in het tijdsverloop van 1684 tot 1768, volgens de opgave van Hoet en Terwesten, in het openbaar geveild en verkocht. -
| |
| |
Ter herinnering, moet ik hier nog aanteekenen, dat er op het vorstlijk landgoed het Loo, tijdens Prins Willem III., eenige schoone stukken van van dyck aanwezig waren, bij een aantal werken van andere beroemde Italiaansche, Vlaamsche en Hollandsche meesters, die, als nalatenschap van genoemden Vorst, openbaar, te Amsterdam, in 1713, zijn verkocht, en welke Catalogus 68 nommers bevat, als, onder anderen: Nr. 1. Een kapitaal konstig stuk, verbeeldende Maria, Joseph, Jesus, daar by een Engelendans (klein leven), van anthony van dyck uitmuntend heerlyk geschilderd, zoo als men weinig gezien heeft. H. 7 vt., br. 10 vt. ƒ12,050. Hiervan gaat eene groote gravure uit. - Nr. 2. Daar de Tyd, de Liefde haar vleugels kort (levens-groote) heerlyk en kragtig verbeeld, door dezelve van dyck; h. 6 vt. br. 4 vt., ƒ3000. - Nr. 3. Achilles onder de Maagden, met veel beelden door dezelve van dyck; h. 6 vt., br. 4 vt. ƒ3100. - Nr. 4. De Liefde met vier beelden, mede door van dyck kragtig geschilderd, h. 5 vt., br. 4 vt. ƒ3125. - Nr. 5. 't School der Liefde (zeer plaisant) van dezelve; h. 4½ vt., br. 5 vt. ƒ3600. - Nr. 6. Armida en Rinaldi, gehouden van dito, zynde een kapitaal en plaisant stuk. ƒ1000. - Als men daartegen stelt, wat ik hierboven heb beweerd, zoo zij het genoeg, 't volgende te weten, namelijk, dat een stervende Munnik die beweend wordt door zes Munniken, door anthony van dyck, voor ƒ26-10 stuivers werd verkocht, te Amsterdam, den 27. April, 1740, waarschijnlijk, een geschiedkundig onderwerp. - Zoo vond ik ook het volgende, dat wel tot de curiositeiten van zijn werk behoort. Op eene verkooping, te Antwerpen gehouden, in 1749, van Anna Theresia van Halen, onder Nr. 38 van den Catalogus: Een stuk verbeeldende van dyck te paard door van dyck ƒ120. - Bij mijn weten, is deze afbeelding niet in plaat bekend; en op eene idem van de Gravin van Albemarle, 's Hage, 1744, onder Nr. 13: ‘Het originele Portret van den Ridder anthoni van dyck, hofschilder en edelman van Karel den Eerste, kon. van Gr. Britt. door hem zelfs niet lang voor zyn overlyden, 1641, te Londen geschilderd. ƒ265.’ - Nog later las ik een berigt uit Rijssel, van 24 Junij, 1856: ‘Hier is eene schilderij van van dyck ontdekt, voorstellende een familietafereel, bestaande uit van dyck-zelven en de leden van zijn gezin. De kooper, een beambte der Bibliotheek, kocht het voor 40 francs, op eene veiling, en ontdekte, bij het schoonmaken, van welke waarde het stuk was. Hij zal de schilderij aan de stad schenken.’ - Eene beroemde schilderij van hem in het Britsch Museum, te Londen, afkomstig van De Smeth van Alphen, verkocht te Amsterdam, in 1810, stelt voor: Een Melaatsche, zijn dank betuigende voor de genezing aan den Zaligmaker; nevens Jesus staat een Apostel, en achterwaarts twee schriftgeleerden, welk stuk de som van ƒ19,200 heeft opgebragt. Als kunst beschouwd, is het een meesterstuk van kleur, dat, te midden van zoovele werken van wereldberoemde kunstenaars, aller oogen trekt en boeit. - De hoogste prijs, dien zijne werken hebben opgebragt, is, volgens de aanteekeningen van Gault de St. Germain en De Burtin (1818), voor portretten, ƒ250. ƒ400. ƒ1500. ƒ5000., en voor groote compositiën ƒ6000. ƒ7500. en ƒ20,000. De Burtin voegt daarbij dat de voornaamste stukken zeer zelden in veilingen komen, zoodat men te dien aanzien geen prijs kan weten, en alzoo de waarde van zijne beste werken niet aan de markt zijn getoetst. In later tijd zijn de prijzen aanzienlijk gerezen. Zoo bevinden er zich veertien stukken van van dyck in het Museum, te Parijs, welke ik aldaar, in 1834, heb gezien, en, onder Nr. 453: het Portret ten voeten uit van Karel I. Koning van Engeland. Hij is van het paard gestegen voorgesteld, en verzeld van zijn opperstalmeester en een page; h. 2 el, 72 dm., br. 2 el, 12 dm., waarvoor de hertogin van Berry 12,000 gulden betaalde, en dat in 1816 op ƒ50,000.; geschat werd. - Hier valt nog te vermelden, dat de twee portretten, Philippe le
| |
| |
Roy, Heer van Ravels en zijne vrouw, ten voeten uit, in den besten tijd van van dyck geschilderd, uit de nalatenschap van wijlen Z.M. Koning Willem II., in Augustus, 1850, te 's Hage, voor ƒ63,600. aan Marrson, te Londen, voor Lord Herfort zijn verkocht geworden. De geestdrift, welke ik toen heb waargenomen, om in het bezit van deze kunstjuweelen te geraken, is onbeschrijflijk. De makelaar De Vries van Amsterdam heeft het bod tot ƒ50,000. opgevoerd. De laatste mededingers waren Rusland en Engeland. - Zijne teekeningen worden met goede sommen betaald, hoewel deze gewoonlijk luchtig met krijt of penseel, als schetsen, zijn behandeld. - Op de verkooping van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, 1847, waren achttien stuks