Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3
(2002)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermdDe geschreven literatuur van 1596 tot 1923
[pagina 95]
| |
8.1 Gezelschappen en theatersDankzij het journaal van Jan Nepveu, gouverneur van 1768 tot 1779, is een beschrijving van een toneelopvoering uit 1773 overgeleverd. Het is onduidelijk of er vóór dat jaar al niet toneel is gespeeld, vergeleken bij enkele andere landen in de regio was het in ieder geval laat: in Jamaica vond de eerste opvoering al in 1682 plaats, in Barbados in 1728; andere landen in het Caraïbisch gebied volgden later.Ga naar voetnoot138 Nepveus Annotatiën melden op maandag 19 juli 1773: Heeden Avond is door eenige Liefhebbers een Treurspel vertoond. Naam: Sabinus en Eponia [...]. Seekere Schouten van Amsterdam geboortig, alhier met een nigtje van de zeer rijke swarte dame Nanette Samson getrouwd, heeft daartoe een huijs met decoratien laaten appropriëeren met de sinspreuk op 't voorgordijn pro excolenda eloquentia. Met de inrichting van het huis heeft Schouten een eerste rudimentaire toneelgelegenheid op het oog gehad, want de bedoeling was dat iedere maand een voorstelling zou worden gegeven ‘om de ingezeetenen bij deeze fataale omstandigheden van haren miserabelen staats eenigzints te distraheeren’. De plantage-economie stond er beroerd voor in die dagen en aan theater was blijkbaar grote behoefte, want de opkomst was goed en het publiek kon tevreden zijn: De tragedie is zeer wel uitgevoert, principalijk de moeijlijke roll van Eponina, die door een jongman genaamt Halloij admirabel uijtgevoert is, zijnde nog 't wonderlijkste dat niemant, des onbewust, zou hebben kunnen merken dat het geen vrouw was. Ook elders in het Caraïbisch gebied was er een tekort aan vrouwelijke acteurs.Ga naar voetnoot140 Kalff vergeleek de West in dit opzicht met de Oost: ‘Beide koloniale tooneelen hadden het nadeel gemeen, dat er voor de vrouwenrollen geen vrouwen te krijgen waren’, zodat men zich moest behelpen ‘met een baardeloos, of voor 't minst gladgeschoren jongmaatje.’ Verwonderlijk is zijn toevoeging, dat in Suriname ‘die metamorphose intusschen beter [lukte] dan op Java, in zoover dat de sexie bedriegelijk werd nagebootst.’Ga naar voetnoot141 Over het spel van initiator Schouten merkte Nepveu nog op: hij heeft ‘zoo in 't tragique als comicque wel gespeeld.’ Joden was de toegang tot de toneelopvoeringen ontzegd, zodat zij hun eigen ‘liefhebberijtoneel’ opzetten. ‘Toen men vernam, dat zij geld aan de voornaamste acteurs wilden geven en, ter bestrijding der onkosten, plaatsbriefjes wilden verkopen, werd hun dit door | |
[pagina 96]
| |
het Hof verboden.’Ga naar voetnoot142 In 1775 werd de ‘Hollandsche Schouwburg’ opgericht, die ook wel de ‘Schouwburg voor de Christenen’ of de ‘Christen Comedie’ werd genoemdGa naar voetnoot143 en waar zes tot acht keer per jaar voorstellingen werden gebracht door betaalde acteurs en actrices die werden bijgestaan door dilettanten.Ga naar voetnoot144 De joden waren weer niet welkom - evenmin overigens als in Nederlandse schouwburgen.Ga naar voetnoot145 Het Gezelschap van geleerde joodse mannen fulmineerde: Een verbod, waarvan men nooit gehoord of voorbeeld gezien heeft op eenige plaats ter wereld, daar den Jooden vryheid is vergund om te moogen woonen. Men denke niet, dat dit de Schouwburg was van een byzonder genootschap; niets minder dan dat, ieder een, die van een zo genaamd loodje voorzien is, heeft 'er eene vrye intrede, en onder de Akteurs vindt men Vrouwen, die als Aktricen een vast pensioen trekken.Ga naar voetnoot146 Alleen al het feit dat de joden meer dan een derde van de blanke bevolking uitmaakten, maakt de verontwaardiging om deze religieuze discriminatie begrijpelijk. Maar de joden lieten zich niet op de kop zitten en openden al in 1776 hun eigen schouwburg, waar zij twaalf maal per jaar een voorstelling gaven.Ga naar voetnoot147 Het Hof verbood hun echter acteurs te betalen en entreegeld te vragen.Ga naar voetnoot148 Volgens een kenner zou de schouwburg die van de christenen naar de kroon steken en er speelde ook een beter gezelschap ‘schoon samengesteld uit jongelingen van de Portugeesche en Hoogduitsche Natie, die nooit Europa gezien hebben’.Ga naar voetnoot149 Toen de joden in 1784 een nieuw, groter theater bouwden, bepaalden zij uitdrukkelijk dat iedereen zou worden toegelaten met uitzondering van de spelers en beheerders van de andere schouwburg.Ga naar voetnoot150 Nadat de joden in 1825 officieel gelijke rechten kregen in de kolonie,Ga naar voetnoot151 werden zij voor lange tijd een dominante factor in het toneelleven.
