De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Filip Roos]Van FILIP ROOS, van zyn Bentbroeders Merkurius genaamt, de tweede Zoon van Johan Henrik Roos, heb ik alleen berigten gekregen, zoo in opzigt van zyn brave penceelkonst, als van zyn levensgedrag, daar nog al iets in voorgevallen is, 't geen den Lezer, wiens hart bewogen om het droevig treurgeval van zyn Vader toesloot, nu stoffe geven zal tot lachen. Deze geboren te Frankfoort in den jare 1655 was met een buitengemeenen Konstgeest van de Parnasgodinnen bezielt, waar door hy al by zyn Vaders leven, van den Landgraaf van Hessenkassel aan 't Hof gelokt wierd, die groot bevallen in zyn Konst nam, gelyk hy hem ook naderhand (ziende zyn grooten geest doorstralen) een goede somme geld gaf, om zig te Rome naar loffelyke voorbeelden voort te oeffenen. Ondertusschen vleide zig de Vorst dat hy hem eens wederom zoude zien, en zig verlustigen in de bespiegelinge van zyne Konstwerken: maar niet minder als dit. 'T ging met hem als de spreuk zeit: weldaad word 't eerst vergeten. Waar van wy de bewyzen voor het einde zullen zien. Hy was een welgemaakt schoon Jongeling, vlugtig van gedagten en vaardig met het penceel; zoodanig dat Kristofsel le Blon die hem te Rome heeft gekend, my verhaald heeft, dat hy | |
[pagina 280]
| |
in vaardigheid van schilderen nooit zyns gelyk gezien heeft, gelyk aan sommige stalen blyken zal, waarom zy hem ook in de Roomsche schilderbend met den naam van Merkurius gedoopt hadden. Le Blon, met sommige Nederlanders elk met hunne portefolien onder hun mantel waren by denGa naar voetnoot* Collose om te teekenen, als onze Roos daar by geval meê kwam aanstappen terwyl zy onder malkander redenwisselden over deze en gene geestige bouwvalligheid. Onderwyl viel het oog van Roos ook op iets dat hem teekenagtig dagt te wezen, waarom hy zeide: (alzo hy geen teekengereedschap met zig had meê gebragt) tegen den jongsten van 't gezelschap, dat hy hem een blad papier en zyn tekenpen eens zoude leenen, om die geestige brok af te schetsen, gelyk geschiede, en maakte een volkome teekening binnen de tyd van een half uur, zoo geestig en stout geteekent dat het te verwonderen was, en deê daar een present meê den genen die het papier en pen daar toe geleent had. Hoe konstig deze teekening was blykt daar uit, dat, terwyl zy die over en weer stonden te bekyken, 'er gevallig een Romein, die Konstliefdig was, voorby quam gaan, enze ter loops beschouwende, een pistool daar voor bood. Maar ze mogt niet vloten; want de | |
[pagina 281]
| |
eigenaar wilde dit ter gedagtenisse van hem, en ten staal van zyn vlugge hand behouden. Onze Roos die als een vlugtige Merkurius, dan hier, dan daar, altyds iets ondernam of deed, stond op een tyd buiten Rome sommige beesjes naar 't leven te teekenen die daar in 't veld graasden. 't Geval wil dat de vermaarden Italiaanschen Historyschilder Hiacynto Brandi daar voor by kwam, zyn koets deed stil houden en hem riep zeggende: Laat my eens zien, wat gy maakt? Hy vraagde vorder naar zyn naam, en wat landsman hy was. Welke vragen hy met veel beleeftheid beantwoorde. Nu moet ik tusschen beide zeggen: dat de Italiaansche meesters voor gewoonte houden, wanneer zy den eenen of den anderen jongen Konstenaar, in een Kerk, Paleis, of by eenige Statue vinden teekenen, zy den zelven vergen het werk te zien, hun yver pryzen, de gebreken daar in aanwyzen, en de wyze hoe de zelve te verbeteren. Ook geven zy somwyle wel een stuk geld ten present, om hem aan te moedigen in zyn vlyt: een middel waar door, zy zig by allen bemint en geagt maken. Hiacynto Brandi (om weder ter zake te komen) had zulk goed bevallen in de teekenkonst van Roos, dat hy hem den toegang tot zyn huis, om zyn Konst te zien, aanbood, waar in hy niet verzuimig was. Wat gebeurt 'er? deze Brandi had een Dochter die jong en bevallig was. Deze zag onze Roos eens in 't verschiet door 't huis waren en nam agt waar ontrent zy haar wyk nam. 'T gebeurde op een tyd dat hy aan 't huis kwam, wanneer Brandi belet was. Hy die nu al by de Huisgenooten bekend was, drong onder een schoon praatje door, tot in den Hof; voorgevende met | |
