't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
H.M. van Randwijk als hoofdonderwijzer, Amsterdam, omstreeks 1933.
H.M. van Randwijk die als ‘man in verzet’ een belangrijke rol vervulde in de Nederlandse samenleving tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, kreeg in de jaren dertig vooral bekendheid door een tweetal romans, Burgers in nood (1936) en Een zoon begraaft zijn vader (1938). Van Randwijk behoorde als letterkundige in de vooroorlogse jaren tot de kring van de zogeheten Jong-Protestanten en droeg verhalen en gedichten (in 1934 gebundeld in Op verbeurd gebied) regelmatig bij aan protestants-christelijke literaire tijdschriften, met name aan Opwaartsche Wegen (1922-1940). Maar de indringendheid waarmee hij zowel in zijn poëzie als in zijn verhalend proza een christelijke geloofsopvatting confronteerde met een maatschappelijke werkelijkheid van crisis en werkloosheid bezorgde hem wel een gemengde ontvangst in eigen milieu. Geestverwant en mede-literator Klaas Heeroma schreef daarover later: ‘Ja, hij hoorde inderdaad wel helemaal bij “ons”. Hij hoorde er tegelijk ook helemaal niet bij [...] Hij kon niet rustig en gerust teren op het geestelijk erfdeel der vaderen, hij kon zich niet gelukkig voelen bij een economische crisis die de maatschappij ontwrichtte, hij kon geen vertrouwen hebben in het politieke beleid van een Colijn [...] Hij kon zich niet goed thuis voelen tussen al die keurige dames en heren van de pinksterconferenties die daar in alle oprechtheid, en binnen het kader van het “christelijk volksdeel”, hun liefde tot de schone letteren cultiveerden. Wanneer hij hun daar in het jaar van de verschijning van Het heerlijk ambacht (1934) bij wijze van voorproef zijn uiterst direct geschreven, onthullende novelle “Rationalisatie” voorlas, dwong hij wel hun bewondering af, maar ontstelde hen tegelijkertijd, want het was een toon die zij niet kenden en zij wisten niet goed raad met een dergelijke aanklacht. Zij bleven zijn lezers, zij bleven met hem verbonden, zijn “literaire zaak” was de húnne en zij waren bereid er op hun onderlinge bijeenkomsten verder over te discussiëren. Maar waar moest het eigenlijk heen wanneer iemand op een vergadering van een christelijke letterkundige kring verscheen met een rode tulp in zijn knoopsgat?’ (Maatstaf, 1968) De persoon Van Randwijk moge in eigen kring nogal eens voor enige verwarring hebben gezorgd, zijn boeken kregen wél lezers: Burgers in nood was een jaar na verschijnen verspreid in een oplage van 20.000 exemplaren. Wat deze lezers in dit boek - als in het overige werk van Van Randwijk - aan crisisthematiek aantroffen bood inderdaad stof te
Briefje van een lezeres van Van Randwijk, 16 maart 1936.
| |
[pagina 270]
| |
H.M. van Randwijk (gebukt rechts) tijdens het aardbeienplukken.
Gedicht door H.M. van Randwijk, gebundeld in Op verbeurd gebied (1934).
Jaareinde 1932 // De klokken galmen het verdriet / als zwarte vogels over duistre wegen / wij zijn hier lustloos neergezegen / een kudde die den weg verliet / en die zijn Heer heeft doodgezwegen / wij sterven en wij weten 't niet // Maar alle pijnen die men leed / de duizenden die achterbleven / de wijsheid die geen uitkomst weet / de klacht van onbegrepen leven / en smart tot weemoed nauw genezen / en alles wat om brood en arbeid gilt / de honger, en de oorlog der Chineezen / is in de winden tot een schreeuw gerezen / die ieder pijnigt en geen mensch meer stilt. // H.M. v. Randwijkover om ‘verder te discussiëren’. Zonder de schuld voor de malaise generaliserend en eenduidig bij ‘het kapitaal’ te leggen, keert het zich wel onmiskenbaar tegen enkele hardnekkige confessionele tradities: die van liefdadigheid als antwoord op maatschappelijke wanverhoudingen en die van een Godsopvatting naar beeld en gelijkenis van een verburgerlijkt Christendom. Een nuchter en plastisch geformuleerd verzet tegen die tradities geeft Van Randwijk een eigen plaats in onze letterkunde van de dertiger jaren en is de basis geweest voor zijn verdere ontwikkeling: pleitbezorger van een Vrij Nederland en van een vrije wereld. | |
Overig werkZeewaarts, zuidwaarts (1939, met J.H. de Groot), Celdroom (1943), De held en de rovers; een zwartboek over ‘De Telegraaf’ (1947), In de schaduw van gisteren (1967), Heet van de naald (1967, bloemlezing), Waarmee ik maar zeggen wil (1970, bloemlezing). |
|