Verzonken boeken
(1986)–Gerrit Komrij– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
[pagina 208]
| |
Over het nut van het katholicismeVoor de erotomaan is de katholiek van onschatbaar nut. Hij die het pad der zonde zoekt oriënteert zich op de roomse poolster het best. Edities van de Index Librorum Prohibitorum behoren tot de handbibliotheek van elke galante avonturier. Honderden bladzijden met suggestieve titels: de Index zelf is één verrukkelijke aanstoot van de eerbaarheid en vormt de duurzaamste bijdrage van de katholieke Kerk tot de historie van de geest: als bibliografie van goddeloos sodomitische en meer gebruikelijke genietingen. Het is een zekere wegwijzer naar de ondeugd. Nooit ben ik, in mijn eerste nieuwsgierige jaren, op het spoor van zoveel ‘interessante werken’ betreffende geest en lichaam gebracht als door de Standaardcatalogus van het R.K. Centraal Bureau voor Lectuur, onder leiding van A.B.H. Gielen SJ. Het was een goudmijn van modieuze, anarchistische, ontuchtige, verkeerde, hoerige, opwindende en polemische boeken, kortom, van alle boeken die ik wou lezen. De saaie Woodbrookers van het socialisme en al die verdraagzame vrijdenkers waren toch maar niet in staat zulke catalogi aan te leggen. Hoor wat pater Gielen bij voorbeeld, kort en bondig, bij de naam Aletrino opmerkt: ‘Men mag zich wel afvragen of deze boekstaver van allerlei afwijkingen niet zelf een psychopaat was.’ Hoe kan het treffender? Meteen alles van Aletrino in huis gehaald. De pater over Gerard van Hulzen: ‘Hij schroomt niet de walgelijkste toestanden en meest weerzinwekkende ontredderden voor te stellen - socialistische tendenz! - gelukkige huwelijken schijnt hij niet te kennen, want overal heeft hij de mond vol van vrije verbindingen. Eerlijk gezegd moet van Hulzen het eerste boek nog schrijven, dat zijn lezers opheft.’ Wie zou na zoiets niet naar Gerard van Hulzen (ondanks zijn mond vol vrije verbindingen) reikhalzen? Wie zou niet, als hij hoort van de ‘beschrijving van een | |
[pagina 209]
| |
hartstochtelijke aanranding ener jonge vrouw, door een toneeldirecteur’ benieuwd zijn naar de roman Caleidoscoop van Cornelis Benima? Wie zou geen vonk van nieuwsgierigheid naar H. van Loon in zich voelen losslaan, wanneer pater Gielen ons op het hart drukt dat hij ‘onbruikbare’ boeken heeft geschreven, en dat ze ‘om de troebele levensbeschouwing, om het somber pessimisme en om de rare dingen, die er op zedelijk gebied gebeuren’ verwerpelijk zijn? Jarenlang heb ik antiquariaten bezocht met een lijstje op zak van de boeken die Gielen SJ ‘wansmakelijk’ en ‘idioot’ noemt, van boeken ‘die men in gezelschap niet pleegt te noemen’, van ‘beslist ontredderende lectuur’, en ik werd er, in bibliofiele zin, een gelukkig mens van. Het Pausdom legde me geen windeieren. Ik ben de normen veel dank verschuldigd. De hersenpan van Gielen sj was met normen gestofféérd. Niemand kon mij bijvoorbééld zoveel titels, uit de eerste decennia van deze eeuw, aan de hand doen over die zo door en door ongezonde ondermijners van het gave gezin, de homoseksuelen, in geen literatuurgeschiedenis trof ik ze aan: Bernard Brondgeest: Doolhof (‘een verheerlijking van homoseksueele liefde; verboden boek’), A. Engers: Peccavi?... Roman uit het Haagsche leven (‘pleidooi voor homoseksualiteit. Verboden’), M.J.J. Exler: Levensleed (‘eene vergoelijking der homosexualiteit. Verboden’) en Ch. van Heezen: Het Masker en Anders (‘twee verboden boeken, die in romanvorm een betoog houden ten gunste der homosexualiteit’).Ga naar voetnoot* Wist u van 't bestaan van zoveel verdorvenheid? Zonder Gielen waren die titels jammerlijk in de vergetelheid geraakt. Hij bespaarde ons, liefhebbers, veel moeite. | |
[pagina 210]
| |
verzamelde erotische poëzie van E. du Perron verschenen: de initialen ep van het uitgeversvignet slaan voor één keer niet alleen op de pers en de reeks, maar ook op de auteur. Het lijkt bovendien niet meer dan gepast dat de vier in cassette gestoken delen werden gedrukt in Epe, een plaats die zich zowel van voren als van achteren gelezen aansluit bij het geheel. Het kostte veel zweet en tranen of misschien wel, de titel van een eerder in dezelfde reeks Erotisch Panopticum verschenen deel indachtig, veel sperma en tranen voordat alles zo rond kwam: de voorbereidingen namen meer dan tien jaar in beslag. Uitgezworven manuscripten, bibliografische flessehalzen, weigerachtige drukkers, vernietiging van het zetsel door toedoen van diepgeschokte, in hun zedelijkheid aangetaste Epese zettersvrouwen, ze bestaan nog. Het resultaat, na zoveel tegenslagen, ligt er nu. Vier fraaie delen, elk van een verantwoording voorzien door Kees Lekkerkerker. De teksten van de laatste twee delen verschijnen hier voor het eerst in druk, er bestonden maar drie typoscripten van. Peter Muller en Kees Lekkerkerker hebben ze uit hun armetierige jas getild en een purperen mantel omgehangen: een drol in een gouden koets. Zo hoort het ook. Het eerste deel De koning en zijn min. Eroties Gedicht in Veertien Zangen verscheen anoniem in 1926, in elf exemplaren. ‘Nog geen zeventien jaar oud was de koning,’ zo begint de cyclus. Het lijkt een toespeling op Rilkes beroemde beginregel: ‘Der König ist sechzehn Jahre alt.’ Terwijl de koning bij Rilke evenwel tot zeventig telt eer hij zijn handtekening onder een doodvonnis plaatst, tekent Du Perrons koning zijn eigen doodvonnis door zeven maal achtereen zijn signatuur in een der openingen van zijn vroegere min, Maria, achter te laten. Macht en vernedering, incest en religie spelen een rol bij de rijpe weelde van veel schaamteloos vrouwenvlees die hier voor de jonge koning ligt uitgestald: ‘Hij had twintig teelballen / willen hebben om haar telkens weer, met nieuwe krachten, / met verdubbelde begeerte, te nemen, te doen smelten.’ Het kind wordt hier man, de moeder hoer, kortom, het beproefde patroon van het stille rokkenkind met | |
