Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5522. J. van der BurghGa naar voetnoot3). (L.B.)‘Dien dach als UEd.s jongste schrijven aen Mijnheer van MaerseveenGa naar voetnoot4) behandigt, en neffens haer sinrijck gedicht op 't nieuwe RaedhuijsGa naar voetnoot5) den Heeren borgermeesteren voorgelesen, ende een beleefde rescriptie op alles wierde gedecerneert, quam ick 's naemiddachs ten huise van den welgemelten heere, daer ick noit te voren had in geweest. En terwijle in 't voorgevoerde schryvens mijner gedacht werd, so maeckt' ick my wijs, dat daer iets sympathijx onder speelde, ende dat mijn laege geest - gelyck een cleiner rad in eene machine door het grote - van een hoogher bewoghen wierd. Het gedicht vind ick bondich en nae de maet van de grootsheyt van 't gebouw; het stygt boven 't oogh van alle berispers en werd so volcomen by de gesonde oordelaers gekeurt, datter het cieraet des schrijvers weynich naer syn waerde kan bydoen. Dan also ick hier raecke de republycq van Vive la plume! vergeeft my, Mynheere, dat ick derve segghen, dat alhier seeckere juffrou woont, die onder andere ongemeene gaven, die sy in stillicheit en onbekent besit, soo verre in de schrijfkonst ervaren is, dat zy, indien niet beter, ten minsten het cieraet des schrifts wel soo natuurlyck uyt de gront van de letteren doet vloeyenGa naar voetnoot6) als CoppenolGa naar voetnoot7); dan dit gelooft sy selver niet, ende ick mede niet langer dan totdat het daervoor by UEd. gekeurt werd; voor 't overige is sy, van geest en inborst, d'onnosele en geestige Tesselschade niet ongelyck; dan in 't oogh van seecker onbekent poëetGa naar voetnoot8) uytmuntende in de navolgende versen: | |
[pagina 279]
| |
Het tintelende gith in Cleoniras ooghen
Tart aller sterren glans; haer vriendelyck vermog hen
Maect slaven sonder tal, door minnelijck gewelt, enz.
Doch haere nedericheyt, die gaet dit al te boven. Dit geheim heb ick UEd. niet langher willen verberghen, opdat deselve bekent zy, dat t'Amsterdam wat meer te sien is dan schone gebouwen, met die hope, dat de aenstaende lente UEd. haest eens herwaert sal trecken, en ick alsdan door haer doorsichtich oordeel moghen weten, of het myne wel so seecker is, als 't is dat ick eeuwiglyck blyve’ ..... T'Amsterdam, den 19n dach van 't jaer 1657. Als gij aan den heer van Maerseveen schrijft, wil ik hem gaarne uw brief overhandigen. |
|