't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Andreas Burnier. Foto: Studio P 1.
De literaire loopbaan van Andreas Burnier (pseudoniem van C.I. Dessaur) beweegt zich tussen fel verzet tegen de gevestigde maatschappelijke opvattingen omstreeks 1960 en de ontwikkeling van een nieuwe visie op onze, westerse, cultuur in de toekomst. Een tevreden lach (1965) is een explosie van onvrede met het Holland van de jaren vijftig en met de verwachting die de hoofdfiguur van haar toekomst heeft: ‘een verachte flikker, een gesmade jood, of op zijn best een verkrampt, zielig, de Hollandse burgerschijn ophoudend namaakwezen’. Het Amsterdams studentenleven krijgt in deze sterke debuutroman karikaturale trekken mee en de hoofdfiguur zelf ontkomt evenmin aan de spot van de auteur. Deze ideeënroman is de eerste van een reeks intelligent en met humor geschreven romans waarin het zoeken naar een identiteit - door confrontaties met anderen of door in het eigen verleden te graven - samengaat met de conceptie van een nieuwe, betere wereld. Na de verhalenbundel De verschrikkingen van het noorden (1967) met lesbiennes als hoofdfiguren die zich teweer stellen tegen de buitenwereld, verscheen in 1969 de roman Het jongensuur. Hierin schreef Burnier voor het eerst haar oorlogsherinneringen van zich af. De Simone uit deze roman is dezelfde als de vrouw uit haar debuutroman die een man had willen zijn. In Het jongensuur vindt tegen de opdringende achtergrond van de oorlog en de jodenvervolging de ontdekking plaats dat zij tot het vrouwzijn veroordeeld is. Burnier formuleert haar maatschappijkritische opvattingen nadrukkelijk in de drie romans en de twee essayboeken die na Het jongensuur zijn verschenen. In De huilende libertijn (1970) wordt die kritiek op geestige Moeder, ik bid U: vergeef mij mijne hovaardij zo ik gezondigd heb door niet in machteloze dadeloosheid gelijk Uw andere dochters de komst van Haar af te wachten die gij ons hebt toegezegd. | |
[pagina 220]
| |
Gedicht door Andreas Burnier, geschreven eind jaren vijftig en gebundeld in Na de laatste keer (1981).
wijze onder woorden gebracht en stoeit de auteur met een concept van een aan de Vrouw opgedragen samenleving. Burnier strijdt tegen De zwembadmentaliteit - dit is ook de titel van haar tweede essaybundel (1979) -, ‘tegen het bolle geschreeuw uit duizend kelen dat je kunt horen in ieder betegeld, overdekt zwembad’, tegen de massificatie in het groepsdenken. Het antwoord van het feminisme op dit dominerend mannelijk geschreeuw moet volgens haar niet ‘een analoog geschreeuw uit het damesbad’ zijn, maar een geduldig streven naar de integratie van abstract masculien en beeldend feminien denken. Burnier distancieert zich in haar werk van het sectarisch opererende feminisme. Toenemend ik-bewustzijn, besef van autonomie, van individuele vaardigheid mag niet resulteren in vereenzaming, ontreddering, angst en onzekerheid, zoals nu veelal het geval is. Tussen de dominante door mannen bepaalde cultuur en de vormen van tegencultuur in heeft het feminisme zijn eigen rol te spelen: het dient alternatieven te zoeken voor de masculinistische cultuurideologie. Van deze visie gaat zij ook uit in De reis naar Kithira (1976). In deze tamelijk complexe roman zoekt zij in de wortels van de beschaving naar de mogelijke toekomstige cultuur. En tenslotte schildert zij in De litteraire salon (1983) een aangrijpend beeld van de intelligente, gevoelige mens die, over relaties heen en vol verlies, blijft dromen van een betere wereld. Heel bijzonder is het beeld waarin dit concept aan het begin van deze roman wordt uitgedrukt. Een kind dat in een donkere salon piano speelt, niet omdat de volwassenen dit zo goed voor zijn opvoeding vinden, maar omdat de muziek ‘verre, voorgeboortelijke, hemelse herinneringen’ bij hem oproept, die het denkt te delen met volwassenen. Zij ontving voor haar roman Een tevreden lach de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs en voor haar essaybundel De zwembadmentaliteit de J. Greshoffprijs. | |
Overig werkFoundations of theory-formation in criminology; a methodological analysis (1971, diss. onder de eigen naam C.I. Dessaur), Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen (1974), Na de laatste keer (1981), De droom der rede (1982, door C.I. Dessaur). |
|