teekeningen van a. van dyck, waarvan de eerste twaalf de volgende prijzen hebben opgebragt, als: Nr. 53. Christus bespot in het paleis van Pilatus ƒ350. - Nr. 54. De aanbidding van het kind Jezus ƒ215. - Nr. 55. Een idem idem ƒ35. - Nr. 56. Portretten van Wensel Coebergen ƒ450. - Nr. 57, Onbekend, geteekend in 1636 ƒ472. - Nr. 58. Pieter Breughel. ƒ410. - Nr. 59. Bentivoglio. ƒ360. - Nr. 60. Nicolaas Rockox ƒ150. - Nr. 61. Cachophin (in den Catalogus staat verkeerdelijk Carpopin) ƒ50. - dit stuk heb ik ook in het paleis van Koning Willem II. gezien, in eene antichambre voor zijne adjudanten; alzoo zouden er twee exemplaren moeten bestaan; een dezer teekeningen is in bezit geweest van Mariette, te Parijs, waar destijds demarteau, in 1773, eene prentteekening naar heeft gemaakt, waarvan ik een afdruk bezit, als ook van de gravure van lucas vorsterman, die haar heeft vervaardigd voor van dyck's Konstkamer enz. In onzen tijd is er ook eene lithographie naar gemaakt, waarschijnlijk, in Frankrijk, dewijl er onder staat vandick del., en verder niet beteekend. - Nr. 62. Jan Joseph van Gooyen ƒ332., komt ook voor in het prentwerk van Ploos van Amstel. - Nr. 63. Zeven-en-twintig stuks studiën van hoofden. ƒ410. - Nr. 64. De graflegging van Christus ƒ86. - Over het leven en de werken van dezen Meester is (naar het reeds vermelde Werk) in 't Fransch uitgekomen: Mémoires et documents inédites sur antoine van dyck, p.p. rubens et autres artistes contemporains, publiés d'après les pièces originales des Archives royales d'Angleterre, des collections publiques et autres sources par William Hookham Carpenter; traduit de l'Anglais par Louis Hymans. Anvers, 1845. - Ook is in 1841 verschenen: anthony van dyck of de reis naar Italiën. Blijspel met zang, in drie bedrijven, door Pr. van Duyse, Antwerpen, bij De Wever, 1841, in 12o., 63 blz. - Nog moet ik hier het berigt eene plaats geven, dat er, in 1850, te Cornwallis, in Engeland, toevallig is ontdekt het originele portret van Karel I, door a. van dyck geschilderd, hetgeen, waarschijnlijk, datgene is, hetwelk de schilder voor zich behouden en de andere bekende af beeldsels des Konings daarnaar genomen heeft. Dit stuk is alzoo in de daaropvolgende woelige tijden verloren geraakt, en heeft tot heden toe dat lot ondergaan. - In het Britsch Museum heb ik een doek gezien in de breedte, waarop, als schets, fiks is geschilderd het hoofd van Karel I, vlak van voren, en, aan beide zijden, een links en een regts profil, uitmuntend, en alleen, wegens de gelijkenis, voor den maker van het Ruiterstandbeeld van dien monarch vervaardigd. Dit is dus een ander stuk, dan hetgeen, lang vóór dien tijd, daar aanwezig was. - Gelijktijdig kwam een dergelijk berigt uit Nijmegen, namelijk, dat de verdienstelijke kunstenaar p.f. peters aldaar onder vodderijen had gevonden eene schilderij, waar hij toen geen waarde aan kon zien, door den morsigen toestand er van, doch dat echter bij het reinigen bleek, een stuk van a. van dyck te zijn, voorstellende de af beeldingen van Princes Maria Henriette Stuart, en van haar broeder, den Prins van Wallis, kinderen van Koning Karel I., die werden gehouden tot hetzelfde doeleinde te zijn geschilderd als het laatstgemelde portretwerk, en waarvan eene kopij
| |
| |
door hem op het Museum te Amsterdam, onder Nr. 74 van den Catalogus, zich bevindt, en eene in de Galerij van Dresden, Weenen en Munchen. Deze meening wordt gegrond, omdat het van hetzelfde formaat is, en de koppen en handen meer uitgewerkt en fijner van kleur zijn dan de vermeende kopijen; het is h. 47½, br. 30 dm. Ned. - Later is mij nog de volgende bijzonderheid gebleken, die wel deugdelijk eene bijdrage is tot bewijs voor het vroeg ontwikkeld talent van van dyck, voorkomende in den Catalogus van het kleine, doch rijke Kabinet van Joseph Antoine Borgnis, Parijs, 1804. Ik laat de beschrijving van Nr. 17 hier letterlijk volgen: Le portrait d'un homme âgé peint sur toile, en hauteur de 22 pouces de haut, sur 18 de large. - La force et la vérité du coloris de cette tête, ainsi que la hardiesse de l'exécution sont si surprenantes qu'elle parait vivante, et que le sang y circule sous le peau. C'est pourquoi elle peut véritablement être regardée, comme un des plus beaux portraits de ce grand-homme; mais l'admiration et l'intérêt augmentent beaucoup, en voyant par l'inscription qui est encore lisible, que le peintre a fait ce chef d'oeuvre à l'âge de quatorze ans. Anno 1613. a.v.d.f. aeta. suae 14. - En effet par les corrections et les changements qu'on y voit, on reconnait qu'il a été dans un age où il ne devait et ne pouvait avoir cette sureté de manoeuvre, dans laquelle il est devenu depuis si habile qu'il a fait l'admiration de toute l'Europe. Dans ce precieux portrait on a donc une preuve de la possibilité de ce qu'on rapporte dans la vie de cet homme célébre: qu'un jour dans l'étude de son maître rubens le tableau qu'il faisait ayant été gâté par accidents, pendant l'absence du maître, le jeune van dick refit ce qui avait été gâté; et que rubens, en rentrant, non seulement ne s'aperçut pas de l'endroit où l'élève avait travaillé, mais au contraire avait trouvé l'ouvrage devenu meilleur. - Ce portrait intéressant par sa beauté, le devient encore d'avantage par la précieuse connaissance de l'époque où il a été fait, qui prouve évidemment l'anecdote rapportée dans sa vie. C'est pourquoi on doit le regarder comme un des plus précieux ouvrages qu'on puisse avoir de ce maître.’ - De afbeeldingen van dezen algemeen gevierden Kunstenaar zijn in menigte en in verschillende gravuren enz. voorhanden, waarvan ik er een aantal bezit, en daar onder wel de voornaamste die met rubens portret op één groot blad in fo., door paul pontius gegraveerd naar de schilderij van van dyck, in ovaal gevat, met een schat van zinnebeelden omgeven, door erasmus quellinus geteekend, en waarbij tevens de wapenschilden zijn gevoegd. Dat van van dyck is gekarteleerd, 1 en 4, en chef, een loopende leeuw, waaronder negen ballen, drie aan drie gesteld; in de kwartieren 2 en 3, sautoir, sur le tout taillé. Het helmteeken, de kop van een hazewind, op zijde te zien. Jammer, dat in de gravure, die nog al groot is, geene kleuren zijn uitgedrukt. - Ik laat hier eene korte beschrijving volgen van al de bekende prenten, die door antonie van dyck-zelven zijn geëtst, zoo als die bij Le Blanc werden overgenomen uit de beste beschrijving daarvan, door W. Hookham Carpenter: Pictorial Notices consisting of a Memoir of sir antoni van dyck enz. uitgegeven, en zooals ze ook nagenoeg door Heller (L.) worden vermeld. Als: 1.) J.C. wordt met doornen gekroond, h. 259, br. 212 str. (Ned.) Van deze kostbare prent zijn zes staten bekend, de eerste vóór alle letter; de tweede anton van dyck inven. cum Privilegio; de derde met het woord Regis, gevoegd bij het opvolgende van Privilegio, en met het adres van A. Bon Enfant excu.; de vierde, het invenit voluit en vervolgd met: et fecit aqua forti; het adres A. Bon Enfant weggeveegd; de vijfde het woord Regis weggeveegd, en de zesde met het adres: A Paris, chez J.P. Le Bas, prr. Graveur du Cabinet du Roi, rue de la Harpe,
| |
| |
Calcographie du Louvre Nr. 368. De tweede staat heeft bij Delessert gegolden 405 fr.; de derde bij Visscher 40 fr. - Verder, Portretten, als 1.) van jan breughel, gezegd den Fluweelen, hiervan zijn 5 staten, - en de plaat bestaat nog - waaronder zeldzame voorkomen, bij Le Blanc, gelijk al de volgende, uitvoerig beschreven, te veel om hier over te nemen, zoo als ik voor Nr. 1 hier alleen heb gedaan, waaruit men kan afleiden, dat, wat men wenscht te weten, aldaar kan worden gevonden. - 2.) pieter breughel, de Jonge, ook wel de Boeren-Breughel genoemd. Hiervan bestaan 5 staten, waarbij zeer rare; de 1. staat gold bij Delessert 240 fr. - De plaat bestaat nog. - 3.) antonis cornelissen, kunstlief-hebber van Antwerpen. Hiervan zijn 5 staten, waarbij rare. - 4.) anton. van dyck. Hiervan zijn 4 staten; de 1. gold bij Delessert 405 fr. - 5.) Desiderius Erasmus, van Rotterdam. Hiervan zijn 4 staten, de 2. zeer raar. - 6.) François Franck. Hiervan zijn 4 staten. - 7.) Philippe baron Le Roy. Hiervan zijn 5 staten, allen raar, en zeer raar; de 5. gold bij Le Boucher 26 fr. - 8.) jodocus de monper. Hiervan zijn 5 staten: 1. zeer raar, 2. raar. - 9). dezelfde herhaling van de eerste. Hiervan zijn weder 5 staten, waarvan 1., 2. en 4. raar zijn. - 10.) adam van noort. Hiervan zijn 4 staten: 1. zeer raar, bij Delessert met 240 fr. betaald; 2. en 3. raar. - 11.) paul pontius. Hiervan zijn 6 staten: 1. uiterst zeldzaam: 2. zeer raar, 4. en 5. raar. - 12.) johannes snellinx. Hiervan zijn 5 staten: 1. buitengemeen zeldzaam, 2. zeer zeldzaam. - 13.) dezelfde, herhaling van de voorgaande. Hiervan zijn 5 staten: 1. uiterst zeldzaam, 2., 3. en 4. raar. - 14.) françois snijders. Hiervan zijn 4 staten: 1. uiterst zeldzaam, 2. zeer raar. De 1. staat werd bij Révil met 80 fr. betaald. - 15.) justus suttermans. Hiervan zijn 5 staten: 1. uiterst zeldzaam, de 2. zeer raar, 3. raar; 1. staat bij Révil met 75 fr. betaald. - 16.) Antoine Triëst, bisschop van Gend. Hiervan zijn 5 staten: 1. uiterst zeldzaam, 2. zeer raar, 3. raar. -17.) titiano vecelli en zijne Maitresse (naar titiaan-zelven). Hiervan zijn 5 staten: 2. zeer raar, 3. raar, 4. ook nog zeldzaam. - 18.) lucas vorsterman. Hiervan zijn 5 staten: 1. uiterst zeldzaam, 2., 3. en 4. raar. De 1. werd bij Revil met 40 fr. betaald. - 19.) willem de vos. Hiervan zijn 4 staten: 1. uiterst zeldzaam, 2. raar. - 20.) paul de vos. Hiervan zijn 5 staten: 1. zeer zeldzaam, 2. en 4. raar. - 21.) johannes de wael. Hiervan zijn 5 staten: 1. uiterst zeldzaam. 