Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Deel 2: De middeleeuwen (2)
(1889)–W.J.A. Jonckbloet– Auteursrecht onbekend
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II. Het mysteriespel.Wanneer wij zullen bewijzen, dat het wereldlijk tooneel in de middeleeuwen zijnen oorsprong verschuldigd is aan het geestelijk drama, dan is het noodig, dat wij in de eerste plaats bij dit laatste stilstaan, om ons rekenschap te geven van zijn wezen, zijne wording en ontwikkeling. Wij zullen reeds terstond zien, dat het geestelijk drama, het mysteriespel, uit de liturgie der Katholieke Kerk, zooals die op hooge feesten in zwang was, is voortgekomen op zeer geleidelijken weg. De Kerk heeft zich altijd toegelegd op ‘aanschouwelijk onderwijs’, op wat men terecht genoemd heeft ‘plastische katechese’. In de elfde eeuw reeds begon de geestelijkheid gedeelten uit het Bijbelverhaal, vooral uit de geschiedenis van Jezus, en later ook uit de legenden der Heiligen, den volke te vertoonen. Die vertooningen hadden op hooge kerkelijke feestdagen plaats. Men stelde het Evangelie van den dag voor, het kerkelijk mysterie, dat men vierde; en daarom heetten die voorstellingen, toen zij genoegzame zelfstandigheid verkregen hadden, Mysterie-, later ook Mirakel-spelen. Oorspronkelijk was het blijkbaar niets anders dan een gedramatiseerd reciteeren of zingen van het Evangelie van den dag. Bij den kerkdienst in de Lijdensweek b.v. had er tusschen den dienst-doenden priester, den diaken en het koor een beurtzang plaats, waarbij de rollen der personen, die in het lijdensverhaal voorkomen, door verschillende zangers werden voorgedragen. Hetzelfde vond bij het Kerstfeest plaats. Hadden van oudsher de priester en het koor de antiphonen en responsoria gezongen, zooals de beurtzangen heetten, dit werd langzamerhand uitgebreid. De eene priester zong de antiphone, een ander het responsorium, het doorloopende verhaal | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
werd door het koor gezongen, en de dialogen aan enkele leden van dat koor opgedragen. Zoo vindt men reeds sporen van dramatische voordracht in een antiphonarium, dat in de twaalfde eeuw door de kanunniken van St.-Marie te Utrecht werd gebruikt. Dr. J.H. Gallée heeft daaruit eenige zeer merkwaardige proeven medegedeeldGa naar voetnoot1), waarvan ik een paar staaltjes zal geven. Ten eerste eene nocturne van den Kerstnacht:
De missa in primo galli cantu is in nog stelliger dialogischen vorm.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ik sla hetgeen volgt over, om een oogenblik stil te staan bij de begroeting der drie Koningen. De hymne geeft het verhaal: ‘Ibant magi, quam viderant stellam sequentes, per viam.
Lumen requirunt lumine, Deum fatentur munere.
Lavacra pura gurgitis, celestis agnus attulit.
Peccata, que non detulit, nos abluendo sustulit.
Gloria tibi, Domine.’
