De Lage Landen 1780-1980
(1986)–E.H. Kossmann– Auteursrechtelijk beschermd2. De Vlaamse BewegingLodewijk de Raet (1870-1914), sinds 1896 met Waxweiler bevriend, was een trouw bezoeker van het sociologisch instituut en werkte mee aan allerlei door die instelling georganiseerde onderzoekingen. Hij was tegelijkertijd een van de leidende figuren in de Vlaamse Beweging. De Raet trachtte de geest van Solvays energetische monisme in te voeren in een culturele en sociale beweging die veel te lang was blijven leven in een sfeer van versleten romantiek. Hij slaagde daar zeker niet volkomen in. In de eerste plaats waren de weerstanden in de Vlaamse Beweging zelf te groot; daarbij kwam dat het systeem van Solvay te beperkt en schetsmatig was om als uitgangspunt van een nieuwe politiek te dienen. Wel echter bleek het mogelijk er bepaalde impulsen aan te ontlenen die de Vlaamse Beweging een duidelijker doel gaven. Geheel volgens de principes van het Brusselse instituut, meende De Raet dat de herleving van Vlaanderen afhankelijk was van een elite in staat om het land economisch te verheffen. Daarom was de eerste taak van de beweging de stichting van een Nederlandstalige universiteit, waar de mensen geschoold zouden worden, die de Vlaamse produktiviteit ontwikkelen konden. De Raets visie was elitair, produktivistisch en biologisch. Zij werd beheerst door het Institut Solvay dat de biologie - de verbinding van natuur- met menswetenschappen - als kern van de sociologie beschouwde. Het feit dat de Vlaamse bevolking groter was dan de Waalse kreeg in deze conceptie meer betekenis dan het ooit bezeten hadGa naar eind65.. In 1903, een jaar na de opening van Solvays instituut, kwam de actie van De Raet pas goed op gang. Hij eiste de vernederlandsing van de door koning Willem i in 1817 gestichte universiteit te Gent, waar oorspronkelijk vooral in het Latijn en na 1835 in het Frans werd gedoceerd. Zo radicaal had nog niemand dat durven vragen. Steeds weer waren ook de meest overtuigde Flaminganten teruggeschrokken voor de gedachte dat het Nederlands een voertaal voor wetenschappelijk gebruik kon zijn. Het merkwaardigste was dat zij de situatie in Nederland eenvoudig niet kenden. Zij wisten niet dat daar ook over de ingewikkeldste natuurwetenschappelijke onderwerpen in het Nederlands gedoceerd en geschreven werd zonder dat iemand er een probleem van maakte. Pas laat drong het tot hen door dat er talloze wetenschappelijke handboeken in het Nederlands bestonden, talloze wetenschappelijke tijdschriften, een hele toestel van Nederlands- | |
[pagina 381]
| |
talige congressen en organisaties. Natuurlijk waren de sinds 1901 uitgereikte Nobelprijzen geen graadmeter, maar toch moet het onthullend zijn geweest dat in de periode vóór 1914 vijf Nederlanders voor deze eer werden uitverkoren wegens hun verdiensten op het gebied van de natuurwetenschappen, terwijl geen enkele Belg zo'n roem verwierf, ondanks de veel geprezen universaliteit van de onderwijstaal in België. Toen men eenmaal de betrekkelijke achterstand van het Belgische wetenschappelijke onderzoek constateerde, trok men direct de extreme en onbewijsbare conclusie dat de oorzaak ervan wel bij de verwaarlozing van de eigen taal zou liggen. In Vlaanderen, zei men, was de van Frankrijk afhankelijke, op Frankrijk parasiterende bourgeoisie niet tot zelfstandige inspanning in staat. Bovendien sloot de eenzijdige eerbied voor alles wat uit Frankrijk kwam, haar af van Duitsland en Engeland, terwijl Nederland naar alle zijden open stond. Hoe universeel de Franse taal ook zijn mocht, in feite leidde volgens deze voorstelling