3. raar. - 22.) De Ridder Waverius of Van den Wouver. Hiervan zijn 5 staten: 1. zeldzaam, 2. zeer raar, 3. en 4. raar. - Nu volgen de twijfelachtige prenten, en daarvan geef ik, om het belang der zaak, de volle beschrijving hierbij: Susanna en de Ouden. - Carpenter, blz. 131; die deze prent aan daniel van dyck toekent. - Zie aldaar, onder Nr. 1. - Onder het midden van de prent, danil. vanden dyck in et fecit. H. 259, br. 180 str. - De H. Maagd en het kind Jesus. - Catalogue de Paignon-Dyonval. Nr. 3358. - De H. Familie. Men leest regts onder het vierkant antoni van dyck in.; h. 120, br. 100 str. Deze prent is door Carpenter, blz. 129, beschreven, onder een aantal etswerken van van dyck, doch mij komt het voor, dat deze prent van corn. schut is. - De Maagd en het kind Jesus; 2 onderwerpen (Carpenter, blz. 131). - Ecce Homo (Carpenter, blz. 132) - De doode Christus op de knieën van de H. Maagd; (Le Comte, I. blz. 161. - Carpenter, blz. 132) in fo., in de breedte. Deze prent is van j. bourlier; de proefdrukken van den 2. staat voeren zijne naamteekening. - De Marteling van St Barbara. Regts van onder leest men antoni van deych (op de prent in mijn bezit staat deyck) in fo. Deze prent wordt ook wel aan daniel van den dyck toegekend, en soms eveneens aan theod. van kessel toegeschreven. Ik ben niet van de laatste meening. - Zie over deze prent bij mij op DYCK. (Daniel van den) - Jupiter en Antiope, h. 125, br. 170. Deze prent is niet beteekend
| |
| |
en de bewerking gelijkt naar die van p. van sompel, van p. soutman, of van suyderhoef. Diana en Endymeon. (Carpenter, blz. 133). daniel van den dyck. - Bacchus met Nymphen en Faunen aan tafel gastrerende. (Carpenter blz. 133.) - Zie het volgende artikel. - Bacchanaal, in fo. in de breedte. - Zie op DYCK, (Daniel van den) onder Nr. 6. - Een groep Amors. (Carpenter, blz. 134) - Charles Louis, comte palatin du Rhin. (Carpenter, blz. 134.) - Maria Ruten in 4o. (Echtgenoot van den Ridder ant. van dyck.) De eerste staat van deze prent, die vóór de letter is, wordt aan van dyck toegekend. - L. Annaeus Seneca, buste; h. 137, br. 101 str. Deze prent is door lucas vorsterman afgewerkt. Somtijds vindt men ze aan van dyck toegekend; wij zijn gedrongen, om te gelooven, dat zij veeleer van rubens is. Tot dus verre Le Blanc. - Uitmuntende Werken, voor de geschiedenis van zijn tijd en die der beeldende kunsten van hoog belang, zijn: Le Cabinet des plus beaux portraits de plusieurs princes etc. faits par le fameux antoine van dyck, à Anvers, in fol. - Iconium principum virorum doctorum, pictorum etc. ook onder den titel van De Konstkamer, enz. bekend, waarvan een hoogst zeldzaam exemplaar was in de kunstnalatenschap van Gerrit Braamcamp, verkocht te Amsterdam, 1771, onder Nr. 234, blz. 198 van den Catalogus: ‘Eene fraaye verzameling van 297 portretten van en naar a. van dyk. 141 stuks, alle proefdrukken van M. van den Enden, waaronder 55 vóór de namen der plaatsnijders, en 10 vóór de letters; en 156 stuks, waaronder verscheiden etsdrukken en anderen, met veranderingen; ook eenige van hollar en twee van c. visscher, zonder en met het adres.’ - aldaar door Ploos van Amstel gekocht voor ƒ360. - De koperen platen schijnen zeer verspreid geraakt, en, in later tijd, bij gedeelten, onder denzelfden Hollandschen titel, uitgegeven te zijn, als te 's Gravenhage, in 1728, en weder in 1732, bij Covens en Mortier, te Amsterdam, bevattende vijftig stuks portretten van alle soort, waarvan ik een exemplaar bezit, merkbaar van de laatste drukken; doch afzonderlijk, los, is genoegzaam de geheele verzameling van goede conditie in mijne collectie geplaatst. - Verder moet ik eene waarschouwing wegens een prentwerk, dat geheel op zijn naam doorgaat, hier mededeelen, hetgeen op blz. 764 van het Werk Bibliothèque de peinture, de sculpture et de gravure, par C.T. Murr, Francfort et Leipzig, 1770, tom II., voorkomt, namelijk: Receuil de Têtes d'antoine van dyck, tirées du cabinet de Mr. de Crozat, et gravées par Mr. le Comte de Caylus; à Paris, 1735. ‘L'on a attribué, dit M. Basan, très mal-à-propos les dessins de ces Têtes à van dyck. A l'exception de deux qui appartiennent à ce dernier, et qu'il a faites pour son tableau de St. Augustin, toutes sont indubitablement de rubens, et plusieurs ont été employées par lui dans des tableaux connus. Ces dessins qui sont de toute beauté, sont entre les mains de Mr. Mariette. - Catalogue de rubens, p. 244.’ - Ik wil hier dit Artikel eindigen met den lof, door een van kunstkennis doordrongen Auteur, den Marquis d'Argens, in zijne Reflection critique sur les écoles de peinture, over van dyck uitgebragt, en die hem beschouwt als den grootsten schilder, sedert de herleving der kunsten, en durft verzekeren ‘que de l'aveu tacite de presque tous les artistes, les ouvrages où ce maître a déployé tous ses talents, sont sans contredit supérieurs à ceux de tous les autres peintres, italiens, françois et flamands, et nommément à ceux de raphael et de titien.’ Inderdaad eene in hare soort eenige lofrede. Zie François Xavier de Burtin, Traité théorique et practique des connaissances qui sont necessaires à tout Amateur de tableaux etc. Bruxelles; 1808, tom II., p. 189. - En, eindelijk, ten allerlaatste, neem ik nogmaals de pen op, om het volgende, dat hier het zegel van den volkswil op den grooten van dyck drukt, meê te deelen, namelijk, dat, bij de
