Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina XXVII]
| |
Het leven van Constantijn Huygens.
| |
[pagina XXVIII]
| |
Hij sloot er vriendschap met Justinus van Nassau, den natuurlijken zoon van prins Willem, en met een groot aantal stoutmoedige krijgsoversten, met de ruiteraanvoerders Paulus en Marcelis Bax, die van Huygens geene familie van moederszijde warenGa naar voetnoot1), met den onkwetsbaren Karel van der Noot, met Emmery van Lyere en anderen. En een secretaris van den Prins had in dien rumoerigen tijd geen saai bureauleven. Zoo werd Huygens b.v. naar Londen gezonden, om een knaap, die daar als gijzelaar in het huis van den Spaanschen gezant bewaakt werd, op te lichten, en hij volbracht die taak met levensgevaarGa naar voetnoot2). Na den moord op den Prins werd Christiaan Huygens één der vijf secretarissen van den pas opgerichten Raad van StateGa naar voetnoot3); hij heeft dat ambt bijna veertig jaren lang bekleed en was ten slotte de eenige secretaris van dat college. Ook die betrekking was niet altijd zonder gevaar. In 1591 werd hij, naar het leger reizende, door den vijand gevangen genomen en naar Nymegen gebracht, maar voor losgeld weer vrijgelatenGa naar voetnoot4). In 1594 maakte hij met leden van den Raad van State het beleg van Groningen medeGa naar voetnoot5). Intusschen werd de betrekking tot de Oranje's niet verbroken; Christiaan Huygens bleef een vertrouwd vriend van Louise de ColignyGa naar voetnoot6) en in 1611 werd hij naar Brussel gezonden, om op te komen voor de belangen van prins Maurits in de zoutmijnen van Bourgondië, waarin ook de Aartshertogen deel haddenGa naar voetnoot7). In 1592 is Christiaan Huygens op 40-jarigen leeftijd getrouwd met Susanna HoefnagelGa naar voetnoot8); de bruiloft werd met groote plechtigheid gevierd in het Admiraliteits- of Prinsenhof op den Oudezijds-Voorburgwal te AmsterdamGa naar voetnoot9). De bruid was de 31-jarige jongste dochter van Jacob Hoefnagel en Elisabeth Vezeler. De Hoefnagel's en Vezeler's waren rijke Antwerpsche kooplieden. Joris Vezeler, de grootvader van moederszijde van Susanna, was een beroemd zilversmid en handelaar in juweelen; hij verheugde zich in de gunst van Frans I en werd intendant der Koninklijke Spaansche Munt in de NederlandenGa naar voetnoot10). Ook Jacob Hoefnagel was schatrijk; in 1576 leende hij aan de stad Antwerpen ƒ 300.000, om de muitende Spaansche soldaten te bevredigenGa naar voetnoot11). Maar | |
[pagina XXIX]
| |
een groot deel van het vermogen der Hoefnagel's was tengevolge der tijdsomstandigheden verloren gegaan; na de inneming van Antwerpen week Susanna's moeder, die weduwe was geworden, met haar uit en woonde te Hamburg en te Staden. Op uitnoodiging van Christiaan Huygens, die Susanna vroeger had leeren kennen, kwam zij naar de Noordelijke Nederlanden en trad in den echt met den secretaris van den Raad van State. Uit het huwelijk van Christiaan Huygens en Susanna Hoefnagel werden twee zoons en vier dochters geboren. Voor den oudsten zoon Maurits (geb. 12 Mei 1595) stonden prins Maurits, de Raad van State en Maria van Oranje en Nassau, gravin van Hohenlo, als peters; voor Constantijn, die den 4den Sept. 1596 ter wereld kwam, de Raad van Brabant, Justinus van Nassau en de stad Breda. Christiaan Huygens eerde door deze keuze zijn vriend Justinus van Nassau, den zoon van zijn onvergetelijken meester, koos den Raad van Brabant, omdat zijn geslacht uit dat gewest stamde, en Breda, omdat hij zelf in de buurt geboren was en de stad eene heerlijkheid der Nassau's was. Constantijn Huygens werd in de Hofkerk te 's Gravenhage gedoopt in tegenwoordigheid van Justinus van Nassau, van Nicolaas Bruynink, Andreas Hessels en Lodewijk Meganck, die den Raad van Brabant vertegenwoordigden - de beide eerstgenoemden waren ook raad van Prins Maurits - en van Agneta van der Haghe, de echtgenoote van Godevaert Montens, burgemeester van Breda. Daar Justinus van Nassau er niet op stond, dat de knaap zijn naam zou dragen, besloot Christiaan Huygens, zooals hij aan burgemeesters en schepenen van Breda schreef, ‘ten aensien van U E. standtvasticheit ofte constantie in dese U E. benarde gelegenheit ..... mijnen soon daervan een memorie te doen dragen in sijnen naem, dien ick van wegen ende om U E. aller vrome constancie, Constantinus oyck heb den naem gegeven, waermede ick hope, dat hy naemaels voor U E. onderdanich dienaer sal bekent wesen’Ga naar voetnoot1). Na deze beide zoons kreeg het echtpaar Huygens nog vier dochters, Elisabeth (geb. 1598), die op 14-jarigen leeftijd stierf, Geertruyd (geb. 1599), Catharina (geb. 1601), gestorven toen zij 16 jaar was, en Constantia (geb. 1602). De familie bewoonde een huurhuis in de Nobelstraat. Maurits en Constantijn kregen de zorgvuldigste opvoedingGa naar voetnoot2), die men zich denken kan. Christiaan Huygens toch was niet alleen een zeer verstandig man, die veel van de wereld gezien had en warm voelde voor wetenschap en kunst, maar hij wijdde ook al zijn vrijen tijd aan zijne kinderen. Al spelende leerde hij hen op zeer jongen leeftijd lezen en keurig en correct schrijven. Zelfs op 80-jarigen leeftijd schreef Constantijn, als hij het er op gezet had, het fraaiste schoonschrift. De jongens leerden verder van hun vader de noten en intervallen aan de knoopen van hun wambuis en dan nazingen en noten treffen. | |
[pagina XXX]
| |
Zij leerden verder van hem zich gemakkelijk en sierlijk te bewegen en te dansen; toen een predikant, die op bezoek kwam, dat op hoogen toon afkeurde, kreeg hij van Vader Huygens den wind van voren. Toen hij zes jaar oud was, leerde Constantijn in korten tijd viool spelen van een Engelschman, die onder Marcelis Bax diende; twaalf jaren later nam hij die studie weer op. Op later leeftijd herdenkt hij nog, hoe hij als kleine jongen op een muziek partijtje te Amsterdam, ten huize van Jean Louis Calandrini, in het bijzijn van Jan Pietersz. Sweelinck, terwijl hij viool speelde, van zijne muziek had opgekeken, den draad was kwijt geraakt en in tranen was uitgebarsten. Op zijn zevende jaar leerde Constantijn, te gelijk met zijn broer, het bespelen van de luit. Toen de lessen zouden beginnen, was Hieronymus van Someren, hun leermeester, verbaasd, dat hij aan zulke kleine jongens les moest geven op een zoo moeilijk instrument. In een paar jaren bracht Constantijn het vrij ver op de luit, waarmede hij dikwijls zijn zingen begeleidde. Later kwam nog de theorbe, het spinet en, op vrij hoogen leeftijd, de guitaar. Het is dus niet vreemd, dat in Huygens' leven de muziek eene ruime plaats innam. Toen Constantijn zeven jaar oud was, leerde hij de beginselen van het Fransch van Dominique, den voorlezer in de Fransche kerk in den Haag. En daar Vader Christiaan zijne jongens niet naar eene school wilde sturen, kwam nu de tijd, dat zij aan gouverneurs werden toevertrouwd. In Mei 1604 werd Joannes Brouart als huisgenoot opgenomen. Hij was, evenals zijn tweelingbroer Thomas, een zoogbroeder van prins Frederik Hendrik en was ten huize van een Fransch edelman opgevoed. Om de kinderen te noodzaken niets dan Fransch te spreken in tegenwoordigheid van den jongen man, die later te Leiden in de medicijnen heeft gestudeerd en zich daarna als dokter te Londen vestigde, werd de fictie volgehouden, dat hij geen woord Nederlandsch kende. En niet alleen werd op uitspraak en kennis van woorden gelet, ook de grammaire werd deugdelijk beoefend en, zooals in dien tijd gebruikelijk was, de dramatische kunst te hulp geroepen. De jongens voerden nl. met eenige anderen in het huis van Vader Huygens het treurspel Abraham sacrifiant (1552) van Theodorus Beza op, in tegenwoordigheid van Louise de Coligny, hare stiefdochters en Joannes Uytenbogaert. De secretaris van den Raad van State achtte het niet beneden zich, zijne jongens te wijzen, met welke stembuiging en gesticulatie, die heel natuurlijk moesten zijn, zij hunne rol moesten voordragen. Louise de Coligny was geen vreemde voor den kleinen Constantijn. Bijna elke week bezocht hij haar, zong en speelde op de luit en wandelde uren lang met haar in den tuin, pratende over allerlei onderwerpen. En zij was wel zoo vriendelijk om te zeggen, dat zij hem nooit liet gaan zonder wijzer te zijn geworden. Die goede verstandhouding heeft geduurd, totdat de godsdiensttwisten, waarin de Prinses eene andere partij had gekozen dan haar jong vriendje, nu jongeling geworden, eene verkoeling teweeg brachten. Brouart bleef anderhalf jaar in het huis van Christiaan Huygens en werd opgevolgd door Jacobus Anraet, die ook te Leiden studeerde. Ook hij is anderhalf jaar gouverneur van de kinderen geweest en is doorgegaan met het doceeren van Latijn, waarmede zijn voorganger was begonnen. Anraet werd opgevolgd door Johan Dedel, die van Nov. 1606 tot Aug. 1613 de leermeester van de beide jongens is geweest en aan wien zij een groot deel van hunne vorming te danken hadden. Evenals zijne beide voorgangers was Dedel student te | |
[pagina XXXI]
| |
