Van Stevin tot Lorentz
(1990)–A.J. Kox– Auteursrechtelijk beschermdPortretten van achttien Nederlandse natuurwetenschappers
[pagina 10]
| |
1 Simon Stevin 1548-1620A.J. Kox
Over het leven van Stevin is maar weinig met zekerheid bekend. Dat geldt vooral voor de eerste dertig jaar van zijn leven. Zeker is, dat hij in Brugge is geboren. Dat feit wordt vermeld op de titelpagina van veel van zijn werken. Van de geboortedatum kennen we alleen het jaar, zij het ook dat niet met absolute zekerheid: 1548. Stevin was een buitenechtelijk kind. Zijn moeder heette Cathelijne van der Poort, zijn vader Antheunis Stevin. Deze gegevens komen voor in een akte uit 1577, waarin Stevin meerderjarig wordt verklaard. Uit dezelfde akte blijkt, dat Stevin in dat jaar tot klerk werd benoemd op het belastingkantoor van het Vrije van Brugge.Ga naar eind1 Uit een passage in een van Stevins werken kan worden opgemaakt dat hij eerder een soortgelijke betrekking in Antwerpen had. Meer dan dit weten we niet over de eerste periode van zijn leven. Men heeft wel gemeend dat Stevin vóór 1577 langdurig door Europa heeft gereisd, maar daarvoor bestaat geen enkel bewijs. Dat hij veel gereisd heeft staat vast - uit zijn werken blijkt dat hij Polen, Noorwegen en Pruisen heeft bezocht - maar wanneer die reizen hebben plaatsgevonden is niet bekend. In 1581 vestigde Stevin zich in Leiden, zoals blijkt uit het bevolkingsregister van die gemeente. Twee jaar later liet hij zich daar aan de universiteit inschrijven onder de naam Simon Stevinius Brugensis. In de jaren na 1581 verschenen kort na elkaar een aantal publikaties, gewijd aan zeer uiteenlopende onderwerpen. De eerste was Tafelen van interest (1582). In dit werk behandelt Stevin de theorie van de renteberekening. Bo- | |
[pagina 11]
| |
vendien bevat het een serie rentetafels, wat tamelijk belangrijk was. Vóór het verschijnen van Tafelen van interest bestonden er wel rentetafels, maar deze werden door de eigenaars (meestal bankiers) geheim gehouden. In 1583 verscheen Problemata geometrica, waarin niet alleen een groot aantal meetkundige problemen wordt behandeld, maar ook de werking wordt uiteengezet van allerlei meetinstrumenten, vooral voor de landmeetkunde. Twee jaar later kwamen drie werken uit: Dialectike ofte Bewysconst, De thiende en l'Arithmétique. Dialectike is het eerste leerboek over logica in de Nederlandse taal. In De thiende wordt een nieuwe schrijfwijze voor decimale breuken ingevoerd. l'Arithmétique is gewijd aan de algebra. Uit 1586 dateren drie zeer belangrijke werken, die in één band werden uitgegeven: De beghinselen der weeghconst, De weeghdaet en De Beghinselen des waterwichts. In deze boeken behandelt Stevin achtereenvolgens de mechanica (voornamelijk statica) en de hydrostatica. Op enkele van de bovengenoemde werken kom ik nog terug. Ook op technisch gebied was Stevin in deze tijd actief, zoals blijkt uit het grote aantal octrooien dat hem door de Staten van Holland en de Staten Generaal werd verleend. Sommige van deze octrooien hebben betrekking op een nieuw type watermolen. Samen met Johan Hugo de Groot (door sommige auteurs Jan Cornets de Groot genoemd), de vader van de later zo beroemde Hugo de Groot, bouwde Stevin een aantal van deze molens. Met wisselend succes: een bij IJsselstein geplaatst exemplaar voldeed zo slecht dat de opdrachtgevers weigerden te betalen. Pas na een jarenlang slepend conflict kon de zaak in der minne worden geschikt. Het in 1590 verschenen Het burgherlick leven staat, wat het onderwerp betreft, geheel los van alle voorgaande publikaties. Het is een soort handleiding, waarin Stevin uiteenzet hoe een burger zich in de samenleving dient te gedragen. Een van zijn uitgangspunten is dat men ‘alle getrouheyt ende onderdanicheyt an sijn overheyt schuldich is’.Ga naar eind2 In het algemeen zijn Stevins adviezen pragmatisch van aard. Hij beroept zich niet op morele overwegingen. Van weer een geheel