het gebruik ervan in Vlaanderen tot provincialisme en isolementGa naar eind66.. De Waal Waxweiler steunde de gedachte dat het hoger onderwijs in Vlaanderen het Nederlands als voertaal moest hebben. Hij zelf leerde Nederlands en gebruikte die taal toen hij omstreeks 1900 in de University Extension te Gent colleges gaf voor belangstellenden en studenten, die de sociologie vereerden als de wetenschap waardoor de nieuwe, betere maatschappij zou worden voortgebrachtGa naar eind67.. Voor zijn vriend De Raet werd het ideaal van een Nederlandse universiteit te Gent kern en wezen van de hele Vlaamse Beweging. Zij zou de Nederlandstalige rechtsgeleerden, medici en ingenieurs afleveren die Vlaanderen in Nederlandse zin ontwikkelen konden; zij zou door de schepping van een Nederlands sprekende en schrijvende elite het hele volk meer zelfbewustzijn geven; zij zou de docenten produceren die op alle niveaus van het beroepsonderwijs konden bijdragen tot de opleiding van landbouwdeskundigen en technici; zij zou de Vlaamse economie versterken en de produktiviteit verhogen. Dit programma was bedoeld als een breuk met de traditie van de literaire, historisch georiënteerde, enigszins sentimentele Vlaamse Beweging. Zonder twijfel hadden ook eerder al, in het bijzonder tijdens de grote economische crisis van de jaren 1840, bepaalde Vlaamse kranten en auteurs verband menen te zien tussen het economische verval van Vlaanderen, de voorspoed van de Waalse gewesten en de ondergang van de Nederlandse taal in België - in dat opzicht kan men zeggen dat de Vlaamse Beweging van haar oorsprong af een economisch aspect bezatGa naar eind68. -, de directe, wetenschappelijk gesteunde, in een breed kader van sociologische argumenten gevatte samenhang brachten toch mensen als De Raet pas tot stand. Deze samenhang kon trouwens slechts met effect worden geconstateerd, toen er enig uitzicht kwam op een verschuiving van het economische overwicht | |
[pagina 382]
| |
naar Vlaanderen. In het begin van de twintigste eeuw was zo'n perspectief misschien niet evident, het was tenminste mogelijk. Maar daaruit volgde weer dat in de harde denktrant van De Raet de Vlaamse strijd het karakter kreeg van een strijd om de macht. Via universiteit en economische groei zouden de Vlamingen in de Belgische eenheidsstaat de politieke macht veroveren die hun toekwam. Voorlopig hadden De Raets plannen geen succes. Toch waren zij bepaald geen abstracte gedachten van een kamergeleerde. Zij vonden in brede kringen van de Vlaamse Beweging steun en vormden de aanleiding tot massale actie. In het algemeen trad de beweging in deze jaren uit het stadium van voorbereiding, feestbanket en letterkundige behaagzucht in dat van volksagitatie. De oorzaak daarvan was natuurlijk de invoering van het algemene kiesrecht in 1893; daardoor immers nam de politieke invloed van de zeer grote massa uitsluitend Vlaams sprekenden sterk toe en werd het politiek belangrijk haar voor zich te winnen. Er waren kamerkandidaten die beloofden in het Huis van Afgevaardigden alleen het Nederlands te gebruiken; er waren bovendien onder hen mensen die, eenmaal gekozen, hun belofte gestand deden. Van 1895 af werd in de Kamer een wetsontwerp ter discussie gesteld dat de twee nationale talen gelijke rechten gaf; terwijl tot dan toe slechts de Franse versie van de wetten als officieel erkend werd, zou nu ook de Nederlandse vorm rechtskracht krijgen. Toen de Kamer dit in 1896 met grote meerderheid had aanvaard, trachtten Fransgezinde kringen en bladen de discussie in de Senaat die volgen moest, te beïnvloeden. En inderdaad verminkte