Leiden; hij is daar in de rechten gepromoveerd, met een nichtje van de Huygens'en getrouwd en later president geworden van het Hof van Holland. Dedel is altijd een trouwe vriend van Constantijn gebleven. Nu werd de studie van het Latijn ernstig ter hand genomen, maar ook weer op eigenaardige wijze. Vader Huygens maakte eene bloemlezing uit verschillende Latijnsche grammatica's, waarbij hij alles wat gemist kon worden ter zijde liet en de meest noodzakelijke voorbeelden en regels uitkoos; die regels vatte hij in enkele versregels samen. Deze verkorte grammatica gaf hij zijne jongens in handen en Constantijn was ook op lateren leeftijd zoo ingenomen met die methode, dat hij zijne eigen zoons de Latijnsche grammatica heeft laten leeren naar dit compendium van Vader Christiaan. Al spoedig volgden nu de regels der Latijnsche prosodie, waarmede het schrijven van kleine, later van grootere, verzen gepaard ging, zooals in dien tijd en nog lang daarna de gewoonte was. Het schrijven van Latijnsche verzen viel bijzonder in den smaak van Constantijn; zijn eerste versje is van 18 Dec. 1607 en het is door vele, ook groote gedichten gevolgd. Vader Christiaan moedigde die liefhebberij zeer aan en pronkte ook wel met de verzen van zijn zoontje; o.a. liet hij het gedicht Vidua quaedam ex Petronio arbitroGa naar voetnoot1) - een vreemd onderwerp voor een 12-jarigen jongen - door den Franschen gezant Jeannin bewonderen. Toen Constantijn in 1610 met zijn vader naar Amsterdam was geweest, bezong hij die reis in een deftig gedicht, dat voor een deel uit versregels van Vergilius was samengesteldGa naar voetnoot2). Als Vader zelf nog eens een Latijnsch distichon poogt te maken, zegt de bengel hem in een versje, dat, als groote dichters zich vele vrijheden in de maat veroorloven, Vader bepaald een groot dichter isGa naar voetnoot3). Constantijn heeft zich in zijne jonge jaren groote vaardigheid verworven in het schrijven van Latijnsche gedichten en hij heeft die vaardigheid tot op hoogen leeftijd behouden, want zijn leven lang heeft hij Latijnsche verzen geschreven. Toen Constantijn dertien jaar was, begon hij met het Grieksch. Vader Huygens had daarvan veel vergeten, maar hij droeg Dedel op de onmisbare grammatische regels zoo duidelijk en kort mogelijk samen te vatten. Te gelijk met het Grieksch werd de wiskunde beoefend; daarin kregen de jongens les van Samuel Clootius. Na elke les doceerde Constantijn het geleerde aan zijn gouverneur Dedel. Ook lichaamsoefeningen werden niet verwaarloosd; de knapen leerden springen, schaatsenrijden - daarin was Dedel hun leermeester - paardrijden en zwemmen; het laatste heeft Constantijn echter nooit kunnen leeren. Bij de rhetorica paste Vader Huygens weer zijne beproefde methode toe; alle belangrijke regels werden in enkele bladzijden samengedrongen. Dan moesten de jongens flink gestelde stukken uit het hoofd voordragen, zonder eenige verlegenheid en op eene wijze, die paste aan het hof en niet aan de school. Des Zondags na de kerk werden de jongens opmerkzaam gemaakt op het goede en het slechte in de voordracht van den predikant, dien zij gehoord hadden, en hun op het hart gedrukt, in de allereerste plaats bij hun spreken volkomen natuurlijk te zijn. Ook besprak hij met hen de redevoeringen in de werken van Livius, Curtius, Sallustius en Tacitus opgenomen, en wees hun op datgene, | |
[pagina XXXII]
| |
wat hij daarin bewonderde en afkeurde. Aan dat onderricht dankte Constantijn het, dat hij zich later zeer gemakkelijk uitdrukte, als hij vorsten moest toespreken of in eene groote vergadering het woord voeren, en dat hij gemakkelijk eene rede in elkaar zette. Ook de beeldende kunst werd bij de opvoeding niet vergeten. Vader Huygens betreurde het zeer, dat hij geen verstand had van schilderijen, en had dikwijls gezien, dat overigens talentvolle menschen wegens dat gebrek in hunne kennis werden uitgelachen, in een tijd, dat men in elk huis schilderijen aantrof. Hij wilde zijne zoons daarvoor behoeden en liet hen daarom teekenen leeren. Het liefst had hij Jacob de Gheyn als hun leermeester gehad, maar toen deze niet wilde, werd Hendrik Hondius gekozen. Van zijn neef Jacob Hoefnagel, een bekend kunstenaar, die een tijd lang aan het hof te Weenen verbonden is geweest, heeft Constantijn ook iets van miniatuurschilderen geleerd. Die kunst heeft hij later niet of weinig beoefend, maar hij was vaardig met de teekenstift en is zulk een liefhebber en kenner van schilderijen geworden, dat hij reeds in 1631 de grootheid van Rembrandt en Lievens, toen nog baardelooze jongelingen, kon voorspellen. Met tal van schilders heeft hij later in betrekking gestaan. Ook boetseeren heeft Constantijn geleerd. In 1613 verliet Dedel het huis van Christiaan Huygens en promoveerde den 13den. Juli te Leiden in de rechten; Constantijn schreef voor die gelegenheid twee Latijnsche gedichtenGa naar voetnoot1), de eerste van hem, die gedrukt werden. De jongens kregen geen nieuwen gouverneur, maar Vader Huygens keek om naar een geschikt persoon, om hen in te wijden in logica en wijsbegeerte. Hij vestigde zijne keuze op George Eglishem, een Schot, die doctor was in de medicijnen, zich in ons land bevond en eenige vinnige pamfletten had geschreven tegen Conrad Vorstius, één der leiders van de Remonstranten, die tot professor te Leiden was benoemd maar aan wien nooit toegestaan is dat ambt te vervullen. Aan dezen Eglishem droeg Christiaan Huygens, die een vurig Contra-remonstrant was, de leiding der wijsgeerige studies van zijne zoons op. Maar hij deed eene slechte keuze. De jongens - er waren behalve Maurits en Constantijn Huygens nog een paar anderen, die aan Eglishem's lessen deelnamen - vonden den pedanten Schot buitengewoon vervelend en het is niet aan hem te danken, dat Constantijn later veel belangstelling had voor wijsgeerige vraagstukken en Baco en Descartes heeft kunnen waardeeren. Deze studie werd afgewisseld met lichaamsbeweging. De jongens leerden exerceeren en omgaan met piek en musket, want zij konden geroepen worden om het vaderland te verdedigen. Verder leerden zij schermen, worstelen, dansen en omgaan met paarden. Bij dat alles kwamen nog aardrijkskunde, natuurkunde - vooral de optica trok Constantijn bijzonder aan en is dat zijn heele leven blijven doen - meetkunde, die hij leerde - zonder dat zijn vader het wist, en waarop deze zoo trotsch was, dat hij het werk van zijn zoon aan prins Maurits liet zien - handelsrekenen, Italiaansch en een beetje Romeinsch recht. En toen werden de jongens in 1616 rijp geacht voor de Universiteit. Aan weinige jongelieden is zeker in dien tijd zulk eene zorgvuldige opvoeding ten deel gevallen als aan de zoons van Christiaan Huygens. | |
[pagina XXXIII]
| |
Maar zij genoten in hunne jeugd nog andere belangrijke voorrechten. De verhouding tusschen ouders en kinderen was in het huis van den secretaris van den Raad van State zeer innig en tevens zeer vrij. Als Vader op reis was, moesten de jongens hem in Latijnsche briefjes op de hoogte houden van wat er t'huis voorviel. En Moeder werd geplaagd, als zij voorgaf ook Latijn te kennenGa naar voetnoot1), of als zij aan de bengels niet dat stukje van den tuin wilde afstaan, dat deze voor zich verlangdenGa naar voetnoot2). Die goede verhouding tusschen ouders en en kinderen en tusschen de kinderen onderling is altijd gebleven. Het gezin van Christiaan Huygens was een toonbeeld van eenvoud, degelijkheid en beschaving. Staatslieden en geleerden waren er even welkom als de oude houwdegens, die met den secretaris over den moeielijken tijd van den opstand tegen Spanje spraken en prins Willem herdachten. De jeugd van Constantijn Huygens was niet volkomen onbewogen; er waren enkele voorvallen, die grooten indruk op hem maakten. Toen Vader Christiaan in het najaar van 1611 naar Brussel werd gezondenGa naar voetnoot3), nam hij zijn 15-jarigen zoon mee. Zij logeerden bij den bekenden historieschilder Raphael van Coxie, die pleizier had in het teekenen van den jongen en zijn portret schilderde. En er werd zooveel gepraat over den jongen vreemdeling, die goed musiceerde en aardige Latijnsche verzen schreef, dat een katholiek geestelijke Vader Christiaan voorstelde, hem eenige jaren aan de zorgen zijner orde toe te vertrouwen, onder de belofte, dat er geene pogingen zouden worden aangewend, om hem van godsdienst te doen veranderen. Toen Christiaan Huygens zijn zoontje vroeg, of hij bij de eerwaarde paters wilde blijven, en na een weigerend antwoord hem aanspoorde, die weigering in een paar Latijnsche versregels te motiveeren, was Constantijn zoo verlegen, dat hij niets kon bedenkenGa naar voetnoot4). De ondervindingen van het volgende jaar waren droeviger. Christiaan Huygens werd in Februari te Middelburg ernstig ziek en door zijne vrouw en Constantijn naar den Haag teruggevoerdGa naar voetnoot5). En een paar maanden later stierf Constantijn's oudste zuster Elisabeth op 14-jarigen leeftijd. In 1614 schreef hij een Fransch bruiloftsdicht bij het huwelijk van jhr. Philips van Lake, gezegd Hautain, en Louise van der Noot, en vertaalde dat in het NederlandschGa naar voetnoot6); het is één der eerste Nederlandsche gedichten, die wij van hem kennen. Het volgende jaar schreef hij weder een Fransch gedicht bij het huwelijk van Willem van Liere, heer van Oosterwijk, en Maria van LeefdaelGa naar voetnoot7); dit vers werd zelfs gedrukt. De familie Huygens was in 1613 van de Nobelstraat naar de Pooten verhuisd, om in het volgende jaar een huis in het Voorhout te betrekken. Daar woonde men in eene geheel nieuwe omgeving. Tot de buren behoorden François van Aerssen met zijn gezin, waarmede de Huygens'en zeer bevriend werden, en Sara Adriana van Trello, de weduwe van Frederik van Dorp, met verscheiden groote kinderen. Met de zuster van Sara Adriana, Lucretia van Trello, die veel ouder was dan hij, sloot Constantijn innige vriendschap. En ééne der stiefdochters van Mevr. van Dorp, Dorothea, maakte grooten indruk op | |
[pagina XXXIV]
| |
den jongen man. Hoewel het meisje een paar jaren ouder was, werd het eene vrijerij tusschen de beide jongelieden; vóór Constantijn's vertrek naar Leiden werden er ringen gewisseld en in den eersten tijd van zijn verblijf in de Academiestad had er eene drukke correspondentie plaats. Maar de brieven van Dorothea bleven al spoedig weg en er kwam een einde aan de verhoudingGa naar voetnoot1). Zij zijn altijd goede vrienden gebleven, maar de droevige ervaring, door den jongen man opgedaan, heeft hem jaren lang tot een vrouwenhater gemaakt. Den 20sten Mei 1616 vertrokken Maurits en Constantijn naar Leiden; zij werden nog dienzelfden dag als juristen ingeschreven en kwamen in huis bij Hieronimus WeselGa naar voetnoot2). De jongelieden waren natuurlijk aanbevolen aan den beroemden Daniel Heinsius, een vriend van hun vader, en Constantijn wist zich de vriendschap te veroveren van den grooten geleerdeGa naar voetnoot3). Die omgang trok hem meer aan dan die met vele jongelui van zijn eigen leeftijd. Opgevoed in eene zeer beschaafde omgeving, vol studielust en kunstzin, kon hij zich niet voegen naar de ruwe zeden van vele zijner studiegenooten. Ook in zijne woning, waar verscheiden studenten gehuisvest waren, was er veel, dat hem tegen de borst stuitteGa naar voetnoot4). De jonge man, die van nature een af keer had van wijnGa naar voetnoot5), kon niet meedoen aan de woeste drinkgelagen zijner makkers, ook niet als hij gewild had. Toch kreeg hij ook te Leiden goede vrienden, o.a. Willem de Groot en Johan de Hiniosa, die in hetzelfde huis woonden als hij, en Cesare Calandrini, van Italiaansche af komst, die theologie studeerde. Misschien heeft hij ook al in dezen tijd vriendschap gesloten met Johan van der Burgh en Johan Brosterhuisen, met wie hij later in drukke briefwisseling heeft gestaan. Toen hij dan ook zijne disputatie zou houden, vond hij velen bereid om te opponeerenGa naar voetnoot6). En hij had die makkers des te meer noodig, omdat zijn broer Maurits de sleutelstad al spoedig verliet, teruggeroepen door Vader Christiaan, die tengevolge van hevig jichtlijden hulp noodig had in zijne ambtsbezigheden. Te Leiden heeft Huygens niet al zijn tijd besteed aan zijne juridische studiën en den omgang met zijne vrienden. Hij heeft er Engelsch geleerd, zich toegelegd op het ontcijferen van geheimschriftGa naar voetnoot7) en vele Fransche verzen geschreven, die voor een deel aan Leidsche of Haagsche schoonen gericht warenGa naar voetnoot8). In een vrij lang vers heeft hij den dood bezongen van Maurits van Nassau, een zoon van prins Maurits en Margaretha van Mechelen; het is afzonderlijk uitgegevenGa naar voetnoot9). Hij heeft den brand gezien, waardoor op 11 Nov. 1616 het Universiteitsgebouw voor een groot deel verwoest werd, en er een Latijnsch vers op geschrevenGa naar voetnoot10). In weerwil van zijne teleurgestelde liefde en van sukkelen met zijne oogen - reeds in 1613 was hij genoodzaakt somtijds een bril te gebruiken - heeft Huygens te Leiden een gelukkigen tijd beleefd, waaraan hij later met | |
