De Oude Kerk te Amsterdam
(2004)–Herman Janse– Auteursrechtelijk beschermdBouwgeschiedenis en restauratie
[pagina 252]
| |
2.2. Einde 16de eeuw en 17de eeuwKerkruimte: Witten en teren
447 Buitenlandvaarderskoor, beschildering 1679 korbeel; 1967. RCN
In april 1590 werd aan Abraham Krey ruim 58 gulden betaald voor het witten en zwart pleisteren van de kerk. Gezien het vrij hoge bedrag lijkt het erop dat een groot deel van de muren gewit is en dat toen de basementen van de kolommen en de onderste delen van de muren voor het eerst zwart zijn geteerd. | |
Reparaties in de kerkAl spoedig bleek dat de constructie van het dak met de vele zak- en kilgoten zijn tot eiste. Lekkages veroorzaakten steeds weer aantasting van het hout op essentiële punten. In 1594 wordt melding gemaakt van een nieuwe balk en hout voor een korbeel en een sleutelstuk. Er werden vier masten gebruikt, waarschijnlijk voor het ondersteunen van de houtconstructie boven de balk[75-1:26]Ga naar eind156. Het westelijke korbeelstel in de Weitkoperskapel is in 1620 gerepareerd en werd op het sleutelstuk voorzien van het opschrift ANNO 1620 C.M. Er werden weer bladranken op geschilderd. Van deze reparatie bleef de rekening bewaard (bijlage 1). De initialen C.M. zijn ook aangetroffen op de epitaaf van Cornelis Jansz de Haan uit 1633. In 1679 werd de trekbalkstoel boven kolom 20 hersteld en met eigentijdse ornamenten beschilderd (afb. 447). Uit een bloempot rijzen ranke takken met zonnebloemen op. Het nieuwe sleutelstuk was iets langer dan het oude. Onder het einde van de nieuwe slof kwam de oorspronkelijke beschildering ongeschonden te voorschijn. Uit deze feiten kan worden opgemaakt dat toen de schilderingen nog niet bedekt waren met de beige-gele laag die op vele plaatsen is aangetroffen. Eenzelfde schildering werd bij een reparatie aangebracht op korbeelstel 37 west. Ook korbeelstel 58 noord met kalf en balk werd voorzien van 17de-eeuwse beschildering met bladranken.
In de 17de eeuw is er een groot aantal tekeningen en schilderijen gemaakt, die het interieur van de kerk tot onderwerp hadden. Zij verschaffen veel informatie, alhoewel de gegevens steeds weer getoetst moeten worden aan de in gebouw en schriftelijke bronnen verankerde feiten. Op een tekening van Jacob van Ruysdael van omstreeks 1650 (afb. OA 10) komen in schip en koor ter hoogte van de band onder het triforium nog geen trekbalkgebinten. Uit onder meer de schilderijen van Emanuel de Witte van omstreeks 1660 blijkt dat men de basementen van de kolommen en de plinten rondom in de kerk zwart had gemaakt. Daarvoor was een mengsel van teer en hars gebruikt, vaak aangeduid als black varnish. Wellicht was die behandeling bedoeld als bescherming van steen en pleisterwerk tegen het boenwater van ijverige schoonmakers en schoonmaaksters.
448 Wand Sint-Sebastiaanskapel kapelzijde; 1966. RCN
In het uitgiftboek worden sedert 1667 jaarlijkse uitkeringen vermeld aan een ‘vrou van de man die ind uytblussen van brant in de kerck is doodgevallen’. Ook werd een vergoeding gegeven aan een jongeman die bij het helpen gekwetst was en een ander die zwaarder gekwetst was. De brand schijnt veroorzaakt te zijn door een vuurpijl die werd afgeschoten bij het feest ter gelegenheid van de overwinning in de Tweede Engelse Oorlog. Er is in de kappen van de kerk nergens brandschade geconstateerd. Evenmin kan worden opgemerkt dat ergens een heel nieuw deel in de kappen is gemaakt. De bedoelde brand moet dus ergens anders zijn geweest. Betalingen in dezelfde tijd aan de metselaar, timmerman, steenhouwer, loodgieter, leidekker, orgelmaker en glazenmaker zullen dus ook betrekking hebben op andere werkzaamheden. | |
Sint-SebastiaanskapelVermoedelijk in het tweede kwart van de 17de eeuw is het zuidoostelijke venster dichtgemetseld, althans Balthazar Florisz tekent het in 1625 nog open (afb. OA 9). Het werd een halve steen verder buitenwaarts voorzien van een geheel in baksteen uitgevoerde tracering (afb. 458) die op gebeeldhouwde zandstenen kraagsteentjes rustte (afb. 459). De tracering volgt in vereenvoudigde vorm die van de oorspronkelijke ernaast en is gelijk aan het zuidelijke blindvenster aan de binnenzijde van de westgevel boven de IJzeren Kapel. Het metselverband van de dichtmetseling is kruisverband. Het middelste kraagsteentje is helaas kapotgeslagen bij het verwijderen van de voormetseling tijdens de restauratie. De dekplaat van de kraagsteentjes is vrij grof gedetailleerd en anders dan van de blindvensters in de westelijke gevel. In 1595 werd de kapel ingericht als catechisatielokaal en wachtruimte voor verschillende doeleinden en er werd op de scheiding met de zijbeuk een houten wand | |
[pagina 253]
| |
449 Wand Sint-Sebastiaanskapel kerkzijde; 1966. RCN
opgetrokken waarin een dubbele deur, vermoedelijk gemaakt door Jan Barentsz kistenmaker[b7:22]. Aan de achterzijde zijn de deuren vlak. Van binnen uit gezien is de linker deur een geheel, het rechter gedeelte bestaat uit twee stukken (afb. 448). De onderste deur vormt de dagelijkse toegang tot de ruimte. Aan de linker deur zijn drie staartgehengen welke zijn afgehangen aan fraai gesmede scharnierbladen die boven en onder in een slanke krul eindigen. De rechter boven- en onderdeur zijn beide afgehangen aan twee soortgelijke gehengen. De grote deur wordt aan de bovenkant vastgezet met een staartschuif en de loopdeur wordt gesloten met een klink aan de grote deur. Aan de kerkzijde is de grote deur voorzien van een brede naald (afb. 449). Deze is versierd met renaissance-ornamenten in zogenoemde ijzerbeslagstijlGa naar eind157. De deuren zijn ieder door klampen verdeeld in twee vakken naast elkaar en zeven in de hoogte. De doorgang wordt geflankeerd door gecanneleerde Toscaanse pilasters waarop drie vlakke banden met op elk twee ronde knoppen. De pilasters rusten op een basement dat versierd is met beslagornament met een grote diamantkop. De houten wand wordt aan de bovenkant aan beide zijden afgesloten met een kroonlijst. Het hek schijnt na 1640 meer naar binnen in de kapel geplaatst te zijn, aangezien twee rijen zerken daarbuiten, genummerd in 1640, ook de nummering van de kapel hebben. | |