[pagina 282]
| |
geduld daar wat te willen vertoeven tot 'er gelegentheid zon wezen om Brandi te konnen spreken. Aan dezen Hof paalde het vertrek van de Dochter, die hy, terwyl zyn oog in 't rond weide voor de yzere tralien van haar vertrek zag staan, beleeft groete, en zonder lang dralen bewyzen van zyne geneigtheid door teekenen (spreken dorst hy niet wagen) gaf. Dit gebeurde meermalen, tot dat zy mede bewyzen van hare genegenheid tot hem te kennen gaf. Hoe geheim nu deze twee verliefden hunne stomme minnery waanden te wezen, was het egter afgetuurt, en den Vader overgeklikt die hem zyn huis en gunst ontzeit, en kort daar op zyn Dochter in een Klooster steekt, zeggende: dat hy haar voor geen heesteschilder had opgewiegt. Hier door werd hem de gelegentheid ontnomen, van met zyn verliefde een tydelyk middel tot ontkomen te beramen. Nu was goede raad dier, en zyne Merkuriale geest werkte op allerhande hulpmiddelen in het Laboratorium van zyn hersenpan; want een jeugdig en schoon meisje, met veel geld, was een popje dat hem in zyn kraam diende; des liet hy zig daar aan gelegen wezen; kroppende die veragtelyke benaming van Beesteschilder op. Na lang overleg bedagt hy een fyne vond, die hem gelukte. Hy verstoute zig te gaan by den Kardinaal Vicaris, en bood zig aan, om een belyder van den Roomschen Godsdienst te willen worden, en zynen Godsdienst te verzaken, smeekende met een den Kardinaal om zyn gunst en hulp, in zeker geval, 't geen hy dan eindelyk aan zyne Eminentie openbaarde. Of nu de Kardinaal, om dat 'er een zieltje by gewonnen wierd, tot zyn dienst zig geneigt toonde, of dat hy den zelve door fluweele woorden en smeekingen tot zyn gunst heeft weten te | |
[pagina 283]
| |
beleezen, dat is my onverschillig: maar het kwam zoo veer dat de Kardinaal Vicaris, dat is, Opperhoofd van de Inquisitie, zyn Heiligheid Innocentius den 11 ging spreken, en hem die zaak voordroeg. De Paus vraagde daar op: wie de Jongman was wie de Vader van de Dochter, en wat zy beide deden. En als hem gezeid wierd dat het beide Konstschilders waren, zeide hy: dan is het soort by soort: en gaf order dat de Dochter uit het Klooster gehaald, en met Roos getrouwt zou worden, het welk geschiede, moetende de Vader, hoe noode hy dit had, zulks om des Pausen woord, getroost aanzien. Ook zou hy zekerlyk met den Vader in vrindschap gekomen hebben, indien hy den dag na de trouw, dien misslag welke hem naderhand wel roude, niet bedreven had. Hoewel wy gelooven dat hy die zaak zoo erg niet gemeent heeft, als ze wel wierd opgenomen, en dat hy daar door maar alleen heeft willen te kennen geven, dat hy haar buiten eenig ander inzigt als uit liefde tot haar, getrouwt had, ook haar op zyn beesteschilderen, als in haar vorigen staat, kon onderhouden. Hy stont den eersten morgen na het trouwen vroeg van zyn Bruid op, nam al zyn Bruids Juweelen, Kleederen, Kouzen, Schoenen, tot het hemd 't geen zy aan had in 't kluis, bond het tot een bondel te zamen, en liet het aan haar Vader brengen, en daar by zeggen: dat de Beesteschilder dit niet noodig had, dat hy zyn Dochter alleen naakt begeerde te hebben. Dit nam Brandi zoo euvel op, en het smarte hem zoodanig dat hy zig daar over kwelde, en kort daar aan stierf, na dat hy al vorens haar ontërft had van zyn nalatenschap, die tot een groote som geld begroot werd. Terwyl nu alles tot de bekleedinge | |