ander karakter zijn De stercktenbouwing (1594) en De havenvinding (1599). Het eerste werk is een uitvoerige, deels theoretische, deels praktische uiteenzetting over het bouwen van versterkingen, een onderwerp dat door de oorlogsomstandigheden in de Nederlanden in grote belangstelling stond. In De havenvinding zet Stevin uiteen hoe een schipper de haven van bestemming kan bereiken zonder de juiste geografische lengte voor zijn schip te kennen. Gedurende een groot deel van zijn leven heeft Stevin intensief contact gehad met prins Maurits. Wanneer ze elkaar hebben leren kennen is niet bekend. Waarschijnlijk was Stevin al vanaf 1593 in persoonlijke dienst bij de prins. Hij was diens leermeester op allerlei gebieden, zoals wiskunde en ves- | |
[pagina 12]
| |
tingbouw. Het lijkt waarschijnlijk dat Stevin meer was dan alleen leraar, maar naar de persoonlijke invloed die hij misschien op Maurits heeft gehad kunnen we alleen maar raden. Pas in 1604 kreeg Stevin een officiële staatsfunctie. Door de Staten-Generaal werd hij benoemd tot ‘Quartiermeester tot het afsteecken der quartieren’. In officiële geschriften uit deze tijd treft men Stevin ook dikwijls aan onder de titel ingenieur. Uit de tussen 1605 en 1608 gepubliceerde Wisconstighe ghedachtenissen blijkt hoe veelzijdig Stevins lesactiviteiten waren. Dit omvangrijke werk, dat tegelijkertijd in een gedeeltelijke Franse en een volledige Latijnse vertaling verscheen, bevat de manuscripten die Stevin vervaardigde als hulp bij het onderwijs aan Maurits. De titel is bedrieglijk, want naast wiskunde komen veel andere onderwerpen aan de orde: mechanica, navigatie, astronomie, de leer van het perspectief en boekhouden. Gedeelten van de Wisconstighe ghedachtenissen zijn overgenomen uit eerder werk, maar er zijn ook stukken die volstrekt nieuw zijn. Eén daarvan is de verhandeling over boekhouden, waarin Stevin de methode van het Italiaans of dubbel boekhouden aanbeveelt. Het feit dat de naam Maurits in de Wisconstighe ghedachtenissen vele malen wordt genoemd heeft vaak aanleiding gegeven tot de onjuiste veronderstelling dat dit werk eigenlijk door Maurits is geschreven. Na de Wisconstighe ghedachtenissen volgden nog twee publikaties, die in één band werden uitgegeven: Castrametatio, Dat is Legermeting en Nieuwe maniere van sterctebou, door spilsluysen, beide uit 1617. Drie jaar later, in 1620, overleed Simon Stevin. Ook de precieze datum van zijn dood is niet bekend, evenmin als de plaats waar hij werd begraven. Bij zijn dood liet Stevin een weduwe en vier kinderen achter. De op één na oudste, Hendrick, heeft later nog een belangrijke bijdrage geleverd aan de roem van zijn vader. In 1649 publiceerde hij onder de titel Materiae Politicae naast enkele al bekende werken, een aantal nog onbekende manuscripten van zijn vader. Als men zich in het werk van Stevin verdiept blijkt dat niet alles origineel is. Maar hij slaagt er vaak in ook resultaten, die in zijn tijd al bekend waren, op een verrassende en nieuwe manier te presenteren. Stevins werk vertoont twee karakteristieke kenmerken: het puristisch gebruik van de Nederlandse taal in alle publikaties die na 1585 verschenen zijn, en de bijna overal optredende tweedeling tussen ‘spiegheling’ en ‘daet’, tussen theorie en praktijk. Voor Stevin zijn spiegheling en daet onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zijn eigen werkzaamheden als wetenschapsman en als ingenieur tonen dat duidelijk aan. In de Wisconstighe ghedachtenissen wijdt hij een aparte beschouwing aan het ‘menghen der spiegheling en daet’. Hij betoogt daarin dat men zonder voldoende theoretische achtergrond niet op de juiste wijze een vak kan beoefenen. Maar het omgekeerde is wel mogelijk: spiegheling die niet door daet gevolgd wordt kan toch nuttig zijn. Als voorbeeld noemt hij | |
[pagina 13]
| |