LibrijeNa de Alteratie werd de librije kantoor van de diaconie. Aalmoezen werden in de Sint-Sebastiaanskapel uitgedeeld. Toen de Diaconie daar uitdeling ging houden, werd een doorgang van de librije naar de Sint-Sebastiaanskapel gebroken, vermoedelijk in 1595. Rond de opening kwam rond de eenvoudige deur een betimmering bestaande uit gecanneleerde platstukken en een kroonlijst[b21:12]. Aan de kant van de kapel kwam een opgeklampte deur die oorspronkelijk dodekoprood was gekleurd. Aan de kapelzijde is de deur vlak, aan de andere zijde voorzien van geprofileerde klampen en spiegelklampen. De deur is afgehangen aan twee gehengen die lisbloemvormig zijn uitgesmeed. Het bovenste geheng is een keer vernieuwd (afb. 450). Het poortje dat vanuit de Smidskapel naar de librije leidde, werd verplaatst naar het noordelijke deel van de scheidingsmuur tussen librije en zuiderportaal. Het lijkt ons dat de toegang werd verplaatst toen de functie van de ruimte veranderde van een kerkelijke in een meer publieke.
450 Sint-Sebastiaanskapel, deur naar librije; 1966. RCN
In 1642 nam de diaconie haar nieuwe lokaliteit tegen de noordzijde van het koor van de Nieuwe Kerk in de Gravenstraat in gebruik. In de diakenkamer zetelden nadien de collectanten. De diakenen waren later ook belast met het snijden van brood bij de viering van het Heilig Avondmaal. Het hekwerk voor het venster verdween. In de doorgang naar Sint-Sebastiaanskapel werd (wellicht in 1642) in de muurdikte een kastruimte uitgehakt die afgesloten werd met een dun opgeklampt deurtje met uitvoerig hang- en sluitwerk. De wanden werden bekleed met kleurige bloem- en diertegels met ossenkopjes en Franse lelies als hoekmotief (afb. 451). De vloer is belegd met transparant geglazuurde plavuizen, 23,5 centimeter vierkant. Het natuurstenen poortje werd dichtgemetseld en er kwam in het zuidelijke muurvak een houten kozijn. Op de plattegrond van Justus Vingboons uit 1683 staat die doorgang al getekend. In de librije werd gedurende de 17de en de 18de eeuw verschillende wandbetimmeringen aangebracht. | |
ZuiderportaalVoor het plaatsen van het toegangspoortje naar de librije moest de aanzet van het gewelf in de noordoostelijke hoek gewijzigd worden, omdat de dikte van de natuursteenblokken een grotere muurdikte vereisten. De oorspronkelijke kraagsteen (G) werd voor de helft afgehakt. Er werd iets hoger een nieuwe steen aangebracht in een zachte kalksteen en de gewelfribben werden iets naar voren gehaald. Deze moeten daarbij plaatselijk zijn vernieuwd[b21-10]. Bij de vergroting van het Huiszittenmeesterskantoor in 1611 is de zuidwestelijke deur van het zuiderportaal dichtgemetseld en de steunbeer op de zuidwestelijke hoek afgebroken. Waarschijnlijk werd in dezelfde periode op het wapenfries een borstwering van een steen dik gemetseld, afgedekt met een ongeprofileerde zandstenen dekplaat. Het westelijke deel van het fries werd ingekort. Op die plaats werd bovendien een hemelwaterafvoer met vergaarbak aangebracht om het water uit de toen ontstane zakgoot tussen portaal en kamer af te voeren. | |
[pagina 254]
| |
451 Librije, tegels in kast; 1968. RCN
In het dak van het portaal was een dakkapel aan de westzijde, die bij de vergroting van het kantoor verwijderd werd. | |
Voormalige sacristieKantoor van Commissarissen voor Huwelijkse ZakenOnder invloed van de Reformatie vond een fundamentele verandering plaats in de afhandeling van huwelijkszakenGa naar eind158. De gereformeerden beschouwden het huwelijk niet als sacrament maar als een wereldlijke aangelegenheid. Als gevolg daarvan werden de Staten van Holland vanaf 1572 verantwoordelijk voor wetgeving en rechtspraak rond het huwelijk. De belangrijkste huwelijksregels stonden opgesteld in de zogenoemde politieke ordonnantie van de Staten van Holland uit 1580. In de steden werden commissarissen van huwelijkse zaken aangesteld, leden van het stadsbestuur die tevens functioneerden als ambtenaren van de burgerlijke stand. Het huwelijk moest door de overheid worden geregistreerd alvorens het kerkelijk huwelijk kon worden bevestigd. Ieder paar dat wilde trouwen, moest eerst voor genoemde commissarissen verschijnen. In Amsterdam werd daartoe in de Oude Kerk een ruimte ingericht in de voormalige sacristie, die kort na de Alteratie opgesplitst is in drie vertrekken, ieder overeenkomende met een travee van het naastgelegen Buitenlandvaarderskoor. De westelijke ruimte kreeg een toegang uit de Sint-Sebastiaanskapel en werd in gebruik genomen door de Commissarissen voor Huwelijkse Zaken. Iedereen die in Amsterdam in het huwelijk wilde treden, moest door deze deur het vertrek betreden om voor de commissarissen dit voornemen kenbaar te maken. In 1582 maakte Cornelis Gerretsz kistenmaker een Casse in de ‘sackerstie’[b2:21]. In 1584 werd er een portaal gemaakt ‘in de Camer van de commyssarissen’. Waarschijnlijk betreft dit de beide nog aanwezige deuren en de tussenliggende betimmering, die de doorbraak in de muur moest camoufleren. | |
RoodeurVoor het aanbrengen van de toegang tot het huwelijksvertrek in de voormalige sacristie werd de nis in het muurstuk 54-71 van de Sint-Sebastiaanskapel dichtgemetseld met baksteentjes van ongeveer 17 centimeter lang en 4,5 centimeter dik, nog kleiner en dunner dan werden gebruikt in de laatste middeleeuwse bouwperioden van de kerk. In de nis werden ook montantstenen van 19,5 centimeter lengte aangetroffen met ingehakte sleuven voor brugijzers en glas-in-lood. De maat ervan sluit wel aan bij de laatste perioden zodat verondersteld kan worden dat het hier gaat om een overgebleven partijtje materiaal. Het gat voor de doorgang is in het bestaande muurwerk gebroken zonder voorzieningen zoals een latei of een boog. Aan weerszijden werd een deur in een eiken kozijn aangebracht en de dagkanten werden betimmerd met eikenhout. Het vloertje in de doorgang was belegd met een stuk van een grafzerk en enkele stukken Naamse plavuizen. Deze stenen waren onderstopt met beschadigde tegels uit het begin van de 17de eeuw.