Dan staat er met roode letters tusschen geschreven:
Ik bepaal mij ook hier slechts tot een fragment, om nog een blik te slaan bij de nocturne vóór den Paaschdag:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte volgt nog de ontmoeting van Jezus en Maria Magdalena. Ofschoon dit overoude stuk zich kenmerkt door grooten eenvoud van vorm, en nog vrij is van wereldsche inmengsels, straalt er toch reeds een begin van dramatische voordracht in door. Niet slechts zijn de dialogen levendig, maar bij de begroeting der drie Koningen begeleidt reeds eenige handeling den zang. Terecht merkt Dr. Gallée opGa naar voetnoot1): ‘Het tusschen den tekst staande reges munero offerunt [de Koningen offeren hunne gaven] doet denken aan eene vertooning, die waarschijnlijk voor het altaar plaats greep, welke door het responsorium “ab oriente veniunt magi” verklaard wordt.’ Hoe zich gaandeweg het dramatisch element bij den ritus ontwikkeld heeft, ziet men, als men een sprong doet in de vijftiende eeuw, en daar een drie-koningen-mysterie waarneemt. Terwijl de optocht der Koningen aanvankelijk slechts diende, om eene aanschouwelijke voorstelling te geven van hetgeen in het gezang verhaald werd, breidde zich dit tot groote afmetingen uit, terwijl zang en vertooning ineensmolten. In 1498 werd nog in de kerk te Delft een ‘spel van de drie coningen’ vertoond, dat aldus wordt beschrevenGa naar voetnoot2): ‘Upten sondach nae dertienendach nader Vesperen te drie uren, soe worde hier gespeelt een spul van de priesters, die tot verscheyden doeren der kercken te pairde inne quamen rijden, elcx met sijn gheselscap vergaderende in 't midden der kercken; ende upten groeten orgel waren Engelen, singende Gloria in excelsis, ende benede lagen die harders ende speelden; ende daer quam een sterre scietende van after wt die kercke nae thoech outair toe, ende bleef dair staen, wysende die drie coninghen den nieuwen gheboren coninck, twelck ghemaect was met levendighe persoenen upten hoghe outair, daer dese coninghen eensdeels sprekende, ende eensdeels singhende hair offerhanden deden; ende dair was alsoe veel volcx inder kercken beneden ende boven, datter nye zoe veel volcx inder kercken gezien en was.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tot zoodanige uitbreiding kwam men natuurlijk eerst van lieverlede, en wel op geleidelijke wijs, zooals wij later zullen doen zien; maar reeds ‘oude liturgische documenten bewijzen, dat de priesters ook in 't gebruik van eigenaardige kleederdracht de personen, wier woorden zij zongen (bij 't Paaschfeest b.v. vrouwen, engelen), duidelijker trachtten voor te stellen. Daarbij kwam dramatische actie: men stelde zich b.v. met Paschen op eene of andere plaats in de kerk het sepulcrum voor: dáár was hij, die de woorden des engels zong, geplaatst, in een wit gewaad gehuld; zij, die de woorden der vrouwen zongen, gingen er heen; later ook Joannes en Petrus, maar “Joannes moest sneller loopen dan Petrus”Ga naar voetnoot1) (volgens Joh. XX, 4). ‘Ziedaar’, aldus gaat Wybrands voort, wiens woordenGa naar voetnoot2) ik hier gebruik, ‘ziedaar reeds een klein begin van drama; op dergelijke wijze ging 't ook op 't Kerstfeest en bij andere buitengewone gelegenheden. Men had nu een Latijnschen beurtzang (meestal bestaande uit woorden van 't evangelie en van bekende kerkliederen, op dramatische wijze, met komen en gaan, en reeds hier en daar ook met ander gebarenspel en vertooning (mise en scène) voorgedragen. Uit verscheidene ons overgebleven oude stukken kunnen wij van trap tot trap nagaan, hoe dit eenvoudig liturgisch drama 't uitvoerig mysteriespel van lateren tijd geleidelijk deed ontstaan. De ontwikkelingsgang was in hoofdzaak aldus: Het verhalend gedeelte treedt hoe langer hoe meer op den achtergrond, daarentegen komt de gesprekvorm tot meer uitgebreidheid en hooger ontwikkeling. Straks wordt ook van de landtaal, hoewel aanvan- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kelijk zeer karig, gebruik gemaaktGa naar voetnoot1). Dat geschiedt op verschillende wijzen. Somtijds zijn groote gedeelten van 't zelfde spel in 't Latijn, maar andere kleinere (nu en dan slechts een enkele regel, die 't volk vooral goed verstaan moest) in de landtaal geschreven: een voorbeeld daarvan biedt eene overoude dramatische bewerking van de gelijkenis der wijze en dwaze maagden, waarin Christus, de Mulieres enz. in den regel Latijn, soms Provençaalsch spreken of liever zingen, de Mercatores daarentegen zich alleen van de langue d'oc bedienen. Meer gebruikelijk echter werd het, eerst den Latijnschen tekst te zingen, daarna ten gerieve der toehoorders de vertaling in de landtaal uit te spreken; op deze wijze: ‘Hoc signum magni regis est.’
