Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees
Afbeelding van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder VreesToon afbeelding van titelpagina van De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Illustrator

Emiel Walravens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wonderlijke lotgevallen van Jan zonder Vrees

(1910)–Constant de Kinder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

[II]



illustratie

In de middeleeuwen hadden de steden een gansch ander uitzicht dan nu. De straten, vooral in de volkswijken, waren smal en kronkelend, voor het grootste gedeelte zonder straatsteenen, zoodat de minste tocht er des zomers stofwolken deed opstijgen; in het natte jaargetijde daarentegen waren het echte modderpoelen. De huizen der rijken waren van steen opgebouwd, die der armen van steen en hout en vele zelfs geheel van hout. Riolen bestonden er niet, en het vuil en de afval werden eenvoudig op de straat gesmeten. Geen wonder dus dat de openbare gezondheid veel te wenschen liet en dat ziekten als cholera, typhus, melaatschheid of leproosheid en pest alsdan zoovele slachtoffers maakten.

Daar de meeste huizen van hout opgebouwd waren, zooals ik reeds gezegd heb, spreekt het van zelf, dat er toenmaals veel meer brandgevaar was dan nu, te meer omdat men geene kachels kende en er in elk huis slechts gestookt werd in een open haard, zooals men er op den buiten nu nog aantreft.

Des avonds, op een bepaald uur, weerklonk over de stad het gelui van de torenklokken, als waarschuwing voor de poorters dat zij hunne vuren moesten dooven en dat het licht moest uitgedaan worden; alsdan werden de stadspoorten gesloten en mochten de poorters niet meer uitgaan zonder lichtende lantaarn. Dan trok de nachtwacht door de straten om te zien of eenieder zich volgens de voorschriften gedroeg. Dit noemde men de ‘Taptoe’,.

Het zal u wel zonderling voorkomen, beste lezer, dat de poorters na de taptoe niet meer mochten op de straat komen dan met brandende lantaarns.

[pagina 18]
[p. 18]

Dat was denkelijk opdat de wachtpost goed het onderscheid zou kunnen maken tusschen de eerzame poorters en de nachtridders, dat is de dieven en moordenaars, welke bij nacht de straten onveilig maakten. Wanneer een ingezetene zich des avonds op de straat waagde had hij niet enkel zijn lantaarn bij zich; hij was ook gewapend van kop tot teen en deed zich gewoonlijk door gewapende dienaars vergezellen, om zich tegen de aanvallen van beurzensnijders, manteltrekkers en sluipmoordenaars te kunnen verdedigen in de donkere straten der stad. Zoo ging het er in den goeden ouden tijd.

De kleinzoon van moeder Neeltje had echter nooit een lantaarn bezeten en kon hem goed missen.

Op zekeren dag, toen hij bij valavond huiswaarts keerde en de stuivers, welke hij aan de kade gewonnen had, lustig in zijn zak deed rinkelen, gebeurde het, dat hij in de Reepstraat door eenen kreupelen bedelaar om een aalmoes gevraagd werd. Jan, die van inborst goedhartig was, haalde een geldstuk te voorschijn en wilde het den man in de hand stoppen. Deze, in plaats van het stuk aan te nemen, greep Jan bij den ar men gromde:

- Een is niet genoeg! Ik heb er meer hooren klinken! Keer aanstonds uwe tesch om of ik breek u armen en beenen!

- Wie al te gulzig is, krijgt niets! zei Jan en liet den stuiver terug in zijn zak glijden. Daarna stiet hij den bedelaar van zich af en zette zijnen weg voort; de man, die een gauwdief en in 't geheel niet kreupel was, had hem aldra ingehaald.

- Uw geld of uw leven! riep hij met schorre stem en zwaaide daarbij dreigend met zijne kruk, terwijl hij met de andere hand Jan bij den schouder wou pakken. De kleinzoon van Moeder Neeltje was echter op zijne hoede, greep de hand van den bedelaar en neep die zoo geweldig dat de man, gillend van pijp, op de knieën stortte.