452 Roodeur uit Sint-Sebastiaanskapel, 1811, aquarel van Gerrit Lamberts.
De deur was geschilderd in de gebruikelijke rode dodekopkleur en kreeg daarom in de volksmond de naam Roodeur (afb. 452). ‘Door de Roodeur gaan’ betekende zoveel als ‘in ondertrouw gaan’. Op het fries van het hoofdgestel boven de deur werd, vermoedelijk in 1599, een tekst geschilderd door Cornelis Dircksz: Tis haest getrout dat lange rout[b18:62]. Deze waarschuwing om vooral niet te snel in het huwelijk te treden, werd de toekomstige bruidsparen meegegeven voordat zij voor de Commissaris voor Huwelijkse Zaken verschenen. De deur is samengesteld uit staande opgeklampte delen die met een bossing en groef en messing in elkaar zijn gewerkt (afb. 453). Aan de achterzijde van de deur omvatten klampen en spiegelklampen vierkanten, twee naast elkaar en zes boven elkaar, gegroepeerd in groepen van twee (afb. 454). Rond deze vierkanten zijn de klampen cirkelvormig uitgestoken. In iedere kwartcirkel is een tootje uitgespaard. Het was meer gebruikelijk hier een roosje te snijden, waarom deze werkwijze ‘roseren’ werd genoemd. Op de klampen zijn lijnen ingekrast, op de kruispunten waarvan spijkers de klampen aan de staande delen hechten. De klampen zijn bij de hoeken in verstek tegen elkaar gewerkt. In het bovenste vierkant aan de slotzijde is een luikje gemaakt, dat afgehangen is aan twee zogenoemde ‘opleggers’, scharniertjes met min of meer zwaluwstaartvormige bladen. Aan de kapelzijde wordt de opening afgesloten met een fraai traliewerkje met vijf horizontale en vijf verticale spijltjes, waarop rond de koppen van de spijkers gesmede rozetjes zijn aangebracht (afb. 455). Door deze zogenoemde ‘judas’ kon men de wachtende trouwlustigen nagenoeg ongemerkt bespieden. | |
[pagina 255]
| |
453 Roodeur. Schaal 1:20.
454 Roodeur binnenzijde; 1968. RCN
455 Roodeur zijde Sint-Sebastiaanskapel, roostertje; 1964. PP
| |
[pagina 256]
| |
De deur kan aan de binnenzijde worden gesloten met een grendel en een slot. Aan de kapelzijde is er een trekring. Oorspronkelijk bevond zich een slot lager dan nu het geval is. Aan de kapelzijde is daarvan nog een sleutelgat zichtbaar en in de zijkant van de deur zijn de resten van een slotplaat en een schoot. De deur is afgehangen aan gehengen die, gezien vanuit de Sint-Sebastiaanskapel, aan de linker zijde hangen aan duimen. De knoop van het bovenste geheng is spiraalvormig gemaakt, opdat de deur uit geopende toestand vanzelf weer dicht zal vallen. De deur is iets lager gemaakt en versmald en moet van een andere plaats afkomstig zijn. De oorspronkelijke maat is circa 2,02 × 0,93 meter, thans is dat 2,00 × 0,89 meter. Vooral aan de rechterzijde, gezien uit de Sint-Sebastiaanskapel, is de deur versmald. Een dergelijke deur met geroseerde cirkels is nauwelijks denkbaar aan het einde van de 16de eeuw. In de loop van de tijd is de deur enigszins gewijzigd. Zo is een rij cirkels bij het plaatsen van een nieuw slot vervangen door een brede dwarsklamp. Aan de hangzijde is later een nieuwe staande klamp aangebracht. Gezien het feit dat de beide toegangen tot de kamer waren voorzien van twee deuren moet men veel belang gehecht hebben aan geheimhouding van datgene wat in het vertrek werd besproken. | |
Voorzieningen aan het eerste vertrekDe doorgang vanuit het Buitenlandvaarderskoor naar de sacristie, oorspronkelijk de toegang tot het Heilig Graf, is aan de zijde van het koor dichtgezet met een anderhalf steens muur van een baksteen die overeenkomt met de ommetseling van de Roodeur. Later werd aan de kamerzijde nog een halfsteens muur opgetrokken als achterwand voor een kast. In de ruimte werd een stookplaats aangebracht tegen de deelmuur aan de oostkant. Daarvan waren tot de sloop van het complex in 1964 nog gedeelten bewaard gebleven naast de schouw uit omstreeks 1760. Er was een schuin lopend stuk schoon metselwerk in rode steen met voegwerk en men vond restanten van een segmentboog achter de latere haardplaat. In 1603 wordt melding gemaakt van een nieuwe Iseren cacgeloven met een koperen pijp[b2:21]. Op de plattegrond van Vingboons (1683) wordt een schoorsteen met penanten gesuggereerd. Er is een gemetselde ondersteuning van de stookplaat aangetroffen die wellicht ook tot deze schouw behoorde. De muur van de Sint-Sebastiaanskapel werd aan de zijde van het vertrek afgehakt, vermoedelijk toen er een balklaag in de ruimte werd gelegd. Van de boogjes bleef nog een klein deel in de muur aanwezig. Er werd waarschijnlijk een houten beschieting op regels aangebracht, want er zijn sleuven in deze muur gevonden die in de 18de eeuw werden dichtgemetseld. In 1625 werd er gebrandschilderd glas in de kruisvensters aangebracht. Vermoedelijk betreft het medaillons die midden in de bovenste vakken werden geplaatst[b2:26]. In 1655 vertrokken de Commissarissen naar het nieuwe stadhuis. Direct daarna is ten zuiden van de kamer tegen de Sint-Sebastiaanskapel een aanbouwtje gezet, zoals blijkt uit de prent van Schut uit 1660 (afb. OA 18). Eén van de kruisvensters werd erdoor oversneden. Wellicht werd in dezelfde tijd de natuurstenen borstwering van het gebouw vervangen door een houten gootlijst, zoals die eveneens in 1660 werd getekend door Beerstraten (afb. OA 19). De dakkapel is aanzienlijk verbreed in westelijke richting en het hoge venster is gehandhaafd. | |