[pagina XXXV]
| |
genoegen terugdacht. Zijn verblijf aan de Academie was heel kort, slechts 14 maanden; den 20sten Mei 1616 als student ingeschreven, disputeerde hij in de eerste dagen van Augustus 1617 ‘de Fidejussoribus’Ga naar voetnoot1). Prof. Cornelis van Swanenburg was voorzitter bij de plechtigheid, die door Vader Christiaan en vele belangstellenden werd bijgewoond en besloten met eene Latijnsche toespraak van den held van den dag. Na den feestmaaltijd reisde Constantijn dadelijk met zijn vader terug naar den HaagGa naar voetnoot2). In het ouderlijke huis teruggekeerd, leerde Constantijn de rechtspraktijk, maar heel ernstig schijnt die studie niet te zijn geweest, want hij besteedde er slechts 14 dagen aanGa naar voetnoot3). Aan bezigheid zal het trouwens den talentvollen jongen man, die voor zoovele dingen belangstelling had, niet hebben ontbroken. Hij heeft in dezen tijd eenige Latijnsche gedichten geschreven over den droevigen toestand van het vaderland, dat door burgertwisten verscheurd werdGa naar voetnoot4). Want zoo iemand, dan was de zoon van Christiaan Huygens een goed vaderlander. In Maart 1618 ging Constantijn naar Zierikzee en werd daar opgenomen in het huis van Antonie de Huybert, een zeer gezien advokaat. De kleine, drukke man wijdde Constantijn in de geheimen der rechtspraktijk in en deze leerde op zijne beurt zijn gastheer mathesis, eene wetenschap, waarin hij het niet ver genoeg gebracht had naar zijn zinGa naar voetnoot5). Het was een tijd van heel hard werken en Constantijn kon de Zierikzeesche jongelui geruststellen, dat hij niet in het stadje gekomen was, om hun mededinger te worden bij de Zeeuwsche meisjesGa naar voetnoot6). Lang is hij niet te Zierikzee gebleven, want den 7den Juni vertrok hij naar EngelandGa naar voetnoot7) in het gevolg van Dudley Carleton, den Engelschen gezant in den Haag, die, evenals één zijner voorgangers, sir Ralph Winwood, zeer bevriend was met Christiaan Huygens. Hij vergezelde Carleton, die den Koning overal moest nareizen, om hem te kunnen spreken, en logeerde daarna bij Noel de Caron, heer van Schoonewal, Nederlandsch agent te Londen, die te Lambeth woonde of op zijn buiten te Bagshot, dat hij van den Koning ten geschenke had gekregen. Constantijn genoot van zijn verblijf in Engeland, hoewel hij het betreurde, dat hij telkens naar Londen moest reizen en niet genoodzaakt was voortdurend Engelsch te spreken. In de Engelsche hoofdstad vond hij vele oude kennissen, zijn neef Zuerius, zijn vroegeren gouverneur Brouart, Eglishem, sir Edward Cecyl, kolonel in dienst der Staten, Biondi, gezant van den Hertog van Savoie, en Cesare Calandrini. Hij maakte kennis met Philippe Burlamacchi, een zwager van Calandrini, die eene groote bankierszaak had, en met Marcantonio de Dominis, een vriend van Cesare. De Dominis was bisschop van Spalato geweest, maar in 1617 naar Engeland gekomen en protestant geworden; hij werd door Jacobus I met weldaden overladen - o.a. werd hij deken van Windsor - en leefde op grooten voet. Hij heeft een werk van zijn vriend Paolo Sarpi, dat tegen de | |
[pagina XXXVI]
| |
macht van den Paus was gericht, uitgegeven en later de onvoorzichtigheid begaan naar Rome terug te keeren, waar hij, weer katholiek geworden, door de Inquisitie gevangen is genomen en in de gevangenis is gestorven. Constantijn heeft hem ook later, toen hij als gezantschapssecretaris te Londen vertoefde, dikwijls gesproken en den geleerden maar ijdelen man gewaarschuwd voor den gevaarlijken stap. De jonge Huygens heeft veel geprofiteerd van zijn eerste verblijf in Engeland. Hij kwam er met vele menschen in aanraking, werd de Engelsche taal machtig, hoorde er mooie muziek en zag de kunstschatten in de paleizen des Konings en van den hoogen adel. Hij werd door Caron aan den Koning voorgesteld, voor wien hij zong en op de luit speelde, iets waarop de jonge man niet weinig trotsch wasGa naar voetnoot1). Met den jongen schilder de Gheyn, die te gelijk met hem naar Engeland was gekomen, maakte hij een uitstapje naar Oxford, waar hij rondgeleid werd door Eduard van Meetkereke, een Vlaming, die er studeerde, en de oude Gothische gebouwen en de Bodleiaansche bibliotheek bewonderde. Op een tochtje naar Cambridge, in gezelschap van Sir William Heydon, logeerde hij bij Thomas Howard, graaf van Suffolk, die de allerhoogste ambten heeft bekleed en, zooals de meeste zijner ambtgenooten, later wegens afpersing is veroordeeld. Hij reisde met de Engelsche afgevaardigden naar de Synode naar den Haag terug, waar hij den 2den November aankwam. Constantijn vond zijne familie in den rouw wegens den dood van zijne zuster Catharina, die kort na zijn vertrek op 16-jarigen leeftijd was overleden, en zijn vaderland in beroering door de belangrijke politieke gebeurtenissen, die gedurende zijne afwezigheid waren voorgevallen. Immers Oldenbarnevelt, de Groot en Hogerbeets waren gevangen genomen en de Nationale Synode zou juist worden geopend. De jonge Huygens stond, evenals zijn vader, geheel aan de zijde der Contra-remonstranten; Vader Christiaan was een trouw dienaar der Oranje's en een conservatief man op godsdienstig gebied, en zijn zoon was het in dit opzicht geheel eens met zijn vader. Hoe Constantijn dacht over het godsdienstgeschil, kan men eenigszins opmaken uit den brief, waarmede hij in 1619 één zijner werkjes aan den zooveel ouderen Uytenbogaerdt toezondGa naar voetnoot2). In de eerste maanden van 1619 was Constantijn veel uithuizig. Den 7den Januari ging hij in het gevolg van prins Maurits naar Utrecht en bleef daar eenige dagen. Maar het doel, dat hij er nastreefde, het verwerven eener commanderie van de ridders van St. JanGa naar voetnoot3), eene waardigheid, die jaarlijks een paar honderd gulden inkomen gaf, werd niet toen, maar eerst later bereikt. Met zijn vader reisde hij den 22sten Januari naar Dordrecht, om er eene vergadering van de Synode bij te wonenGa naar voetnoot4). En den 3den Februari trok Moeder Huygens met zoons en dochters naar Amsterdam, om aanwezig te zijn bij de bruiloft van neef Marcus de Vogelaer en Geertruid van CeulenGa naar voetnoot5). De de Vogelaer's waren familie van Susanna Hoefnagel, Constantijn's moeder, door de Vezeler's - Margaretha Vezeler, eene tante van Susanna, was gehuwd geweest met Joost de Vogelaer - zij waren rijke kooplieden. Dit verblijf te Amsterdam | |
[pagina XXXVII]
| |
was belangrijk voor Constantijn, omdat hij nu kennis maakte met Anna Roemers en HooftGa naar voetnoot1). Tusschen hem en de veel oudere dichteres ontstond al dadelijk eene aardige verhouding; Constantijn schreef verscheidene gedichten aan haar, die Anna beantwoorddeGa naar voetnoot2). En ook met Hooft is Huygens steeds bevriend gebleven. Zeer waarschijnlijk is de jonge man, die tot nu toe slechts enkele Nederlandsche verzen had geschreven, door de kennismaking met de beide bekende dichters aangespoord, meer in zijne moedertaal te dichten dan hij tot nu toe gedaan had. Niet alleen toch richtte hij een gedicht aan de rederijkerskamer ‘Vreugdendal’ te BredaGa naar voetnoot3), maar hij schreef ook de Verclaringh vande XII Artijckelen des Christelicken Geloofs en Christelijcke bedenckingen over de Thien Geboden des HeerenGa naar voetnoot4); de beide laatstgenoemde werkjes werden afzonderlijk te 's Gravenhage gedrukt en het eerste beleefde al dadelijk een herdruk. Al was Constantijn er trotsch op, dat Anna Roemers, Grotius en Heinsius zijne gedichten prezenGa naar voetnoot5), in den Haag leefde hij in een geheel anderen kring dan dien van dichters. Ook voor dien kring schrijft hij verzen, maar meestal in het Fransch. Hij bezingt de bruiloft van een Fransch officierGa naar voetnoot6), geeft zijne vreugde er over te kennen, dat prins Frederik Hendrik eenige zijner verzen heeft gelezenGa naar voetnoot7), en schrijft een ‘Entrée de ballet’ voor de Prinses van ChimayGa naar voetnoot8). In het najaar van 1619 en de eerste maanden van het volgende jaar wisselt hij weer Nederlandsche verzen met Anna RoemersGa naar voetnoot9) en verkondigt in andere, in dialect geschreven, de stelling, dat de vrouw achterstaat bij den manGa naar voetnoot10). Het uitvoerigste dier gedichten is gericht aan Lucretia van Trello, de zuster van Mevr. van Dorp en tante van Dorothea. Lucretia, die eenige jaren ouder was dan Constantijn, was eene groote vriendin van hem. Jaren later heeft hij, toen zij blind werd, tot troost voor haar zijn Oogen-troost gedicht en in 1663 ook haar dood bezongen. Want de vriendschap tusschen hen beiden heeft tot het einde geduurd. Constantijn heeft zich trouwens voor allen, van wie hij hield, zijn leven lang een trouw vriend betoond en zich den naam waardig gemaakt, dien hij in dezen tijd onder zijne gedichten begon te plaatsen, den naam Constanter. | |
Hoofdstuk II.In Augustus 1617 was Constantijn uit Leiden in het ouderlijk huis teruggekeerd. Twee malen had hij gedurende korten tijd iets van de rechtspraktijk geleerd, maar hij had zich niet als advokaat gevestigd. Hij had eene reis naar | |
[pagina XXXVIII]
| |