[pagina 211]
| |
de diepe gronden, de sensuele notaris in de provincie die het fantasiepaard van zijn begeerte berijdt door, op papier, zijn trouw-katholieke dienstbode de rol van dikvlezige nymfomane toe te dichten, beurtelings wreed en onderhorig, de Allmacht Weib waaraan hij in een extase van lachende schaamlippen, zwellende tepels, bezoedelde roedes, ontstoken eikels, bebloede schedes en innigvermengde liefdesvochten ten onder gaat. Pornografie derhalve, de enige slechte literatuur die met de goede gemeen heeft dat ze de zinnen activeert, de tijd op aangename wijze doodt en de banale laagvlakte van pieken en valkuilen voorziet. En doet mijn lied iets in u branden,
Geeft blusschende arbeid aan uw handen.
Van de overige drie delen verscheen alleen het eerste deel al eens, in 1925, in boekvorm. Het heette toen Agath. Een Sonnettenkrans, ‘Gedrukt in vijftien exemplaren / tot opwekking van den Bond van Slaphangers’ en de auteur noemzich W.C. Kloot van Neukema. Dit pseudoniem geeft de toonzetting van het hele gedicht aan: met veel ‘vla’, scheten en kots wordt er verslag in gedaan van een vrijpartij met ‘vette Agatha, onze keukenmeid’. ‘Ons geil lag als een meer in 't ledikant.’ Onder de titel In Memoriam Agathae is dit deel nu samen met Het lied van Vrouwe Carola en Naar ouden trant uitgebracht onder de verzameltitel Kloof tegen cylinder en onder het pseudoniem Cesar Bombay, precies zoals Du Perron ze ooit eens van plan was uit te geven. In rondeel, lied, ballade en stanza worden er de thema's nog eens in gevarieerd: Uw borsten, fladdrend om uw navel,
Als dikke vogels zonder snavel,
hebben, mevrouw, mij gansch vervaard:
zooals naar de moerasterreinen,
waar paarden spoorloos in verdwijnen,
de boer met holle ontzetting staart.
| |
[pagina 212]
| |
Ik citeer maar de alleronschuldigste strofe die ik in deze bundels kon vinden, want ik bloos snel. Lezers die op het terrein van de pornografie niet ongevoelig zijn voor enige vis comica raad ik als ‘blusschende arbeid’ aan de verantwoordingen van Kees Lekkerkerker te lezen, waarin met de grootst mogelijke tekstkritische nuchterheid verslag wordt gedaan van de wijzigingen die Du Perron in zijn opeenvolgende versies aanbracht: 7,7 waar niet met pik, / zij 't niet met piel; 9,12 haar reet/heur reet; 12,6 zwans! / staart!; 13,8 twee melkballonnen (boven doorgestreept melkinrichting)... ba, (uit hè bah,) / melkinrichting hè... bah; 15,9 wanneer ze (boven doorgestreept zoo zij) ook dat niet in haar slokdarm / zoo zij ook dàt niet in heur keelgat; enzovoort. Dat gaat zo bladzijden door. Een toonbeeld van waardevrije inventarisatie en ongewilde humor. Of een verzekeringsinspecteur in een lekkende hoerenkast de schade opneemt. | |
Lulleman en stompieAls één van de vijftig Erotica Rarissima uit cat. 161 werd in april 1981, bij J.L. Beijers in Utrecht een Examen de Flora à l'effet d'obtenir son diplôme de putain aangeboden. Het is een soort samenspraak in verzen tussen een hoerenmadam en een fille de joie, die een reeks van vragen dient te beantwoorden over het hoe en wat van de menselijke geslachtsgemeenschap, een theoretisch examen dat haar een verdiende plaats moet verschaffen in het bordeel van madame Lebrun, 68bis, rue Richelieu, ‘een van de gerenommeerdste Parijse “huizen” tijdens het Second Empire’ (Pascal Pia: Les livres de l'enfer). De vragen van madam Lebrun betreffen de aanduidingen voor het mannelijk geslachtsdeel en ‘voor de beide beuzelingen, die er achter hangen’, voor de daad zelf, voor de manieren om die daad te volbrengen en om onwillige of aan grijsaards bevestigde apparatuur tot leven te wekken - tenslotte informeert madam nog naar de eigenaar- | |
[pagina 213]
| |
digheden der onderscheiden nationaliteiten. Uit Flora's antwoorden blijkt dat aan de theorie een grondige praktijk is voorafgegaan: mademoiselle klapt niet uit een kleuterschool, ze geeft antwoord als sexuologe, lexicologe en folkloriste tegelijk. Dit is de geleerde verhandeling die zij laat volgen op de vraag welke namen er gegeven worden aan het ‘instrument par où le mâle pisse’: L'académicien dit: mon vit; le médecin:
Ma verge; le curé: mon membre; une putain:
La queue; il est nommé pine par la lorette;
Un chose ou bien cela par une femme honnête;
Jacques, par le farceur; braqmard, par l'étudiant;
La bibitte au petit, par la bonne d'enfant;
Le jeune homme puceau l'appelle son affaire;
L'ouvrier, son outil; la grosse cuisinière,
Une courte; il devient dard avec le pioupiou,
Mais si vous entendez: mon noeud! c'est le voyou!
