't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Henk Meijer, later Henk Romijn Meijer, tijdens zijn dankwoord bij de uitreiking van de Reina Prinsen Geerligsprijs 1954 voor zijn prozadebuut Consternatie (1956).
De grote hoeveelheid dorpsroddel en leugenachtigheid in de roman Mijn naam is Garrigue (1983) is kenmerkend voor het werk van Henk Romijn Meijer. Er zijn weinig prozaschrijvers die hun personages zó vaak laten praten en die zó genadeloos laten zien hoe mensen zichzelf door hun gepraat en vooral door de overbodigheid van het meeste van wat zij zeggen, typeren. In Mijn naam is Garrigue, dat de reconstructie is van een moord, gepleegd in de loop van 1874 in Dordogne, wordt over het na deze moord gevoerde proces gezegd: ‘Maanden van groeiende verwikkeling, wat was er van ze geworden? Woorden die wegstierven als een ballade van knagende treurigheid waar de zang zich verliest in een paar laatste gesproken woorden, waarna het leven gewoon doorgaat in eeuwigdurende onrechtvaardigheid. Wat was na afloop de zin van zoveel geluid? Waar was al die tijd over gesproken?’ Het is een vraag die op de zin van de gebeurtenissen in de roman slaat, maar ook op de zin van communicatie in het algemeen en van het bestaan. Een antwoord geven op deze vraag is overbodig. Elders heeft Romijn Meijer al gezegd dat praten dikwijls een vorm is van niet communiceren: ‘Ik geloof zeker dat op allerlei gebieden, in politiek, op de universiteit, allerlei bijzonder ingewikkelde en moeizame gesprekken noodzakelijk zijn, omdat de ene mens niet tegen de ander kan zeggen “Kijk, hier had eigenlijk een zeven moeten staan”. Hij kan niet heel eenvoudig iets direct tegen iemand zeggen. Daarop zijn de enorme woordguirlandes en woordkluiten gebaseerd. Mensen zijn bang voor direct contact, durven het niet aan, of zijn zozeer geconditioneerd door hun beschaving dat contact niet mogelijk is.’ (Maatstaf, 1977). In Mijn naam is Garrigue en in Bon voyage, Napoléon (1976) laat Romijn Meijer zien dat de taal ook in een samenleving die zich niet mooi voordoet onder het vernis van beschaving, de grote verhuller kan zijn. Anders dan in genoemde roman is de verteller in de verhalen van Bon voyage, Napoléon een duidelijk zichtbare buitenstaander, die de ten tonele gevoerde dorpelingen wel van nabij kent, maar nooit echt één hunner is. Deze niet commentariërende buitenstaander is een typerend personage in het werk van Romijn Meijer. Alleen de observator in De stalmeesters of Geheimhouding verzekerd (1978), een journalist die de opdracht krijgt een boek te schrijven bij het jubileum van een Amster-
Fragment uit een herziene versie van Onder schoolkinderen (1963) door Henk Romijn Meijer.
| |
[pagina 172]
| |
‘De hele faculteit stinkt trouwens!’ zei de Amerikaanse schor. ‘Allicht - als je iemand als Broomfield binnenhaalt -’ Haar sigarettenkoker zwaaide verontwaardigd. Broomfield! ‘Het is al dadelijk begonnen toen -’damse kunstgalerie, wil wat hij ziet en doet wel van commentaar vor zien. Het observeren van de kunstwereld had al centraal gestaan in Romijn Meijers tweede roman, Lieve zuster Ursula (1969). Net als het milie van een school in Australië in Onder schoolkinderen (1963) staan de Franse dorpsgemeenschap en het Amsterdamse kunstenaarsmilieu model voor de onmin, de rancune en het verval in alle menselijk handelen: je hoeft er slechts goed om je heen te kijken om dit te constateren. Romijn Meijer behoort tot het type satirische schrijver dat zich verre houdt van opgelegd pandoer en moedwillige leukigheid. Zijn afkeer van pose maakt hem tot een uitgesproken bewonderaar van de Van het Reve van Werther Nieland, onder wiens patronaat zijn bekroonde debuut, Consternatie (1956; Reina Prinsen Geerligsprijs 1954) onstond; tot de pose die Van het Reve in zijn brievenboeken aanneemt, nam Romijn Meijer al in de essaybundel Naakt twaalfuurtje (1967) afstand. Bewondering zonder reserve heeft hij ook, blijkens Misverstane huurders (1978), voor het werk van Bernard Malamud (geb. 1914), en blijkens uitspraken in interviews en columns voor jazz. In het milieu van jazzmusici moet hij al in zijn jeugd het ideaal gevonden hebben van geluid zonder gepraat.
Verhalen (1963). De schrijver staat uiterst rechts op de omslagfoto.
| |
Overig werkHet kwartet (1960), Duivels oorkussen (1965), Bang weer (1974), Tweede druk (1975), Uptown downbeat (1979), Stampende mussen (1980). |
|