Engeland gedaan, zijne kennis in vele vakken uitgebreid, veel gelezen, zich met vele liefhebberijen bezig gehouden, zich bewogen in den ruimen kring der vrienden en kennissen zijner familie en vele Latijnsche, Hollandsche en Fransche gedichten geschreven. Maar, terwijl broer Maurits sedert 1617 zijn vader hielp op de secretarie van den Raad van State, was Constantijn in het voorjaar van 1620, dus 2½ jaar nadat hij de Universiteit had verlaten, nog niet in het practische leven. Naar alle waarschijnlijkheid had Vader Christiaan, die een practisch man was, meermalen eene passende betrekking gezocht voor zijn talentvollen jongsten zoon, maar waren zijne pogingen mislukt. En toen nu in het voorjaar van 1620 François van Aerssen door de Republiek als buitengewoon gezant naar Venetië werd gezonden, liet Christiaan Huygens den bekwamen diplomaat, die een vriend van hem was, door Constantijn vergezellen. De jonge man zou dus thans in de diplomatie worden opgeleid en behoorde nu tot het gevolg van jongelieden, dat, volgens de gewoonte van dien tijd, deels op eigen kosten, onze gezanten begeleidde. Aerssen had in last, het pas gesloten tractaat tusschen Venetië en de Republiek der Vereenigde Nederlanden over te brengen, den Senaat van de machtige koopstad aan te sporen een werkzaam aandeel te nemen in den strijd tegen Spanje en Oostenrijk, de protestantsche Grauwbunders in zijne bescherming aan te bevelen en zoowel de Venetiaansche Republiek als de Duitsche vorsten, wier gebied hij doortrok, op te wekken, om den Koning van Boheme, Frederik V van de Paltz, te steunen. Hij vertrok den 25sten April met zijn gevolg uit den Haag. Met smart zagen de ouders hun ‘lieven soone Constantyn’ gaan; ‘Godt wil hem over al syn leydsman syn, Amen’, schreef Vader Christiaan in zijn dagboek, waarin hij dag en uur van het vertrek opteekende. Tot Keulen deed men de reisGa naar voetnoot1) in rijtuigen en vandaar tot dicht bij Frankfort Rhijnopwaarts in een paar schuiten, die door een paard werden getrokken en begeleid door eenige ruiters. Men gebruikte het middagmaal en sliep in de eene of andere stad, waar men voorbij kwam en waar de reizigers tevens eens rondkeken. In Heidelberg bleef Aerssen een paar dagen en daar werd Constantijn voorgesteld aan de Keurvorstin-Moeder, Louise Juliana, eene dochter van Willem van Oranje en Charlotte van Bourbon, aan wie hij een brief van aanbeveling had van hare stiefmoeder Louise de Coligny, en door wie hij allervriendelijkst werd ontvangen. Van Heidelberg reed men in rijtuigen naar Rothenburg, waar de markies van Ansbach, generaal van het leger der verbonden Duitsche vorsten, begroet werd, en na een kort oponthoud vandaar naar Stuttgart, waar Aerssen confereerde met den Groothertog van Wurtemburg. Over Tübingen en Schaffhausen werd de reis voortgezet naar Zürich, terwijl het gezantschap tot de grens van Zwitserland steeds door een aantal ruiters werd begeleid. Te paard reisde men verder over Chur naar den Splügen, die werd overgetrokken, en van Chiavenna over Morbegno naar Bergamo; het was een moeilijke tocht. Over Brescia, waar men een paar dagen rust nam, Verona, Vicenza en Padua werd de tocht voortgezet en den 13den Juni werd Venetië bereikt. Dadelijk na | |
[pagina XXXIX]
| |
zijne aankomst zond Aerssen den jongen Huygens, dien hij tot secretaris van het gezantschap had aangesteld, naar den Doge, Antonio Priuli, om eene audientie aan te vragen, en deze complimenteerde den jongen man wegens het uitstekende Italiaansch, dat hij sprak. Den 16den Juni had de plechtige intocht plaats, waarvoor de gezant met zijn gevolg zich eerst weer buiten de stad begaf. Ook verder werd aan het gezantschap te Venetië alle mogelijke eer bewezen, zelfs werd aan de heeren het arsenaal getoond, waarin anders vreemdelingen nooit werden toegelaten. Maar tot bescherming van de Grauwbunders en tot het steunen van den Koning van Boheme was de Senaat van Venetië niet te bewegen en Aerssen vertrok weer den 5den Juli, nadat hij met een grooten gouden keten, zijn zoon en Huygens met een kleineren waren vereerd. Constantijn had te Padua in de rechten willen promoveeren, maar daartoe ontbrak de tijd, en Aerssen ried hem ook af, over Frankrijk terug te reizen en zich te Orleans den doctoralen graad te verwervenGa naar voetnoot1). Zoo reisde Huygens dan met het gezantschap terug ongeveer langs denzelfden weg als op de heenreis, behalve dat nu Bazel werd aangedaan; vandaar reed men in koetsen over Straatsburg, Spiers en Worms naar Oppenheim, om dan in schuiten den Rhijn af te zakken tot Nymegen. Den 7den Augustus kwam het gezantschap in den Haag terug. Huygens heeft op deze reis ontzaglijk veel gezien. Onze voorouders beschouwden de natuur op eene andere wijze dan wij en waren o.a. zeer spaarzaam met natuurbeschrijvingen. Zij waren door den zwaren tijd, dien zij beleefden, er waarschijnlijk zoo aan gewend, de wereldsche zaken alleen uit een practisch oogpunt te bekijken, dat de natuur hen zelden in verrukkking bracht. Dat bespeuren wij ook uit Huygens' reisjournaalGa naar voetnoot2); zelden is hij onder den indruk van de prachtige natuur, die hij voor het eerst van zijn leven aanschouwt. Toch bewondert hij den waterval bij Schaffhausen en het meer van Zürich en is getroffen door de woestheid van den Splügen; over de Italiaansche meren laat hij zich echter niet uit. Daarentegen gaat hij, als hij er maar eenigszins tijd voor heeft, in de steden alles zien, wat merkwaardig is, en verzuimt ook niet bibliotheken te bezoeken en kennis te maken met beroemde geleerden. In Italië zijn het vooral de classieke oudheden, die zijne aandacht trekken en hem telkens de Latijnsche schrijvers doen aanhalen. Ook de zeden en gewoonten der verschillende volken boezemen hem belangstelling in; in Zwitserland bewondert hij de volmaakte orde, in Italië treft hem de zedeloosheidGa naar voetnoot3). De eerbewijzen, die aan het gezantschap bewezen worden in de steden, waar het doortrekt, worden nau wgezet geboekt en de merkwaardige gebouwen, die hij ziet, nauwkeurig beschreven. Maar hij is opgewonden over de prachtige muziek, die hij hoort in de Academia Philarmonica te Verona en in eene kerk te Venetië, waar Claudio di Monteverde bij de uitvoering van ééne zijner composities dirigeert. Te Straatsburg klimt hij op den toren van den Munster en beziet op den top een kouseband, dien de Koning van Boheme daar als aandenken had opgehangen en dien de Straatsburgers door een net van koperwerk hadden beveiligd. Hij koopt in Italië muziekinstrumenten, boeken en glaswerk, maar het schip, dat die schatten zou vervoeren, | |
[pagina XL]
| |
wordt door een Barbarijschen zeeroover genomenGa naar voetnoot1) en daardoor bezit hij geen zichtbaar aandenken aan zijne belangwekkende reis. Doch hij heeft zijne kennis en ondervinding belangrijk verrijkt en zich de gunst verworven van Aerssen, die in zijn rapport aan de Staten Generaal schrijft over ‘Constantin Huygens, denwelcken ick in qualiteyt als secretaris van de ambassade hebbe gebruyct, waerinne hij hem oock met goet verstant, beleyt ende respect wonderlicken wel heeft gedragen ende gequeten, meriterende dat in voorvallende occasien bij uwe Ho. Mo. opt employ van zijnen persoon gelet worde’Ga naar voetnoot2). In den Haag teruggekeerd, stelde Huygens, in opdracht van prins Maurits, het Latijnsche opschrift op voor het grafmonument der Oranje's in de Nieuwe Kerk te DelftGa naar voetnoot3), schreef eene satyre en een herdersdicht in het LatijnGa naar voetnoot4) en wisselde Nederlandsche gedichten met Hooft, met Anna Roemers en hare zuster TesselschadeGa naar voetnoot5). Den 23sten Jan. 1621 vertrok hij naar Londen als secretaris van een gezantschap, plechtig vaarwel gezegd door Hooft met het sonnet Behouden reis naer EngelandGa naar voetnoot6). Zoo bezocht Huygens dan Engeland voor de tweede maal, thans als officieel persoon. Het gezantschap bestond uit zes leden der Staten-Generaal; het had de opdracht, den Koning er op te wijzen, dat Spanje's macht door den in Duitschland bestaanden toestand steeds grooter werd, en hem aan te sporen de Protestanten te helpen. Maar er werd niets bereikt; Jacobus I zon op middelen, om een huwelijk tot stand te brengen tusschen zijn zoon, den lateren Karel I, en eene Spaansche prinses, en liet daarom de Protestanten en zijn schoonzoon Frederik V van de Paltz, die pas als Koning van Boheme onttroond was, in den steek. Er werden dus van zijn kant slechts vage beloften gegeven en uitvluchten gezocht tegenover de gezanten, die ook waarlijk niet opgewassen waren tegen Engelsche staatslieden; zij kenden nauwelijks eene vreemde taal en waren niet in staat een eenigszins lastig stuk op te stellen. De secretaris kreeg al het werk te doen en moest dan nog bovendien, als de heeren 's middags aan tafel zaten, aan het hoofd der jonge edelen, die het vleesch opdroegen, de eetzaal binnentredenGa naar voetnoot7). Gedurende zijn tweede verblijf in Engeland kwam Huygens veel aan huis bij Cecyl, bij Dr. Mayerne, een beroemd geneesheer, die met eene Hollandsche vrouw getrouwd was, en bij de weduwe van sir Ralph Winwood. Hij leerde er verder Raphael Thorius kennen, een dokter, die tevens Latijnsch dichter was, en Cornelis Drebbel, den wonderman, die allerlei uitvindingen had gedaan en, na lang in Weenen geleefd te hebben, zijne laatste levensjaren in Engeland doorbracht. Den 30sten April keerde Huygens met het gezantschap naar den Haag terug. In Mei schreef hij een huwelijksdicht voor zijn vriend Cesare Calan- | |
[pagina XLI]
| |