Aldus passeren alle aangeduide vraagstukken van materiële en mechanische aard de revue. Een ‘curieuse étude de l'argot érotique’ noemt Gay (Bibliographie des ouvrages relatifs à l'amour, aux femmes, au mariage) deze dialoog: voer voor filologen. Zeldzaam is deze, voor het eerst in 1846 verschenen, tekst van Louis Protat niet. Gay, Perceau en Pia vermelden edities en herdrukken van 1864, 1893, 1910, 1919 en 1920; bovendien is ze opgenomen in Le Parnasse satyrique du dix-neu-vième siècle; ik vestig er hier de aandacht op omdat er, in het erotisch veel meer misdeelde Nederland van de negentiende eeuw, een vertaling van werd gemaakt - één van de overige Erotica Rarissima. De catalogus van Beijers noemt als jaar van verschijnen: circa 1852. Een gokje, niet slechter dan andere gokjes. Als plaats staat in de uitgave zelf: Rotterdam. Flora's examen in d'Oriental heet de Nederlandse vertaling - eveneens in verzen. Onverwachts wordt ons een blik | |
[pagina 214]
| |
geboden in de keuken van ons negentiende-eeuwse seksuele jargon. Als volgt antwoordt de polderlandse Flora op de vraag van de madam van de Oriental welke namen er gegeven worden aan het ‘instrument, den man tot fluiten dienstig’: Geleerden zeggen vitus, dokters noemen 't roede.
Een geestelijk persoon spreekt van zijn lid. En vroede
hoeren zeggen zwants. Een pinneke, dat hoort
men soms ook wel. En lulleman is ook een woord
voor 't lage volk. Een nette vrouw zegt dingetjen.
Mijn Jaapie zegt de luimige. 't Gevalletjen
of jongeheer, zoo noemt het een onnooz'le bloed,
die luimig schijnen wil, of aardig wezen moet.
Een mes of zwaard of kaasmes dragen de studenten,
en lul of lulletje, dat zeggen vele venten.
Bij eenen zuigeling daar heet het nog pipi.
Een driekwartspuistje zegt de werkman. Allen, die
des konings wapen dragen, hebben ook een ridder.
De dikke keukenmeid, die 't land heeft aan een bidder,
zei laatst kortjan. Het wordt ook wel de lange poes
genoemd. En pieleman, dat zegt men in een soos,
of staartje, stompie, zwarte Piet. Een zwelneus is
een naam, die ook wel past. Doch stekkie is gewis...
Als je maar lang genoeg wacht wordt elk pornografisch schandaalwerkje een cultuur-historisch bezit. Zulke lexicografische vindplaatsen en bewijzen dat dat-en-dat in die-en-die tijd werd gezegd zijn - hoewel ze kritisch bekeken moeten worden; soms lijkt de vertaler enkel het Frans te verhollandsen; daar staat tegenover dat hij zesentwintig equivalenten geeft in plaats van de zestien in het origineel - zulke bewijzen zijn, wat het negentiende-eeuwse Nederlands betreft, te schaars. Een stek wordt in het Erotisch woordenboek van Heestermans, Van Sterkenburg en Van der Voort van der Kley nog wel genoemd (aangetroffen in de Contes flamands de Belgique uit het zevende deel van de Kryptádia: ‘A peine Jean est-il enfoncé son stek dans son trou’) en geval | |
[pagina 215]
| |
en jongeheer zijn blijkbaar van alle tijden: maar waar blijven kaasmes en zwelneus? Ze staan er niet in vermeld. Wat moet ik me trouwens voorstellen bij het driekwartspuistje van de werkman, behalve dan wat Flora me opdraagt me er bij voor te stellen? Erotische woordenboeken zijn, meer dan welke andere woordenboeken ook, produkten van toeval en geluk.
Ik liet in gezelschap het woord driekwartspuistje vallen. Enkele dagen later kwam een vriend, die aanwezig was geweest, me het voorwerp zelve brengen (niet in overdrachtelijke zin, bedoel ik): een soort kleine schroevedraaier, in gebruik als timmermansgereedschap. Hij had het meegekregen van zijn oom, die timmerman was. | |
Wat rijmt op het woordje hut?Ik ben geen boom en heb toch bladeren. Ik bloei niet en draag toch vruchten. Ik ben geen voedsel en spijs toch anderen. Ik heb geen leven en verschaf toch velen de onsterfelijkheid. Een oud raadsel. De oplossing: een boek. In de categorie van wat ‘het goede boek’ heet, dat moet haast wel. Van het merendeel der boeken valt moeilijk te beweren dat ze vruchten dragen of anderen spijzen, laat staan dat ze onsterfelijkheid verschaffen. Zijn de auteurs van de tienduizenden delen in een bibliotheek die al honderd jaar door geen mens meer werden opengeslagen en ingekeken onsterfelijk? Ze zijn het pas als ze zoals hier, opnieuw tot leven worden gewekt. Er kunnen zich potentiële onsterfelijken onder bevinden. Een bibliotheek is een kerkhof en een loterij tegelijk. Een lijkentombola. De boeken erin zijn de Doornroosjes die wachten op hun prins. Voor de meesten komt hij nooit. Voor boekjes met raadsels bij voorbeeld. Raadsels van het soort van daarnet. Raadseltjes. Alleen de grote raadsels zijn onsterfelijk. | |
[pagina 216]
| |
Toch zijn er kleine raadsels die om andere redenen begerig wakker worden gekust. Als ik in mijn tuintje spit;
Ben ik ongemeen verhit;
En, na slechts een vierde stond,
Ligt mijn spaê reeds op den grond;
'K ben dan zoo geheel vermoeid,
Dat mijn gansche ligchaam gloeit.
