Gedichten
(1819-1821)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 84]
| |
Proeve eener metrische overzetting van een gedeelteGa naar voetnoot(*) des zesden boeks van den Eneas.Spelunca alta fuit vastoque inmanis hiatu &c.
Thans aanschouwt hij de diepe spelonk wier schrikbarende ingang,
Door haren poel omringd, van donkere wouden bedekt wordt.
Vogelen zochten er nooit, strafloos, in 't schrikkelijk lommer
Van het geboomte eene schuilplaats: want zwartkleurige dampen
Zendt de ontzagbre afgrond uit giftige kaken ten Hemel.
Dees plaats noemden de Grieken het graf der vooglen, aornos.
| |
[pagina 85]
| |
Hier voerde eerst de Sibille een viertal gespikkelde koeijen,
Die ze met wijn op 't hoofd ten treurigen offer besproeide.
Rukte het stekelig kruinhaar uit tusschen beide de hoornen;
Plengde den heiligen wijn in den vuurgloed; gillende roept zij
Voorts Hekate, die magtig regeert in den Hemel en d'Afgrond!
Anderen doden 't slagtvee, of vangen 't gudsende laauwe
Bloed in de schalen. Eneas slagtte eene onvrugtbare koe, ten
Zoen van Proserpine, en brengt aan de nagt, de alles wrekende moeder
Der razernijen een zwartvagtig ooilam plegtig ten offer.
Daarop begint men 't nagtlijke feest aan Pluto geheiligd;
Doet door 't vuur 't ingewand der geslagte runderen verteren,
En, 't roostend, met het geurigste sap van olijven bedruipen. -
Maar naauwlijks ziet men 't flaauw scheemrende licht in het Oosten,
Of 't loeijend aardrijk doet bosschen en bergen bewegen;
Akelig huilen de honden, de grond dreunt onder hun voeten.
Wijkt! niet nader; Proserpina komt! wijkt, wijkt, ongewijden!
(Roept de Sibille) verwijdert u van het woud dezer Godheid!
Maar gij Eneas zwaait nu 't lemmer, en volg me onverschrokken:
| |
[pagina 86]
| |
Thans is het tijd, standvastig en stout alle vrees te verbannen!
Woedende stort ze, terwijl zij nog spreekt, in 't gapende hol, en
Zwijgend volgt hij vol moed zijn godheidvolle geleidster. -
Goôn, wien 't sombere Rijk der onstoflijke schimmen gehoorzaamt,
Laat me, ô gedaantlooze Chaos, en doodstille Phlegeton! Laat me
Van uwen hoogeren invloed vol, het gehoorde verhalen!
Toont me uw geheimnissen, diep in 't harte der aarde bedolven! -
Daar gingen ze onder 't kleed van de nagt en in neevlen gehuld, door 't
Zinnenverbijstrend akelig oord van de wrevele nachtgoôn,
Als bij 't flaauwe bedrieglijke licht van de maan, in de digtste
Wouden, wanneer 't laaghangende zwerk haar schijnsel bedekt houdt,
En 't vale licht alle kleur en gedaante verward ondereen mengt.
Reeds aan d'ingang diens afgronds ontmoeten hun oogen
Slaapoverweldigende angst, zielmartlende zorgen en wroeging,
Gemelijke ouderdom, krankte, en ondraaglijke kwalen en foltring;
Alles verslindende hongersnood, en afzigtelijke armoed;
| |
[pagina 87]
| |
Krachtsloopende arbeid, mager en bleek door 't eindlooze zwoegen;
Ook de verdoovende slaap des doods, wraakgierige blijdschap;
Ginds de alverwoestende krijg, en de nimmer verzadigde bloeddorst;
't IJzeren nachtleger van de Eumeniden, de zinlooze tweedragt,
Slangen bedekken het hoofd, met bloedige banden gebonden.
Een zware oude olmboom staat daar in 't midden met breede
Wijd om zich reikende kroon, waar hersenbedwelmende droomen
Waren, of zich als stollende damp op de bladeren hechten.
Maar voortgaande onderscheidt men de stallen der wreedste gedrochten:
Lerna's slang, tweeslachtige Scyllen en woeste Centauren.
Voorts Briareus die honderd armen vervaarlijk omhoog heft;
Verder de omtembre Chimere met bloedige vlammen gewapend.
Wreede harpijen, Gorgonen, en ginds drielijvige schimmen.
Plotslings zwaait nu Eneas het zwaard, door vreeze bevangen,
Door het gebroed, daar 't boven zijn hoofd zich in zwermen vergadert;
Maar de geleidster, daar ze overal zijn schreden verzelde,
Hield hem te rug: zij toonde den Held ras dat die gedaanten
Niets dan onstoflijke beelden en ijdle verschijnselen waren.
| |
[pagina 88]
| |
Links af geleidt hen de weg straks naar de Acharontische stroomen,
Waar de eeuwig bruisende draaikolk kookt en, in dringenden arbeid,
't Zwarte cocijtische zand parsend en al opwellende uitbraakt.
De afschrikwekkende Charon, de oude en grijsbaardige veerman,
Norsch van gelaat en met slijk overdekt, voert hier het gebied; zijn
Fonklend oog staat wild, dreigend de onbeweeglijke wenkbraauw;
't Slordig gewaad hangt achtloos slingrend langs zijne schoudren,
Als hij de roestige boot van 't land naar d'anderen oever
Afsteekt, en 't vaartuig op 't barnende meer in bedwang houdt.
Maar schoon oud, hij geniet al de sterkte eener jeugdige grijsheid.
Al de afgestorvenen hoopen zich ginds aan 't strand dat hij nadert.
Moeders, huwbare dochters, Helden en weerlooze kindren,
Die 't allerlaatst vaarwel ontvingen van oudren of vrienden
Voor de begrafenis. - 't Wacht alles hier naar 't gunstige tijdstip.
| |
[pagina 89]
| |
't Boomteistrend herfstweder vergaârt de afvallende blaadren
Dus in de wouden te zamen; dus vlugt een heirleger vooglen
Over den afgrond des oceaans, vóór 't wintergetijde,
Met overhaastende snelte onvermoeid naar warmere stranden.
Ook dus dringen de schimmen elkaâr, ze verheffen de handen,
Vol ongeduld smeekend, smachtend naar d' anderen oever.
Maar de onomzetbere veerman verleent slechts sommigen toegang,
Jaagt de andre opwaarts, verr' van 't strand, en belet ze te naadren. -
Waarom dit stadig gedrang, (sprak Eneas) ô maagd! wat begeeren
Deze ongelukkige toch? Wat drift? - Deze wenkt hij, die weert hij.
Waar uit spruit dit verschil? Dit naadren en wijken der schimmen?
Die onoverzienbare schaar en dit rustloos zwermen der zielen?
Maar de Sibille antwoordde den Held: ô Zoon van Anchises,
Waardigste afstammeling, edel kroost der onsterflijke Goden!
Ge aanschouwt hier het cocytische meer, en de Styxsche moerassen,
| |
[pagina 90]
| |
Wateren, waarbij de Goôn - (zelfs Jupiter) siddrende zweren.
Deze ongelukkige schaar mist de aarde, zij zwerft onbegraven,
De andre, die Charon vervoert, liggen veilig in de aarde bedolven,
Niemand mag over d' ijslijken stroom d' andr' oever genaken
Dan wiens koude gebeente de troost der gestorvnen te beurt viel.
Anders waren ze honderd jaren in kwijnende wanhoop,
Eer ze in de haven der rust een wijkplaats mogen genieten.
|
|