De grote schouwburg
(1995)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermdSchildersbiografieën
[pagina 10]
| |
Pieter Bodding van Laer: zelfmoordenaaraant.aant.Pieter Bodding van Laer, bijgenaamd Bamboccio, is geboren te Laren, nabij Naarden. Zijn ouders, keurige mensen, hebben hem beschaafd en wellevend opgevoed. Zijn natuurlijke neiging deed al vroeg van zich spreken en uit zijn eerste bezigheden kon men reeds opmaken waartoe hij in de wieg gelegd was. Alles wat hij namelijk in handen kreeg beschreef hij met houtskool of krijt. Na deze eerste maaksels heeft hij zich opgewerkt tot een groot meester in het hanteren van zowel tekenstift als penseel. Ik weet echter niet wie hem in de kunst onderwezen heeft. Van Laer had het geluk dat hij zich een helder, innerlijk beeld kon vormen van alle zaken en verschijnselen die hij waarnam. Hij hoefde veel dingen maar één keer gezien te hebben om ze eerst veel later, wanneer de gelegenheid zich aandiende, in zijn werk te pas te brengen. Om deze reden hebben Italiaanse kunstenaars die veel met hem omgingen later verklaard, dat Van Laer meer in de geest dan op papier geschetst heeft. Hij had veel gevoel voor schilderachtige veranderingen die zich onder invloed van toe- of afnemend zonlicht voordoen op het veld, in valleien, bergpartijen of bomen. Hij gaf daarvan dikwijls zo'n natuurgetrouwe voorstelling, dat men zou verwachten dat hij zich baseerde op in werkelijkheid geobserveerde landschappen. | |
Romeinse grappenNog vrij jong ging Van Laer eerst naar Frankrijk en daarna naar Rome, waar hij zestien jaar verbleef. Aangespoord door de fraaie kunstschatten in deze stad, spande hij zich dagelijks in om zijn schilderkunst te vervolmaken. Uiteindelijk heeft hij het zo ver gebracht, dat hij tot de belangrijkste Romeinse schilders gerekend werd. Bovendien was hij alom geliefd vanwege zijn vriendelijkheid en grappenmakerij. Wanneer hij werkte was Van Laer doorgaans stil en geheel in gedachten verdiept. | |
[pagina 11]
| |
3. Jacob Houbraken, Portret van Pieter Bodding van Laer, gravure in: De Grote Schouwburg (1718-'21)
| |
[pagina 12]
| |
4. Pieter Bodding van Laer, De kleine kalkoven
| |
[pagina 13]
| |
aant.Zoals ik zojuist al heb aangeduid, was de reden daarvoor dat hij niet naar het leven werkte (zelfs niet voor zijn figuurstukken!), maar afging op de innerlijke voorstelling die hij zich van een bepaald onderwerp gevormd had. Wanneer zijn geest dan door het voortdurende denkwerk vermoeid was, ontspande hij zich met een vrolijk deuntje dat hij op zijn viool speelde. De Romeinse burgers gaven hem de bijnaam Bamboccio. Deze term wordt in het Italiaans gereserveerd voor lieden die bedreven zijn in het maken van grappen, die hun lichaam wonderlijk kunnen bewegen en in staat zijn dwaze typetjes uit te beelden. De natuur had Van Laer zodanig geschapen, dat wie hem ook maar aanzag om zijn wanstaltige figuur moest lachen. Zijn benen waren drie keer zo lang als zijn bovenlijf, zijn borst was klein uitgevallen en zijn hoofd leek op zijn schouders te rusten, alsof hij geen nek had. Hij was niettemin humoristisch en opgeruimd van karakter, zoals we aan de hand van een paar grappige staaltjes zullen laten zien. Men vertelt dat Van Laer zich uit louter scherts eens uitdoste met een schort die hij tot onder zijn oksels had opgetrokken. Daarna ging hij in de deuropening staan van een winkel die veel mensen passeerden. Zij dachten met een grote baviaan van doen te hebben, waar Van Laer hartelijk om moest lachen. Ik denk echter dat die passanten net zulke slimmeriken geweest zijn als diegenen die eens te Amsterdam voorbij een apothekerswinkel kwamen. Toen zij nota bene een aangeklede aap in het venster zagen zitten, vroegen deze goochemerds het beest: Manneke, hoe komen we het snelst bij het stadhuis? Een grap die vermakelijker én geloofwaardiger is, wordt verhaald door Joachim von Sandrart in zijn Teutsche Academie. In het Nederlands vertaald staat daar geschreven: Bamboccio kon zijn bovenlijf nog veel korter maken dan het al was. Wanneer hij dan danste was het of men alleen benen zag met een hoofd daarboven. Met zijn lange staken was hij opvallend snel en het viel hem niet zwaar over allerlei obstakels heen te springen. Het | |
[pagina 14]
| |
