De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Philip Tideman]PHILIP TIDEMAN is geboren te Hamburg in 't jaar 1657 op den 22 van Wintermaand, (wiens Beeltenis te zien is in de Plaat G. 18.) van deugdelyke ouders voortgesproten welker voetstappen hy nagevolgt heeft. Zy lieten (gelyk alle brave Borgers daar gewoon zyn te doen) hem de Latynsche taal leeren. Dog het verborgen konstvuur brak met zyn twaalfde jaar uit, 't geen zyne ouders tegen hun wil ontwaar werden, als die een ander oogmerk met hem voor hadden. Dog zyn Vader (overwegende dat de schilderkonst niet alleen een man geacht doet zyn, maar dezelve ook agtte een der eerlykste oeffeningen te wezen; aangezien men zig daar mede op geen oneerlyke wyze verrykt) vond zig overreed, en bestelde hem tot dien einde by den Konstschilder Ns. Raes, by wien hy na 't verloop van agt jaren zoo veer in de Konst gevordert was, dat hy geen leybant meer noodig had, maar op zig zelven bestont te schilderen, en Leerlingen aan te kweken. Dit duurde maar ruim een jaar, wanneer hy min agt gevende op de voordeelen, als op den voortgang | |
[pagina 368]
| |
in de Konst, besluit nam om naar Amsterdam, toenmaals verzien van brave Konstschilders, te trekken, om van de beschouwing hunner konstwerken, en omgang mee de zelve zyn begrippen met grootse denkbeelden op te vullen, aangezien hy op de verbeeldingen der historien gezet was, waar in Gerard de Laires in dien tyd inzonderheid uitstak, onder wiens onderwys hy zig begaf; dog dit duurde maar een half jaar; hy ging toen op zig zelven wonen en kreeg verscheide werken aan de hand. Laires overkropt van werk, en behagen scheppende in zyn penceelbehandeling, lokte hem weer tot zig, gevende hem den kost, en een zekere somme gelds 's jaars toe, voor dat hy hem hielp schilderen, aan zolderingen en nissen, dog naa het verloop van twee jaren (eenige strubbeling tusschen hun beide gekomen) scheidden zy voor altoos van malkander. Van eersten af aan kreeg hy ('t geluk hem gunstig zynde) de handen vol werk, waar door hy zig als borger daar ter neer sloeg, en zig tot den echt begaf. Onder zyne voorname konstwerken zyn bekent het orgel in de oude Luitersche Kerk. De agterzaal van den Heere Joh. van Droogenhorst. By den Heer Procureur de Vlieger het voorhuis, en de kamer van onderen beschildert. By den Heer Borgermeester Verschuur tot Hoorn, drie kamers van onderen, met de schoorsteenstukken, waar van het eerste binnen een cierlyke ovale lyst, verbeeld Venus, hare klachte doende aan Jupiter over het ongelyk dat Juno haar Zoon aandeed. De hoeken van gelyk met beeldwerk geciert, | |
[pagina 369]
| |
vertoonen in den eersten hoek Eneas dragende zyn ouden vader uit den brant, nevens de zinnebeelden Godvrugtigheid en Dapperheid. In den tweeden hoek staat Juno verheelt daar zy by Eool komt, hem verzoekende de stormwinden uit te laten om de vloten te verdelgen, en daar nevens Eenzydigheid en Geveinstheid. In den derden hoek zietmen Eool de winden los laten, die schrikkelyk op de Trojaansche vloot stormen: en nevens hen den Toorn en Wreetheid. In den vierden vertoont zig de vloot door Turnus in brant gezet, en hoe zy door betooveringe van Cybele in Zeenimfen verandert, nevens de beeltenissen van Gevaar, en Hulp. Wy zouden de orde van onze schryfwyze overtreeden, zoo wy de menigte van schoorsteenstukken, nissen