de Senaat het voorstel in 1897 zodanig dat er weinig van overbleef. De senaatsleden bleken bovendien zeer vindingrijk in het formuleren van kunstige hatelijkheden in sonoor Frans aan het adres van de Vlamingen en de Nederlandse taal. Op dat ogenblik werd de Vlaamse actie een werkelijke volksactie. Boeren, winkeliers, werklieden, parlementariërs, gemeentebestuurders, professoren en vele anderen protesteerden elk op hun wijze; talloze rumoerige vergaderingen en manifestaties gaven stem en kleur aan de verontwaardiging. Het aantal deelnemers liep in de tienduizenden. De actie hield vele maanden aan (van februari tot juni 1897) en laaide later, toen Kamer en Senaat zich opnieuw over de kwestie bogen, steeds weer opGa naar eind69.. Ten slotte behaalden de Vlamingen een duidelijke overwinning. In 1898 werd de wet in haar oorspronkelijke vorm door Kamer en Senaat aangenomen en door de Koning bekrachtigd. Kennelijk was een Vlaamse volksbeweging van massale aard politiek zo belangrijk dat aan haar eisen voldaan moest worden. Dit was de eerste keer dat een dergelijke beweging zich vormde. De tweede maal dat dit gebeurde was, toen de universitaire kwestie tot volkszaak werd gemaakt. Op zichzelf was het overigens een zonderlinge ontwikkeling dat De Raets elitaire redeneringen, die geen of nauwelijks | |
[pagina 383]
| |
aandacht schonken aan het schromelijk verwaarloosde lagere volksonderwijs - er was nog altijd geen leerplicht -, het signaal konden worden voor een als democratisch beschouwde agitatie. Blijkbaar was het onmogelijk de Beweging te verenigen om programma's van wijdere strekking. Zo arm was zij aan algemene doelstellingen, aan veelomvattende theorieën en vooral ook aan innerlijke samenhang - want zij was en bleef een beweging van politiek zeer verschillend denkende mensen: liberalen, progressieve katholieken en socialisten -, dat een met talent en wetenschappelijke argumenten verdedigde oplossing van een deelprobleem als een alleshelend geneesmiddel kon verschijnen. Het belang van de universiteit in het algemeen werd mateloos overdreven. Zij was volgens de retoriek van een der Vlaamse leiders ‘het opperste leerambt van een natie, het hoofdorgaan, de bronader van het zedelijk volksbestaan’Ga naar eind70.. Op 19 december 1910 had in Antwerpen een meeting plaats waar meer dan 5000 mensen aan deelnamen en vertegenwoordigers van drie partijen het woord voerden: de liberaal Louis Franck, de katholieke Frans van Cauwelaert en de socialist Camille Huysmans. Huysmans verklaarde dat zij als drie kraaiende hanen het volk zouden wakker maken. Franck (1868-1937) was al sinds enige jaren lid van de Kamer van Afgevaardigden en behoorde tot de linkervleugel van zijn partij. Hij was een bekende Antwerpse advocaat en politicus die zich veel moeite bleef geven voor de Vlaamse eisen, ook toen zijn carrière een verre weg ging: hij was van 1918 tot 1924 minister van Koloniën. Van Cauwelaert (1880-1961) leerde de noodzaak van hervormingen inzien, toen hij schoolging op een van die petits séminaires in Vlaanderen, waar de jongens gestraft werden als zij Vlaams met elkaar spraken. In Leuven studeerde hij filosofie onder Mercier en hij behoorde er tot de minderheid die zich tegen de met dwang gehandhaafde heerschappij van het Frans verzette. Op voorspraak van Mercier werd hij in 1907 docent in de experimentele en pedagogische psychologie te Freiburg in Zwitserland, waarschijnlijk omdat er voor hem als Vlaamsgezinde in Leuven geen professoraat te verwachten viel. Maar in 1909, toen hij er zeker van was dat Mercier hem beslist zou verhinderen een leerstoel in