- Waarom huilt ge zoo? vroeg Jan met gemaakte deelneming. Men zou waarlijk zeggen, dat ge niet eens verdragen kunt, dat men u de hand drukt!

- Laat los, in 's hemelsnaam, laat los! Gij plettert mijne hand!

- Och, was het leuke antwoord, is het zoo erg? Ja, dat zijn van die onaangename dingen, welke een kreupelen bedelaar kunnen overkomen, wanneer hij 's avonds op zulke brutale manier eene aalmoes

[pagina 19]
[p. 19]


illustratie
Zie zoo, lachte Jan, daar hangt hij hoog en droog.


[pagina 20]
[p. 20]

weigert en dan nog de menschen naloopt en met zijne kruk dreigt!

- Laat mij los! Oô! Oôô!

- Ik wist niet dat kreupele menschen zoo hard zonder krukken konden loopen, ging Jan voort. Ge zult nu stellig wel heel vermoeid zijn, en daarom ga ik u een plaatsje bezorgen, waar ge op uw gemak kunt uitrusten.

Hierop greep hij den gewaanden bedelaar bij zijn buis, tilde hem op, juist zooals men dit doet met een hond, dien men bestraffen wil, en liep met hem naar den hoek der straat, waar onder de nis van een Mariabeeld een lantaarn haar weifelend licht verspreidde. Daar gekomen stak hij den bandiet in de hoogte en haakte hem met zijnen gordel vast aan den ijzeren bout, waaraan de koord van de lantaarn bevestigd was.

- Zie zoo, lachte Jan, daar hangt hij hoog en droog, gelijk de schol vóór het winkeltje van mijn Grootje. Ge kunt er op uw gemak nadenken over eene der zeven hoofdzonden, die men gulzigheid heet, en daarna nog eenige schietgebedekens richten tot de Heilige Maagd daar boven u, opdat zij gauw iemand zende om u uit uwen toestand te verlossen. Zoo het de nachtwacht is, die u komt loshaken, moogt gij hen vertellen, dat het Jan zonder Vrees is, die u dit gelapt heeft. En nu, veel plezier, hoor, baas Schol!

Na die afscheidsrede wou Jan zich verwijderen, maar plotseling zag hij zich omringd door een zestal rabauten met onheilspellende tronies.

- Die kerels komen op het licht af lijk de muggen, dacht Jan en bleef staan.

De bedelaar had hen insgelijks bemerkt en riep luidkeels:

- Makkers, laat hem niet gaan! Hij heeft mij aan dezen haak gehangen!

- Kerel, hebt gij dat gedaan? vroeg een der schelmen met ruwe, dreigende stem.

- Ik geloof het en gij moogt het ook gelooven, vermits hij het zelf zegt, antwoordde Jan bedaard.

- Wat? zoo'n knaap! Waar zijn uwe handlangers?

- Hier zijn ze, was Jan's antwoord, terwijl hij hun zijne vuisten toonde.

- Lieg niet of, bij Antigoon, ik.........

- Zoo gij er aan twijfelt, heerschap, zal ik hem er even afhaken en u in de plaats hangen!

- Alle duivels! Ik geloof dat gij den draak met ons steekt!

[pagina 21]
[p. 21]

- Ik geloof het ook, heerschap.

- Mannen, de messen klaar!

- Hij heeft geld op zak! schreeuwde op dit oogenblik de man aan den haak.

- Inderdaad, zei Jan, twintig stuivers en twaalf penningen.

- Geef af of we snijden!

- Gaat uw gang, lachte Jan, maar past op voor mijne twee handlangers!