De voorstelling waarvan Nepveu in 1773 melding maakte, heeft vermoedelijk geleid tot een toneelgezelschap van dezelfde naam als de zinspreuk op het voorgordijn: Pro Excolenda Eloquentia (Tot wasdom der welsprekendheid) - of het bestond mogelijk zelfs al eerder dan dat jaar 1773. Het gezelschap onder die naam wordt voor het eerst vermeld in een ‘Toejuigching’ van Paul François Roos bij gelegenheid van het feit dat gouverneur Texier in 1780 voor de eerste maal een voorstelling van het gezelschap bezocht.Ga naar voetnoot152 De naam keert ook terug in de eerste bundel Letterkundige Uitspanningen van het Genootschap De | |
[pagina 97]
| |
Surinaamsche Lettervrinden waar advocaat N.C. Lemmers een ‘Toejuiching’ schrijft op het bezoek van gouverneur Wichers aan het genootschap in 1785.Ga naar voetnoot153 Vervolgens maakt De Surinaamsche Nieuwsvertelder van 1788 melding van een relletje: de ‘Dirigeerende Leeden’ van het genootschap hebben met verwondering van de Surinaamsche Courant van de dag ervoor vernomen dat de heer A. la Pro voornemens is een concert te geven in de zaal van het genootschap - waarmee de Christen Comedie bedoeld moet zijn -, terwijl zij hem daartoe geen toestemming hebben verleend.Ga naar voetnoot154 La Pro verweert zich: de ‘Heeren Speelende Leeden’ hebben hem wel degelijk verlof gegeven, maar ‘seeker Heer mogelyk uit yver voor 't door hem kortelings bekomene Ampt, of liever uit een particuliere Pik teegens hem La Pro’ heeft op eigen autoriteit een ‘Contra-Advertissement’ in de wereld gebracht. Blijkbaar gaat het hier dus om een conflict tussen het bestuur en de spelende leden. De ‘Dirigeerende Leeden’ riepen daarop ‘alle de Inteekenaren off Leeden’ op ter deliberatie op 8 augustus ten huize van Hendrik Zwartenhoff; in dezelfde krant meldt La Pro dat het concert op 2 augustus zal doorgaan.Ga naar voetnoot155 Dat het gezelschap over een eigen toneelzaal beschikte, wijst erop dat het niet om een amateuristische eendagsvlieg onder de gezelschappen ging.Ga naar voetnoot156 Van het gezelschap is alleen een opvoering uit 1780 bekend van het treurspel Titus van P.L. Buyrette de Belloy in de vertaling door Jan Nomsz en we weten dat J. Voegen van Engelen in een opera een rol heeft vervuld.Ga naar voetnoot157 Meer gegevens over het repertoire zijn niet overgeleverd. Beter zijn we geïnformeerd over het toneelgenootschap De Verreezene Phoenix, dat werd opgericht in 1785.Ga naar voetnoot158 In juni 1788 wordt aangekondigd dat Jsak Levy Preeger een concert zal geven ‘in een Geillumineert Toneel, van 't Genoodschap De Verreezene Phoenix, teegens den 26. Juny A.C.’.Ga naar voetnoot159 Enkele maanden later wordt vermeld dat het toneelgezelschap nieuwe loges heeft laten timmeren in zijn schouwburg die zich bevond in de Saramaccastraat.Ga naar voetnoot160 Hoewel geen enkele bron een directe connectie legt tussen de twee gezelschappen en de Hollandsche en Joodsche Schouwburg, is het waarschijnlijk dat met deze zalen de eerder genoemde schouwburgen bedoeld zijn. Het Essai historique maakt melding van niet meer dan ‘twee schouwburgen van Hollandsche Toneelpoëzy’.Ga naar voetnoot161 Het valt bovendien op dat praktisch alle namen van de leden van De Verreezene Phoenix joodse namen zijn. Tegen het einde van de 18e eeuw werd het ene na het andere toneelgezelschap opgericht. In 1798 ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’ en ‘Door IJver bloeit de Kunst’, in 1799 | |
