't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Jan Hanlo met zijn motor.
Jan Hanlo had zelf het idee dat hij ‘micro-produktief’ was. Zijn poëzie en proza bracht hij tijdens zijn leven in drie boeken bijeen: Verzamelde gedichten (1958), In een gewoon rijtuig (1966) en Moelmer (1967). In de jaren zestig was men dan ook geneigd Hanlo een schrijver van een klein oeuvre te noemen. Na zijn dood is dat beeld veranderd. In zijn nalatenschap bevonden zich de manuscripten van Go to the mosk (over zijn liefde voor een twaalfjarige Marokkaanse jongen) en Zonder geluk valt niemand van het dak (het relaas over zijn verblijf in twee psychiatrische klinieken), boeken die respectievelijk in 1971 en 1972 werden uitgegeven. Daarna volgde nog Mijn benul (1974), een keuze uit zijn nagelaten werk waarin Moelmer werd opgenomen. Hij was bovendien een fervent briefschrijver. Jan Hanlo vond dat zijn werk bij De Stijl hoorde. Misschien een merkwaardige uitspraak voor een dichter die en tot de Vijftigers en tot de dichters van het tijdschrift Barbarber wordt gerekend. Toch wilde Hanlo dichten zoals F. Vordemberge-Gildewart (1899-1962), zijn favoriete Stijl-kunstenaar, schilderde: ‘En ik zou willen dat ik daarin een enkele keer geslaagd was, dus ook met betrouwbaarheid de goede smaak had gediend, d.w.z. de ballast vermeden, de sentimentaliteit ontvlucht, om slechts enige negatieve aspecten te noemen.’ (uit het stuk ‘Friedrich Vordemberge-Gildewart’). Hanlo's werk is inderdaad, net als de doeken van de Stijlschilders, nauwkeurig en elementair. In ‘De Mus’ gebruikt hij twintigmaal het woord ‘tjielp’ en in ‘Oote’ laat hij de taal van het kind horen voor het gangbare woorden kent. In zijn proza is hij vaak op zoek naar de grenzen van begrippen: ‘Waarom begrenzen we een hert bij zijn vel en maken we geen begrip van een “hert met een bol lucht van 1 m3 inhoud boven zijn schouders”?’ (‘Over het berusten van begrippenvorming en naamgeving op utiliteit’). Waarom die nauwkeurigheid, meestal vermengd met een schuchtere humor? In het verhaal ‘Publikatie van mijn ervaringen met wespen’ beschrijft Hanlo hoe vier wespen in zijn huis hun winterslaap houden. Ze maken bovendien zijn huis stofvrij: ‘De wesp heeft mijn kist schoongemaakt. Hij heeft het stof gedeponeerd. Ik ben z'n gescharrel nu wat moe want ik moet weten waar hij blijft opdat ik niet op 'm trap. Zal ik 'm buiten laten in
Gedicht door Jan Hanlo, gebundeld in The varnished - Het geverniste (1952).
| |
[pagina 176]
| |
Jan Hanlo.
Gedicht door Jan Hanlo, in de eerste versie opgenomen in de bundel Niet ongelijk (1957).
de naderende winter? Ik heb een leeg mosterdglaasje, ik zal hem maar stallen.’ Een man uit Marrakech, waar Hanlo kort voor zijn dood een paar maanden woonde en waar hij de Mohamed uit Go to the mosk leerde kennen, gaf een wonderlijke interpretatie van dit verhaal. Hij dacht dat aan de uiterst delicate manier waarop Hanlo over de tere wespen schreef te zien is dat hij hier zijn liefde voor jongens heeft verbeeld. ‘De examenopgave H.B.S.-B van dit jaar ter vertaling in het Nederlands’ (net als de eerder genoemde stukken uit In een gewoon rijtuig) zou je op een vergelijkbare manier kunnen lezen. In dat verhaal, geschreven in het Engels, wil een man in een winkel roze verf kopen. De kleuren hebben schitterende namen - indian pink, mexican pink, cloud pink en vele andere -, toch kan de koper geen keus maken. Wit bevalt hem ook, getuige de veelomvattende laatste zin: ‘The whites (some 120) are also most absorbing’. Hanlo beschrijft nauwkeurig zijn liefdes, maar hij weet dat ze voor hem meestal onbereikbaar zijn. In ‘Autobiografietje anno 1950’ zegt hij over de tuin uit zijn jeugd in Deurne: ‘...waar het pad van zand was, waar zonlicht- en schaduwplekken op de grond lagen waarnaar hij niet keek maar ze slechts zág, waar hij naar het fluiten van de merel niet luisterde maar het enkel hóórde, en waar schoonheid was zonder dat hij daardoor “minnaar” hoefde te zijn.’ Die afstand heeft Hanlo steeds weer beschreven. En bovendien heeft hij zijn onvervulde liefde universeel weten te maken. | |
Overig werkHet vreemde land (1951), The varnished - Het geverniste (1952), Oote (1954), Niet ongelijk (1957), Maar en toch (1957), En die man ben ik zelf (1973, bloemlezing). |
|