Euclides, van wiens resultaten landmeters en bouwmeesters dagelijks gebruik maken. Voor mensen als Euclides geldt: ‘Sy connen den Doenders stof leveren en voorderlick sijn, sonder self Doenders te wesen.’ De conclusie is dan ook: ‘Daerom een Spieghelaers Spieghelinghen die ander Doenders te sta commen, en sijn niet onnut al en is hy self gheen Doender.’Ga naar eind3 Stevin kende aan de Nederlandse (of, zoals hij zelf zei, ‘Duytsche’) taal een bijzondere plaats toe. Hij was ervan overtuigd dat het Nederlands verreweg de beste taal was voor de wetenschap. In zijn Uytspraeck vande weerdicheyt der Duytsche tael die aan De beghinselen der weeghconst vooraf gaat, probeert Stevin de superioriteit van het Nederlands op een aantal manieren aan te tonen. Het doel van een taal is volgens hem ‘te verclaren t'inhoudt des ghedachts’ en dat gebeurt op de beste wijze door ‘ynckel saken met ynckel gheluyden te beteeckenen’.Ga naar eind4 Van het feit dat het Nederlands aan deze eis veel beter voldoet dan Latijn of Grieks probeert Stevin de lezer te overtuigen door voor deze talen lijsten van eenlettergrepige woorden op te stellen. In het Nederlands blijken veel meer van dit soort woorden voor te komen. Het is niet nodig om zulke lijsten ook voor andere talen, zoals Frans, Spaans of Italiaans, te maken, omdat Latijn en Grieks volgens Stevin aan deze talen superieur zijn. Een ander argument ontleent hij aan de eigenschap die hij ‘beweeghlicheyt’ noemt, en die het Nederlands volgens hem in bijzondere mate bezit. Onder beweeghlicheyt verstaat Stevin het vermogen om door middel van de taal mensen mee te slepen. In geen andere taal kan een redenaar bereiken wat hij in het Nederlands kan: ‘soo hy de tong wel t'sijnen bevele heeft, ende dat hem maer int hooft quaem een bessem (bezem) de bruyt te sijne, hy sal de ghemeente beweghen ter bruyloft te commen.’Ga naar eind5 In de Wisconstighe ghedachtenissen vervolgt Stevin zijn pleidooi voor het gebruik van de Nederlandse taal. Hij ontwikkelt dan de theorie dat er lang geleden een tijd is geweest, de ‘Wijsentijt’, waarin de mensen alle kennis die men nu moeizaam probeert te verwerven, reeds bezaten. Een van de manieren om deze Wijsentijt zo snel mogelijk te laten terugkeren, is het op zo groot mogelijke schaal beoefenen van de wetenschap. Dat kan alleen wanneer de landstaal, en niet het Latijn, de taal van de wetenschap is. Het ‘Duytsch’ is hiervoor de meest aangewezen taal. De voortreffelijke eigenschappen van deze taal kunnen volgens Stevin alleen maar het gevolg zijn van het feit dat de taal van de Wijsentijt Nederlands was. Stevin heeft actief bijgedragen aan de verrijking van de Nederlandse taal. Zijn purisme bracht hem ertoe zoveel mogelijk Nederlandse termen te gebruiken in plaats van de gangbare Latijnse. In een aantal gevallen zijn de Nederlandse termen van hemzelf afkomstig; in andere gevallen heeft hij het gebruik van al bestaande termen bevorderd. Tot welke van deze twee categorieën een woord behoort, is dikwijls moeilijk uit te maken, maar van een | |
[pagina 14]
| |
aantal ook tegenwoordig nog gebruikte termen weten we vrij zeker dat Stevin ze bedacht heeft. Voorbeelden zijn: wisconst (nu: wiskunde), meetconst (nu: meetkunde), stelregel (voor algebra, nu stelkunde), evenredig, evenwijdig, omtrek. Andere van Stevin afkomstige termen zijn weer in onbruik geraakt, zoals brantsne voor parabool, uytbreng voor (wiskundig) produkt en werf voor quotiënt. Stevins werk op het gebied van de mechanica vertoont de al eerder uiteengezette tweedeling tussen spiegheling en daet. De beghinselen der weeghconst bevat theoretische beschouwingen op het gebied van de statica. In De weeghdaet worden allerlei toestellen beschreven waarmee men de principes van de statica in praktijk kan brengen. Een van die apparaten, waarvan de werking uitvoerig wordt behandeld, draagt de naam ‘Almachtich’. Het dient om zware lasten langs een hellend vlak omhoog te brengen en bestaat uit een windas die via een aantal tandraderen wordt aangedreven. Het