Dit is ein zeigin sicherlichen
Des kůningis van himelrichen.
Daarmede laat ook het mysterie hoe langer hoe meer van zijn liturgisch karakter los, om een katechetisch doel te bereiken: op de vertaling in de landtaal komt het den toeschouwers meer aan, dan op 't authentiek Latijn: het cantare [zingen] wordt hoe langer hoe meer door dicere [spreken] vervangen; het Latijnsche kerklied raakt op den achtergrond, en 't gesprek in de landtaal wordt hoofdzaak. Waar men, bij de uitbreiding van 't spel en het daarmeê klimmend aantal dramatis personae, de hulp van leeken moest inroepen [waarover nader], werd vooral het doorloopend gebruik van de landtaal verkieslijk. Nog langen tijd, en in mysteriën van breeden omvang, waarin de gesprekvorm reeds zeer levendig is, vertoonen zich sporen van de oude Latijnsch-liturgische afkomst: sporadisch komt er het kerklied nog in voor; in andere stukken, waarin overigens geen Latijn of kerklied meer gevonden wordt, zijn toch nog de onderrichtingen voor de spelers, de didaskaliën, in 't Latijn tusschen den tekst geschreven. - Eindelijk verdwijnen kerklied en kerktaal geheel, en daarmeê hebben de geestelijke drama's de meest uitwendige kenteekenen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van hun oorsprong afgelegd; maar in hun samenstel, in hun innerlijk wezen, hun organisme, blijven vele de onloochenbare bewijzen hunner afkomst dragen.’ Zoo ging het in een groot deel van Europa, zoo ook ten onzentGa naar voetnoot1). Het Utrechtsche antiphonarium deed ons een blik slaan op den aanvang, het zoogenaamde Maastrichtsche paaschspel zal ons straks den voortgang dier ontwikkeling doen zien. Het toont, zooals Gallée herinnerde, hier en daar nog nauwe verwantschap met de Utrechtsche stukken, schoon veel vrijer bewerkt en zoo goed als geheel in de volkstaal geschreven. De liturgisch-dramatische vertooning, oorspronkelijk eenvoudig en beknopt, breidt zich dus allengs uit. Er worden gaandeweg meer tafereelen in opgenomen, hetzij, dat dit vooral geschiedde om van alle aanwezige krachten en talenten gebruik te maken, hetzij dat het alleen een onvermijdelijk gevolg was, voortvloeiende uit den aard der zaak zelve. Het Delftsche Drie-Koningen-spel gaf ons daarvan reeds een staaltje (boven bl. 336 vlg.); maar men bepaalde zich daar niet toe. Eerst kwam in plaats van Kerstnacht of Passie het geheele leven van Jezus, of de volledige legende eens Heiligen; maar eindelijk begon niet zelden het spel met de schepping der wereld en werd eerst met den dag des oordeels besloten. Men kwam daartoe niet langs onnatuurlijke wegen. De verzoeningsdood werd gemotiveerd door den zondenval, en de Doemsdag werd de natuurlijke aanvulling van beide. De uitbreiding werd eindelijk zoo groot, dat men meer dan één dag noodig had om zoodanig spel te vertoonen; maar het publiek werd niet moede er zijne aandacht en belangstelling aan te wijden. Uit al wat wij weten blijkt, dat in alle Nederlandsche gewesten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