driniGa naar voetnoot1) en in den zomer van 1621 bracht hij met zijne geheele familie drie weken te Amsterdam doorGa naar voetnoot2). Nu werd de kennismaking met Anna en Tesselschade Roemers hernieuwd en aan Hooft een bezoek gebracht op het slot te MuidenGa naar voetnoot3). In het najaar voltooide Huygens het uitgebreide gedicht Batava Tempe. Dat is 't Voorhout van 's Gravenhage, waaraan hij in den zomer begonnen was. In zijn gedicht bezingt Huygens, die dweepte met zijne geboortestad, eene van hare schoonste gedeelten, waar hij met zijne ouders woonde. Na eene inleiding beschrijft hij het Voorhout in de vier jaargetijden en staat het langst stil bij den zomer; hij weeft er eene satyre doorheen op de meisjes en op al het gevrij, waarvan het Voorhout het tooneel was. Zijn gedicht zond hij aan Cats, om het te beoordeelen en uit te geven in een bundel, dien eenige Zeeuwsche dichters van plan waren bijeen te brengen. Maar al lang, voordat zijn gedicht het licht zag, reisde hij op nieuw als gezantschapssecretaris naar Engeland. Den 5den Dec. 1621 vertrokken François van Aerssen, Dirk Bas en Hendrik van Tuyll van Serooskerken naar Londen; zij hadden in opdracht om, nu het Bestand geeindigd was, Engelands openlijken steun voor de Republiek te verwerven. Mocht dat onmogelijk blijken, dan moest het gezantschap toch trachten te verhinderen, dat Jacobus openlijk voor Spanje partij koos. Wat de souvereiniteit der Oost-Indische Compagnie en handelszaken betrof - er waren vele klachten van Engelsche kooplui - mocht niets worden toegegeven. Het gezantschap ontmoette de grootste moeilijkheden. De Koning deed meer dan ooit zijn best voor een huwelijk van zijn zoon met eene Spaansche Infante en gaf daarom alles toe, wat de Spaansche gezant verlangde. De Engelsche kooplui klaagden steen en been over de Oost-Indische Compagnie en waren niet tevreden te stellen. Men kwam maar niet verder met de onderhandelingen; van Engelsche zijde was het niet anders dan uitstellen, zoeken van voorwendels en huichelen. De gezanten kregen zelfs bij wijlen scheldwoorden te hooren van ‘mallen Jacob’, zooals het volk hier te lande zeer oneerbiedig, maar zeer terecht, den Engelschen Koning noemde. Meermalen was er sprake van terugkeeren, daar zelfs Aerssen, de voornaamste diplomaat der Republiek en volkomen bekend met de manieren van het Engelsche hof, geen voortgang in de zaken kon brengen. Na een verblijf van veertien maanden kwamen de gezanten in den Haag terug, zonder iets bereikt te hebbenGa naar voetnoot4). Intusschen had Huygens veel ervaring opgedaan. Was reeds gedurende zijn vorig verblijf de goede indruk, dien Engeland en zijne bewoners bij zijne eerste reis op hem maakten, voor een deel uitgewischt, thans had hij een goed inzicht gekregen in de eigenaardige buitenlandsche staatkunde, waardoor Engeland zich altijd heeft gekenmerkt. En dat was voor hem van des te meer belang, omdat hij gaarne als helper toegevoegd wilde worden aan Caron, den agent der Staten, om dezen later op te volgen. Van Aerssen, die hem gaarne mocht lijden en groote verwachtingen van hem had, had hij verder veel geleerd. Den vrijen tijd, dien zijne ambtsbezigheden hem lieten, besteedde Huygens voor een deel aan den omgang met oude en nieuwe vrienden. Hij kwam veel met Drebbel in aanraking, met Cecyl, Thorius, Calandrini en Brouart, en hij waarschuwde | |
[pagina XLII]
| |
meermalen De Dominis, om niet naar Rome te gaan en zijn verderf te gemoet te loopen. Hij was zeer bevriend met sir Robert Killigrew en zijne vrouw, in wier huis veel muziek werd gemaakt, en leerde Baco kennen, wiens geleerdheid hij zeer bewonderde, maar die hem overigens zeer onsympathiek wasGa naar voetnoot1). Misschien heeft hij in dezen tijd ook kennis gemaakt met John Donne, een beroemd kanselredenaar en dichter, van wien hij later eenige verzen vertaalde, en met den bekenden tooneelschrijver Ben JonsonGa naar voetnoot2). En verder heeft hij in Engeland eenige grootere gedichten geschreven, o.a. 'T Costelick Mal, eene satyre op de mode in den vorm van een brief aan Cats, die het te gelijk met het Voorhout heeft uitgegeven. Ook schreef hij een uitvoerig Latijnsch gedicht ter eere van de Universiteit van OxfordGa naar voetnoot3), dat daar gedrukt en door verschillende leden dier Universiteit beantwoord werd, en De uytlandighe herderGa naar voetnoot4), aan Heinsius opgedragen, waarin hij zijne angst uitspreekt voor het lot van zijn vaderland. Met Thorius wisselde hij vele kleinere verzenGa naar voetnoot5). De wensch van Huygens, om als helper te worden toegevoegd aan Caron, is niet vervuld, maar zijn verblijf in Engeland heeft hem toch iets opgeleverd; hij werd nl. door Jacobus tot ridder geslagen. Den 27sten Oct. 1622 had die plechtigheid plaats en in zijn Dagboek teekende de nieuwe ridder aan, dat hij dienzelfden dag van zijn paard is gevallen. In den Haag teruggekeerd, leefde Huygens weer hetzelfde leven als vroeger. Nu hij geen vast ambt in dienst der Staten of van den Stadhouder kon veroveren, deden Caspar van Vosbergen en Carleton moeite bij den Koning van Denemarken, dat deze hem hier te lande tot agent van dat rijk zou aanstellenGa naar voetnoot6). Maar ook die poging is niet gelukt. En zoo bracht Huygens zijn tijd weer door met studie, lectuur en met het schrijven van verzen. Hij verkeerde weer druk in Haagsche kringen en kwam o.a. in kennis met Marcantonio MorosiniGa naar voetnoot7), die hier korten tijd gezant van Venetië is geweest. Hij begon met eene vertaling van Guarini's Pastor fidoGa naar voetnoot8) en schreef in den nazomer vele verzen, die hij van plan was later onder den titel Printen uit te gevenGa naar voetnoot9). In Juni bezocht hij het Muiderslot, maar vond den drost niet t'huis, wat aanleiding gaf tot het schrijven van aardige verzen van weerszijdenGa naar voetnoot10). In November was hij te Amsterdam aanwezig bij de bruiloft van Tesselschade met Allard CrombalchGa naar voetnoot11). Daar maakte hij kennis met een nichtje van de bruid, de 21-jarige Machteld van Campen, en de vrouwenhater was plotseling, naar zijne eigen getuigenis, ‘vier en vlam’. Hij verzocht Tesselschade in een vers, om zijne voorspraak bij het meisje te zijnGa naar voetnoot12), maar Hooft beantwoordde in hare plaats den jongen man op eenigszins spottende wijze - hij wilde hem zelfs niet dadelijk zijn uitvoerig gedicht geheel doen kennenGa naar voetnoot13) - en gaf hem den raad zelf zijne zaak te bepleiten. Maar het vuur schijnt spoedig gebluscht te zijn. | |
[pagina XLIII]
| |
Den 9den Januari 1624 volgde Maurits Huygens zijn vader op als secretaris van den Raad van State en vier weken later, den 7den Februari, stierf Christiaan in den ouderdom van 72 jaar. Het was een zware slag voor de familieleden, die zoo innig aan elkander verbonden waren, en Constantijn leed leed er niet het minst onder, daar hij enkele weken na den dood van zijn vader op nieuw als gezantschapssecretaris naar Engeland moest afreizen in het gevolg van Aerssen en Albert Joachimi. De reis was door mist zeer moeilijk en gevaarlijk; den 26sten Februari uitgezeild, kwam men eerst den 5den Maart te Gravesend voor ankerGa naar voetnoot1). Het slechte weer heeft Huygens niet verhinderd, om op zee een Latijnsch gedicht aan Thorius te schrijvenGa naar voetnoot2). Het gezantschap was ditmaal gelukkiger dan vroeger. De macht der Spaansche partij aan het Engelsche hof was thans minder groot en zelfs Jacobus wilde naar rede luisteren. In Juni kwam er een verbond tusschen de Republiek en Engeland tot stand en den 5den Juli keerde het gezantschap in den Haag terug. Maar al was de afwezigheid van Constantijn ook kort, zij was smartelijk en onaangenaam voor al de leden van het gezin, die pas een zoo groot verlies hadden geleden. Vooral Moeder Huygens, die vele belangrijke beslissingen had moeten nemen en een kleiner huis in het Voorhout had gekocht, had de hulp en den raad van haren jongsten zoon noode gemistGa naar voetnoot3). In de laatste helft van het jaar 1624 en in het voorjaar van 1625 voltooide Huygens zijne Printen en schreef bijschriften op de steden en op eenige dorpen van Holland. Ook wisselde hij gedichten met Jacob van der Burgh en Johan Brosterhuisen, die hij misschien gedurende zijn verblijf te Leiden had leeren kennen. Door hen kwam hij in aanraking met Barlaeus, vroeger onderregent van het Staten-College en professor in de logica te Leiden, die in 1619 om zijne remonstrantsche gevoelens was afgezet en sedert dien tijd den kost verdiende met les geven en jongelui bij zich aan huis te hebben. Barlaeus had Van der Burgh en Brosterhuisen in een versGa naar voetnoot4) aangespoord liever Latijnsche dan Nederlandsche gedichten te schrijven; Huygens bestreed zijne meening eveneens in een Latijnsch versGa naar voetnoot5), en dit werd de aanleiding tot eene intieme vriendschap tusschen de beide mannen, die tot den dood van Van Baerle bestaan heeft. Verder was Huygens in dezen tijd bezig met het bijeenbrengen van vele zijner gedichten in een bundel, dien hij OtiaGa naar voetnoot6) betitelde, en die in den zomer van 1625 met eene opdracht aan Heinsius het licht zag. Aan al dit letterkundig werk zou echter spoedig een einde komen. Den 23sten April 1625 stierf prins Maurits; zijn opvolger Frederik Hendrik verloor kort daarna door den dood één zijner beide secretarissen, Johan Tuning, en Huygens, die om de betrekking gevraagd hadGa naar voetnoot7), werd den 18den Juni door den Prins tot zijn secretaris aangesteldGa naar voetnoot8), naar men zeide, door de voorspraak | |
[pagina XLIV]
| |
van den vroegeren Engelschen gezant Carleton en van de Koningin van BohemeGa naar voetnoot1). | |
Hoofdstuk III.Huygens was 28 jaar oud, toen hij het ambt van secretaris aanvaardde. Voor een jongen man van zijne talenten en kundigheden, die met groot gemak verscheidene talen sprak en schreef, die buiten 's lands al zooveel ervaring en menschenkennis had opgedaan en zich reeds zoo lang in de diplomatie had bewogen, was de nieuwe betrekking zeker niet bijzonder hoog. Daar stond echter tegenover, dat de Huygens'en zich zeer verbonden voelden aan het huis der Oranje's en dat Vader Christiaan bij prins Willem dezelfde betrekking had bekleed, die Constantijn nu bij zijn jongsten zoon ging vervullen. En al mocht het nieuwe ambt hem dan ook niet alles brengen, wat zijne eerzucht hem misschien had doen hopen, hij behoefde althans niet langer werkeloos te zijn, in afwachting, dat de een of andere gezant zijne diensten begeerde. Den 29sten Juni 1625 zocht Huygens den Prins op in het leger bij Waalwijk en aanvaardde den volgende dag zijn ambt. De beide secretarissen van den Prins moesten het grootste deel van den dag aan het hof zijn, waar zij eene kamer hadden, en hun meester ook op zijne veldtochten en reizen vergezellen. Het aantal brieven en stukken, die zij te schrijven hadden, was ontelbaar; uit Huygens' briefwisseling blijkt eerst recht, hoevele zaken de Stadhouder aan zijn hoofd had. Over den aard van al die schrifturen geeft een lijstje volledige inlichting, dat de nieuwe secretaris in 1628 maakte, toen hij eene memorie opstelde met den titel La Secretairie de Son ExcellenceGa naar voetnoot2). De geldelijke belooning was niet groot; Huygens kreeg, althans later, jaarlijks ƒ 500Ga naar voetnoot3), maar er waren vele emolumenten aan het ambt verbonden. In den eersten tijd voelde Huygens zich volstrekt niet gelukkig in zijne nieuwe betrekking. Zijn oudere ambtgenoot, Jacob Junius, was een man zonder eenige beteekenis, die erg gewichtig deed en den jongen man geheel op den achtergrond drong. Wanneer de beide secretarissen bij den Prins waren, werd de jongere nauwelijks een blik waardig gekeurd en alles aan den ouderen opgedragen, die dan met veel vertoon al het werk liet zien, dat hij te doen had, maar intusschen niet veel anders uitrichtte dan heen en weer loopen en praatjes maken. Huygens, die niets te doen kreeg en buiten alles werd gehouden, was daardoor zoo ontstemd, dat hij zich éénmaal - het is de eenige keer - in een brief eenigszins oneerbiedig over den Prins uitlietGa naar voetnoot4) en zijn hart | |