België te verwerven, keerde hij terug, studeerde rechten te Leuven en vestigde zich als advocaat in Antwerpen. In 1910 werd hij lid van de Kamer. Van Cauwelaert was een strijdbaar en vroom man. De toon echter van zijn redevoeringen en geschriften is niet bitter. Dit is opmerkelijk, niet alleen omdat hij wel enige persoonlijke redenen tot bitterheid had, maar ook omdat een zekere zachtheid de Vlaamse Beweging in het algemeen karakteriseert. Ondanks alle luidruchtigheid en romantische opwinding, ondanks de harde logica die De Raet erin trachtte te introduceren, ontontwikkelde de Beweging geen opstandsleer en kende zij geen door idea- | |
[pagina 384]
| |
lisme, rancune, wanhoop of ambitie gedreven leiders die de strijd tot een guerrilla maakten. In de Belgische geschiedenis van de negentiende eeuw was straatgeweld zeker niet onbekend; integendeel het was op kritieke ogenblikken zelfs een doorslaggevende factor in de politiek gebleken. Het Waalse deel van het land was meerdere malen door sociale onlusten geteisterd. Nog in de jaren 1880 leverden de liberalen en katholieken slag in de Brusselse straten. Maar het sterk agrarische, diepgelovige Vlaanderen bleef in deze tijd zeer rustig. De protestmanifestaties behielden een feestelijk karakter met hun vlaggen, banketten en redevoeringen, waarin de Vlamingen geprezen werden en de Walen broederlijk vermaand. Al werd de Vlaamse Beweging in deze jaren een massabeweging, zij bleef vrij van haat en onderschikte zich niet alleen aan het feit van de Belgische eenheidsstaat maar ook aan het Belgische nationale gevoel. Zelfs in deze democratische fase was er maar weinig in haar dat haar verbond met virulente emancipatiebewegingen als die van de Tsjechen of Ieren. Zo kon Van Cauwelaert tot een van de meest geëerde en gehoorde redenaars van Vlaanderen worden. Hij sprak in zijn bloemrijke, lange, maar gemakkelijk lopende zinnen over het herstel van de volksziel, het zelfrespect, het zelfvertrouwen en de zelfopoffering die de Vlaming tot een hoger mens zouden maken. Het was geen niets ontziende agressie, maar retorische en godsdienstige pedagogie, waarmee hij zijn publiek tot enthousiasme bracht. Zijn vriend en collegaGa naar eind71. Huysmans (1871-1968) bouwde een reputatie op als meester van het sarcasme. Zijn ironie was echter te koket en zijn socialistisch idealisme te echt om tot bitterheid te ontaarden. Huysmans studeerde filologie in Luik en schreef een thesis over de figuur van de duivel in enkele Middelnederlandse spelen. Na een aantal leraarsjaren zag hij af van een wetenschappelijk-pedagogische carrière, hoewel hij later zelfs als minister nog tijd vond om Middelnederlandse teksten te bestuderen en uit te geven, en begaf hij zich in de journalistiek en de politiek (1897). Sinds 1887 was hij lid van de Belgische Werklieden Partij. In 1905 werd hij secretaris van de Tweede Internationale wat hij tot 1921 bleef. Dit bracht hem in intieme aanraking met de kopstukken van de socialistische beweging in het buitenland. In zo'n breed kader was geen plaats voor de provinciale zelfgenoegzaamheid die de Vlaamse Beweging soms kenmerkte. Huysmans was in staat het gewicht van de Vlaamse prestaties en grieven te beoordelen tegen de achtergrond van de sociale en etnische kwesties die in Europa bestonden. In tegenstelling tot de meeste leiders van de werkliedenpartij, die de Vlaamse Beweging eigenlijk wantrouwden omdat zij de aandacht van de sociale beweging kon afleiden, erkende hij de dwingende noodzaak van hervorming op taalgebied en wierp hij zich met veel kracht in de strijd. Naar zijn me- | |
[pagina 385]
