't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Jacques Perk in 1880.
Foto: A. Greiner. ‘Alles was even licht en bleek aan hem, zijn aardige en zeer vriendelijke zachte oogen, zijn lange blonde lokken, zijn zijïge dunne baardje, het blosje op zijn wangen, zijn lichtkleurige pak, en zijn lange magere handen, waarmede hij onder het college in zijn haar placht te woelen. Alleen zijn wapperende das en zijn tabakszak waren kleurig en voyant.’ Zo herinnerde de classicus Aegidius W. Timmerman zich in oktober 1930, precies een halve eeuw na datum, Perks uiterlijke verschijning als bijwoner van een college Griekse literatuur aan de Universiteit van Amsterdam. Als aankomend bloedjong dichter kon Perk dat jaar, zijn voorlaatste levensjaar, terugblikken op twee wapenfeiten: de publikatie, op 11 januari 1880, in het weekblad De Amsterdammer, van ‘Brand’, een achtenzeventig regels lang gedicht naar aanleiding van de brand die een stoomsuikerraffinaderij op de Lauriergracht getroffen had. Daarnaast, en ditmaal iets om écht trots op te gaan, de plaatsing - door Mr. Carel Vosmaer - in de Nederlandsche Spectator van 9 oktober 1880 van een viertal sonnetten, voorzien van een aan Goethe's gedicht ‘Das Sonett’ ontleend citaat dat opvalt door één onvolkomenheid in de spelling en één in de interpunctie. Nog geen volle maand later, begin november 1880, bevatte het maandblad Nederland nogmaals vijf sonnetten, waarvan het eerste, met de aanhef: Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten, / Gij, kindren van de rustige gedachte! de grootste bekendheid zou krijgen van al Perks gedichten, daarin op de voet gevolgd door ‘Deine Theos’, waarin de schoonheid vergoddelijkt wordt:
Schoonheid, o, Gij, Wier naam geheiligd zij,
Uw wil geschiede; kóme Uw heerschappij;
Naast U aanbidde de aard’ geen andren god!
Die vijf sonnetten in Nederland verschenen onder de titel ‘Uit “Mathilde: een sonnettenkrans door Jacques Perk”’, voorzien van een voetnoot die ‘eerlang’ de verschijning van een honderdtal sonnetten, ‘door een strakken draad tot een krans gesnoerd’, in het vooruitzicht stelde. Deze toezegging heeft Perk, overleden op 1 november 1881, zelf niet meer kunnen nakomen, al mocht hij kort voor zijn overlijden nog de publikatie beleven van de reeks ‘Eene helle- en hemelvaart’ en van het aan Joanna C. Blancke opgedragen gedicht ‘Iris’, met de aanhef: Ik ben geboren uit zonnegloren / En een zucht van de ziedende zee. Dit gedicht over de onbereikbare geliefde: telkens als Zephyr, de westenwind, verschijnt is Iris, de regenboog, gedoemd te verdwijnen, wordt wel in verband gebracht met Kloos' homo-erotische genegenheid voor Perk, die op zijn beurt door Kloos werd geïnspireerd tot een reeks van tweeëndertig ‘Verzen voor een vriend’, waarin een terzine als: O wonder, vriend! dat me eenmaal schreien deed, / Hetgeen thans moeder mijner blijdschap is: / Jeugd, liefde, leven, vriendschap, zonde, zweet, qua levensgevoel heel wat moderner aandoet dan een, met de jaren groeiend, aantal gedateerde sonnetten uit de Mathilde-cyclus. Deze laatste werd door Kloos nogal eigenmachtig en met voorbijzien van Perks eigen bedoelingen uitgegeven in december 1882: Gedichten, voorafgegaan door de befaamd geworden inleiding (‘Wien de goden liefhebben’, enzovoorts). Garmt Stuiveling erkende niettemin dat Kloos' eigengereidheid als bezorger van Perks nalatenschap er niets aan af of toe doet dat die eerste, nadien twintig jaar lang nauwelijks afwijkend herdrukte, uitgave ‘een boek is geweest van ver-strekkende betekenis, een onvervangbare fase in het grote proces dat men de Beweging van '80 noemt.’ Hemelvaart
Est deus in nobis.
De ronde ruimte blauwt in zonnegloed
En wijkt ver in de verte en hoog naar boven:
Mijn ziel wiekt als een leeuwriklied naar boven
Tot bóven 't licht zij lichter licht ontmoet.
Zij baadt zich in den lauwen aethervloed
En hoort met hosiannaas 't leven loven;
Het floers is wèg van de eeuwigheid geschoven
En godd'lijk leven gloeit in mijn gemoed.
De hemel is mijn hart en met den voet
Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard',
En nederblikkend, is mijn glimlach zoet.
Ik zie daar onverstand en zielevoosheid...,
Genoegen lacht... ik lach... en met een vaart
Stóot ik de wereld weg in de eindeloosheid.
Sonnet uit de sonnettenkrans ‘Eene helleen hemelvaart’ door Jacques Perk, gepubliceerd in De Nederlandsche Spectator van 3 september 1881.
| |
[pagina 121]
| |
Verliefd op Joanna C. Blancke, droeg Jacques Perk zijn gedicht ‘Iris’ aan haar op en schreef hij speciaal voor haar in zijn mooiste handschrift deze versie. ‘Iris’ werd gepubliceerd in De Tijdspiegel van oktober 1881.
Iris // Der zeereerwaarde jonkvrouw Joanna C.B. // ‘Ik ben geboren uit zonnegloren / En een vochtige zucht van de zee, / Die omhoog is gestegen, op wieken van regen, / Gezwollen van 't wereldsche wee. / Mijn gewaad is doorweven met parels, die beven / Als dauw aan de roos, die ontlook, / Wen de Dagbruid zich baadt en voor 't schuchter gelaat / Een waaier van vlammen ontplook. - // Met tranen in 't oog, uit de diepte omhoog, / Buig ik ten kus naar beneden: / Mijn brandende haren befloersen de baren / En mijn tranen lachen tevreden: / Want diep in zee splijt de bedding in twee, / Als mijn kus de golven doet gloren... / En de aarde is gekloofd, en het lokkige hoofd / Van Zefier doemt lachend te voren. / Hij lacht... en zijn zucht blaast, mij arme, in de lucht / En een boog van tintlende kleuren / Is mijn spoor als ik wijk naar het droomerig rijk, / Waar ik eenzaam om Zefier kan treuren. / Hij mint me als ik hem... maar zijn lach, zijn stem, / Zijn kus is een zucht... wij zwerven / Omhoog, omlaag, en wij willen gestaag / Maar wij kunnen noch kussen, noch sterven. - // De sterveling ziet mijn aanschijn niet / Als ik uitschrei hoog boven de wolken / En de regenvlagen met ritselend klagen / Mijn ontsterflijken weedom vertolken. / Dan drenkt mijn smart het smachtende hart / Van de bloem, die smacht naar mijn leed / En met dankenden blik naar mij opziet, als ik / Van weedom mijn weenen vergeet. // En. // | |
Overig werkJacques Perk, geschetst voor 't jong Nederland der XXe eeuw, met onuitgegeven prozastukken, gedichten en portretten van den dichter (1902, verzorgd door Betsy Perk), De briefwisseling Vosmaer-Perk (1938), Een dichter verliefd; brieven van Jacques Perk aan Joanna C. Blancke (1939), Mathilde-krans (1941, 3 dln.), Eene helle- en hemelvaart (1943), Verzamelde gedichten (1957), Proeven in dicht en ondicht (1959), Brieven en dokumenten (1959). |
|