Tweede vertrekDe westelijke deelmuur in de sacristie was op circa 60 centimeter onder de latere houten vloer zonder voorzieningen op de bodem geplaatst. De muur was met een zwaar ijzeren anker aan de zuidelijke lange gevel gekoppeld. In deze muur was naast steunbeer 53 een zwaar eiken kozijn geplaatst met stijlen van 14 × 41,5 centimeter waarin aan weerszijden een deur was aangebracht. Het kozijn was oorspronkelijk geschilderd in een grijsgroene kleur, zoals die in de tweede helft van de 16de eeuw vaak voorkomt. Het aldus ontstane tweede vertrek werd na de Alteratie gebruikt als receptiekamer of consistoriekamer. In het Buitenlandvaarderskoor is ten westen van steunbeer 52 een 1,29 meter brede doorgang naar deze ruimte aangetroffen die in het oorspronkelijke metselwerk was gehakt. Aan de zijde van de kerk was de opening afgesloten met een deur. Omstreeks 1625 werd het vertrek van een plafond voorzien en opnieuw ingericht. Er werd een balklaag boven de ruimte gelegd ter vervanging van het houten tongewelf. | |
[pagina 257]
| |
456 Plafondschildering Anthonie Hendricks na schoonmaak; 1966. RdMz
457 Tegels in kast in de noordwand van de voormalige ontvangkamer; 1964. PP
De eiken hoofdbalken zijn 20-22 × 14 centimeter in doorsnede, de strijkbalken aan west- en oostzijde 11,5 × 16 centimeter. Alle balken werden aan de zuidzijde voorzien van houten consoles met een eenvoudige profilering. Eén ervan vormde een geheel met de strijkbalk. Aan de noordzijde zijn de balken gekeept in de geprofileerde eiken balk die eerst het houten tongewelf ondersteunde. De opleggingen zijn versterkt met ankers die de balk doorboren en aan de andere kant met een spie zijn vastgezet. | |
PlafondschilderingDe balken en de houten zoldering werden voorzien van een bijzonder kleurige beschildering die de signatuur ‘Anto...’ en het jaartal 1628 draagt. De schildering bestaat in hoofdzaak uit bruine arabesken op een blauwe ondergrond, voorzien van donkerblauwe schaduwen en gehoogd met geel. Hier en daar zijn tussen de arabesken felgekleurde vogels in de beschildering opgenomen. Midden in het plafond is onder meer een pauw weergegeven. De plafondvelden sluiten met een rode en een gele band aan op de eveneens beschilderde balken. Die zijn voorzien van een reeks bladranken op een groene ondergrond, omkaderd door een rode en een gele band (afb. 456). De schildering vertoont grote overeenkomst met plafondschilderingen in het Huis Ten Bosch en het Huis Goudesteyn, beide te Maarssen, gesigneerd door Antonie Hendricks en gedateerd 1629. Deze ‘kamerschilder’ was uit Bremen afkomstig en had zich omstreeks 1611 in Amsterdam gevestigdGa naar eind159. In 1622 betaalde hij ook gildengeld in Den Haag, waaruit kan blijken dat hij ook daar werkzaam is geweestGa naar eind160. Hij overleed in 1635 en werd in de Oude Kerk begraven. Andere werken voerde hij uit in het pand Westhaven 65 te Gouda (1630) en in de Agnietenkapel in Amsterdam (1632)Ga naar eind161. Zijn signatuur werd ook aangetroffen op een plafondschildering in een pand aan de Voorstraat te Willemstad (N.B.). Een beschildering van hetzelfde type, die 1634 wordt gedateerd, bevindt zich in het stadhuis van Alkmaar. | |
KastenTussen de steunberen aan de kerkzijde bevindt zich in dit vertrek een kastenwand die uit drie delen bestaat. Door de linker deur komt men in een ruimte waarvan de muren bedekt zijn met witte tegels waarop een blauwe tekening met ruiters, soldaten en engelen. Langs een trapje kan men afdalen in een kelder die even groot is als de ruimte tussen de steunberen. Onder het vloerniveau van de kamer is steunbeer 53 bezet met tegels met bloemen in staand-ovale medaillons uit de eerste helft van de 17de eeuw en erboven met schutterstegels (afb. 457). De keldervloer bestaat uit blank geglazuurde plavuizen van 21,5 centimeter vierkant en 2,5 centimeter dik. De zuidelijke wand van de kelder is bekleed met plavuizen met afwisselend gele en groene glazuur, 14,5 centimeter vierkant. Het stuk van steunbeer 52 dat zichtbaar blijft boven de bak van de kelder is bekleed met bloem tegels zoals hiervoor. De rechter kast is gedeeltelijk in de steunbeer uitgehakt, zodat de symmetrie gehandhaafd bleef. Bij het aanbrengen van de kastwand tegen de onderzijde van de oorspronkelijke voetbalk van het houten tongewelf werden aan de kamerzijde de roosjes uit de balk gehakt. Gezien het voorgaande is aannemelijk dat kelder en kasten zijn gemaakt toen de kamer omstreeks 1625 werd ingericht. Vermoedelijk is toen de doorgang naar het Buitenlandvaarderskoor weer dichtgemetseld met een muur van anderhalve steen dik. | |