Echter duurt het toch niet lang,
Of ik ga weêr aan den gang;
Want dan lacht het tuintje me aan,
En dat kan ik niet weêrstaan;
'K geef het daarom zijnen zin,
En steek 't spaatje er weder in.
netje, 'k wed gij raad gewis,
Niet wat ding mijn tuintjen is.
Als domme Netje 't nóg niet weet kan ze het achterin dit raadselboek onder de ‘uitleggingen’ vinden. De oplossing luidt daar: ‘het propertje van de vrouwen.’ (Om die oplossing niet op een nieuw raadsel te laten lijken voeg ik er aan toe, voor wie even langzaam van begrip als Netje is, dat ‘propertje’ overeenkomt met ‘eufemisme voor vagina’. Zie: Erotisch woordenboek, ed. Hans Heestermans.) Geen briljant raadsel, maar toch zal een folkloristisch aangelegde prins op dit soort Doornroosjes graag zijn lippen drukken, al is Doornroosje nog zo lelijk. De ware folklorist kent geen begrippen als mooi of lelijk, banaal of hoog. Voor hem verdient alles wat in zijn kraam te pas komt de onsterfelijkheid. Raad netje naar mijn huisjes naam,
'T is mij iets wonder nut;
En lieve net, de naam die 't draagt,
Rijmt op het woordje hut.
| |
[pagina 217]
| |
Zelfs dát zal zo'n prins op de koop toe nemen, ook al vormen dit de laatste regels van een, op zijn zachtst gezegd, nogal kinderlijk raadseltje en weet zelfs Netje bliksemsgoed dat op het woordje hut alleen maar propertje rijmt. Bovenstaande raadselverzen zijn afkomstig uit Soupé voor de lekkerbekken: opgedragen aan de bevallige Lucretia Amour. Het uitgeversimprint luidt Niet te geef, het jaartal 1790 en de auteur verschuilt zich achter de naam Een liefhebber der waarheid. Een niet ongeestig pseudoniem voor een erotisch werkje, omdat onder die naam in vroeger eeuwen veel steil-theologische pamfletten in ons twistzieke land de wereld in werden gezonden. Niet elk raadsel is even simpel in Soupé voor de lekkerbekken:
net! men zegt gij zijt ervaren
In de penkunst, als misschien
Vóór u nimmer meisjes waren;
Nu kom aan wij zullen 't zien:
Raad hoe gij met mannen buikjes,
En met slappe mannen-struikjes,
Schrijven moet de letter I;
Dus dat lettertje te maken,
Zonder pen of inkt te naken,
Zie, bevallig Netje! zie,
Raad gij hoe dit wordt geschreven,
'K zal u meer dan kusjes geven.
Daarvoor heeft men beslist de ‘uitlegging’ nodig. ‘Als men het mannelijk Teellit op den buik legt is hij de I, en de navel het tittelje er boven.’ Knap Netje dat dat had kunnen raden. Onsterfelijke poëzie is het niet, de tien raadselverzen die het boekje telt. Pornografische poëzie soms wel. Maar hoe ouder pornografie wordt, hoe onomstotelijker het vaststaat dat ze tot leven zal worden gewekt. Dan viert men de heimelijke triomf op de puriteinen en censoren aller landen, die zich voor de zoveelste maal vergeefs hebben verenigd. | |
[pagina 218]
| |
Erotische kleinigheden‘Een liefhebber der waarheid’ noemde zich de auteur van het Soupé voor de lekkerbekken en ook het motto dat aan de ‘comique aria’ ‘David en Batseba’ voorafgaat heeft tot strekking dat libertijnen de Verlichting dienen: Verlustigende taek! de teedre plant van 't denken
Te leiden; aen den geest ons onderwys te schenken;
En 't jonge denkbeeld les te geven, daer het ziet,
Hoe zich ons versch berigt in buigb're zielen giet.
De educatieve demoralisatie begint meteen al gulzig - geheel in de traditie van zulke werken - op de titelpagina. Als drukker en plaats van uitgave staan daar vermeld: ‘Gedrukt te Prammensteijn. Bij Cornelis Kittelaar, op de Plantagie Venusberg.’ De ‘teedre plant’ van het denken wordt geleid door de bespotting van Davids al na één keer neuken slaphangende ‘oude trul’ en ‘deuvik’. Er worden nieuwe omschrijvingen van buigbare delen in onze buigbare ziel gegoten, zeg maar. ‘Gedrukt en Uitgegeeven Ten Voordeelen van alle Noodlijdende Venuskinderen’ - aldus de titelpagina van Een aangenaame Voornacht van Twee Jeugdige Echtelingen. Wat volgt is een beschrijving van de geslachtsdaad. Censoren zouden zeker weinig ‘voordelen’ in dit tentoonspreiden van ‘voordelen’ zien. Er verscheen voor de ‘Noodlijdende Venuskinderen’ ook menig kleinood in ABC-vorm, of het om een lesboek ging. Twee wil ik er noemen. Het vermakelijk A,B,C. Op rijm gesteld, Door een Liefhebber van Gerijfelijke Juffers, te Amsterdam (ca. 1785) en Nieuw vermakelijk ABC, of Liefdeverééning tusschen Karel en Julia (1829),
Gedrukt in gijsbregt's stad, alwaar met heele hoopen,
De karel's, julia's, bij dag en avond, loopen.