[pagina 98]
| |
‘Kunst wordt door Arbeid verkregen’.Ga naar voetnoot162 Van het eerste gezelschap is een opvoering bekend op 30 april 1798: het voerde het treurspel Brutus op - onbekend is of het om de versie van Voltaire ging -, gevolgd door De Slag op de Doggersbank van W. ten Houtte. Het laatste stuk bracht het zeegevecht in de Vierde Engelse Oorlog op 5 augustus 1781 ten tonele. De opvoering moet gezien worden tegen de achtergrond van de strijd die de Bataafsche Republiek aan de zijde Frankrijk voerde tegen Engeland. De netto-opbrengst - die maar liefst ƒ4500,- zou bedragen - werd bestemd voor de gekwetsten, weduwen en wezen der gesneuvelde Bataven, die op 11 oktober 1797 ‘met zooveel roem’ bij Kijkduin tegen de Britten gevochten hadden. Een jaar later voltrok zich een treurspel in het echt: op 13 augustus 1799 zeilde een Engelse vloot de monding van de Suriname-rivier binnen en na enkele dagen gaf de kolonie zich over aan Zijne Britsche majesteit Koning George de Derde. De Encyclopædie van Nederlandsch West-Indië meldt ook nog de oprichting op 20 november 1798 van De Verreezene Phoenix aan de Saramaccastraat, maar zoals we gezien hebben bestond dat gezelschap toen al minstens tien jaar (tenzij die phoenix ten tweede male uit zijn as is herrezen). Hoe dan ook, het gezelschap zou nog een lange en roerige geschiedenis tegemoet gaan. Zowel Lammens als Van Lier hebben gewezen op het gebrek aan continuïteit als het gaat om culturele instellingenGa naar voetnoot163, maar hun analyse is toch iets te grofmazig geweest. Landbouwkundig genootschap De Eensgezintheid heeft minstens dertig jaar bestaan, toneelgezelschap De Verreezene Phoenix nog veel langer en Thalia heeft vaak geworsteld maar is al anderhalve eeuw lang toch altijd weer bovengekomen. | |
8.2 Het theaterpubliekHet publiek bij de voorstellingen moet zelfs binnen de maatschappelijke bovenlaag van de kolonie de crème de la crème zijn geweest. Voor de gouverneur en de leden van het Hof der Politie waren er ereplaatsen ingericht in de Joodsche schouwburg, de bezoekers waren volgens het Essai historique ‘lieden van het eerste aanzien’, en de toegangsprijs was niet mals: bij S.A. de Vries kan voor ƒ50,- 's jaars een vaste zitplaats worden besproken. Ter vergelijking: Johannes Starrenburg, die bekend stond als een zeer goed acteur aan de Amsterdamse schouwburg, kreeg in die tijd per avond ƒ5,25 als speelloon en verdiende een jaarlijks inkomen van ƒ200,-.Ga naar voetnoot164 Volgens Paul François Roos in 1786 behoefde het Surinaamse toneelwezen in haar treurspelen voor geen van de overzeese ‘Vaderlandsche Genootschappen’ onder te doen,Ga naar voetnoot165 maar hier geldt hetzelfde als wat eerder bij het bibliotheekwezen is opgemerkt: de in euforie gemaakte vergelijking zal niet helemaal gestrookt hebben met de realiteit. Kinderen geboren uit verbintenissen van blanken en mestiezen (nakomelingen van | |
[pagina 99]
| |
blanken en mulatten) werden tot de blanke bevolkingslaag gerekend. Vanaf 1781 werden daarenboven ook kinderen geboren binnen een wettig huwelijk van een blanke met een mulattin of een indiaanse tot de blanke groep gerekend.Ga naar voetnoot166 Zij allen mochten de theaters bezoeken. Slaven kwamen er alleen binnen om plaatsen voor hun meesters te reserveren, toen een gebruikelijke gang van zaken in het Caraïbisch gebied.Ga naar voetnoot167 | |
8.3 RepertoireOngetwijfeld zullen er eerdere vormen van amateurtheater hebben bestaan in de volksplanting Suriname - vermoedelijk opvoeringen van blijspelen, wie weet van J.J. Mauricius - maar het door Nepveu vermelde Sabinus en Eponia uit 1773 wordt door alle geschiedschrijvers aangemerkt als de vroegst bekende opvoering die in Suriname plaatsvond. Sabinus en Eponia was een treurspel van Henri Richer dat uit het Frans was vertaald door Joh. Haverkamp, een bekend toneelvertaler, onder meer van Voltaire.Ga naar voetnoot168 Met dit stuk als eerste te noemen, wordt echter voorbijgegaan aan een stuk van oudere datum. De allereerste vermelding van een voorstelling wordt namelijk aangetroffen in Het Surinaamsche leeven, Toneelschwyse verbeeld door een anonymus die zich verschuilt achter de naam Don Experientia. Het spel is gedateerd ‘Surinamen den P[ri]mo January 1771’, maar het is niet duidelijk of het ook inderdaad in dat jaar verschenen is, en wáár het verschenen is. Mogelijk in Paramaribo, waar de Koloniale Bibliotheek over een exemplaar beschikte.Ga naar voetnoot169 De uitgave vermeldt dat ‘'t Spel speeld, en word nog gespeelt van 't eene Jaar in 't ander in alle de Rivieren en Creecquen’. Het ging dus om een reizend gezelschap dat de plantages langsging en dat zonder twijfel ook in Paramaribo gespeeld zal hebben. Het stuk is opgedragen aan ‘alle heeren administrateurs in de Colonie van Surinaamen’, maar de titelplaat van de uitgave stuurt de lezing van die opdracht in een bepaalde richting: twee apen voor een haardvuur zijn met elkaar in gevecht, waarbij het motto (in het Sranantongo!) luidt: ‘Diesie Soesoe fietie/ Pottie hem na foetoe’ [Wie de schoen past trekke hem aan]. Het stuk telt vijf bedrijven maar die zijn zoals bij een klucht gebruikelijk, niet lang. De intrige is eenvoudig: administrateur Schraper probeert een plantage in zijn bezit te krijgen en biedt daartoe de directeur een slavin en een horloge, als hij meewerkt om de absente eigenaar valselijk voor te lichten. Het spel hekelt de Nederlandse, maar opvallend genoeg ook de Duitse en Franse kolonisten in dit ‘Land vol list en schelmeryen’ (p. 19). En de planters: | |
[pagina 100]
| |
Siet eens: het meeste gros der Planters;
Syn niet dan luye lanterfanters,
Van kolvers en de Dobbelaars,
Die niet en weeten van wat aars
Dan Dobbelsteene, Kolven hooren. [p. 30]
Uit dit alles kan worden afgeleid dat het stuk toch vooral een volksstuk geweest moet zijn, waarmee soldaten, arbeiders en vrije kleurlingen zich konden vermaken over de ‘plantersaristocratie’. In Paramaribo het stuk zeker niet vertoond zijn bij een van de door de plantocratie bevolkte genootschappen. Het meest opvallende nog is dat Het Surinaamsche leeven een stuk is dat ín Suriname werd opgevoerd en dat handelde óver de kolonie zelf. Ongetwijfeld zal dat nog wel eens in een klucht gebeurd zijn, maar er is geen enkel hard gegeven dat dat nogmaals gebeurd is vóór 1936! Wat programmering betreft was de door Jan Nepveu beschreven avond echter representatiever: tot in de 20ste eeuw zouden toneelavonden bijna altijd de combinatie van een tragedie met een komedie laten zien. Uiteraard ging het om ‘den zwijmelbeker der vermaken’ zoals Wolbers in 1861 schamper opmerkteGa naar voetnoot170, maar het praktisch nut werd, althans bij Sabinus en Eponia niet uit het oog verloren: ‘eenige jonge advocaten en practisijns vindt men onder de liefhebbers, dat haar teffens voor