[pagina 258]
| |
458 Sint-Sebastiaanskapel, zuidoostelijk blindvenster; 1965. AvR
459 Sint-Sebastiaanskapel, kraagsteentjes van blindvenster; 1966. PZ
| |
Derde vertrek en kostershuisDe overblijvende ruimte aan de oostkant van de sacristie vormde een doorgangsruimte tussen de receptiekamer en de kerk. De toegang vanuit het Buitenlandvaarderskoor zal op dezelfde plaats hebben gezeten als waar eeuwenlang de toegang vanuit de kosterij tot de kerk was, namelijk juist ten oosten van steunbeer 52. Ook is er kort na 1578 oostelijk van de sacristie een huis voor de koster gebouwd. Daarvoor was slechts een scheef stuk grond langs de Voorburgwal beschikbaar. Het huis kreeg een verdieping en een plat dak. In 1589 is er sprake van het teren van een keukentje, een luif en trappen in het kostershuis[b2:21]. In 1618 verwerkte de steenhouwer Pieter Ariensz (van Delft) ca. 200 gulden witte steen aan het huis[b2:22] Dit zou kunnen betekenen dat er Belgische witte arduin werd gebruikt, Gobertanger- of Ledesteen derhalve. Juist ten tijde van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) konden deze steensoorten weer worden ingevoerd. Uit afbeeldingen blijkt dat beide hoeken van de gevel langs de gracht voorzien waren van hoekblokken. Daarvan is bij het ontpleisteren dat voorafging aan de sloop in 1964 aan de rechterzijde een gedeelte teruggevonden (afb. 501). Op de begane grond was links in de gevel een deur met bovenlicht, in het midden een kruiskozijn en rechts een klein hooggeplaatst venster waarachter zich vermoedelijk reeds van de aanvang af een gemak bevond. Het is weergegeven op de plattegrond van Vingboons uit 1683. In de gevel waren de onder- en de bovenverdieping gescheiden door een lijst. Daarboven waren links en in het midden een kruiskozijn, rechts een kloosterkozijn. Alle vensters werden overspannen door een korfboog. In 1681 werd evenwijdig aan de langsgevel van de sacristie, ongeveer in de rooilijn van de zuidgevel van de Sint-Sebastiaanskapel, een reeks winkelkastjes gebouwd. Ook die zijn al aangegeven op de plattegrond van Vingboons. | |
CellebroedersgalerijIn 1598 wordt melding gemaakt van ‘Hondert leeren brandtemmers door last van Burgemeestern gecoft a° 98 geleit op die galdery an die suyder duer van dese kerck...’[68-1:33]. De galerij werd dus niet meer gebruikt voor een kerkelijk doel en verviel tot bergplaats. Op de plattegrond van Vingboons komt de galerij nog voor en Goeree (afb. OA 25) tekent omstreeks 1710 de galerij met een borstwering met panelen. Later in de 18de eeuw werd de galerij gesloopt. | |
HuiszittenkantoorHet vertrek uit 1505 werd vergroot in 1611[69-1:29; b22:14,66] Voor de verlenging van de zijmuren, de voormuur en de versterking van het naastliggende doodgravershuis zijn 45 heipalen in de grond geslagen. Het steenhouwwerk werd uitgevoerd door Pieter Ariensz van Delft (zie bijlage 1)Ga naar eind162. Hij zal ook het ontwerp hebben gemaakt, want hij was een bekwaam ontwerper die in het volgende jaar ook de Waag te Nijmegen tot stand bracht. Verder waren bij de bouw van de nieuwe kamer betrokken de steenkoper en steenhouwer Dirck Heyndricksz, timmerman Ariaen Jansz, metselaar Jan Egbertsz, loodgieter Jan Heg en glazenmaker Jan Adriaensz. De met Gobertanger steen beklede westelijke muur van de oude kamer bleef bewaard. Boven de goot, die op circa 3,5 meter boven de straat lag, werd de muur opgetrokken in baksteen. Omdat er een huis tegenaan stond, was dit deel aan het gezicht onttrokken. Hetzelfde is ongeveer aan de zijde van het zuiderportaal gebeurd. De vrijstaande delen van de vergrote kamer zijn met Bentheimer zandsteen bekleed, het plint met witte Belgische arduin die afkomstig is van het oude vertrek. | |
VormgevingExterieurHet gebouw kreeg een strak kubusvormig aanzien en de met zandsteen beklede gevels werden afgedekt met een Dorische kroonlijst met vijf trigliefen in het fries (afb. 460). Het staat op een vrij hoog plint. In de zuidgevel kwamen twee kruisvensters en in het vrijstaande deel van de westgevel naast het doodgravershuis kwam eveneens een kruisvenster. Bij de restauratie werd in 1960 in deze zijgevel een dichtgemetseld venster aangetroffen, iets terugliggend van het gevelvlak geplaatst in een nis (afb, 461). Het kalf is geprofileerd en in de onderste vakken achter de luiken is een traliewerk. Ook zijn in beide bovenste vakken achter het glas in lood drie diefijzers aangebracht. Zowel de onderste als de bovenste vakken konden met een luik gesloten worden. Dat blijkt uit duimen die ook aan de zijkant van het bovenste vak zijn aangetroffen[69-1:63]. Verder is opvallend dat ook in de middenstijl duimen zijn bevestigd. | |
[pagina 259]