| |
ning zou het onnatuurlijk zijn als een flamingant geen socialist en een socialist geen flamingant wasGa naar eind72., zo nauw waren beide emancipatiebewegingen voor hem verbonden. Dit was een ongewoon geluid. Veel socialisten waren nu eenmaal verbaasd over de Vlaamse propaganda die, uitgaande van het feit dat het Frans in Vlaanderen de taal van de bourgeoisie was, het voorstelde alsof vernederlandsing van Vlaanderen zou leiden tot opheffing van de klassenstrijd. Naar hun mening was die hypothese absurd, omdat de klassentegenstelling in taalkundig homogene landen toch bepaald niet ontbrak. Bovendien zochten zij juist naar mogelijkheden om de arbeiders enige kennis van het Frans bij te brengen en daardoor betere kansen te geven. Huysmans dacht er anders over. Maar hij dramatiseerde de strijd niet. Hij beweerde niet dat het Vlaamse volk onderdrukt werd. Als internationalist en Belg voelde hij niets voor een Vlaams separatisme gebaseerd op de veronderstelling van een Vlaams nationalisme en een Vlaams ‘ras’. Zijn ideaal was culturele autonomie binnen de eenheidsstaat en het economische verband van de Belgische natie. Huysmans was geen extremist. Al maakte hij zich veel vijanden door zijn bijtende maar altijd geestige ironie, al was hij wars van compromissen en behoorde hij tot een in theorie revolutionaire partij - zij het dan, internationaal gezien, tot de rechtervleugel daarvanGa naar eind73. -, hij was er allerminst de man naar om de Vlaamse rancunes te gebruiken voor revolutionaire actie. Na 1910 bleef de vernederlandsing van de Gentse universiteit de belangrijkste zaak op de Vlaamse agenda. Elke zondag gingen de propagandisten het platteland op om boeren en arbeiders op te wekken tot strijd voor de Nederlandse universiteit. In alle steden van Vlaanderen werden grote vergaderingen georganiseerd die door vele duizenden werden bezocht. In Gent trok in 1912 een meeting meer dan 15 000 toehoorders. Op een petitie aan de Kamer tekenden over de 100 000 mensen. Toch had al deze actie voorlopig geen resultaat. De tegenstand was zeer sterk. De meeste Belgische staatslieden voelden er niets voor. Ook talrijke kamerleden die Vlaamse districten vertegenwoordigden, waren tegen deze hervorming gekant. Volgens een berekening uit 1912 waren van de 105 Vlaamse vertegenwoordigers er slechts 55 voor de gedachte. En zelfs van de katholieke fractie, die uit 101 personen bestond en die een veel sterker Vlaamsgezinde partij vertegenwoordigde dan de liberalen of de socialisten, hadden niet meer dan 36 sympathie voor deze plannenGa naar eind74.. Het episcopaat, aangevoerd door Mercier, verklaarde er zich in 1906 scherp tegen. In de bisschoppelijke Instructions collectives schreven zij dat door invoering van het Nederlands als universitaire taal ‘la race flamande serait du coup réduite à des conditions d'infériorité dans la concurrence universelle’. Een dergelijk argument kon voor het middelbaar onderwijs natuurlijk niet | |
[pagina 386]
| |
worden gebruikt. Maar ook toen de bisschoppen in 1910 moesten wijken voor de Vlaamse druk - vooral afkomstig van de christen-democratische vleugel der katholieke partijGa naar eind75. - en min of meer gedwongen werden in het katholieke middelbare onderwijs in Vlaanderen voor sommige vakken het Nederlands als voertaal te gebruiken zoals op de staatsscholen al van 1883 af het geval was, bleef de universitaire top van het onderwijsstelsel homogeen Frans. Bij het uitbreken van de Wereldoorlog was een wetsvoorstel van Franck en Van Cauwelaert uit 1911 om de Gentse universiteit geleidelijk te vernederlandsen nog niet in