principe van dit toestel dateert overigens al uit de oudheid. Een centraal begrip in de Weeghconst is het begrip zwaartepunt. In een van de eerste definities (‘bepalingen’) wordt bepaald wat men onder zwaartepunt moet verstaan: ‘Swaerheydts middelpunt is, an twelck het lichaem door ons ghedacht hanghende, alle ghestalt houdt diemen hem gheeft.’Ga naar eind6 Onuitgesproken blijkt in deze definitie de vooronderstelling dat elk lichaam precies één zo'n punt heeft. Een deel van de Weeghconst is geheel gewijd aan de bepaling van het zwaartepunt van allerlei lichamen. Een ander door Stevin veel gebruikt begrip is evestaltwichtich. Twee gewichten zijn evestaltwichtich als ze elkaar door middel van een of ander instrument in evenwicht houden. Dat lichamen die niet even zwaar (dus niet ‘evenwichtig’) zijn wél evestaltwichtich kunnen zijn, kan men inzien door een hefboom met ongelijke armen te beschouwen. Met zo'n hefboom kunnen ongelijke gewichten in evenwicht worden gehouden. Het is jammer dat de zeer bruikbare term evestaltwichtich geen ingang heeft gevonden. Wij hebben het tegenwoordig over ‘lichamen die elkaar in evenwicht houden’. Het eerste gedeelte van de Weeghconst is gewijd aan de hefboomwet. Met behulp van een redenering die teruggaat tot Archimedes, bewijst Stevin deze wet, die stelt dat de gewichten van twee evestaltwichtiche lichamen omgekeerd evenredig zijn met de lengten van de hefboomarmen. Veel aandacht besteedt Stevin ook aan gewichten op hellende vlakken. Een hoogtepunt in de Weeghconst is de manier waarop hij laat zien onder welke omstandigheden twee gewichten, die elk op een hellend vlak liggen, evestaltwichtich zijn. De driehoek ABC (figuur 1) is omhangen met een serie aan elkaar verbonden even zware bollen, de ‘clootcrans’. Dit snoer kan vrij bewegen om de vaste punten r, s en v. Omdat de bollen met gelijke onderlinge tussenruimten aan elkaar zijn bevestigd, is het aantal bollen op elk van de schuine zijden evenredig met de lengte van die zijde. In het plaatje | |
[pagina 15]
| |
is AB = 2BC; het aantal bollen op AB is tweemaal zo groot als dat op BC. Stevin redeneert nu als volgt: stel dat de vier bollen op AB en de twee op BC níet evestaltwichtich zijn dan moet de clootcrans in beweging komen: een draaiing naar rechts of een draaiing naar links. Als alle bollen zo een plaatsje zijn opgeschoven, ontstaat een toestand die identiek is aan de begintoestand. Deze nieuwe toestand is dus ook geen evenwichtstoestand: de clootcrans blijft in beweging. In Stevins woorden: ‘de cloten sullen uyt haer selven een eeuwich roersel maken, t'welck valsch is.’Ga naar eind7 Op grond van de onbestaanbaarheid van een perpetuum mobile (‘eeuwich roersel’) komt Stevin dan tot de conclusie dat de clootcrans in rust blijft. Als men nu vervolgens het onderste deel van het snoer (de bollen G t/m O) verwijdert, zal de rusttoestand blijven bestaan, want dit deel trekt even sterk aan AB als aan BC. De vier bollen op AB zijn dus evestaltwichtich met de twee op BC. Uit een beschouwing van het algemene geval volgt nu dat twee lichamen op hellende vlakken evestaltwichtich zijn als hun gewichten zich verhouden als de lengten van de vlakken. Dit belangrijke resultaat gebruikt Stevin als uitgangspunt bij zijn beschouwingen over gewichten op hellende vlakken. De Weeghconst is niet alleen gewijd aan statica. In de Anhang der weeghconst, verschenen in de Wisconstighe ghedachtenissen, beschrijft Stevin een proef die hij samen met Johan Hugo de Groot heeft uitgevoerd. Bij deze proef maakten twee kogels van ongelijk gewicht een val van dertig voet. De kogels bleken op hetzelfde ogenblik beneden te zijn, in tegenspraak met de gangbaar (aristoteliaanse) denkbeelden. Deze proef is waarschijnlijk vóór 1586 uitgevoerd. Dat zou betekenen dat Stevin en De Groot daarmee eerder wa- | |
[pagina 16]
| |
ren dan Galilei, die - als hij de proef al heeft uitgevoerd - dit na 1589 heeft gedaan.