De bandieten stormden met gevelde messen op hem in. Zij hadden echter zonder den waard gerekend, want op het oogenblik dat zij den gewapenden arm reeds uitstrekten om hem neer te stooten, deed Jan eenen geweldigen luchtsprong en viel buiten den kring der aanvallers op zijne voeten neer. Eer de schelmen van hunne verbazing bekomen waren, had Jan er al twee in den nek gegrepen, beukte ze met de hoofden tegen elkaar en slingerde ze daarna met vreeselijke kracht op de overigen, zoodat heel de hoop schreeuwend en huilend over den grond rolde. Een tweetal, die weder rechtkropen, werden opnieuw vastgegrepen en op de anderen neergesmakt.

Op dit oogenblik weerklonken er haastige stappen en verscheen er aan den hoek der straat een talrijke groep soldaten met brandende lantaarns.

- Wat gebeurt er hier? vroeg de aanvoerder der wacht.

- Die heerschappen, zei Jan, op de rabauten wijzend, wilden mij mijn geld ontnemen. Om hen die leelijke manieren af te leeren heb ik er wat onder gekegeld. Ik geloof echter, dat ik er te grof ben aangegaan.

- Hebt gij dat gedaan, knaap? riep de officier ongeloovig.

- Och ja, zei Jan, en 't was precies zoo moeilijk niet. Ze waren slechts met zessen.

- Knaap, gij gekscheert!

- God beware mij daarvoor, heer officier!

Hierop pakte Jan een der schelmen beet, die op den grond lag te kermen, en hield hem met gestrekten arm voor 't gelaat van den officier.

- Zie, deze leeft nog. Geef u de moeite hem even te ondervragen.

- Dat hoef ik waarlijk niet meer te doen, riep de krijgsman verbaasd, nu ik zie, wat ge daar met zooveel gemak doet.

Nochtans ben ik overtuigd, dat de schout mij niet gelooven zal als ik hem morgen vertel, wat ik hier gezien heb. Nog gisteren verhaalde hij

[pagina 22]
[p. 22]

mij, dat hij van den geschiedschrijver Froissart gehoord heeft, dat in 1388 een edelman van den graaf van Foix, Ernaulton van Spanje genaamd, een ezel met eene vracht brandhout beladen op zijne schouders nam en alzoo de vier en twintig trappen besteeg, die naar de ridderzaal van het kasteel van Foix leiden. Na hetgeen ik u heb zien doen, denk ik wel, dat gij het sterk stuk van Ernaulton van Spanje ook zoudt kunnen verrichten!

- Ik denk het ook, antwoordde Jan leukweg.

- Wie zijt gij, knaap?

- Men noemt mij Jan zonder Vrees.

- Er is maar één Jan zonder Vrees, zei de officier, namelijk zijne Hoogheid de hertog van Burgondië.

- Neen, heer officier, daar zijn er twee! De eene is hertog van Burgondië, de andere is kleinzoon van Moeder Neeltje uit het Krabbenstraatje. En daar de eene de andere niet is, ben ik geen hertog van Burgondië en is deze de kleinzoon niet van Moeder Neeltje. Dat klopt, he? - Zeg eens, vervolgde hij na eene korte poos, wat gaat ge met die kerels aanvangen?

- Ze worden naar het Steen gebracht.

- Heel wel! Daar aan dien haak hangt er nog een, maar die kan desnoods wel een beetje wachten, tot ge met de anderen gedaan hebt. Hij is waarschijnlijk bezig met schietgebedekens te zeggen. En nu, goeden nacht, heer officier; ik moet weg, want mijn Grootje zal al lang op mij zitten wachten, en wie weet, hoe ongerust zij is!

- Ja, daar is nog al reden voor, lachte de andere. Vaarwel, knaap!

Jan spoedde zich voort. Toen hij een poosje daarna te huis kwam, haalde hij het gewonnen geld uit zijn zak en legde het, zonder een enkel penning achter te houden, in den schoot van zijn Grootje. Hij kreeg van haar een paar klinkende zoenen tot belooning; en toen hij zich korts daarna op zijnen eenvoudigen stroozak uitstrekte, gevoelde hij zich gelukkig en rijk als een koning.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken