Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 4
(1909)–G. Kalff– Auteursrecht onbekendIn Zeeland.De Zeeuw Cats en de Hollander Huygens zijn in hun onderlinge vriendschappelijke betrekking vertegenwoordigers dier beide gewesten. Cats, die Zeeland voor Holland verlaat, wiens werken de bewonderende oogen ook der Hollanders op Zeeland richten, is een der geestelijke schakels tusschen Holland en Zeeland; doch op verre na niet de eenige. Ook andere jonge Zeeuwen, wier namen de geschiedenis onzer letterkunde vermeldt, gaan in Leiden studeeren: de predikant Hondius; Hofferus, burgemeester van Zierikzee; de rechtsgeleerden Luyt en De Huybert. Ook anderen vestigen zich in Holland, zoo b.v. Antonie de Huybert, dien wij als lid der admiraliteit te Amsterdam vinden, doch in 1623 te Leiden, waar hij | |
[pagina 387]
| |
stierf. Het omgekeerde komt eveneens voor: de Delftenaar Van de Venne blijft eenige jaren te Middelburg gevestigd; de Dortenaar Simon van Beaumont wordt pensionaris van die stad. Behalve Cats zijn er andere Zeeuwen die in letterkundige betrekking staan tot de Hollanders: Hondius en Hofferus loopen hoog met Heynsius; Scriverius zendt Hofferus zijn boek over de drukkunst; Luyt plaatst een lofdicht voor Huygens' Voor-hout; Huygens logeert bij zijn vriend De Huybert te Zierikzee; De Huybert nam te Amsterdam deel aan de letterkundige samenkomsten met Hooft, Reael en anderen, Vondel droeg hem zijne Amsterdamsche Hecuba op. Er waren natuurlijk nog veel meer letterkundige betrekkingen tusschen Holland en Zeeland, doch wij kunnen daarin hier niet dieper treden. Genoeg is medegedeeld om te doen zien, dat Cats en zijn werk niet den eenigen geestelijken schakel vormden tusschen de bewoners der beide provinciën. Maar den voornaamsten schakel vormden zij toch wel. Het was immers vooral om hem te ontmoeten, dat Anna Roemers, onbevreesd voor de altijd dreigende Zeeuwsche koortsen, naar Zeeland kwam? Anderzijds voelen de Zeeuwen zich gevleid door hare komst. Wij zien dat duidelijk in den bundel, dien de uitgever J.P. van der Venne, broeder van den graveurdichter, in 1623 in het licht gaf onder den titel Zeeusche Nachtegael ende desselfs dryderley gesang. Wat ons in dien bundel nog meer treft dan de vreugde over Anna's komst, is hoe het Zeeuwsch provincialisme er in groeit, dat Zeeland nu gaat deelnemen aan de literatuur. Vroeger, zegt de uitgever, verstond men onder een Zeeuwschen nachtegaal altijd een kikvorsch; maar nu worden er ook ‘waere Nachtegaelen’ gevonden. Nachtegalen bij de vleet! Onder de samenstellers van dezen bundel vinden wij behalve Anna Roemers genoemd: Apollonius Schotte, raadsheer in den Hoogen Raad; zijn broeder Jacob | |
[pagina 388]
| |
Schotte, burgemeester van Middelburg; Simon van Beaumont; Jacob Cats; Adriaan Hofferus, burgemeester van Zierikzee; Jonkheer Philebert van Borselen, burgemeester van Tholen; Adriaen Valerius, schepen en raad te Veere; Luyt, Jan de Brune, Van de Venne en anderen. Cats was de ‘Vader der Poëten’, zooals getuigd werd door de eenige vrouw die, behalve Anna Roemers, aan dezen bundel medewerkte: ‘Juffrou Johanna Coomans, weerde huysvrouwe van de Heer Johan van der Meerschen, Rentmeester van de Ed. Mog. Heeren Staten van Zeelandt’. Als openbaring van het letterkundig leven in Zeeland heeft de Zeeusche Nachtegael ongetwijfeld beteekenis. Het godsdienstig en stichtelijk element beslaat er een breede plaats; de klaagdichten over den dood van predikanten, de lofdichten op het boek van Ds. Teelinck Balsem Gileads voor Zions Wonde, de lofdichten op de Synode van Dordt toonen ons dat deze dichters grootendeels tot de rechtzinnige partij behooren; Beaumont en Van der Myle, die als beticht van ‘Arminianery’ was afgezet, stonden aan de andere zijde. De amoureuze poëzie, vertegenwoordigd o.a. door stukken als Cupido Brilleman en Cupido Honich-dief, door de idylle Visscher-praetie van Steven ende Martijntje van burgemeester Hobius en Van der Venne's Zeeusche Mey-Clacht, houdt zich binnen de grenzen van fatsoen en eerbaarheid. De meest gewaagde uiting in dezen was Beaumont's onkiesche aardigheid tot Anna Roemers over het gewicht eener maagd; ook Beaumont's Grillen gaan wel eens ‘uyt de kerf’, doch Beaumont was geen Zeeuw geboren. Wat Adriaen Valerius op zijn morgenwandeling naar zijn buitentuin Sandijck in Anna Roemers en Johanna Coomans prijst, is, dat zij ‘geen ydel vuyl gedicht, maer leersaem gansch met allen’ schrijven. Niet ijdel en vuil, maar leerzaam, eerbaar, stichtelijk en gods- | |
[pagina 389]
| |
dienstig, dat kan van vele der hier voorkomende gedichten getuigd worden; schoonheid of ook maar kunstvaardigheid is er schaarsch. Er is doorgaans zuiverheid van taal, ook wel eenig vernuft, zoo b.v. in Jan de Brune's ‘corte scherp-sinnighe beschrijvinghen die voor gheraedsels connen ghebruyckt werden’, doch welk een smakeloosheid in dezen zeifden De Brune, die deze stukjes ‘de luyrenGa naar margenoot*) (om niet te seggen de leurenGa naar voetnoot†) van mijn nieu-geboren Muse’ noemt. Hier en daar vinden wij gemakkelijk vloeiende verzen en niet onbevallige coupletten, zoo b.v. in Lof van de Leeuwercke en Zeeus-vreuchden-liedt; doch beide gedichten ontstonden blijkbaar onder den invloed van Tesselschade's Wilde en Tamme Zangster. Wie echter Zeeland's aandeel in de literatuur van dezen tijd slechts naar de Zeeusche Nachtegael beoordeelt, geeft niet alleen een onvolledige maar ook een onbillijke voorstelling. Van sommige medewerkers aan dezen bundel: Hofferus, Van de Venne, De Brune, Beaumont is nog ander werk bekend dat wij niet buiten rekening mogen laten; van Philibert van Borselen, op het titelblad onder de samenstellers genoemd, schijnt hier niets opgenomen; doch twee vrij omvangrijke werken van hem zijn afzonderlijk uitgekomen. Ook over een ander Zeeuwsch dichter, Petrus Hondius en zijn gedicht Moffe-schans mogen wij niet zwijgen. |
|