In de Beghinselen des waterwichts leidt Stevin een aantal resultaten af die vooruitlopen op het werk van Pascal. Hij bewijst de stelling, zij het niet op overtuigende wijze, dat de kracht op een vlak in een met vloeistof gevuld vat gelijk is aan het gewicht van een kolom vloeistof met als grondvlak het beschouwde vlak en als hoogte de afstand van het vlak tot de vloeistofspiegel. Door vervolgens een gedeelte van de vloeistof te laten verstijven, waardoor de kracht op het beschouwde vlak niet verandert, laat hij zien dat voor de grootte van de kracht de vorm van de vloeistof niet ter zake doet. In figuur 2 is de kracht op het vlakje EF dus gelijk aan het gewicht van de vloeistofkolom EFGH. In De thiende bepleit Stevin het gebruik van het decimale stelsel, ook voor breuken. Hij voert een notatie in die vooruitloopt op de notatie zoals wij die nu kennen. Voor gehele getallen bestond de decimale schrijfwijze al. Het getal (3 × 100) + (2 × 10) + (6 × 1) schreef men al als 326. Maar voor breuken moest men zich nog behelpen met uitdrukkingen als 3/10, 5/100, enzovoort. De notatie van Stevin bestaat eruit dat tiendelige breuken als gehele getallen worden geschreven, waarbij een in een cirkel geplaatst getal achter elk cijfer aangeeft of men met 1, 1/10, 1/100, enzovoort moet vermenigvuldigen. De breuk 6/10 wordt op deze manier geschreven als 6 ①, 5/100 als 5 ② enzovoort. Het symbool O betekent: vermenigvuldigen met 1. Het wat ingewikkelder getal 9,564 krijgt zo de vorm 9O5①6②4③. In plaats hiervan mag men ook schrijven 9564③. In De thiende geeft Stevin de regels om met dergelijke getallen rekenkundige bewerkingen uit te voeren. Het is duidelijk dat de door hem ingevoerde notatie aanzienlijk veel makkelijker hanteerbaar is dan de in die tijd gebruikelijke. Hoewel Stevin niet de enige was die een notatie voor decimale breuken | |
[pagina 17]
| |
invoerde die op de onze lijkt, heeft zijn werk zonder twijfel veel invloed gehad. De thiende was lange tijd Stevins meest bekende werk. Al kort na het verschijnen werd het in het Engels en in het Frans vertaald. Het probleem van de bepaling van de geografische lengte op zee had vóór Stevin al veel mensen beziggehouden. Naarmate de zeevaart toenam en economisch belangrijker werd, groeide het belang van een bruikbare oplossing voor dit probleem. De oplossing die Stevin voorstelt in De havenvinding heeft een beperkt karakter. Zijn methode berust op een relatieve lengtebepaling. Hij gaat ervan uit dat het verschil tussen het magnetische Noorden (aangewezen door een kompasnaald) en het geografische Noorden (bepaald met behulp van de zon) samenhangt met de geografische lengte. Kent men de afwijking in de haven van bestemming, dan kan men aan de hand van de afwijking aan boord besluiten of men al in de buurt van de haven is: als de beide afwijkingen bijna even groot zijn, is de haven dichtbij. In een aan de astronomie gewijd onderdeel van de Wisconstighe ghedachtenissen toont Stevin zich een voorstander van het Copernicaanse wereldbeeld. Daarmee was hij een van de eersten. De grotere eenvoud van het heliocentrische stelsel is voor hem doorslaggevend. Hoeveel groter die eenvoud is laat hij aan een voorbeeld zien. Hij stelt zich een aantal schepen voor die hij met de letters A t/m G aanduidt (figuur 3). Schip D vaart in een cirkel om schip A, de andere liggen stil. Als de schipper van D aanneemt dat híj stil ligt, moet hij een verklaring vinden voor de onregelmatige bewegingen van de schepen B, C, E, F en G. Hij zal bijvoorbeeld constateren dat telkens wanneer een rechte lijn van A via D naar E kan worden getrokken, de afstand van D tot E minimaal is. Maar zodra hij aanneemt dat zijn schip beweegt, verdwijnen alle moeilijkheden. Een schipper met het juiste inzicht zal opmerken: ‘Ghij breeckt u hooft met voor wonder te houden daer gheen wonder en is, want ons schip t'welck ghy meent stil te leggen, vaert gheduerlick rondtom de drie schepen A, B, C.’Ga naar eind8 Deze uitspraak is zeer karakteristiek voor de rationalistische instelling van Stevin. Het is maar schijn als iets raadselachtig lijkt. Voor alle verschijnselen bestaat een verklaring: ‘Wonder en is gheen wonder’. Dit motto komt, als | |