| |
[pagina 219]
| |
Het enige wat deze werkjes tot ABC's maakt is dat elke strofe met een nieuwe letter van het alfabet begint; het eerste is een monoloog waarin een heer zijn teellid, achtereenvolgens schuiftrompet, mes, gezwollen neus, waterspuit, kraan, vogel en steel geheten, in een propertje, dat nu eens met Buiksloot, dan weer met het nauwe Engeland, vogelkooi en roosje wordt aangesproken, wil steken, en het tweede is een dialoog waarin nog meer bloemrijkheid aan de dag wordt gelegd maar waarin Karel en Julia pas onder de Z tot daden van ‘verlichting’ overgaan. Het voorspel duurt van A tot en met Y. In onze met openhartigheid dichtgeslibde tijd zijn zulke werkjes niet langer leerzaam voor het venuskind in ons, maar des te meer voor ‘de teedre plant’ die nieuwsgierig is naar verzonken taal en naar de vindingrijkheid waarmee erotische schaatsenrijders ooit de nauwe baan wijd en glad maakten. ‘Ik noem het met zyn naam, en acht jy dat te bont, / So ben jy Censor van de scheten en van stront’ (Salomon van Rusting). | |
Een anarchistisch kinderboekBij de Vereniging Anarchistische Uitgeverij in Amsterdam (met vertegenwoordigingen in Noord-Scharwoude, Emmer-Compascuum en Musselkanaal) verscheen in 1935 De Loden Soldaat en andere vertelsels, versjes en plaatjes voor kinderen, verzameld door Henk Eikeboom. Er staan wedstrijdopdrachten in, wetenswaardigheden over Domela Nieuwenhuis en Peter Kropotkin, een op muziek gezet lied tegen das Militär en vooral sprookjes en dierenfabels, waarin kinderen de lelijkheid van oorlog, macht en alcohol aanschouwelijk wordt gemaakt. Een subversief winterboek. Aandoenlijk vanwege die mengeling van realisme en utopie, van inzicht en verwachting die anarchisten eigen is. ‘Een sprookje van God en de koningen’ gaat aldus: ‘Eens werden de mensen hun koningen zo zat, dat zij besloten, een deputatie aan de lieve god te sturen, om die om bijstand tegen hun koningen te vragen. | |
[pagina 220]
| |
De deputatie werd aan de hemelpoort ontvangen en ook toegelaten, toen zij aan de beurt kwam. Maar toen de woordvoerder de kwestie naar voren gebracht had, schudde de lieve god verwonderd het hoofd en zeide: “Ik begrijp geen woord van alles, wat je daar zegt. Ik heb jullie nooit koningen gegeven.” Toen schreeuwden ze allemaal door elkaar, dat de aarde vol was van koningen, die alle verkondigden, dat ze bij de gratie gods heersten. “Daar weet ik niets van!” antwoordde god hun. “Ik heb jullie allemaal gelijk geschapen, naar mijn beeld schiep ik je. - Vaarwel!” De audiëntie was daarmee afgelopen. Maar de deputatie zette zich voor de hemelpoort neer en weende bitter. Toen nu de lieve god dit te weten kwam, had hij medelijden en liet ze weer in de hemel komen. Hij riep een aartsengel en zei hem: “Kijk eens het boek na, waarin ik alle plagen opgetekend heb, die ik over de mensen gestuurd heb terwille van hun zonden, en zeg me, of er iets van koningen instaat.”’ Natuurlijk staat er niets van koningen in. Ze zijn maar bedenksels van de mensen. ‘Als je genoeg van ze hebt, moet je zelf maar zien hoe je ze kwijtraakt.’ Een sprookjesgod in dienst van het anarchisme. Er staan verhalen in De Loden Soldaat over wederzijds hulpbetoon, over het beest in de mens, over de katholieke Kerk in Spanje. (‘Het onderwijs is er geheel in handen der pastoors, monniken en nonnen en die houden het volk liefst dom. Je begrijpt waarom. Met domme mensen kan je alles doen en dat moeten ze juist hebben. Zou je denken, dat als de mensen wisten en begrepen, dat die pastoors en die kerken zo rijk zijn, omdat zij alles opslokken wat de nijvere arbeiders door arbeid voortbrengen, ze zouden voortgaan die mensen vet te mesten en zelve van alles verstoken te blijven? Dat kan je begrijpen.’) En ook een uitgebreid alternatief paradijsverhaal waarin de mens onophoudelijk het evenwicht in de natuur verstoort tot de leeuw, ooit de koning der dieren, een kermisattractie wordt. ‘De Nederlandse Heren’, dat versje begint zo: | |
[pagina 221]
| |
De Nederlandse Heren
Die hebben wat in 't zin;
Wij moeten jubileren
Al voor de koningin.
Al vijf en twintig jaren
Maakten zij zoet gewin
- De rijke handelaren -
In naam der koningin!
Maar de arme proletaren
Die zijn van af het begin
Getrokken aan hun haren
In naam der koningin,
Die laten ze betalen
Belasting, en niet min,
En anders komen ze 't halen
In naam der koningin.