| |
460 Kerkmeesterskamer; 1920. RdMz
461 Huiszittenmeesterskamer, kruisvenster. Schaal 1:50.
Het was namelijk niet mogelijk die aan de linker zijkant te maken omdat daar direct de gevel van het doodgravershuis aansloot. De kamer wordt afdekt met een vierzijdig tentdak met een uitgezwenkte voet, een zogenoemde schoot. De makelaar daarvan is buitendaks bekleed met lood en voorzien van een rijk geornamenteerde loden piron. Die is opgebouwd uit een in lood gedreven afgeplatte bol met acht eivormige verhogingen, waarboven acht in lood gegoten krulvormige ornamenten op de schacht zijn gesoldeerd. Daarboven volgen een verkleind model van de onderste bol en een soortgelijk vaasvormig element. De punt wordt omzoomd door vier kleine gegoten krullen die op de loodbekleding zijn gesoldeerd (afb. 462). Vanuit de Huiszittenkapel is de ruimte onder de kap bereikbaar met een doorgang, die in de muur is gehakt en is afgesloten door een luik. | |
InterieurDe ruimte werd overdekt met een houten balklaag, zoals op valt te maken uit de rekening (bijlage 1) en uit het feit dat in de kapspanten gebruikte pengaten te vinden zijn van kreupele stijlen die op deze balken gestaan moeten hebben[b22:20]. Tegen de oostelijk muur was een stookplaats. Het schoorsteenkanaal liep buitendaks schuin naar de gevel van de Huiszittenkapel om vervolgens recht omhoog te gaan tussen de beide kapelgevels tot slechts enkele meters onder de nok van de kapellen. De vloer was bedekt met rode plavuizen van 22 × 22 centimeter. De muren waren tot ongeveer de bovendorpel van het zandstenen kruiskozijn bekleed met witte tegels. In de kamer zou al vroeg een archiefkast geweest zijn, wellicht al in de kamer van 1503. Tussen 1848 en 1879 is die vervangen door een brandkast[b21:71]. | |
Latere lotgevallenHet gedeelte van de muren dat niet op de fundering van de oude kamer staat, verzakte zoals dat thans goed te zien is aan de westzijde. In 1654 vertrokken de huiszittenmeesters naar hun nieuwe gebouw aan de Houtgracht, het tegenwoordige Waterlooplein. Het vertrek werd door de kerkmeesters in gebruik genomen. Het oude kerkmeesterskantoor in de hoek tussen het Buitenlandvaarderskoor en de kooromgang kregen de huiszittenmeesters in gebruik om collectegeld te tellen en te bewarenGa naar eind163. Na het opheffen van het kerkhof in 1655 kwam voor de kamer een afgescheiden ruimte die omgeven was door een hek op een muurtje. Op de plattegrond van Vingboons (1683) staat bij de toegang uit de kerk in de kamer een tochtportaal getekend. Het wapenbord is in 1681 opgezet door Jacob Colijns[69-1:40]. De lijst werd gemaakt door Pieter Heromans en het snijwerk eraan door Adriaen Cuyper. De lijst werd
462 Huiszittenmeesterskamer, piron. Schaal 1:20 en 1:4.
| |
[pagina 260]
| |
463 Collegekamer met uitbreiding; 1960. RdMz
steeds uitgebreid, eerst door de glasschilder Gerard van Houten, later door Ludolf Bakhuyzen, Jacques Etienne Benoit en anderen. Een volledige lijst van namen die op het bord voorkomen, is opgenomen in bijlage 8. Er is een fragment van een schilderij bewaard gebleven, waarop de kop van een hogepriester staat afgebeeld. Dat zou van de altaarschildering van Pieter Aertsen afkomstig kunnen zijn. Het fragment werd ingelijst en later in de Kerkmeesterskamer opgehangen[69-1:27]. Ook was er een schilderij met uitvarende Oost-Indiëvaarders en een gravure van de torenlantaarn (afb. 256). In 1668 kochten de kerkmeesters door bemiddeling van de glazenmaker Hendrick Velthoen een interieurschilderij van de kerk, waarschijnlijk het schilderij dat door Emanuel de Witte is gemaakt en nog steeds in het bezit van de kerk is[69-1:37]. Enkele jaren later is er nog een De Witte gekocht. Drijfveer achter deze aankopen zal de kerkmeester, advocaat en notaris Nicolaas Listingh zijn geweest die ook de opmetingen van de kerk door Justus Vingboons liet vervaardigen. Hij was kerkmeester van 1663 tot zijn dood in 1705. In 1716 werd een gewelf over de ruimte geslagen en is de stookplaats vernieuwd. In 1770 is het hele vertrek gemoderniseerd. | |
Oude kerkmeesterskamerIn 1616 lieten de kerkmeesters hun kantoor tegen de kooromgang moderniseren. Zij besteedden het maken van het kantoor met ‘hartsteen’ bij Pieter Ariaensz aan voor f 200[b22:69]. Hiermee wordt waarschijnlijk bedoeld dat de gevels met zandsteen bekleed werden, zoals dat bij het kantoor van de huiszittenmeesters gebeurd was. | |
CollegekamerIn 1625 was de Collegekamer, in gebruik als vergaderruimte voor de kerkenraad, te klein geworden[53-1]. Men nam het besluit het vertrek te vergroten met de ruimte tussen de zuidelijke muur en de kooromgang. Er wordt in die tijd een betaling vermeld aan een man die 32 nachten in de nieuwe kamer had gewaakt[b1:8]. Op de vogelvluchtplattegrond van Balthasar Florisz uit dat jaar staat het vertrek nog in zijn oorspronkelijke omvang getekend, maar er is wel een afscheiding voor het terrein van de toekomstige uitbreiding (afb. OA 9). De oostelijke gevel werd in zuidelijke richting verlengd tot de noordelijke gevel van de kooromgang (afb. 463). De muur rustte op een spaarboog met een overspanning van 5,5 meter. Aan beide zijden was het bestaande metselwerk uitgekapt om een oplegging voor de boog te krijgen. In de uitbreiding kwamen twee vensters met een zandstenen omlijsting, waarvan de profilering en de boogvorm afweek van die van de oorspronkelijke vensters. De dagkanten waren opgebouwd uit vijf blokken van ongeveer gelijke hoogte. Een minder dik blokje dat de aanwezigheid van een zandstenen kalf zou aanduiden, ontbrak, waaruit blijkt dat er houten kruiskozijnen zijn geweest. De bovendorpel ervan zal recht zijn geweest en erboven was een bakstenen vulling in de boog. Om meer ruimte te krijgen werd steunbeer 43, onderdeel van het hallenkoor, ongeveer voor de helft afgehakt. Tussen de voormalige zuidoostelijke hoek van het vertrek en de muur even ten noorden van de steunbeer werd een onderslagbalk aangebracht waarop de bestaande en de nieuwe balken werden opgelegd. De balken werden met haaklassen gekoppeld. Kraagstenen werden verplaatst van de oude zijmuur naar de nieuwe balkopleggingen in de gevels van het Snijderskoor en de kooromgang. Daarbij gingen twee consoles verloren. De uitbreiding werd voorzien van een plat dak, afgedekt met lood. Van de beide aangrenzende vensters in het Snijderskoor en de kooromgang werden de onderste reeksen glasvakken dichtgezet. In de vulling van de oude nis aan de kant van de Mariakapel werd een opening gebroken met een breedte van 1,10 meter, vermoedelijk om als kast te dienen. Later is die opening weer gedicht. David Colijns maakte in 1626 voor de vergrote kamer een schilderij dat de ondergang van de Farao in de Rode Zee uitbeeldde[b1:8].