[pagina XLV]
| |
uitstortte in een epistel, dat heette aan zijn vader gericht te zijnGa naar voetnoot1). Natnurlijk waren de zaken der secretarie volkomen in de warGa naar voetnoot2) en is het Huygens eerst langzamerhand gelukt, daar orde en regel te herstellen. Met Junius had hij in den beginne meermalen onaangenaamhedenGa naar voetnoot3), maar door zijne groote kennis en hoogstaand karakter heeft hij al spoedig het vertrouwen van den Prins weten te winnen. Door zijn ambt kwam Huygens nog meer dan vroeger in aanraking met de vele familieleden der Oranjes, die in den Haag leefden, of er dikwijls vertoefden, met den Koning en de Koningin van Boheme, de prinsen en prinsessen van Portugal, de hertogin de la Tremoïlle en hare dochter, met de hertogin van Bouillon en haar zoon, de vele graven van Nassau, die in het leger der Staten dienden, enz. Dat hij zich heel spoedig t'huis voelde onder de leden der hofhouding, blijkt uit zijn aardig vers Le revers de la CourGa naar voetnoot4), in April 1626 geschreven en vol plagerijen van vele dezer heeren en dames; alvroeger was hij bevriend geworden met eenige officieren, die aan het hof verbonden waren, nl. Mansart, Calvart, van Asperen en Frederik van LiereGa naar voetnoot5). In het leger had hij gelegenheid kennis te maken met de vele Fransche en Engelsche officieren, die onder Frederik Hendrik dienden en van wie velen beroemde namen droegen; de gemakkelijkheid, waarmede hij vreemde talen sprak, was zeker eene groote aanbeveling voor den burger bij deze zonen van Mars. Hij heeft onder hen de meest vertrouwde vrienden verworven, o.a. den markies de Hauterive en Henri de Beringhen. In het najaar van 1625 begeleidde Huygens den Prins op eene reis naar ZeelandGa naar voetnoot6). Maar toen in den zomer van het volgende jaar de Prins te velde trok, kon Huygens zijn meester niet volgen; hevige koortsen bonden hem aan huis en de angst, dat zijn meester dat wegblijven aan lafhartigheid zou toeschrijvenGa naar voetnoot7), kwelde hem nog bovendien. Eerst met half September was hij hersteld en reisde naar het leger, dat bij Emmerik lag. Van den oorlog heeft hij toen niet veel gezien; de veldtocht was bijna ten einde en de beide legers deden niet veel meer dan manoeuvreeren en heen en weer trekken, nadat graaf Hendrik van den Berg bij het Calcarsche Gat een gedeelte der Staatsche ruiterij had verrast. Maar hoewel Huygens voor het eerst iets van den oorlog zag, dacht hij aan heel andere dingen. In Maart had hij een uitvoerig gedicht geschreven met den titel L'anatomie. Paradoxes en satyreGa naar voetnoot8), waarin hij spotte met de vrouwen en met het huwelijk. De straf zou niet lang op zich laten wachten. Voordat hij naar het leger ging, had hij drie dagen te Amsterdam doorgebracht en was doodelijk verliefd geworden op zijn nichtje Susanna van | |
[pagina XLVI]
| |
BaerleGa naar voetnoot1). Zij was eene der dochters van Jan van Baerle, een rijk Amsterdamsch koopman, en Jacomina Hoon. De mooie brunette, die sedert den dood harer ouders bij haar broeder inwoonde, had wel in den Haag bij de Huygens'en gelogeerd en toen had Constantijn's oudere broeder Maurits haar ten huwelijk gevraagd. Maar Susanna had geweigerd, tot groote verontwaardiging van de familie Huygens, die zich bijzonder had ingespannen, om dat huwelijk tot stand te brengenGa naar voetnoot2). Ook Constantijn, die toen buiten 's lands was, was slecht te spreken geweest over het blauwtje, dat het mooie nichtje zijn broer had doen loopen. Anderen hadden trouwens dezelfde ervaring opgedaan; Hooft, die toen weduwnaar was, had haar te vergeefs hart en hand aangeboden. Constantijn, die vier jaren geleden boos was geweest, dat Susanna zijn broeder bedankt had, wist haar nu zelf te veroveren. In November en December 1626 reisde hij naar Amsterdam; waarschijnlijk is toen het engagement tot stand gekomen. Grappig zijn de plagerijen in de brieven van Nicolaas SchmelzingGa naar voetnoot3), een Oostenrijker, die lange jaren in het leger der Staten kolonel der ruiterij is geweest, een groot bewonderaar was van de Koningin van BohemeGa naar voetnoot4) en een jammerlijk Hollandsch schreef. Hij was zeer met Huygens bevriend. Bij een zijner bezoeken te Amsterdam zag Huygens in Coster's Academie Hooft's Warenar opvoeren en werd toen door Vondel van het tooneel af in een gedicht toegesprokenGa naar voetnoot5), wat anders alleen bij vorsten plaats had. Gedurende zijne verloving heeft Huygens eene reeks van fraaie gedichten aan zijne ‘Sterre’ gewijdGa naar voetnoot6). Den 6den April 1627 werd het huwelijk van Constantijn Huygens en Susanna van Baerle gesloten; Huygens' peet, de oude Justinus van Nassau, die toen rustig te Leiden woonde, en Schmelzing behoorden tot de bruiloftsgastenGa naar voetnoot7). Slechts enkele maanden heeft hij van zijn jong huwelijksleven kunnen genieten, want den 18den Juli ging hij met den Prins naar het leger; hij maakte de belegering van Grol mede, keerde den 13den October naar den Haag terug en voerde den volgenden dag zijne jonge vrouw naar het huis in de Lange Houtstraat, dat hij van Margaretha van Mechelen had gekocht. Had hij in de legerplaats voor Grol verschillende gedichten geschreven, van welke er eenige gedrukt werden achter I.V. Vondelens Verovering van Grol (1627), in de wintermaanden bezong hij niet alleen Hooft's huwelijk met Leonora HellemansGa naar voetnoot8), maar zette ook een uitgebreid gedicht op touw, waarin hij zijne levenswijze beschrijft en dat hij Daghwerck betitelde. Huygens schreef het gedicht op aansporing van zijne vrouw; hij heeft telkens het werk weer opgevat, maar het nooit voltooid; in 1638, na den dood zijner Sterre, heeft hij een slot aan het gedicht gemaakt, maar het niet uitgegeven vóór 1658. Men ziet uit het Daghwerck, hoe gelukkig het huwelijksleven van Huygens is geweest. | |
[pagina XLVII]
| |
Den 10den Maart 1628 werd de eersteling van het echtpaar geboren, die naar zijn vader werd genoemd. Over het algemeen was het een rustig jaar voor Huygens, want de Prins trok niet te velde en zijn secretaris moest hem alleen op een paar reizen vergezellen. In den zomer deed Huygens met zijne vrouw, zijne zusters en zijn broer Maurits veertien dagen lang een reisje door Holland en UtrechtGa naar voetnoot1); het gezelschap bezocht bij die gelegenheid Hooft op het Muiderslot. In weerwil van het nog al rustige leven, heeft Huygens toch in 1628 weinig verzen geschreven; de Speelreise en een Latijnsch gedicht op de verovering der ZilvervlootGa naar voetnoot2) zijn wel de belangrijkste. Maar waarschijnlijk heeft hij gewerkt aan het Daghwerck. Het volgende jaar was heel wat stormachtiger. Den 5den Mei kwam Huygens, die verlof had gekregen, omdat zijne vrouw den 14den April van een zoon was bevallen, den later zoo beroemden Christiaan, bij den Prins in het leger voor den Bosch. Terwijl hij met den Stadhouder op Heer-Heims-Huizinge te Vucht ingekwartierd was, heeft hij de geheele merkwaardige belegering meegemaakt, waarbij vele zijner kennissen onder de officieren gedood of gewond zijn. En bij al de drukte, die een verblijf in de legerplaats voor hem opleverde, vond hij nog tijd, om de studie van de Spaansche taal, waarmede hij vroeger in Engeland begonnen was, weer op te vattenGa naar voetnoot3). Hij heeft de nieuw verworven kennis gebruikt tot het ontcijferen der depeches van den vijand, die onderschept werden, en hij was er later terecht trotsch op, dat het hem gelukt was, zeer dikwijls ten koste van zijne nachtrust, alle cijferschrift van den vijand, dat hem in handen viel, te ontcijferen, terwijl dat eigenlijk niet bij zijn ambt behoorde en niet hij, maar een ander er voor betaald werdGa naar voetnoot4). Den 14den September, toen de artikelen van overgave van den Bosch geteekend waren, kwamen Huygens' vrouw en zuster in de legerplaats en bleven daar eenige dagenGa naar voetnoot5). Eerst den 25sten October keerde 's Prinsen secretaris naar den Haag terug na eene afwezigheid van bijna zes maanden. Thans brak er een rustiger tijd voor hem aan, dien hij voor een deel aan letterkundigen arbeid besteedde; hij schreef toch in het jaar 1630 een goed stuk van het Daghwerck en vertaalde ook enkele verzen van den Engelschen dichter John DonneGa naar voetnoot6). In onzen tijd heeft men gemeend, dat deze dichter met zijn buitengewoon gewrongen stijl grooten invloed op Huygens heeft gehadGa naar voetnoot7). Die bewering mist elken grond. In tal van vroegere gedichten, in het Hollandsch, het Latijn en het Fransch geschreven, toont Huygens reeds eene groote voorliefde voor gewrongenheid, spitsvondigheid en duisterheid. En als men hem daarover aanviel, maakte hij natuurlijk van die gebreken een beginsel. Zoo verdedigt hij zich reeds in 1622 tegenover zijne oudersGa naar voetnoot8), ontwikkelt later zijne denkbeelden over de dichtkunst in zijne AutobiographieGa naar voetnoot9) en spreekt het ook in zijne gedichten meermalen uit, dat hij zich allerminst toelegt op zoet- | |
[pagina XLVIII]
| |