de balie kan formeeren’, meldt Nepveu. Vermeldingen van zo'n uitgesproken functie als het ontwikkelen van de eloquentie zijn er later niet meer; het zou tot het einde van de 19de eeuw duren, voordat de eerste uitgesproken moralistische oordelen in kranten werden afgedrukt. Het leidt weinig twijfel dat het toneel gemodelleerd was naar Europees model, zoals dat ook elders in het Caraïbisch gebied het geval was. Daarin speelde het theater zeker ook een politiek bestendigende rol: het koloniale publiek en zeker ook de overheidsdienaren en militairen werd niet geacht kritische kanttekeningen te plaatsen bij de koloniale samenleving. Over Jamica merken Gilbert en Tompkins op: ‘The nature of theatre designed for colonial officers and/or troops (and the nature of colonialism itself), required that the plays produced in these countries be reproductions of imperial models in style, theme and content.’Ga naar voetnoot171 Beide Paramaribose schouwburgen werden gebruikt voor concertenGa naar voetnoot172, maar vooral toch voor toneel. Van verschillende voorstellingen van De Verreezene Phoenix zijn sporen terug te vinden. Het oudst bekende spektakel van dit gezelschap was De Doodslag uyt Broedermin van S. Rivier, waarna het ballet De Kragt der Muzyk werd vertoond. Het werd als ‘Eerste der Twaalff te Verthonene Stukken’ op de planken gebracht op 20 november 1788. In latere jaren zijn er vermeldingen van opvoeringen van o.m. Shakespeare's Hamlet (in 1790), De zwetser (in 1792) van Pieter Langendijk en Zoutman, of De Doggersbanksche helden (in 1792 en 1798) van W. ten Houte.Ga naar voetnoot173 Over de jaren 1771-1798 zijn ons slechts twaalf voorstellingen met zekerheid bekend. Maar aan die twaalf kan met vrij | |
[pagina 101]
| |
grote waarschijnlijkheid ook nog een toneelspel van Paul François Roos worden toegevoegd: Suriname verheugd, bij de aankomst der Nederlandsche Vloot, op den 11 Juny 1782.Ga naar voetnoot174 Voorts is het niet onmogelijk dat er een stuk is opgevoerd van Abraham Vereul en wellicht ook van Jan de Regt. Roos verwijst in een rede van 1786 naar deze laatste auteur en het heeft er de schijn van dat hij daarmee aan de actualiteit refereerde; mogelijk was De Regts De Nacht-wachts , dat in de 18de eeuw een zeker succes had, kort vóór de rede van Roos in Paramaribo opgevoerd.Ga naar voetnoot175 Maar is bijvoorbeeld het hekelspel Hans-Michel, of de geschonde en herstelde eght van de gewaande gouverneur van Surinaamen dat in 1753 gedrukt werd in Amsterdam ‘over de brouwery van 't wapen; daar de vrouw, kamenier, en kindermeid, gelyk zyn beslapen’ ook in de kolonie opgevoerd? De Catalogus der Surinaamsche Koloniale Bibliotheek uit 1859 vermeldt dat een exemplaar van de uitgave aanwezig was. Het stuk dankt zijn ontstaan aan het gerucht dat Christiaan Scholten gouverneur van Suriname zou worden, wat in januari 1753 in Amsterdam leidde tot tal van paskwillen; het stuk speelt zich dus niet in Suriname af, maar het is niet geheel onmogelijk dat het daar toch is geënsceneerd.Ga naar voetnoot176 Onwaarschijnlijk is dat stukken zijn opgevoerd die discussie over de slavernij opriepen als De negerslaven (1794) door Carel, vrijheer van Reitzenstein of De negers (1796) van de mateloos populaire August von Kotzebue.Ga naar voetnoot177 Zeker in de jaren vóór de Engelse bezetting zag de koloniale overheid streng toe op alles wat onrust in de kolonie kon veroorzaken. |
|