[pagina 284]
| |
op nieuws moest gekogt en gemaakt worden, moest het jonge, wyfje in het bed voor naakte waarheid spelen, welk, indien dit in de tyd der hervorming was voorgevallen, ligt den snoeplustigen Jupiter wel zou hebben uitgelokt, om in een veranderde gedaante by haar onder te kruipen. Dit overgeslagen, moet ik zeggen dat zy in haar getrouwde dagen al meer veranderingen, die zy niet gewoon was, ontmoet heeft, want behalve sukkelingen en armoede, was zy dikwils eenzaam en alleen, aangezien hy byzonder op jagen van wild, en op zyn Bendgezelschap verslingert was, zulks hy somwyle weken en dagen buitens huis was, zonder dat zy van hem quam te hooren. Hy bewoonde een huis, dat een groot bouwvallig gevaart was te Tivoli buiten Rome, in welken ruwen opslag, hy allerhande soort van dieren groot en klein, (om 'er na te schilderen) Huisvesting gaf, en spyze; waarom zyne woning ook onder de Bent, de Ark van Noach genoemd werd. Van daar reed hy dikwils te paard verzelt met een knecht naar Rome zonder eenige Goude of Silvere munt by zig te hebben, en zette zig tot schilderen in de een of de andere herberg daar hy dan in haast een of twee stukjes (alzoo hy by uitnementheid vaardig was) afmaakte, en zyn knecht zoo nat alsze quamen van den Ezel daar mede zond door Rome om de zelve te verkoopen, 't zy dan tot een hoogen of lagen prys, zoo als het dan uitviel, want'er dan geld moest wezen om zig zelve en zyn paard te lossen uit de herberg, aangezien hem niemant in Rome borgen wilde. Le Blon en anderen hebben my verhaald, dat wanneer zyne Bendbroeders hem maar van veere aanzagen komen, zy straks zien konden of hy geldig was of niet; want als hy ma- | |
[pagina 285]
| |
ger van geld was, en iemant van zyne kennis zag aankomen, droop hy door een anderen weg uit hun gezigt, maar als hy vettig was trad hy als een paauw hem te gemoet, en liet niet af tot dat hy met hem in de naaste herberg ging, om zyn geld te helpen verteeren. Dus speelde hy de rol van Licht gewonnen licht verteert. Aangezien hy nu vaardig schilderde, kwamender zoo vele stukken van zyn hand alom door Rome dat de prys van zyn Konst verminderde, daar zyn knegt die agterdenkender was dan hy, en veel ligt door zyn vrienden met geld gestyft werd, zig van bediende. Want als de keelbeulen daar de waarde niet voor wilden geven, en hy met de stukken weder te rug kwam, en 'er evenwel geld wezen moest, hield hy zig als of hy de zelve hun ging brengen, maar bragt die op zyn kamer daar toe gehuurt, stapelde de zelve op, en bragt zyn Heer zoo veel geld als 'er voor geboden was. Daar de Knegt naderhand, wanneer hy buiten dienst van zyn Heer was, en de prys van zyn Konst hoog rees, duizenden aan gewonnen heeft. Hy had een vleijend penceel, schilderde alle dieren inzonderheid, Osjes, Schaapjes en Bokjes natuurlyk en kwik, en hoe groot een menigte van stukken men van hem ziet, nogtans is de schikking der groepen verschillig, en elk heeft zyne verandering, zelf tot gronden en agterwerk inkluis, dat een bewys is van zyn ryk vernuft en geest, zynde hier in veel gelukkiger dan de berugte Bassan die zig maar had gewent tot zeker getal van Beeldjes en Beesjes die hy in alle zyne Konstwerken te pas bragt. Nu lust het ons nog (eer wy een einde van 's mans levensbeschryvinge maken) een verwon- | |
[pagina 286]
| |