| |
| |
luisterrijke feesten, die, ter gelegenheid der vijf-en-twintigjarige regering van Z.M. Leopold, Koning der Belgen, te Antwerpen, in Hoogstdeszelfs tegenwoordigheid werden gevierd, in den jare 1856, op den derden dag dier feesten, zijnde de 18. Augustus, een wedstrijd op de Schelde plaats had, waarna het Standbeeld van den schilder van dyck, onder 't bijzijn der leden van de vorstlijke familie werd onthuld, en de dag met eene algemeene illuminatie besloten. - Het is opgerigt op de Museumsplaats te Antwerpen, en door den voor de kunst blakenden leonard de cuyper, - Zie aldaar. - van Antwerpen, vervaardigd. - In Augustus, 1857, is er een sierlijk ijzeren hek rond gezet. - Ook is er eene fraaije medalje voor geslagen, door den talentvollen stempelgraveur leopold wiener vervaardigd, 68 str. Ned. middellijn, voorstellende het gemelde Standbeeld, waarnevens: né a anvers 22 mars 1599. décédé a londres 9 decemb. 1644. Van onder: statue erigée a anvers 1856, en leop. wiener, d'après l. de cuyper. Op de keerzijde eene groote buste in profiel van dien Prins der Portretschilders, uitmuntend voorgesteld, waarrond antonie van dyck. Van onder leopold wiener.
| |
[Dyck (Daniel van, of van den)]
DYCK (Daniel van, of van den) was een met antonie van dyck gelijktijdig uit Vlaanderen geboren kunstschilder en graveur. Voor zoo verre de levensbijzonderheden van dezen bekend zijn, heeft hij langen tijd te Venetië gearbeid, en daar de schilderesse lucretia, dochter van nicolaas regnerus mabuse, tot vrouw genomen, en, eindelijk, te Mantua, in het jaar 1658, het oppertoezigt der Hertoglijke Galerij bekomen. Zie den Abt. Lanzi, III., blz. 265. - Schilderijen van hem worden in de kerken te Venetië gevonden. - Men kent hem nog verder door eenige geëtste prenten, door hem met grove naalden gemaakt en met kleine punten voltooid. De bedoelde compositiën zijn: een Bacchanaal, Titelblad - en Diana met Endymeon, beteekend d. van den dyck. Zie Romberg. - Heller zegt niet welk een landsman hij is, en Brulliot, in zijn Dictionnaire des Monogrammes, meldt, dat Boschini opgeeft, dat hij in Frankrijk werd geboren, doch zonder zulks te kunnen bevestigen, en daar geloof aan te durven hechten. Echter, in zijn Catalogue d'Estampes, zegt hij, in eene Noot: ‘Volgens den een is deze kunstenaar in Venetië geboren, in 1651, en volgens anderen in Frankrijk, in Holland of Vlaanderen. Men heeft deze laatste meening aangekleefd, uit aanmerking, dat zijn naam zoo geheel en al Nederlandsch is.’ Zie aldaar dl. I., blz. 247, waar nog meerdere van zijne prentwerken zijn beschreven. - Pilkington meldt stellig, dat hij in Vlaanderen geboren, en, in dienst van den Hertog van Mantau, omstreeks 1670, overleden is. - Bryan-Stanley boekt hem tweemaal op dyck (van den), en op vandendyck, en mede het laatstgemelde jaar, doch veroorzaakt weder eene verwarring van tijd, daar hij zegt, overleden in 1729; immers, hoe dit toch te vereenigen met de gelijktijdige geboorte van antonie van dyck, (1599) zoo als Fiorillo meldt, en wat wij hierboven aan het hoofd hebben geplaatst. - Nog voeg ik hierbij al zijne bekende graveer- en etswerken, zooals die bij Le Blanc beschreven zijn, als: 1) De kuische Susanna; midden onder de prent dani. van den dyck in. et fecit. h. 259, br. 280 str. (Nederl.) - 2) De Maagd en het kind Jesus; van onder regts d.v. dyck in. et fecit. De twee eerste letters vormen een monogram; h. 117, br. 88 str. - 3) St. Catharina; van onder regts, aan eene gecanaleerde kolom d.v. dyck i.; de twee eerste letters zaamverbonden vormen een monogram; h. 82, br. 63 str. - 4) Diana en Endymeon, voorgesteld ten halve lijve, en in den Catalogue Rigal, onder den titel van, Bergère pres d'un berger, vermeld. - 5) De Vergoding van Eneas. In de versierde marge is, te midden in, een gekroond schild te zien, waarop een vierregelig latijnsch vers in twee kolommen, gevolgd van eene opdragt, door den kunstenaar, aan den Markies Gicalteri,
| |
| |
Venetiaansch edelman, gewijd; h. 313, br. 415 str. - 6) Een Bacchanaal; op het terras, links, dani. van den dyck fec. h. 318, br. 410 str. Er schijnt bij veel kunstkenners, echter, op verschillende gronden, vermoed te worden, dat er onderscheiden etswerken op den naam van antonie van dyck zijn beschreven, welke men aan onzen daniel moet toekennen, zoo als die bij mij, op antonie van dyck, onder de twijfelachtige prenten werden gebragt, en wel die aldaar onder den titel: Susanna en de Ouden, en Diana en Endymeon voorkomen. - De prent St. Barbara, die mede onder de twijfelachtige staat vermeld, en ook door Le Blanc voor werk van theodorus van kessel wordt gehouden, komt mij voor, dat dan veeleer van wenzeslaus hollar kan zijn; doch mijne hoofdvraag, op welke zekere gronden het niet voor werk van antonie kan doorgaan, blijft alsnog bestaan. Ik bezit die prent, en heb haar met aandacht vergeleken, waardoor ik overtuigd ben geworden, dat alles in den geest van antonie is voorgesteld; nu zou de aard van etsen hier moeten beslissen, en dat zou bezwaarlijk gaan, daar hij dit geheel voor uitspanning, uit luim, zonder vasten stelregel, heeft volvoerd, gelijk men in al de portretten, mede in mijn bezit, slechts behoeft te zien, om zich van de verschillende wijze van werken te overtuigen, zoodat, mijns inziens, dit nog verre is van beslist te zijn. Het eenige, waarover zou kunnen gestruikeld worden, is, dat daaronder staat: antoni van deyck, dus een e te veel, dat voor zijne eigen handteekening zeer moet bevreemden, doch waarmede de etser zich zou hebben kunnen vergissen, die dit tafereel naar eene teekening van a. van dyck kan hebben vervaardigd, en heeft willen kenlijk maken, naar wien, zonder zich-zelven te noemen, als meenende genoeg bekend te zijn, of wel, dat niet van dyck, maar een ander, zijne plaat, en, welligt later, met de gemelde naamfout beteekend heeft.
| |
[Dyck. (Floris van)]
DYCK. (Floris van) Van Mander noemt, in het leven van marten heemskerk, de zonen van diens leermeester, cornelis willemsz. van Haarlem, ‘lucas en floris, die beiden redelyk goede schilders geweest zyn, en Italie, Rome en andere plaatsen, bezocht hebben.’ de jongh, die de derde uitgave in 8o. van het Werk van Van Mander bezorgde, heeft, in eene Noot, een aan hem medegedeeld berigt geplaatst, aangaande den genoemden floris, hetwelk ik hier laat volgen: ‘Daar is een Haarlemmer schilder floris van dyck geweest, die vele jaren in Italiën verkeerd heeft; te Romen zijnde in 1600, schilderde hy voor Paus Clemens den VIII., doch verviel in een zware ziekte te gelyk met joseph arpinas, met wien hy in goede vriendschap leefde, helpende dien ook veel in 't schilderen. Zyn H(eiligh.) veel werk van hen makende, zond er zyn eigen lyfarts naar toe, die hun beiden met een kostbare olie, waarvan de once veel goude kronen waardig was, het gansche ligchaam besmeerde en bestreek. Door deze balsem, die de olie van den Groot-Hertog genoemd werd, geraakte floris weder tot vorige gezondheid, vertrok eenige jaren daarna, naar zyn geboortestad Haarlem, en begaf zich daarna aan 't schilderen van bloemen, vruchten, tafels met toegerigte spijzen daarop, en andere soort van stillevens, gelijk in dien tyd zulke schilderyen in den smaak kwamen. Hy overleed te Haarlem in 't jaar 1648.’ - De door mij bedoelde floris van dyck kan met geene mogelijkheld dezelfde zijn, dien Van Mander beschrijft, want dan zou hij, als zoon van cornelis willemsz. van Haarlem, nagenoeg 140 jaren hebben bereikt, welke opmerking ook door den genoemden De Jongh zeer juist is gemaakt, en deze had zich kunnen verzekeren aangaande den leeftijd van genoemden floris in het medegedeelde berigt, bij Schrevelius, Beschryving van Haarlem, ibid., 1648, blz. 390, waar hij zegt: ‘Soo ghy een schilder soeckt van vruchten en allerhande snuystering, daer hebt ghy floris van dyck, die met syn penseel de lustige vrouwkens, jae 't gevogelte soude binnen locken en verschalken;’
| |
| |
waaruit blijkt, dat deze dezelfde is, als die in de Noot van De Jongh vermeld wordt, en dat die in 1647 toen Schrevelius zijne uitgave in het Latijn heeft gedaan, nog in leven was. Uit dit alles mag met zekerheid opgemaakt worden, dat de bij Van Mander vermelde floris, de vader, of wel de grootvader - naar de gewoonte van naamsovergang op den kleinzoon - kan zijn geweest van hem, die in afbeelding uitgaat bij de portretten in 4o., met de verzen van Lampsonius daaronder gesteld, die lang vóór de 4o.-uitgave van Van Mander afzonderlijk zijn uitgegeven, terwijl het vers, onder dat van floris geplaatst, volkomen zijn schildertrant uitdrukt, en waaruit men dus mag afleiden, dat de zoon of kleinzoon hetzelfde vak heeft beoefend. Verder duidt het kostuum van het gemelde portret aan, dat dit op het einde der XVI., en geenszins op de helft der XVII. eeuw te huis behoort, te meer dewijl hij daar, op gevorderden leeftijd, wordt voorgesteld, voor een ezel staande bloemen en vruchten te schilderen, waaronder: florentius dikius Harlemenses Pictor. Van dit portret is, even als van anderen uit dat Werk, eene kopij door h. hondius gegraveerd, doch bij de laatste is bij allen eenig bijwerk gevoegd, dat in de eerste uitgave niet wordt gevonden.