Er zullen maar weinig kinderen zijn geweest in wier tere zieltjes oom Eikebooms woorden werden ingeprent. In Daalders Wormcruyt met suycker, historisch-critisch overzicht van de Nederlandse kinderliteratuur, komt De Loden Soldaat niet voor. Wat alles wilde zijn behalve een curiosum, is nu een curiosum. | |
Over het uitslaan van smerige taalJe hoort weinig rondborstige verwensingen meer. De kunst van het vloeken en schelden lijkt op een laag pitje te staan. Wat is er in zo'n geval mooier dan dat er jaar na jaar afleveringen van een tijdschrift door je brievenbus glijden waarin je zulke uitgebreide, van grote geleerdheid getuigende artikelen kan aantreffen als: Over het uitslaan van smerige taal in het Cubaans. Over de obscene plaatsnamen in Macedonië. Over de allo-malo-petitieve uitdrukkingen in het Jiddisch - dat wil zeggen: over smeekbeden dat het kwaad op ander- | |
[pagina 222]
| |
mans hoofd moge neerdalen. Over goede wensen derhalve. A ziser toyt zol er hobn - a trok mit tsuker zol im iberforn! Vertaling: Moge hij een zoete dood sterven - dat hij overreden worde door een vrachtwagen met suiker! Zol im vaksn burikes in pupik, un zol er pishn mit borsht! Vertaling: Mogen er bieten in zijn navel groeien, zodat hij borsjt zal pissen! Over excrementen in de taal van Céline. Over seksuele metaforen in het niet-Shakespeareaanse drama van de Engelse Renaissance. Over Venetiaanse blasfemieën. Over schelden in het dialect van Skopje. Over het gezelschapsspel Stink-Pink volgens het systeem van professor Wescott. - Het gaat daarbij om rijmsequenties: iemand met wie men nog niet eerder naar bed is geweest heet een new screw, een kunstpenis een mock cock en een tweezijdig rectum een Janus-anus. In het Duits is een Sinekure-Hure een werkschuwe legermatras. Over de agressie in kinderhumor. Over het poëtisch beledigen in Bono (Ghana). Wo kote kyeae se Mesedise Bense gyia! Je penis is gebogen als de versnellingshandle van een Mercedes Benz! Over de rol van het verbale geweld in de Macedonische strijd tegen het fanariotische patriarchaat van Constantinopel in de negentiende eeuw. Over de suffix-gebonden woorden in het semantische veld prostituta in het moderne Italiaans. Een kwantitatieve benadering. (Of zoiets). Over dubbelzinnigheden in de taal van de techniek. Over de folklore van graffiti. Over het slang in de Atheense nichtenwereld. Over Frans-Canadese godslasteringen. Sacré Québec! Over patiënt-gerichte pejoratieven die bij het medisch personeel in gebruik zijn. Over het achterstevoren praten over sex in Thailand. Over twee Toscaanse vloeken. Een diepte-analyse. Over hoe in Israël voetballers worden toegejuicht. Een eerste verkenning. | |
[pagina 223]
| |
Over het vloeken van apen. Over de Yoruba-terminologie met betrekking tot individuele en sociale tekortkomingen. Over Portugese troetelnaampjes. Over de grondslagen van het obscene taalgebruik in Rusland. Met een lexicon. Over de linguïstische en culturele aspecten van de termen waarmee men homoseksuelen benoemt. Een mondiale inventaris. Over kwetsende epitheta in de Alpen. Over academische graffiti. Eunuchs aller landen, verenigt u! U hebt niets te verliezen. Over de verbale agressie in Mexico City. Over de techniek om obscene uitdrukkingen in het woordenboek weg te moffelen. Over de semantische functies van de zogenaamd obscene partikelen ‘X’ in het Kantonees. Over kut en lul in het Hittitisch. Over de prosodische invloeden van de betekenis van Leck mich am Arsch in het Beiers. Met muzieknoten. Over dodelijke limericks. Over de vulva als psycho-linguïstich probleem. Over de vuilbekkerij van Marlon Brando. Over het vloeken in het Vaticaan. Over verboden kentekenplaten. Over het taboe bij internationale merknamen. - Zo klinkt het Nederlandse vliegtuig Fokker de Amerikanen in het algemeen en de Japanse whisky Black Nikka de Amerikaanse negers in het bijzonder nogal anders in de oren. Een Amerikaanse toerist in Amsterdam hapt even naar adem als men hem op affiches Superglans, een merk autowas, aanbeveelt. Over de grote Amerikaanse Schimpfmeister H.L. Mencken. Menckens definitie van een idealist: ‘Iemand die, na te hebben gemerkt dat rozen beter ruiken dan kool, denkt dat je er ook betere soep van kookt.’ Enzovoort enzovoort. Zou u hebben geloofd dat er zo'n tijdschrift bestond? Het bestaat. Duizenden bladzijden lang verwennen wetenschaps- | |
[pagina 224]
| |
mensen uit alle delen van de wereld u met woordenlijsten, studies en informaties op het ongecensureerde en zo deerlijk verwaarloosde terrein van de verbale agressie - folkloristisch, literair, sociologisch, linguïstisch, hoe niet al. Op fijnzinnige wijze wordt hier een monument voor de belediging opgericht. Het is het meest zonderlinge, hilariteitverwekkende, imposante en, in Nederland, ongerecenseerde tijdschrift dat ik ken. Het werkt beter dan alle stimuleringsmiddelen, zenuwtabletten en mokerslagen bij elkaar. Elke woordgek, scheldstudent of taboezoeker dient er zich onverwijld op te abonneren. Het heet Maledicta. The International Journal of Verbal Aggression. Het verschijnt in Waukesha, Wisconsin. Het wordt uitgegeven en geredigeerd door Reinhold Aman, Schimpfmeister II. | |