aant.is eens voorgevallen dat Van Laer met Nicolas Poussin, Claude Lorrain en mijzelf (zo nog steeds Sandrart) is uitgereden om zich wat te verpozen bij Tivoli. Toen we daar aangekomen waren en hij zag dat er een regenbui op komst was, is hij, zonder dat wij dat merkten, in aller ijl van het gezelschap weggereden. Omdat onze vriend nu eenmaal van grollen hield, heeft hij zich toen hij Rome naderde voorover gebogen en de paardedeken over zich heen getrokken. In galop ging hij de stad binnen. Wij voelden ons ondertussen niet op ons gemak, omdat we niet wisten waar Van Laer gebleven was. Zodra we bij de stadspoort van Rome gearriveerd waren, vroegen we dan ook aan de wachters of zij kort voor onze aankomst misschien iemand opgemerkt hadden. Zij antwoordden dat zij het paard van Van Laer weliswaar hadden zien lopen, maar dat de schilder er zelf niet op had gezeten. Ze hadden vreemd genoeg alleen een afgedekte koffer gezien met aan weerszijden laarzen. Telkens wanneer Von Sandrart en de zijnen bij elkaar kwamen, moesten ze er weer om lachen als ze zich voor de geest haalden hoe Van Laer de wacht bedrogen had en voor een afgedekte koífer werd aangezien! Dergelijke fratsen haalde de kunstenaar vaker uit, zodat iedereen zich graag met hem ophield. Hoe grappig hij ook geweest mag zijn, nochtans zal zijn levenseinde aantonen dat de woorden van Vosmeer in Vondels Gijsbrecht van Amstel op hem van toepassing zijn:Ik ben een Gooiers kind [afkomstig uit het Gooi], vervallen in Gods toorn / Te Laren opgevoed. | |
ZelfmoordZo langzamerhand wilden zijn ouders en vrienden Van Laer wel weer eens zien. Zij schreven brief op brief en ook enkele Hollandse kunstverzamelaars lieten van zich horen. Zij berichtten de schilder dat hij in Nederland zeker geen slechte prijs voor zijn werk zou krijgen, omdat zijn roem nu overal verspreid | |
[pagina 15]
| |
aant.was. Hierop besloot Van Laer Rome te verlaten. In het jaar 1639 belandde hij te Amsterdam. Van daaruit ging hij naar Haarlem om zich te vestigen bij zijn broer, die leraar was. In de laatstgenoemde stad heeft Van Laer veel schilderijen vervaardigd die naderhand verkocht zijn voor bedragen die beduidend hoger lagen dan de sommen die hij doorgaans in Rome ontving. Met het oog op de te verwachten winsten is veel van zijn werk daarom zelfs in Italië opgekocht en naar Nederland overgebracht. Ik heb veel doeken van zijn hand gezien die, hoewel ze donker en somber van uitvoering waren, een buitengewoon natuurgetrouwe indruk maakten. Ook andere van zijn schilderijen zijn mij goed bevallen. Van Laer schilderde meestal pleisterplaatsen op het Italiaanse land en scènes met struikrovers. Al het voorgestelde, of het nu ging om paarden of mensen, was opvallend goed getroffen en vakkundig geschilderd. Enkele van zijn belangrijkste werken zijn in prent uitgegeven, onder andere een struikroversscène in een grot en de zogenaamde ‘Kalkoven’. In de loop van zijn zestigste levensjaar werd Van Laer getroffen door aanvallen van benauwdheid die hem alle levenslust ontnamen. Hij gaf zich over aan gevoelens van melancholie, waardoor zijn kwaal alleen maar verergerde. Het leven moe heeft hij zich uiteindelijk verdronken in een waterput. Het verhaal van de zelfmoord van Van Laer wordt op ondubbelzinnige wijze bevestigd door Samuel van Hoogstraeten die in zijn schilderboek vaststelt dat de wanhopige Francesco Fiamengo na door Bernini te zijn overtroffen zijn weg naar het Huis der Schimmen door de strop gevonden heeft. Naar men zegt heeft Bamboccio hem daar naderhand opgezocht. Op deze manier is de klucht van het leven van Pieter van Laer veranderd in een tragedie. Toen Bamboccio nog te Rome verbleef, heeft het volgende voorval plaatsgehad. In gezelschap van vier andere Hollanders heeft hij een priester op een eenzame plaats opgewacht en in het water gegooid, omdat deze hen vermanend had toegesproken toen ze vlees aten tijdens de vastentijd. Een van de aanwezigen | |
[pagina 16]
| |
aant.was Andries Both, die actief aan de schermutselingen heeft deelgenomen. Later is gebleken dat de vijf booswichten allen op de een of andere manier in het water aan hun einde zijn gekomen. Het precieze tijdstip van Van Laers geboorte ken ik niet. Uit wat ik wel over hem weet, maak ik op dat hij aan het begin van de zeventiende eeuw geboren moet zijn. Het staat vast dat hij in ieder geval zestig jaar oud geworden is. Toen Van Hoogstraeten zijn schilderboek in het jaar 1678 schreef, was Van Laer (zoals uit het zojuist aangehaalde citaat blijkt) al overleden. Hij moet dus rond 1613 ter wereld gekomen zijn. Bamboccio had een jongere broer die eveneens de schilderkunst uitoefende. Ze zijn samen in Italië geweest. Op zekere dag reed deze tweede Van Laer met zijn ezel over een houten brug die over een cascade of waterval lag en twee rotsachtige bergen met elkaar verbond. De brug stortte echter in, zodat hij met ezel en al verdronken is. |
|