een brede kamerdiscussie besproken. Evenmin bereikten de Vlamingen succes in hun streven om in het leger Nederlands sprekende naast Waalse regimenten op te richten. Wel kregen zij in 1913 gedaan dat de Vlaamse rekruten voortaan hun opleiding in hun eigen taal zouden ontvangen; de officieren echter zouden de bevelen uitsluitend in het Frans blijven geven, al spraken de meeste soldaten alleen maar NederlandsGa naar eind76.. Pogingen om een duurzame Vlaamse politieke partij te stichten mislukten. In de vroege jaren 1890 probeerden enkele liberale Vlamingen in Brussel, die bij de homogeen Franstalige partijleiding in de hoofdstad geen gehoor vonden voor hun wensen, een eigen partij te beginnen; buiten Brussel echter werd hun initiatief door niemand gesteundGa naar eind77.. Bij de eerste opzet van deze efemere ‘Vlaamsche Volkspartij’ speelde Lodewijk de Raet een belangrijke rol, maar hij vervreemde er later van en bekeerde zich tot de oude beproefde tactiek: het vormen van Vlaamse pressure groups in de bestaande partijen. Aan dit overigens vergeefse experiment dankt de Vlaamse Beweging een merkwaardig geschrift, namelijk de hartstochtelijke kritiek erop, geschreven door een vriend en studiegenoot van De Raet, August Vermeylen. Vermeylen (1872-1945) werd te Brussel geboren in een kleinburgerlijk milieu. Zijn vader sprak naast zijn Vlaams-Brussels dialect goed Frans maar zijn moeder kende het nauwelijks. Op het atheneum leerde hij De Raet kennen; net als hij werd hij principieel Vlaamsgezind, al oefenden beide jongens in het begin hun stijl nog door het schrijven van Franse verzen. In 1889 richtten zij als tegenhanger van La jeune Belgique een tijdschrift, Jong-Vlaanderen, op maar lang bestond het niet. Toen De Raet zich echter in de politiek begaf, schreef Vermeylen zijn ‘Kritiek der Vlaamsche Beweging’ (1895). Hij hekelde de kleingeestigheid van veel Vlaamse actie, de kinderachtige neiging om van alle grote problemen slechts de taalkundige kant te zien en bijvoorbeeld de koloniale kwestie te reduceren tot de vraag of de wetgeving voor Kongo ook in het Nederlands moest worden gepubliceerd. De Vlamingen bedelen, waar zij nemen kunnen, vragen of eisen, waar zij moeten handelen. Zij knutselen aan hervormingen die veel te beperkt zijn om zin te hebben en veel te afhankelijk van de staat om duurzaam te | |
[pagina 387]
| |
zijn. Vermeylen was anarchist in deze jaren en meende dat de staat en het Parlement tot spoedige ondergang gedoemd waren. In de extatische trant van zijn generatie en in een zo uitstekend Nederlands als in Vlaanderen zelden geschreven was, profeteerde hij de schitterende toekomst van de vrije individu in een harmonische wereld zonder macht en verweet hij de politici onder zijn medestanders dat zij de Vlaamse Beweging - ‘het oprechtst en edelst streven dat in België ooit opkwam’ - niet doordrongen van zijn ideaalGa naar eind78.. Zijn stuk wekte sensatie. Hier werd voor het eerst een wezenlijk revolutionaire leer op Vlaamse zaken toegepast - ofschoon het artikel niet aanwees hoe men als anarchist moet handelen en het bepaald geen programma van actie vormde. Vrij spoedig heeft Vermeylen het anarchistische element in zijn studie trouwens verloochend. Al gebruikte hij nog een enkele keer woorden met een revolutionaire klankGa naar eind79., in feite bleef toch slechts de stelling over, dat Vlaanderen, indien het een zelfstandige beschaving schiep, een plaats had in de Europese cultuur. Vermeylen schreef in een autobiografische roman zelf over een hem na verwante persoon, dat hij te zwak was ‘voor het heroïsche leven zooals wij het