vloeiendheid, maar op kernachtigheid en beknoptheid, op gevaar af daardoor moeilijk verstaanbaar te zijn. Behalve de vertalingen naar Donne schreef hij in 1630 nog eenige verzen in verschillende talen op het schenden van Petrarca's graf door een monnik en eenige dronken boerenGa naar voetnoot1), een schandaal, dat in Italië en in de Nederlanden een aantal pennen in beweging bracht. In het voorjaar van 1630 werd Huygens door aankoop heer van Zuilichem, een dorp in de Bommelerwaard; het bezit van die heerlijkheid heeft hem vele moeilijkheden en processen op den hals gehaaldGa naar voetnoot2). En in hetzelfde jaar werd hij door den Prins tot zijn raad en rekenmeester benoemd, in plaats van Erik Dimmer, die was overleden. De Raad van den Prins had het bestuur over de uitgebreide goederen der Oranjes en het beheer der geldmiddelen. Eene aardige bijzonderheid is, dat Frederik Hendrik zijn secretaris tevens tot raad benoemde, toen deze, met hem te Middelburg zijnde, naar den Haag werd geroepen, omdat zijne moeder gevaarlijk ziek wasGa naar voetnoot3). Al spoedig na zijne benoeming werd hem door den Prins opgedragen eene nieuwe instructie voor den Raad te ontwerpenGa naar voetnoot4). Huygens is raad en rekenmeester der Oranjes gebleven tot zijn dood en heeft dat ambt dus bijna 60 jaren lang bekleed. Huygens' gezin groeide langzamerhand aan; in Maart 1631 werd zijn derde zoon, Lodewijk, geboren. De veldtocht van den Prins duurde in dat jaar bijna zes maanden en onderscheidde zich niet door belangrijke krijgsbedrijven, totdat in September de roemrijke overwinning op het Slaak werd bevochten. De letterkundige werkzaamheid van 's Prinsen secretaris bepaalde zich tot het schrijven van eenige kleine gedichten; het belangrijkste is een lofdicht op de Geschiedenis van de belegering van den BoschGa naar voetnoot5), door Heinsius in het Latijn geschreven. Het vers werd met een brief van Huygens aan den grooten geleerdeGa naar voetnoot6) in het werk opgenomen, dat nog al critiek heeft uitgelokt, hoewel den schrijver door zijn jongeren vriend vele inlichtingen waren gegevenGa naar voetnoot7). De veldtocht van het jaar 1632 was heel wat belangrijker dan de vorige. Den 25sten Mei vertrok Huygens met den Prins naar het leger en, nadat in de eerste dagen van Juni Venlo en Roermond zich hadden overgegeven, werd het beleg voor Maastricht geslagen. Het was weer eene dier belegeringen, door welke Frederik Hendrik zich beroemd heeft gemaakt, maar die vele slachtoffers heeft geeischt; Huygens zag tal van Fransche officieren, die hij kende, sneuvelen, o.a. de St. SurinGa naar voetnoot8), een jongen vriend van den beroemden Franschen schrijver Louis Guez de Balzac. Ook betreurde hij den dood van den jongen graaf van HanauGa naar voetnoot9), een kleinzoon van prins Willem en Charlotte van Bourbon. Toen de poging van Pappenheim, om Maastricht te ontzetten, mislukt was en de stad zich den 23sten Augustus had overgegeven, werden in het leger, dat bij de veroverde vesting bleef, de vredesonderhandelingen geopend, die later in den Haag zijn voortgezet, maar ten slotte op niets zijn uitgeloopen. Na eene afwezigheid van een half jaar keerde Huygens | |
[pagina XLIX]
| |
den 25sten November naar zijne woonplaats terug. Den 22sten December verscheen hij in de vergadering der Staten-Generaal, om namens. den Prins mee te deelen, dat deze van plan was de stad en het graafschap Lingen, die in het bezit geweest waren van zijn vader, te bezettenGa naar voetnoot1). Ook later heeft Huygens meermalen eene dergelijke opdracht van zijn meester ontvangen. Dat hij, en niet zijn ambtgenoot Junius, daartoe werd gekozen, is misschien wel hieraan toe te schrijven, dat hij steeds meer en meer door den Prins gewaardeerd werd. In Mei 1632 kreeg hij althans eene nieuwe instructie, waarbij hij geheel gelijk gesteld werd met zijn ouderen ambtgenoot; het schijnt, dat in het vroegere stuk de verhouding tusschen de beide secretarissen niet voldoende was omschrevenGa naar voetnoot2). Ook was het Huygens, die gewoonlijk met den Prins te velde trok en dezen overal te paard vergezelde - in 1633 gaf zijn meester hem in het kamp te Dommelen een rijpaard ten geschenkeGa naar voetnoot3) - terwijl Junius meer in den Haag bleef. De juistheid van Huygens' oordeel, zijne groote kennis, zijne toewijding en vlugheid van werken moesten ook wel door den Prins gewaardeerd worden. Een bewijs, zoo al niet van waardeering, dan toch van den invloed, dien men hem toeschreef, kwam van andere zijde. In het voorjaar van 1633 bracht Henri de Beringhen, een Fransch officier, die eenige jaren onder Frederik Hendrik heeft gediend, hem de orde van St. Michiel met een schrijven van den Koning van FrankrijkGa naar voetnoot4). Spoedig is Huygens bezig, om zijn wapen samen te stellenGa naar voetnoot5), maar eerst in 1642 werd het door den Koning goedgekeurdGa naar voetnoot6). Toen in latere jaren het aantal ridders dier orde tot 100 werd ingekrompen en al degenen, die er in waren opgenomen, hun adeldom of hunne verdiensten moesten bewijzen, heeft Huygens de orde behoudenGa naar voetnoot7). Toen Huygens in het laatst van April met den Prins te velde trok, had hij een nieuwen last op zich genomen, nl. om Prinses Amalia volkomen op de hoogte te houden van de gezondheid van haren gemaal en van alles, wat gedurende den veldtocht voorviel. Van die opdracht heeft hij zich jaren lang, van 1633-1646 gekweten; meestal schreef hij om den anderen dag en bij belangrijke gebeurtenissen dagelijks aan de Prinses. Hij had verzocht, die brieven zorgvuldig te bewaren, opdat zij later als historische bron zouden kunnen dienen, en aan dat verzoek is over het algemeen voldaan; ongeveer 700 van die brieven zijn hem teruggegeven en werden, in drie foliodeelen gebonden, door hem veilig opgeborgen. Wanneer het leger niet op grooten afstand van den Haag was, konden die brieven gemakkelijk worden verzonden, maar als de Prins in Duitschland of in de Zuidelijke Nederlanden oorlog voerde, moest zijn secretaris meermalen dagelijks nieuwe middelen bedenken, om ze ongerept door de vijandelijke linie te krijgen. Hij schreef dan meestal microscopisch | |
[pagina L]
| |
klein op zeer kleine stukjes papier, die, in de kleeren van vrouwen of kleine jongens verborgen, door het vijandelijke land werden gebrachtGa naar voetnoot1). Terwijl hij met den Prins voor Rhijnberk lag, kreeg hij den 20sten Mei het bericht, dat zijne moeder was overleden. Susanna Hoefuagel was 71 jaar geworden; zij had hare beide dochters, evenals hare zoons, nog getrouwd gezien. Huygens kon niet bij de begrafenis zijner moeder aanwezig zijn. Den geheelen veldtocht heeft hij dit jaar niet meegemaakt; den 13den Juli kwam hij ziek in den Haag terug en in Augustus deed hij met zijne vrouw een reisje door Noord-Holland en vertoefde o.a. te Alkmaar, waar hij natuurlijk Tesschelschade opzochtGa naar voetnoot2). In het laatst van Augustus naar het leger teruggekeerd, vond hij den tijd, verscheidene verzen van Donne te vertalen en die vertalingen met een aardig gedicht aan Tesschelschade op te dragenGa naar voetnoot3). En toen hij den 8sten November weer in den Haag kwam, toonde zijne vrouw hem haar vierden zoon, Philips, die vier weken te voren was geboren. Hoezeer Frederik Hendrik zijn jongsten secretaris toen vertrouwde, blijkt o.a. hieruit, dat hij hem toezicht liet houden op de opvoeding van den commandeur van Buren, later meer bekend als Jhr. Frederik van Nassau, heer van Zuylestein. Hij was een bastaard van den Prins en werd als jonge man naar Parijs gezonden, om daar, als vele andere voorname jongelieden, Fransch, paardrijden, schermen enz. in de perfectie te leeren. Huygens voerde briefwisseling met hemGa naar voetnoot4) en zijne leermeesters en hield op die wijze een oog in het zeil. De commandeur van Buren heeft later de heerlijkheid Zuylestein, door zijn vader aangekocht, gekregen, is gouverneur geweest van Prins Willem III en in 1672 gesneuveld. Den 22sten Maart 1634 kreeg Huygens van den Prins een stuk grond ten geschenke aan het Plein, om daarop een huis te zetten en een tuin aan te leggenGa naar voetnoot5); het is de plek, waar thans het Ministerie van Justitie staat. Al spoedig werd met den bouw begonnen. Door bemiddeling van J. Wicquefort kreeg hij van den Landgraaf van Hessen 100 boomen ten geschenkeGa naar voetnoot6). Hij had eene drukke correspondentie te voeren, om voor graaf Johan Maurits van Nassau, die het Mauritshuis bouwde, en voor zich zelf de bouwmaterialen, die van buiten 's lands kwamen, ongehinderd door de plaatsen te laten voeren, welke door den vijand waren bezet. Hij studeerde ijverig in Vitruvius en maakte met de hulp van Jacob van Campen en Pieter Post een ontwerp voor den bouw. Wanneer hij zelf afwezig was, voerde zijne vrouw de geldelijke administratieGa naar voetnoot7). Het bouwen duurde lang; eerst in het voorjaar van 1637 was het huis gereed. Het maakte een goeden indruk. Het huis was 27.50 M. breed en 14.50 M. diep en had een half sousterrein en twee verdiepingen. Twee kleine, vóór den gevel uitspringende, vleugels hadden ééne verdieping en vormden een voorplein, dat door een muur met poort was afgesloten. De | |
[pagina LI]
| |
voorgevel was van baksteen, ‘het middengedeelte met een avantcorps met Ionische pilasters van zandsteen, met kroonlijst en fronton, bekroond door een drietal beelden.’ De vier schoorsteenen waren versierd met ijzeren wereldbollen. Van binnen voerde een dubbele trap van 9 treden naar eene ruime vestibule met hoofdtrap, die het huis in twee gelijke deelen verdeeldeGa naar voetnoot1). De tuin strekte zich uit naast het huis en werd afgesloten door een koetshuis. Huygens was trotsch op zijn huis en liet er naar eene teekening van Pieter Post gravures van makenGa naar voetnoot2), die hij aan zijne vrienden zond. De veldtocht van 1634 leverde niets merkwaardigs op. De markies van Aytona, die het bevel voerde over het Spaansche leger, dreigde Maastricht te zullen belegeren en de Stadhouder deed alsof hij het op Breda gemunt had. Na eene afwezigheid van drie maanden keerde Huygens in de eerste dagen van October naar den Haag terug. Het belangrijkste vers, dat hij in 1634 schreef, was een lofdicht op de verzameling van Romeinsche oudheden, door den Nymeegschen predikant Johan Smith (Smetius) bijeengebracht. Dat hij het schertsen niet verleerd had, blijkt uit vele versjes op een portret van Anna Maria Schurman, waarop de geleerde jonge vrouw zich zelve zonder handen had afgebeeldGa naar voetnoot3). Waarschijnlijk had Huygens haar kort geleden leeren kennen; jaren lang is hij met haar bevriend gebleven. | |
Hoofdstuk IV.Uit de vorige bladzijden, waarin zeer in het kort de belangrijkste feiten uit Huygens' leven tot zijn 38ste jaar zijn besproken, blijkt niet volkomen, hoe rijk dat leven is geweest. En rijk was het, omdat de natuur hem had toegerust met hare twee grootste gaven, hart en verstand. Op zijne liefde en vriendschap konden allen, wie hij die had waardig gekeurd, bouwen als op eene rots, en zijne hulpvaardigheid voor anderen was bijna onbegrensd. Vlug van bevatting als hij was, had hij zich groote kennis verworven van de meest uiteenloopende dingen en stelde hij belang in alles, wat belangstelling verdiende. Midden in het leven staande en met een zeer drukken werkkring, had hij tijd en lust voor alles en beoefende vele kunsten en wetenschappen. Door zijne opvoeding, zijne reizen buiten 's lands, waar hij o.a. met de hooge Engelsche aristocratie in aanraking was gekomen, en door zijn verkeer aan het hof van den Stadhouder had Huygens zich de meest aangename omgangsvormen eigen gemaakt. Toch leefde hij, hoewel hij en zijne vrouw beiden vermogen hadden, zeer eenvoudig. De secretaris van den Prins was geen fijnproever, ‘geen lecker onderscheider van gerechten’, maar was ‘tevreden met gesonde ende middelmatighe schotelen, daer men een' vriend op mede brengen | |