Viva Maledicta!Wij worden geboren uit een opening, inter faecem et urinam, maar onze bovenste opening, de mond, doet niets liever dan het wel en wee van onze onderste openingen, hun variété en verdriet, in de verhullende windsels leggen van het taboe en het eufemisme. Vieze oude mannen moeten per se sexy vijfenzestigplussers heten. Hoe zou een niet-eufemistische omschrijving van ‘een vieze oude man’ eruitzien? Ik las er een. ‘Iemand die een doofstomme verkracht en haar vervolgens de vingers afhakt, zodat ze het niet verder zal kunnen vertellen.’ U merkt het: er is weer een nieuw nummer van Maledicta. The International Journal of Verbal Aggression verschenen. Een ‘Festschrift’ ter ere van Elias Petropoulos, een dubbel-nummer van driehonderdtweeënvijftig pagina's. Mijn dag was, toen de forse aflevering, door redacteur-opmaker-in-pakker-medewerker-uitgever Reinhold Aman ten koste van veel bloed, zweet, tranen en geelgroene shit samengesteld, door mijn bus viel, ineens volkomen opgeklaard. Uit artikelen over graffiti op Amerikaanse en Duitse universiteiten en uit correspondentie met The Editor ben ik | |
[pagina 225]
| |
weer heel wat wijzer geworden over de schatten die in de verzonken mijnen van de belediging en het schelden aangeboord kunnen worden. Voormelde definitie van een vieze oude man. ‘Haar moeder is net zo vlijtig als een dildo in de harem van een homoseksuele sultan.’ ‘Als je even lang was als dom, zou je in een kegelbaan moeten overnachten.’ ‘Zij? Die moet het haar op haar benen scheren met een motorzaag.’ ‘Moge een dromedaris met diarree defaeceren in uw de-colleté!’ Schelden verbroedert. Waar de politiek faalt slaagt de belediging: in het leggen van banden tussen volkeren. Nez ti vodrizli pupecni snuru tak si s tebou hráli jak s jojem, zeggen de Tsjechen. Vertaald: Voordat ze je navelstreng doorsneden, hebben ze vast jo-jo met je gespeeld. Niet alleen over de grenzen van oost en west vinden de liefhebbers van het niet-officiële woord elkaar, ook over de grenzen van de tijd. Reinhold Aman is zo vriendelijk de leden van zijn Maledicta Society af en toe verwenskaartjes toe te sturen, waarvan de volgende een belediging voorstelt die in een Egyptische pyramide werd aangetroffen: Ik zal het maar niet vertalen. Er staat een bijdrage in deze Maledicta (vijfde jaargang) over spotnamen voor kranten. Wij kennen De Teleraaf en Het Pariool. Het bleek ook in andere landen een dankbaar tijdverdrijf. De Independent Journal werd de Independent Urinal genoemd, de Ottawa Citizen de Ottawa Shitizen en Soho News So-So News. | |
[pagina 226]
| |
Behalve vrolijkheid en variété biedt de laatste aflevering van Maledicta, zoals gewoonlijk, ook veel ernstigs. Er staan uiterst geleerde artikelen in over beledigingen in het mandarijnen-Chinees, de Indianentaal, het Farsi en de taal van Tonga. Verrassend is het te stoten op een bijdrage over Verbal Aggression in Dutch Sleeptalking. Over hoe Hollanders slapend vloeken! Het is van de hand van Frank Heynick, een Amerikaan die doceert aan de Technische Hogeschool van Eindhoven. Het volgende citaat kan een indruk geven van het proza dat ontstaat wanneer wetenschappers, zoals het behoort, zonder eufemisme en hypocrisie de werkelijkheid in hun academisch onderzoek betrekken: ‘It would seem that Dutch malediction is fully advanced into the genital phase in Freud's scheme of libidinal infantile development, while English, German and many other languages remain partially arrested at the anal level. Some examples: Exclamations like shit! Scheisse! and merde! know no literal equivalent in Dutch (schijt!). [...] Instead, Dutch is fond of employing kut! “cunt!” Similarly, although Dutch has aside from schijt another common impolite term for excrement, stront, neither is to be found as modifiers in compound nominals. [...] For these purposes, Dutch makes compounds with rot- “rotten”, e.g., rotweer, but also commonly with the two abovementioned sexual words, kutweer and kloteweer, “cunt-weather, ball-weather”.’ &c. Even terug naar Reinhold Amans verwenskaarten. Het zou voor onze geliefde zusters, de feministes, misschien een aantrekkelijke gedachte zijn op straat en in cafés zekere heren, vieze oude mannen bij voorbeeld, een kaartje in de hand te drukken waarop met grote letters staat: u hebt zojuist een vrouw beledigd. En in kleine lettertjes daaronder: Deze kaart heeft een chemische behandeling ondergaan. Binnen drie dagen valt uw lul er af. Hoe obscuur Maledicta ook zal worden, ze is zeker van haar jongste dag. Ik wilde er dit keer iets vroeger bij zijn en een op de zinkensnominatie staand schip (want onder schot | |
[pagina 227]
| |
van het fatsoen en, vooral, van kaar nieuwe variant: de onverschilligheid) portretteren alvorens het, verzonken, weer moet worden ontdekt. | |