In 1649 vertrok de kerkenraad naar de Nieuwe Kerk. Het schilderij van David Colijns werd overgebracht naar de kerkmeesterskamer. Nadien is er in de ruimte een insteek gemaakt die niet doorliep tot de voorgevel en bereikbaar was met een linksdraaiende spiltrap van 13 of 14 treden, geplaatst in de noordwestelijke hoek van het vertrek en omgeven door een schot. De noordelijke dagkant van de deuropening naar de Mariakapel werd daarvoor gewijzigd. Een en ander is nauwkeurig aangegeven op de plattegrond van Vingboons, die in 1682 werd opgemeten (afb. OA 22a). In de | |
[pagina 261]
| |
464 Doopkapel, afscheiding. HJ
465 Doopkapel, koperwerk deur. HJ
466 Doopkapel, koperwerk in zijvakken van afsluiting. HJ
zolderbalklaag is geen aanwijzing gevonden dat de trap naar de zolder heeft doorgelopen. De ruimte onder de kap werd later als turfzolder gebruikt.
Voor 1960 waren er in de beide vensteromlijstingen van de gevel uit 1571 ongeprofileerde houten kruiskozijnen die zandstenen vervingen (afb. 463). De juiste datum van deze wijziging is niet gevonden. In de openingen van de vensters waren ramen met houten roeden aangebracht, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat deze kozijnen aan het einde van de 17de eeuw zijn gemaakt. | |
DoopkapelIn 1648 kocht burgemeester Cornelis de Graeff de graven in de doopkapel en liet er een grafkelder in maken[77]. De oude afsluiting werd in 1651 vervangen door een marmeren afscheiding bestaande uit een versierde kroonlijst, gesteund door een Corinthische pilaster ter weerszijden van de boogvormige toegang en twee halve pilasters aan de zijkanten bij de muur (afb. 464). In de velden tussen deur en muur is een kleine rechthoekige opening waarboven links het wapen van De Graeff en rechts dat van Hooft, Cornelis' tweede echtgenote. Op de kroonlijst is in het midden een horizontale band geplaatst met een kelk aan weerskanten. In het midden is een vlak met tekst waarop een Phoenix, geflankeerd door twee putti. Op de steen is het volgende inschrift aangebracht: Alsoo zal oock de opstandinghe der dooden zijn. Het lichaem wordt gezaelt in verderflijckheyt en wordt opghewerkt in onverdervelijckheijt. In de toegang is een opengewerkt houten hek waarin messing gietwerk gesierd met eiken bladeren en laurierbladeren (afb. 465). Het houten paneel eronder is voorzien van guirlandes. Aan weerszijden van de toegang is de kleine opening voorzien van een overeenkomstige versiering (afb. 466). Gezien de bemoeienissen van De Graeff met de bouw van het nieuwe stadhuis, kan betrokkenheid van Jacob van Campen en Artus Quellinus bij het totstandkomen van het marmeren hek vermoed worden. In de kapel is een marmeren steen ingemetseld met de tekst: A° 1648 is deze kapel tot begraafplaats gestigt door Cornelis de Graeff vrijheer van Zuid Polsbroek en raad der stad Amsterdam. Bij de bouw van de huizen aan de westzijde van de kerk werden de onderste vakken van de vensters dichtgezet. De familie De Graeff heeft nog tot 1898 bemoeienis gehad met de kapel. | |
KoororgelIn 1658-'59 werd een nieuw koororgel met rondgaande galerij gebouwd om de scheidingsmuur tussen de Sint-Joriskapel en de Weitkoperskapel. De uitholling in de muur aan de zijde van de Sint-Joriskapel bij punt 37, die voor de opgang naar het voorgaande orgel was gemaakt, werd dichtgemetseld. In 1956 werden bij het slopen van deze muur gaten van traptreden met resten van hout erin gevonden. Aan de westzijde werd de muur verdikt door er een van 40 centimeter tegen aan te metselen | |
[pagina 262]