[pagina LII]
| |
moge’. Van zijne jeugd af hield hij niet van wijn en dronk dien alleen ‘als rhabarber, tot behulp van de maghe’Ga naar voetnoot1). De kleeding moest, naar zijn oordeel, eenvoudig zijn en slechts in de verte de mode volgenGa naar voetnoot2). Huygens hield rijtuig en maakte daarmede somtijds heel deftig een toertje met zijne vrouw, maar hij gaf verreweg de voorkeur aan eene wandeling. Ook wandelde hij gaarne alleen of dwaalde rond op een mak paardGa naar voetnoot3). Slechts in één enkel opzicht was hij minder eenvoudig; zijne vrouw schijnt hem te hebben laten deelen in haar voorkeur voor fijn reukwerkGa naar voetnoot4). Hoewel de Huygens'en eenvoudig leefden, zonderden zij zich allerminst af, maar maakten deel uit van een grooten kring van verwanten en vrienden. Maurits Huygens, Constantijn's oudere broeder, trouwde in 1633 met Petronella Campe; zij woonden in den Haag, evenals Geertruid en Constantia Huygens, die gehuwd waren met Philips Doublet, ontvanger-generaal der Unie, en David le Leu de Wilhem, raad en rekenmeester van den Prins. Twee zusters van Huygens' vrouw, Ida en Sara van Baerle, waren getrouwd met Arend en Philips van Dorp, broeders van Dorothea, van welke de één hofmeester was van den Prins en de andere admiraal; ook zij woonden in de hofstad. De naaste verwanten vormden dus al een grooten kring, waarbij dan nog Johan Dedel, raad in het Hof van Holland, en zijne vrouw, die een nichtje was van de Huygens'en, zich voegden. Er was dus gelegenheid, om familiezaken te behandelen, verjaardagen te vieren en zich te verdiepen in de deugden en kwalen van het opkomend geslacht. Dan waren er verder de jongeren uit de vele Haagsche familiën, die bevriend geweest waren met Christiaan Huygens en Susanna Hoefnagel, de De Bie's, de Dimmer's, de Doublet's, de Van Liere's, Huygens' vriend Calvart, enz. Enkele Fransche officieren en andere vreemdelingen kwamen ook bij Huygens aan huis, evenals sommige geleerden en staatslieden. Hoe gezellig het in dien intiemen kring van familie en vrienden kon toegaan, blijkt uit enkele versjes van hemGa naar voetnoot5). Zeker is Huygens door zijne vroolijkheid en geest het middelpunt van dien kring geweest. De omgang met familieleden en vrienden moge eenige afwisseling gebracht hebben in zijn druk ambtelijk leven, Huygens besteedde het grootste deel van zijn vrijen tijd toch aan andere dingen. 's Morgens vroeg, voordat hij naar het hof ging, was hij te spreken voor ieder, die zijne hulp inriep om iets van den Prins te verzoekenGa naar voetnoot6). En dan is er verder bijna geene kunst, die hij niet heeft beoefend. Het aantal verzen, dat hij in verschillende talen heeft gedicht, bedraagt duizenden. Zooals hij echter later verzekerde, is hij zelden rustig gaan zitten, om een gedicht te schrijven; vooral de tallooze puntdichten, die hij heeft nagelaten, werden ‘te velde, te schepe, te waghen, te paerde meest, geboren’Ga naar voetnoot7). Hij had verstand van schilderijen - in zijne jeugd heeft hij zelf | |
[pagina LIII]
| |
miniaturen geschilderdGa naar voetnoot1) - schreef in zijne autobiographie over de schilders, die hij kendeGa naar voetnoot2), waarbij hij den jongen Rembrandt, van wien hij één enkel stuk gezien had, eene groote toekomst voorspeldeGa naar voetnoot3) en bezat schilderijen. Hij teekende goed en ontwierp later zelf het vignet voor de Momenta desultoria; aan boetseeren, dat hij in zijne jeugd geleerd hadGa naar voetnoot4), schijnt hij op rijper leeftijd niet meer gedaan te hebben. Toen hij een huis ging bouwen, werkte hij zelf mee aan het bouwplan. Maar de kunst, die Huygens boven alle andere stelde, was de muziek. Hij bespeelde verschillende instrumenten - op later leeftijd breidde hij het aantal daarvan steeds uit - zong en componeerde. Hij was er steeds op uit, goede instrumenten, goede snaren en nieuwe muziek te veroveren; geen moeite was daarvoor te groot, geene kosten te hoog. Tot zijn ouden dag toe is de muziek een hartstocht van Huygens gebleven. De kunstenaars zelf vergat Huygens niet. De vreemde musici, die in den Haag kwamen, vonden bij hem een vriendelijk te huis en een warm onthaal. Rembrandt en andere schilders heeft hij voortgeholpen, door hen aan te bevelen bij het hof en bij zijn eigen kring. Onder de tallooze menschen, die zijne hulp en voorspraak inriepen, waren vele artisten en met verscheiden buitenlandsche musici heeft hij eene drukke briefwisseling gevoerd. Ook dichters en schrijvers konden rekenen op zijne belangstelling. De vriendschap met Hooft, met Anna en Tesselschade Roemers, met Van Baerle begint door het wisselen van gedichten; in Van der Burgh en Brosterhuisen waardeert hij vooral, dat ook zij dienaars zijn der Muzen. Eenvoudige menschen, als Adriaan van de Venne, zenden hem hunne bundels toe en de secretaris van den Prins vindt tijd, om zich de gedichten van den zeeman Elias Herckmans door den schrijver zelf te laten voorlezen. Wie van deze dichters hulp en voorspraak noodig heeft, vindt die bij Huygens. Hij weet voor Van Baerle, die, toen hij in 1619 van zijn ambt was ontzet, veel moeite had om met zijn groot gezin door de wereld te komen, allerlei voordeeltjes te veroveren en helpt Van der Burgh en Brosterhuisen in alles. En wat er op letterkundig gebied voor belangrijks voorviel, ook buiten de grenzen der Zeven Provinciën, ontging niet aan zijne aandacht. Hij leest de drama's van Lope de Vega en Ben Johnson en is de eerste in ons land, die de groote beteekenis inziet der werken van Théophile de Viau en van Louis Guez de Balzac voor de Fransche letterkundeGa naar voetnoot5); met Balzac treedt hij zelfs in briefwisseling. De wetenschap vereerde hij even hoog als de kunst. Een geloovig man als Huygens stelde natuurlijk veel belang in theologie en hij las dan ook de groote en kleinere werken, die Dan. Heinsius op dat gebied uitgaf. Hij bewonderde diens philologische werken en die van Gerardus Vossius en zocht de vriendschap van dien grooten geleerde, evenals die van den vreemden en lastigen Saumaise. Met Pontanus en den Leuvenschen professor Erycius Puteanus stond hij in betrekking. En dat hij de classieke schrijvers zelf dikwijls ter hand nam, blijkt uit de aanhalingen uit hen in zijne brieven. Ook de rechtswetenschap blijft hem belangstelling inboezemen. Hij zoekt de vriendschap | |
[pagina LIV]
| |
van den Leuvenschen jurist Diodorus Tuldenus en begroet met vreugde het verschijnen van Hugo de Groot's Inleidinge tot de Hollandsche Rechts-geleerdheid (1631), al betreurt hij het, dat de schrijver zich niet nog meer moeite heeft gegeven, om voor alle begrippen verstaanbare Nederlandsche woorden te bedenken zooals Simon Stevin in zijne werken had gedaanGa naar voetnoot1). Maar al had Huygens groote belangstelling voor de bovengenoemde wetenschappen en verrijkte hij zijne uitgebreide boekenverzameling met alle werken van beteekenis, die op dat gebied uitkwamen, nog meer voelde hij zich aangetrokken door de natuur-philosophische vakken. Zooveel hield hij van wiskunde, dat hij in den zomer van 1627 zijn Euclides meenam naar het leger en daarin werkteGa naar voetnoot2). Hij stelde het vak vooral hoog, omdat hij begreep, dat het dienen zou voor den vooruitgang der natuurwetenschap. Toen hij als jongmensch meermalen in Londen kwam, ging hij veel om met Cornelis Drebbel en stelde veel belang in zijne uitvindingen, het Perpetuum mobile, het onderzeesche schip, den muziekautomaat, de camera obscura, den microscoop. In Drebbel's werkje Van de Natuere der Elementen keurde hij echter den mystieken toon afGa naar voetnoot3). En hij heeft veel pleizier, als hij van huis gewaarschuwd wordt voor den toovenaar en plaagt dezen met den slechten naam, dien hij heeftGa naar voetnoot4). Van de physica gaat hem vooral de optica ter harte; hij is daar steeds mee vervuld en leest alle oude en nieuwe schrijvers, die daarover handelenGa naar voetnoot5) en die hem door Golius worden opgenoemdGa naar voetnoot6). Hij correspondeert met dezen over dat onderwerp en wil hem in kennis brengen met Girard, een ingenieur in het leger der Staten, die studie maakte van de theorie der lichtbrekingGa naar voetnoot7) en dien hij hoog vereerdeGa naar voetnoot8). Ten huize van Golius maakt hij kennis met Descartes, verheugt zich zeer, dat deze belooft die quaestie ter hand te zullen nemen, en helpt hem later bij eene dioptrische proef. De vriendschappelijke verhouding tussehen Huygens en den grooten Franschen wijsgeer behoort echter tot eene latere levensperiode. Huygens stond in briefwisseling met den sterrekundige Wendelinus en hielp hem, als hij kon, bij zijne onderzoekingen. Hij was een groot bewonderaar van de beroemde aardrijkskundigen Mercator, Ortelius en vooral van den jongeren Philip CluverGa naar voetnoot9). Hij legt eene groote verzameling aan van naturaliën, waarbij zijn vriend Brosterhuisen ijverig helptGa naar voetnoot10). Dien botanicus brengt hij in kennis met de werken van Baco of VerulamGa naar voetnoot11), welke hij zeer bewonderdeGa naar voetnoot12). Evenals Brosterhuisen is hij dikwijls bezig met allerlei proeven, waarbij gekookt en gedistilleerd wordtGa naar voetnoot13). Hij maakt afgietsels in was van medailles en muntenGa naar voetnoot14), waarvan hij eene verzameling heeftGa naar voetnoot15). En ten slotte is hij een groot liefhebber van de draaibank; het werken daaraan vindt hij eene gezonde lichaamsbeweging en hij maakt met behulp van dat werktuig | |
[pagina LV]
| |
allerlei dingen. Als Barlaeus hem uitlacht om die liefhebberij, verdedigt hij zich ernstigGa naar voetnoot1) en toen hij 84 jaar oud was, beoefende hij somtijds nog dit, (S)ijn ambacht, lang gepleegt en yverigh bemintGa naar voetnoot2). Wij staan dikwijls versteld over de reusachtige werkkracht van vele onzer zeventiende-eeuwers. Hier is slechts sprake van liefhebberijwerk. Maar het blijft toch een raadsel, hoe iemand met zulk een druk ambt, als Huygens had, de geheele beschaving van zijn tijd in zich heeft kunnen opnemen. |
|