derlyk staal van zyn vlug penceel aan te toonen. De Keyzerlyke Ambassadeur de Graaf van Martinitz, en de Generaal Roos, een Zweed van geboorte en groot Duellist, waren met malkander in gezelschap te Rome, en kwamen van de vaardigheid van onzen Merkurius te spreken. Den Generaal Roos scheen zulks te wonder en hy wilde 't niet geloven. Des ontstont 'er tusschen hem en den Graaf Martinitz een wedding om zeker getal goude Pistolen, dat hy hem zoude doen zien, dat de Konstschilder Roos een stukje schildery zou vaardig maken in dien tyd dat zy een zeker spel met de kaart ('t geen gemeenlyk een half uur duurd) uitspeelden. Straks werd onze Schilder die niet veer van de hand was geroepen, en gevraagt: of hy zulks wilde onderneemen, en als hy antwoorde ja, werd hem belast te beginnen. Palet Verwen Ezel en een klein doekje, by de Romers Ga naar voetnoot*Tela te Testa genaamt, wierd in de zaal gebragt; en Roos maakte aanvang met schilderen, de anderen met speelen, maar het spel was nog niet ten einde als onze vlugge Merkurius al opstond en zyn stukje ten bewys dat hy 't gewonnen had, gemaakt vertoonde. In dit stukje waren 2 of 3 Schaapjes of Geitjes, een half beeldje, met hun voeglyk bywerk of landschap geschildert, tot verwondering van den Zweedze Generaal die zyn wedding verloren gaf. Martinitz nam eenige Pistolen tusschen zyne vingeren van den hoop af en gaf die aan Roos voor zyn genomen moeyte, die het ras gewonnen, ras verteerde. | |
[pagina 287]
| |
Ook heeft my le Blon verhaald dat hy een groot stuk, dat naar gissing meer dan 40 voeten over 't kruis was, heeft gezien, waar in alle soort van dieren wel tot 600 in getal, en vele van die levensgrootte, als Paerden, Stieren, enz. op den voorgront, de rest verminderende door hem geschildert waren, in den tyd van 16 dagen, en dat zoo natuurlyk en kragtig, dat byna niet te gelooven is, hoe zulks heeft konnen geschieden. 'T waar te vergeefs, zoo ik myn Nederlandsche Konstgenooten een breed berigt gaf van zyn vloeijend penceel, natuurlyke en kragtige vermenginge zyner verwe, geestige koppelingen en vaste teekening die in zyn werk bespeurd word; aangezien de Konstlievenden toegang hebben tot het berugte Konstkabinet van den Heere de la Court, vander Voort, tot Leiden, daar een groot stuk van hem te zien is, dat van zelf spreekt, meer dan ik zeggen kan, waar in een woedende Stier verbeeld staat, besprongen van een deel honden, daar de weerga van hangt aan 't Huis van des gemelden Heeren Zoon, waar in zig een graaubonte Stier doet zien, die den aanval der honden met loopen zoekt t'ontkomen. De Konstschilder Kristoffel le Blon heeft hem die stukken (toen te Rome zynde) zien schilderen. In den jare 1698 of 99 kwam de Landgraaf van Hessenkassel zyn eerste patroon te Rome, en vernam naar onzen Roos of hy nog leefde, en naar zyn levensbedryf, en zeide, als hy hoorde dat hy van Godsdienst veranderd was, dat kan ik hem nog vergeven, maar dat hy my nooit een stukje van zyn Konst ten bewys van dankbaarheid toegezonden heeft kan ik niet vergeten. Hem werd aangedient dat de Landgraaf te Rome was, maar | |
[pagina 288]
| |
in steê van hem te gaan verwelkome wist hy niet waar zig van schaamte te bergen. Egter door vele aanradinge sprak hy den Landgraaf, die hem verzogt wat voor hem te maken, met belofte van het zelve rykelyk te betalen, 't geen hy beloofde, maar niet nakwam; want zyne Merkuriale geesten allengs vervliegende, werd hy 1705 al onder de dooden geteld. Beter verstond zyn ongelukkige overleden Vader, hoe men behoorde te leven in de Waereld; want die aan B Graat zyn Leermeester tot erkentenis van zyn goed onderwys in de Konst, van Frankfoort eenige boekjes, met Schaapjes en Geitjes, van hem zelf geestig in koper geëtst nevens zyn pourtret van Kiliaan gesneden overzond, van het welke wy ons bedient hebben in de Plaat K. |
|