| |
[Dyck, (Jan van)]
DYCK, (Jan van) een zeer bekwaam beeldhouwer, die, op de helft der XVI. eeuw, in België, bloeide, hoewel hij een Utrechtenaar is geweest. Als zoodanig vind ik hem aangeteekend in het Gildeboek van St Lucas van Antwerpen, in het meergemeld Ms. van Mols: ‘Noch hebben gevonden, dat zekeren jan van dyck van Utrecht, in den jare 1545, het oud Ockzaal gemaakt heeft, dat eertyds gestaan heeft in de kerk der Abdey van Tongerloo, in de Kempen.’ - Geene werken zijn mij van hem bekend, doch het is zeer zeker, dat hij veel bekwaamheid moet hebben gehad, om voor dat rijke en aanzienlijke Kapittel te mogen werken, en dit in een land, waar dit kunstvak toen op de grootste hoogte gevoerd was.
| |
[Dyck of Dyk, (Philip van)]
DYCK of DYK, (Philip van) de Jonge. Nagler vermeldt hem als een bekwaam landschap- en zeeschilder, die in de tweede helft der XVIII. eeuw bloeide, en dat er eenige zijner schilderijen in gravure zijn gebragt, doch dat hij er verder niets meer van kan berigten. - Daar hij den naam van den bekenden philip van dyk, verkeerdelijk, van dyck schrijft, zal deze ook wel van dyk moeten wezen, en welligt een zoon van den eerstgenoemde geweest zijn.
| |
[Dyckman. (Jacob)]
DYCKMAN. (Jacob) Bij Weigel vindt men in den Catalog von Kunstsachen, u.s.w., Nr. 3038, onder de Nederlandsche school geplaatst een met de pen, op pergament, geestig geteekende Aanval van Rovers, naar callot, beteekend jacob dyckman, kl. 4o.
| |
[Dyckmans. (Josephus Laurentius)]
DYCKMANS. (Josephus Laurentius) Nadat Immerzeel, naar waarde, het uitmuntend talent van dezen kunstenaar heeft vermeld, en deze tot lid van de klasse van schoone kunsten der koninklijke Academie in België was benoemd geworden, is hem, met meer andere beroemde kunstenaars, de hooge onderscheiding ten deel gevallen van het Ridderteeken der Leopolds-orde, uit handen van Z.M. den Koning der Belgen, te mogen ontvangen, bij gelegenheid der Tentoonstelling van 1851, te Brussel gehouden, en voerende die benoemingen de dagteekening van den 1. November, 1851.
| |
[Dyk (Jan van)]
DYK (Jan van) heeft eene zinnebeeldige ordonnantie gemaakt, door a. van buyssen, in 1737, gegraveerd, voorstellende: ‘Een oude schadelyke rot in de val, of de gevangen zittende smous met zyn wapen, door de geregtigheid aan hem gegeven.’ - namelijk geeseling en brandmerk. Deze folio-prent is eene bijgevoegde in den Actiehandel, waarvan ik een exemplaar met ingelaschte platen bezit. - Het is deze jan van dyk, die in het licht heeft gegeven: Kunst- en His- | |
| |
torie-kundige Beschryving van alle de Schilderyen op het Stadhuis van Amsterdam, met beoordeelingen en aanmerkingen over de stukken en korte levensbeschryvingen van derzelver Schilders, door jan van dyk, enz.; ie Amsterdam, by J. de Jongh; 1790, in 8o. met gegraveerden titel, C. Ploos van Amstel inv., J. van Schley delin. et sculp. 164 blz., en waar, uit bl. 49, duidelijk blijkt, dat hij de schilderkunst beoefende, en in den jare 1736 het portret van zekeren Jacob van Campen heeft vervaardigd, hetwelk hij aldaar vermeldt, om te betogen, dat het portret Nr. 5, jacob van campen, in het schutterstuk van govert flink voorkomende, hetgeen in de groote krijgsraadskamer aanwezig is, en dat, bij de uitlegging, als de groote bouwmeester van dien naam werd aangeduid, evenmin van dien van campen is, als dien hij, onder dezen naam, geschilderd heeft. - Op blz. 160, lees ik verder, dat hij van de Regering verlof heeft gekregen, om, op de Kunstkamer eene doorloopende Tentoonstelling te houden van de werken der schilders, die lust hebben, hunne stukken aldaar te plaatsen, teneinde van alle liefhebbers, driemalen ter week, te kunnen bezigtigd worden, ‘maar, wat nog meer is, dezelve tot een Oefenplaats van de Practicale Perspectief ten besten te geven, als blykt uit het Resolutieboek, ter Thesaurie ordinaris van den 11. November 1748, aan my toegestaan, enz.’