| |
467 Muurverzwaring onder koororgel; 1955. HJ
468 Muur tussen Sint-Joriskapel en Weitkoperskapel, situatie voor 1911. Schaal 1:100.
(afb. 468). Omdat hier ter plaatse heel slechte funderingen waren, gedeeltelijk de slieten van het onvoltooide dwarsschip waartegen in verschillende perioden roosterfunderingen waren aangebracht, waren voorzieningen nodig. De muur werd geplaatst op een boog die van de steunbeerfundering van de hallenkerk naar de noordmuur van de Weitkoperskapel liep. Daarboven kwam nog een ontlastingsboog van noordmuur van de hallenkerk naar de noordelijke kapelmuur. De zuidzijde van de muur omvatte het oude basement van de halfronde kolom op die hoek en werd afgesloten met een in negen facetten uitgevoerde ronding in Bentheimer zandsteen. Onder een zandstenen ronding werd aan de zuidkant een uitmetseling gemaakt die mede een verdere verzakking moest helpen voorkomen (afb. 467 en 703). Aan de oostkant werd ongeveer een halve steen van de muur afgehakt en weer in een eigentijds formaat een nieuwe halfsteensmuur gemetseld die de grote scheuren moest maskeren. De Thesauriersrekeningen van de stad vermelden in 1664: ‘De afgeweken pilaer in de Oude kerck is goetgevonden dat van Bentemer steen gemaeckt sal worden. Er sullen wederom 3 scheepies Bentemer steen ontboden worden’[59-1:28]. Dit alles betekende een aanzienlijke vermeerdering van het gewicht op de slechte funderingen. Ter hoogte van de orgelgalerij werd een gat van twee bij drie meter in de muur gebroken om er de balgen voor het orgel te plaatsen. De opening werd overspannen met een grenen balk. Als men dan bedenkt dat de gevel van de Weitkoperskapel daarboven niet in verband met de muur van de Sint-Joriskapel is gemetseld, blijkt dat ook hier constructief een hachelijke situatie werd geschapen. Ter versterking werd een trekanker aangebracht dat een schieter had aan de zuidzijde van punt 37 en door de muur verankerd werd in de muur op de hoek van Weitkopers- en Sint-Joriskapel. De stang passeerde de gemaakte opening precies onder de grenen latei, die er op rustte. Om de galerij toegankelijk te maken kwam er een opgang door het Heilig Graf. Naast de toegangsdeur tot deze ruimte brak men een nieuwe opening in de muur, die voorzien werd van een zandstenen omlijsting. In de Heilig Grafruimte werd een muurtje geplaatst en men verwijderde een deel van het hanggewelf om ruimte voor een trap te scheppen. In 1697 vinden weer herstellingen plaats aan de muur onder het koororgel (zie bijlage 1). Voor een gedetailleerde beschrijving van het koororgel verwijzen wij naar hoofdstuk 2.a. | |
VenstersRoestend ijzer en verwerende natuursteen zijn door de eeuwen heen oorzaak geweest van het verval van de vensters. Reparaties en vernieuwingen vonden daarom steeds | |
[pagina 263]
| |
469 Sint-Joriskapel venster met bakstenen traceringen; 1952. RdMz
plaats. Al op de gravure van Claes Jansz Visscher van kort na 1612 staat in het oostelijke venster van het Buitenlandvaarderskoor een vereenvoudigde tracering getekend. In 1640 werd de steenhouwer Pieter de Keyser betaald voor reparaties aan glazen[62-1:73]. Regelmatig vonden reparaties plaats aan de gebrandschilderde glazen. In 1654 werden in het oostelijke venster van het Buitenlandvaarderskoor de gebrandschilderde wapens van burgemeesters van Amsterdam vanaf 1578 geplaatst. Daarbij werd de bestaande tracering gehandhaafd. Het geheel is weergegeven op een gravure die in Commelin en Wagenaar staat afgedrukt (afb. 675). In 1656 en 1657 werden in de kooromgang twee nieuwe glazen geplaatst ter herdenking van de Vrede van Munster, een van de hand van Pieter Jansz en het andere naar ontwerp van Jan van Bronckhorst. Daartoe werden de 15de-eeuwse natuurstenen traceringen geheel vervangen in baksteen. Dat in het zuidelijkste venster van de kooromgang bleef bewaard. De onderste rij vakken ervan is dichtgezet en de beide buitenste montants gaan zover naar boven door dat zij de vensterbogen raken. Over de drie middenpanden zijn hoog in de top rondboogjes geslagen. Boven de middelste rondboog, direct onder de venstertop, is een kleine cirkel. Zie verder hoofdstuk 2.f en rekeningen in bijlage 1. | |
Koorhek en koorafscheidingNadat het sacramentshuis was afgebroken, werd hier een nieuw schot geplaatst dat de richting van de muur volgt. In 1608 kwam aan de buitenzijde nog een tweede schot. Op het koorschot werd een hoofdgestel geplaatst, dat gedragen werd door gedraaide balustertjes (afb. 342). In 1681 werd het koorhek van 1560 vervangen door een nieuw, dat in classicistische vormgeving ontworpen werd door de beeldsnijder Adriaen Cuyper. Wij beschrijven het koorschot en het koorhek in hoofdstuk 2.b over het meubilair van de kerk. | |
Ombouwing van de kerkBijna alle aanbouwen rond de kerk zijn in de 17de eeuw al aanwezig. Te beginnen ten noorden van de toren staan de huizen die thans 13 en 11 zijn genummerd. Aan de noordzijde tegen de Hamburger- en Binnenlandvaarderskapel staat de timmerloods. Vanuit de loods was de zolder boven het portaal bereikbaar langs een korte trap door een opening die door de borstwering was gebroken op de plaats waar eerst een met een luik afgesloten opening was. De zolder werd verlicht door een dakkapel in het westelijke dakvlak. In 1616 huurde Artus Geerdinck, beierman, klavecimbelmaker en orgelreparateur het huis ten noorden van de toren en de zolder boven het noorderportaal[b13:10]Ga naar eind164. Op de plattegrond van Vingboons uit 1682 is de traptoren naast het noorderportaal al gesloopt. Die is vermoedelijk, evenals het gewelf, ten gronde gegaan aan de voortdurende verzakkingen van de steunbeer tussen Binnenlandvaarders- en Weitkoperskapel. Tegen de Sint-Joriskapel bevonden zich twee ‘kameren’ en tegen de Mariakapel twee huisjes. Oostelijk van de Collegekamer was een inspringend bouwsel, dan niet duidelijk aangegeven een bouwwerk op de plaats van het huidige portaal. Ten zuiden daarvan staat een vertrek en terugspringend de voormalige Heilig Grafkapel. Dan in de rooilijn langs de kerk een ondiep huis aan de Voorburgwal, waarnaast een open plaats die leidt naar een toegang tot de kerk onder het Philipsvenster. Tegen de oostmuur van het Buitenlandvaarderskoor staat nog de voormalige eerste kerkmeesterskamer die ook toegankelijk was uit de kooromgang. De kosterij is in hoofdlijnen al aanwezig. Er staat geen huisje tegen de Sint-Sebastiaanskapel. Verder is tot de toren alles zoals dat voor de restauratie nog was, met de traptoren aan de zuidzijde van de toren. Voor een uitvoeriger beschrijving van de huizen zie hoofdstuk 2.8. |
|