in poortalen, en tuincieraden op een lyst bragten. Aan een moeten wy gedenken om zeker voorval, in het tuinhuis van den Heer Christiaan van Hoek op zyn Hofsteê aan de Vegt, die hy van binnen met zinnebeelden in nissen en andere cieraden konstig heeft opgeciert. Die werk wat laat op 't jaar 1696 begonnen quam niet ten einde voor dat het ys in de vaart was. Smit die daar meê schilderde, en de posten, en 't lystwerk marmerde, had zyn schaatsen by zig. Tideman die daar niet op afgeregt was, zou hem dan vast houden en agter aan op het gladde ys nasullen: maar dit wilde niet lukken. Des werd goetgevonden dat Tideman zig in zynen mantel bakeren zoude, Smit den slip vast houden, en hem dus over 't ys voort slepen. Zy kwamen behouden tot Amsterdam, dog de goede Tideman beklaagde zig over deze onderneming; want als hy op 't land | |
[pagina 370]
| |
gekomen den mantel voor de kouw wilde omhangen, was de zelve zoo vol lugtgaten door 't schaven van 't ys gekomen, dat het wel een verscheurde bedelaars mantel scheen te wezen, en hy genootzaakt was een nieuwen te laten maken. Dus duur stont hem die vrye vragt. De menigte van teekeningen en schetsen, zoo van Historien, Fabelen, en Zinnebeelden, die hy naagelaten heeft, geven blyken van zyn onvermoeide naarstigheid en yver. En zoo hy alleen eenige uitspanningen nam, het was door 't snarenspel, inzonderheid de handviool, daar hy zig wel op verstont. Buiten dit vont men hem nooit ledig, maar altoos buiten zyn schildertyd, of met een boek of met de teekenpen in de hand. Daar en boven was hy deugtzaam opregt en vroom van wandel, 't welk hy ook met grooten ernst, op zyn krankbed leggende, zyne Kinderen aanbevolen heeft. Hy stierf (na dat hy 7 a 8 dagen met groote pyn in zyn zyde gekwelt was) op den 9 van Wiedemaand 1705, naalatende behalve zyn konstroem, den lof eens onbesproken levens, en het overschot van zyne overwinst ten gebruik van zyn Vrouw en Kinderen. Zoo dat het niet altyd zeker gaat 't geen een nieuwtyds Ga naar voetnoot†Dichter (op zulk een voorwerp zinspelende) zeit:
Al wie uw schreden volgt kan niet gelukkig wezen,
En vraagt gy my waarom? gy zyt een eerlyk man.
Matige overwinst door spaarzaamheid by een gehouden doet een mensch veel geruster en gelukkiger leven, dan die groote fortuin hebben en hun | |
[pagina 371]
| |
goed schandelyk verkwisten. Behalve dat het ons niet passen zoude de leerjeugt tot dusdanige levenswyze te sporen; even als of de Fortuin alleen zulken in 't gemoet liep, en den vromen den nek toekeerde. Voorbeelden hebben ons ook wel het tegendeel doen zien. Thans staat 'er een van een slegt levens gedrag ten Toneel te komen. Maar wat zal ik zeggen? 't gaat zoo in de waereld, 't schadelyk onkruid groeit met de goede terwe teffens op, en de schurfde schapen mengen zig onder de reyne kudde. Eerlyke en oneerlyke, vrome en onvrome zyn spiegels voor de opmerkende jeugt, de een om tot het goede te sporen, de ander om van 't kwade een afschrik te doen krygen.
Men buigt in tyds de vrugtboomloten:
En 't takje wyl 't nog buigzaam is;
En knelt het met een taaje wis:
Maar in zyn gullen groey geschoten,
Ontspringt het ligt die boey en band,
En heft zyn stugge kruin naar boven.
Dus kan men voor een tyd wel dooven
Het driftvuur van 't gemoet; maar spant
Natuur haar kragten in, geen toomen
Bedwingen 't voortgaan der onvroomen.
|
|