| |
[Dyk (Philip van)]
DYK (Philip van) is reeds door Immerzeel vermeld. De waarde van onderscheiden soorten zijner kunstwerken, zooals die door Burtin en Gault de Saint Germain is aangeteekend, bewijst, dat ze in verkoop hebben opgebragt ƒ400. ƒ500. en ƒ2000. - Het kabinet schilderijen, door hem nagelaten, is, het jaar daaraanvolgende, 1753, te 's Hage, verkocht, bestaande uit 163 stuks van voorname meesters, en dat van zijne weduwe uit 25 stuks, mede aldaar verkocht, in het jaar 1763, hetwelk men als het jaar van haar overlijden kan aannemen. - Zijn portret is voorgesteld ten halven lijve, links, op den regterarm steunende; naar hem-zelven door j. houbraken gegraveerd in 8o. Hiervan bezit ik ook een proefdruk. - Een zijner fraaiste schilderwerken is door pieter tanjé uitmuntend gegraveerd, in 1745, in groot plano-formaat, zijnde het portret, ten voeten uit, van den Gouverneur-Generaal van Neêrlandsch Indië Gustaaf Willem Baron van Imhof, in zijn Indisch paleis, waarbij een Neger en verdere vorstlijke attributen, prachtig afgebeeld. Onder de verdere portretten, mede in gravure gebragt, zijn ook nog de navolgende, waarvan de beschrijving in den Catalogus van Portretten door F. Muller, voorkomt, als: Prins Willem IV. - Princes Anna van Brunswyk. - C. van Bynkershoek. - J.E.J. Capitein. - P. van Dyk. - François Fagel. - A. van der Heim. - C. Hop. - F.A. Lampe. - A. de Muncq. - J. Plevier. - S. Radermacher. - S. van Slingelandt. - J. Verheye.
| |
[Dyk (Philip van de Linden van)]
DYK (Philip van de Linden van) werd te 's Gravenhage geboren, en heeft de kunst bij zijn oom philip van dyk geleerd. Hij schilderde portretten, doch met weinig verdienste, zoo als Pieter Terwesten, Ms., vermeldt, die hem op het jaar 1753 gedenkt, en ook berigt, dat hij met zijn talent naar Engeland is overgestoken, waar hij in 1776 nog in leven was.
| |
[Dykstra (B.)]
DYKSTRA (B.) wordt als een bekwaam beeldhouwer opgegeven, die, in het begin der XVIII. eeuw, te Leeuwarden, bloeide. Als vrucht van zijnen arbeid, met dien van pieter nauta, toont men nog de in eikenhout gesneden balustrades, die den trap en de bordessen van het, in 1715, nieuw gebouwde stadhuis aldaar versieren. Zie Eekhoff, Geschiedk. Beschrijving van Leeuwarden, deel II, bl. 345.
| |
[Dyl (Jan van)]
DYL (Jan van) is, waarschijnlijk, één-en-dezelfde persoon als die, onder den naam van dirk van dyl, reeds bij Immerzeel vermeld wordt, want ik vind door hem het portret van zijnen meester, g. van der myn, geschilderd, onder Nr. 65 der schilderijen, nagelaten door Ploos van Amstel, en, in 1800, te Amsterdam
| |
| |
verkocht; doch ik kan als nog niet beslissen, welke van de voornamen goed is opgegeven.
| |
[Dyrick of Deryck De Saint Omer.]
DYRICK of DERYCK DE SAINT OMER. Men vindt aangeteekend, dat deze dyrick omstreeks den jare 1500-1528 (?) eene groote schilderij heeft vervaardigd. Ziehier het extract uit een Register der Rekeningen van de Abdij van St. Omer: ‘Les tableaux de l'abbé. - En 1525, nous voyons figurer au logis abbatial un tableau fait à Bruges et acheté LXIIIJ S., puis un autre en platte paincture, vendu XV liv. - L'année précédente, sire Salmon avait reçu. X S. pour avoir enluminé IIJ ymages mis en I tabelet. En 1528 on allouait encore X S. à deryck le paintre, qui avoit recollé et repainct de noire une ronde tablette, estant en la sallette hault, près de la chambre de MS.; en 1530; ce même artiste faisait payer V. liv. ung. grand tableau, en platte painture, ou yaung Dieu de pitié, nostre Dame, sainct Jehan, et demandait 4 S. pour les deux foeulletz faicts depuis audit tableau, auxquels a paint en taolle les armes de l'eglise et de MS. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne, etc. Tom. II; seconde partie. Paris, 1851, in 8o. Introduction, pag. XLIV, die aldaar ook vraagt, welk verband er tusschen dezen en dierick stuerbout kan bestaan? Mijns inziens kan de doopnaam hiertoe geene aanleiding geven, want de eerstgenoemde is immers meer bekend onder den naam van dirk van haarlem, en de andere onder dien van st. omer, zooals er destijds legio zich naar hunne woon- of geboorteplaats noemden.
|
|