opgevat hadden’Ga naar eind80.. Hij was een letterkundige en erudiet, geen volksleider of bittere extremist. Samen met enkele bentgenoten redigeerde hij een tijdschrift dat in de Nederlandstalige letterkunde van België een rol speelde die te vergelijken is met die van De Nieuwe Gids in Nederland. De zonderlinge titel ervan, Van Nu en Straks, drukte de obsessie van de jonge redacteuren met de actualiteit en de droom van een nieuwe toekomst treffend uit. Ook het uiterlijk van de eerste jaargang, verzorgd door Henry van de Velde in ingewikkelde Art Nouveau-letters en -decoratie, was een gebeurtenis. Van 1893 af verscheen het blad onregelmatig op ogenblikken dat de redacteuren meenden voldoende geniale kopij bijeen te hebben; het was verlucht met oorspronkelijke houtsneden en litho's van al beroemde of opkomende kunstenaars als James Ensor en Jan Toorop. Nederlanders werkten er graag en veel aan mee. Van Nu en Straks was zeer onder de indruk van het modieuze anarchisme of communisme. Henry van de Velde was een communist en werkte na het lezen van Walter Crane en William Morris aan de opbouw van een nieuwe ‘gemeenschapskunst’. In 1893 had Elisée Reclus zich te Brussel gevestigd; de jonge intellectuelen die naar hem kwamen luisteren, onderwierpen zich aan zijn apostolaatGa naar eind81.. En de Vlaamse literatoren die het anarchisme aanvaardden, constateerden met trots dat zij nu eindelijk de Noordnederlanders hadden ingehaald. Terwijl De Nieuwe Gids nog bleef steken in radicaal liberalisme of socialisme, verwierp Van Nu en Straks alle politiek en drong het - zo dachten deze jonge erudieten - direct en zonder bemiddeling van partijen tot het hart van het volk doorGa naar eind82.. Al was dat natuurlijk een illusie, Van Nu en | |
[pagina 388]
| |
Straks - twaalf jaar na La jeune Belgique, acht jaar na De Nieuwe Gids - was inderdaad moderner dan deze al ouderwetse bladen. Het representeerde het verzet van de jaren negentig tegen de crisis van de jaren tachtig. Vermeylen die blijkbaar ook Saint-Simon kende, waande zijn generatie in 1894 uit het kritische tijdvak van de gesplitste zielen ingetreden in het organische tijdvak van een gemeenschappelijk geloof en nieuwe, individualistische syntheseGa naar eind83.. In historisch perspectief is de betekenis van Van Nu en Straks geweest, dat Vlaamse letterkundigen zich voor het eerst op een even hoog niveau plaatsten als de Nederlandse. Intellectueel was het werk van Vermeylen en van een groot dichter als Karel van de Woestijne (1878-1929) de mindere noch van dat der Noordnederlanders noch van dat der Frans schrijvende Belgen - over de zuiver literaire en esthetische kwaliteit ervan is het oordeel natuurlijk moeilijker. Het feit dat de Nederlandstalige essayisten, filosofen, dichters en romanschrijvers in Vlaanderen de merkwaardige opleving die de beschavingen van Frans-België en Noord-Nederland al eerder hadden gekend, konden evenaren, was op zichzelf al een uiterst belangrijk feit. Indien deze Vlaamse letterkunde evenals die uit Nederland ten slotte provinciaal is gebleven in de zin dat zij niet naar het buitenland uitstraalde, dan geldt ook hier waarschijnlijk de verklaring dat zij juist aan de buitenlandse impulsen haar hoge niveau dankte. In het internationale verband was zij wat genoemd is ‘een nabloei, veeleer een resultante van elders reeds ingezette en vruchten dragende bewegingen dan een werkelijk nieuwe en vruchtbare bijdrage tot het universele literaire patrimonium’Ga naar eind84.. Zo'n constatering doet overigens aan de intrinsieke kwaliteit van de kunstwerken zelf natuurlijk niets af. |
|