De censor bedrogenHaneëieren en gestoofde vensterbanken zijn niet te eten. Naar Atlantis, Utopia en Bommelskonte kun je niet reizen. Het zal je niet lukken op aanstaande sint-juttemis, om precies kwart over de rand van de piespot, een netje met kokend water te halen. De mens schept er plezier in spookge-rechten, paradoxen, imaginaire plaatsen en kolderdefinities te verzinnen. En titels van niet-bestaande boeken. Ik schreef al eens over catalogi met boeken die je in geen enkele bibliotheek zult kunnen vinden, eenvoudig omdat ze er niet zijn (Averechts, pag. 293 e.v.). De lange traditie om zulke fantasie-lijsten samen te stellen heeft tot een hele schaduwbibliotheek geleid. Die traditie wortelt voor een deel in de nonsens-literatuur, voor een ander deel in de satirische. Je kon er het publiek mee foppen of amuseren, maar er ook, in beknopte vorm, kritiek mee uitoefenen. Dan ging het om titels van boeken die er eigenlijk hadden moeten zijn. Als voorbeeld van een late Nederlandse catalogus van titels waarbij de tekst node ontbrak noemde ik het pak van Sjaalman. Ik ben op mijn wenken bediend. In een driedubbele aflevering van De Gids (november 1984) werd van die imaginaire bibliotheek een reële bibliotheek gemaakt. Daarmee hield het pak van Sjaalman op het pak van Sjaalman te zijn, het werd uit de traditie van de opsommingen van niet-bestaande werken getild. Er zat niets anders op - ik ben verzot op lijsten, en op dit soort lijsten in het bijzonder - dan op zoek te gaan naar andere voorbeelden uit de Nederlandse literatuur. Ik vond er twee. De eerste komt voor in de Staat en Inventaris van de nalatenschap van Don Gio dy Straatslypio y Pluggio, volgens de titelpagina ‘Gedrukt in Arabien, midden op de Sand-Zee, in 't vervalle Kasteel van den Rasenden | |
[pagina 228]
| |
Roeland’ en zonder jaartal (waarschijnlijk tweede helft zeventiende eeuw). Tussen die van het meubilair, het porselein en de muziekinstrumenten komt er een inventarislijst van zeventig boektitels, gerangschikt naar folio, quarto, octavo etcetera in voor, waarvan ik er enkele laat volgen.
De Chirurgicale Operatien van Sr. Benedictus, op menschenvel geschreven. De Konst om Alykruiken en Garneelen te braden, beschreven door de kok van den Waywode van Ysland. 2 deelen. De Slijpsteen der Gedachten door Mattheus Ulenspiegel. met fig. De Fabricagie der Trek-schuyten, door Charon. De Onwetentheyt der Apothekers door Gregorius quid pro quo. 7 deelen. fr. bant. Liber prohibitus. Christophorus Vlooyinga van de Nuttigheyt van 't byten der Vlooyen: met de knaphandige Aanteykeningen van Joannes à Knipsky. met fig. 13 deelen. Lobbius Smeerpoesius van de heerlyke kragt en werking des kattestronts. Manlius Vulcanius nieuwe uytvinding van 't vangen der Rook in een Visnetje: opgedragen aan Mas Anjello. Plato Invisibilis, Boek sonder Letters en Charachters, van 't gene in 't Platonisch Jaar geschieden sal: met de onbekende Aanteykeningen van Josephus Futurus. 6 voll. 1 tom. Antonius Pes Heerlyke Demonstratien, dat een Mensch soo wel eelt op sijn Neus sou konnen hebben als onder sijn Voeten, met verscheyde allegorien van geleerde Mannen verrijkt. vol ysere platen. De bondige Bewijsredenen, dat een Walvisch duysentmaal meer water van nooden heeft om te badineren met sijn Ega, als een kikvorsch: nevens de verklaring van den Outvader der Walvisschen over die materie gedaan, ten tyde van Plinius: door een Oog en Oorgetuyge beschreven, genaamt, Gualterus Rana. 7 deelen. Eenige Arithmeticale Questien over onbekende Verschillen, die nooyt bekent zijn geweest, en nooyt bekent sullen worden: seer distinct en accuraat uytgerekent door Mr. Joris | |
[pagina 229]
| |
Botmuyl, Schoolmeester Generaal van de Inwoonders van 't machtige en volkryke Keyser-rijk Groenlant. Gedrukt in 't naarst van de nacht sonder kaars, met curieuse en deftige platen versien door den hooggeleerde en altijt volprese Baviaan Alykrukibus. 5 deelen.
In de Haagsche Mercurius van Doedijns lezen we, op de dertigste juli 1698 (pag. 670 e.v.): ‘Mercurius, zyne Bibliotheecq willende zuiveren van onnutte Boeken, heeft de overtollige doen verkopen ('t welk selden een teeken van te veel Rykdom is) en alleenlyk maar behouden de volgende’ - waarna een opsomming van wederom zeventig titels volgt, zoals:
Jan Potjekaaremelk. De Leidse Straatschender. 'T Geslagt-register der Praeadamiten. Het Nonnetje in baarens-nood. De voedsaamheid der Wetenschappen. De Harmonie van 't slurpen. De Architectuur der Kakstoelen. Bierenbrodius over de Geestigheid. De Fanfares der Trompetten. De Delices der Aristotelische Distel-eeters. De vermomming der Esels, die op het kussen zitten. De Grabbelary der Oost-Indievaarders. Varkenbecius over 't knorren. Het doelwit der clysterende Apothekers.
In deze lijsten gaat het vooral om het kolderieke element, al ontbreekt het satirische niet. In tijden van censuur en onderdrukking kunnen ze als uitlaatklep gaan fungeren: zonder de boeken zelf op de markt - en daarmee op de brandstapel - te hoeven brengen kan men volstaan met subversief ogende titels. Dat zelfs die bedreigend genoeg kunnen zijn bewijst het voorkomen van imaginaire boeken op de indexen van kerkelijke en politieke censoren. Het verbieden van boeken die er niet zijn - het spel leidt de starheid om de tuin. De kunst speelt verstoppertje met de olifant. |