het kerkelijk drama van de dertiende tot diep in de vijftiende eeuw, bij voortduring en toeneming werd beoefendGa naar voetnoot1). Het mysteriespel werd in de kerk vertoond: toen het zich nog nauwelijks van de liturgie losmaakte, voor het altaar; maar later schijnt er een tooneel gemaakt te zijn, waar de geheele voorstelling beter door al het verzamelde volk kon gezien worden. Dit was echter zeer eenvoudig ingericht: eene ronde verhevenheid in het schip der kerk of ook wel een langwerpig vierkant. Zoo te Donaueschingen, waar de estrade in drie afdeelingen verdeeld was: de eerste bevatte de hel, de poort van Jeruzalem, den tuin van Gethsemané en den Olijfberg; de tweede het huis van Cajafas en van Pilatus, benevens de zuil, waaraan Jezus gebonden was; de derde eindelijk de drie kruisen, het graf en den hemelGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In de veertiende eeuw werd het spel buiten de kerk verplaatst. Vooreerst, waarschijnlijk omdat het gebouw het publiek niet meer kon bevatten, naar het kerkhof. De viering van den H. Sacramentsdag had daarop invloed. Met toenemenden luister werd het Hoogwaardige, tijdelijk van het altaar weggenomen, in plechtigen optocht langs de straten rondgevoerd. ‘Vele processiën, die volgens de oude ordinarii vroeger alleen binnen de kerk of soms over kerkhof, plein en straat rondom 't gebouw plaats vonden, trokken welhaast, als lange en prachtige optochten, door de geheele stad. Vereenigingen van allerlei aard werkten mede, om die optochten te doen toenemen in grootte en luister’Ga naar voetnoot1). Vooral in Zuid-Nederland bestond van ouds, en bestaat nog heden ten dage, onder alle klassen groote liefhebberij voor optochten, ommegangen, tooneelvertooningen. De algemeene welvaart deed die al spoedig in aantal toenemen en met steeds grooter pracht opsieren. Allerlei gelegenheden werden tot zoodanige feestviering aangegrepen: intochten van vorsten, plechtige gedenkdagen, in de eerste plaats de jaarfeesten der meest gevierde Heiligen of der schutspatronen van kerken, steden en gilden. Dikwerf waren dit slechts zoogenoemde stomme vertooningen, eene soort van tableaux vivants, die lang in zwang blevenGa naar voetnoot2); maar al vroeg werden zij afgewisseld | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met, ook wel vervangen door gesproken spelen. Het kerkelijk drama kon zich aan die beweging niet onttrekken: het verhuisde naar het marktplein, en dit was soms nog te klein om het aantal schouwlustigen te bevattenGa naar voetnoot1). De processiën werden ook niet zelden door zoodanig spel opgeluisterd, zonder dat dit daardoor van karakter veranderdeGa naar voetnoot2). Alleen lag het in den aard der zaak, dat de heiligenlegenden meer het onderwerp der spelers werden. Dit was intusschen geene nieuwigheid. Vele kerken vierden behalve de algemeene Christelijke feesten ook nog die van haar patroon of van den Heilige, wiens relieken er bewaard werden; en te dier gelegenheid gaf men gaarne ook een kerkelijk spel, dat nu geen algemeen Christelijk mysterie, maar de legende van den Heilige | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ten onderwerp had. Zoo kent men verschillende bewerkingen van de St. Nicolaaslegende uit de twaalfde of dertiende eeuw, van die van de H. Katharina uit het begin der veertiende, die nog volkomen het kerkelijk karakter dragenGa naar voetnoot1). Er zijn verschillende van die spelen bekend, die geen ander karakter dan het gewone mysterie-spel vertoonen, behalve dat men zich hier minder aan verhaal of hymne gebonden rekende en dus meer in de gelegenheid was der verbeelding den teugel te vieren. Daarmeê was het mysterie-spel echter niet voor goed uit de kerk verbannen: nog lang werd het daarbinnen vertoond. In 1402 speelden de ‘ghesellen’ te 's-Gravenhage ‘in der kerken’ een spel van ‘Ons Heren verrisenisse’; in 1418 wordt van eene vertooning van het ‘spel van Herodes’ in den Dom te Utrecht gewag gemaakt; en nog in 1498 zagen wij door de priesters in de kerk te Delft een ‘spel van de drie coningen’ vertoond. |
|