[pagina 18]
| |
omlijsting van de driehoek met de clootcrans, op de titelpagina van een aantal van Stevins werken voor. Dat Stevins verdediging van de ideeën van Copernicus niet onopgemerkt bleef ligt voor de hand. Vooral uit kerkelijke kring kwamen protesten. De latere rector van de Groningse hogeschool, Ubbo Emmius, schreef in 1608: ‘Indien deze dingen waar zijn, (...) dan is Mozes een leugenaar, dan liegt de gehele Heilige Schrift.’Ga naar eind9 Het is niet mogelijk in dit hoofdstuk uitgebreid op de overige verdiensten van Stevin in te gaan. Laat ik kort nog enkele onderwerpen noemen. Op het gebied van de muziekleer heeft Stevin als een van de eersten de stemming bepleit die we tegenwoordig gelijkzwevend noemen en die neerkomt op een verdeling van het octaaf in twaalf gelijke delen. Stevins theorie van eb en vloed, die voorkomt in de Wisconstighe ghedachtenissen, gaat ervan uit dat de invloed van de maan bepalend is voor dit verschijnsel. In de moderne theorie speelt ook de aantrekkingskracht van de zon een rol. Over de twee door Stevin geconstrueerde ‘zeilwagens’ zijn veel verhalen in omloop. De meeste zijn waarschijnlijk sterk overdreven, zoals het verhaal dat men in twee uur van Scheveningen naar Petten zou zijn gereden. Hoogstwaarschijnlijk hebben de wagens wel bestaan, hoewel ze nergens in Stevins werk worden vermeld. Omdat de persoonlijke gegevens over Stevin zo schaars zijn, moeten we ons, als we wat meer over zijn persoonlijkheid willen weten, volledig op zijn werk verlaten. Eerder bleek al dat de combinatie van spiegheling en daet karakteristiek is voor Stevin. Ook zijn pragmatisch rationalisme noemde ik al. Deze karaktertrek wordt nog uitstekend geïllustreerd in Het burgherlick leven wanneer hij het heeft over de religie. Hij komt tot de conclusie dat het bij de opvoeding van kinderen tot deugdzame burgers zeer nuttig is om te dreigen met de straf van God. Tegen kinderen moet men zeggen: ‘Angaende het quaet dat ghy buyten mijn weten doet, (. . .) en denckt niet dat ghyder vry af sult gaen, want daer is een God diet al siet wat de menschen maken (...) hy straft de ongherechticheyt met eeuwighe helsche onverdraghelicke pijnen.’Ga naar eind10 Uit zijn werk komt Stevin naar voren als een pragmaticus die zich niet overgaf aan filosofische bespiegelingen. We missen de filosofische achtergrond die we bijvoorbeeld bij Descartes aantreffen. In tegenstelling tot deze geleerde ontwikkelt Stevin geen eigen natuurfilosofie. Er zijn in zijn werk nauwelijks verwijzingen te vinden naar de filosofen uit de oudheid, zoals we die bij andere auteurs vinden. Een aantal onderwerpen die we tegenwoordig beschouwen als de centrale problemen van de zestiende- en zeventiende-eeuwse natuurwetenschap komen bij Stevin niet of nauwelijks aan de orde. Voorbeelden zijn het probleem van de valbeweging en de vraag waarom we niets merken van de draaiing van de aarde. Stevin heeft geen bijdrage geleverd aan de herinter- | |
[pagina 19]
| |
pretatie van het begrip ‘beweging’ die voor de oplossing van deze problemen essentieel was, en die uiteindelijk leidde tot de formulering van de traagheidswet en het principe van relativiteit van beweging. Juist deze principes spelen een belangrijke rol in de nieuwe mechanistische natuurwetenschap die vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw in opkomst was, en die zich vooral keerde tegen de opvattingen van Aristoteles. Toch kunnen we, op grond van de manier waarop hij de wetenschap beoefende en in het bijzonder van de belangrijke plaats die wiskunde en mechanica in zijn werk innemen, Stevin beschouwen als een van de eerste Nederlandse vertegenwoordigers van de mechanistische natuurbeschouwing. Het zelfvertrouwen waarmee Stevin op zoek is naar verklaringen voor de ‘wonderen’ van de natuur is karakteristiek voor een nieuwe generatie wetenschapsmensen. |
|