De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd[Barent Graat]De bevinding heeft ons doen zien, dat menschen, die een lagen geest bezitten, 'er even aan zyn, als die aan armen en beenen geboeit, geen eenen stap konnen voortgaan. De kleenmoedigheid houd het vernuft in den doofpot van vrees en schroom tot het einde toe gekerkert. Daar en tegen beurt en wakkert een groote geest het vernuft op, en rust niet ten zy het voorgestelde wit 't geen hy beoogt, met roem verkregen word. Hier van is een voorbeeld in BARENT GRAAT geboren tot Amsterdam in 't jaar 1628 den 21 van Herfstmaand. Zyn moeder koesterde hem met veel zorg en liefde op tot zyn tien of elf jaren, waar na zy hem ter schole deed tot Heusden voor den tyd van vier of vyf agtereenvolgende jaren, waar na hy weder t'huis kwam. Zyn moeder die 't goede met hem voorhad overdagt vast 't een en ander middel, waar door hy zig in tyd zoude konnen geneeren, | |
[pagina 201]
| |
nam ook overleg met zyn Oom, die een fraai Beesteschilder was, in de wandeling genoemt Meester Hans. Deze ziende een grooten geest, en natuurlyke zugt tot de Konst in hem doorsteken, werd te rade, hem aanleiding daar toe te geven, en nam hem in zyn huis. De yver tot de Konst groeide zodanig aan, inzonderheid toen hy de handeling van de teekenpen begon magtig te worden, dat hy de nagten somwyl aan den dag schakelde, en wanneer zyn Oom hem zulks beletten wilde, met hem het licht te onthouden, wist hy 'er straks een vond op. Hy ging na d'Oude of Nieuwe Kerk tegens dat de avondpreekdienst verrigt was (nood zoekt list) en wist met behendigheid, de overgebleven enden der kaarsen van de kandelaars te kapen, en zig daar van in der stilte by nagt te bedienen. Dus eindelyk aan 't schilderen gekomen, liet hy egter niet na yverig in het teekenen naar 't leven voort te varen, ja was des Zomers gemeenlyk met zyne Portefoelie onder zyn arm al gereed tegens dat de Poort open gedaan wierd, om in de Velden Paerden, Ossen, Koeyen, Schapen, of Geitjes naar 't leven af te teekenen, tot acht uuren in den morgen, waar na hy zig dan weder met te meerder yver aan 't schilderen begaf. Maar alzoo de Vrouw en Dochter van Meester Hans, zig weinig der huishoudinge bekreunden, en zig meer aan 't onderzoek en spreken over geschillen den Godsdienst betreffende lieten gelegen leggen, en zyn Oom niet anders dan op krukken konde gaan, moest Barent dikmaals voor keukenmeit spelen, 't welk met zoo veel verlet verzelt, hem weder (naar hy zes of zeven jaren by zyn Oom had gewoond) deed tot zyn moeder keeren, en | |
[pagina 202]
| |
zyne konstoeffening overhindert voortzetten. Gelyk hy ook door yver zoo veer in 't beesjes schilderen quam, dat zyne stukken voor Penceelkonst van Bamboots anders P. de Laar wierden aangezien; 't geen gebleken is aan een stuk dat in openbare opveiling werd verkogt, voor een stuk van gemelden Bamboots, en de kooper bevond naderhand dat 'er B. Graat fecit onder geschreven stond. Met dezen roem hield hy zig niet vernoegt, maar bevindende dat zyne schouders gewigtiger zaken konden torschen, nam 'er proef van. Dus plagten vernuftige Konstenaars (zeitGa naar voetnoot* F. Junius) hunne kragten voorzigtelyk t'overwegen, of zy namentlyk magtig genoeg waren, om uit te voeren 't geen zy ter hand namen, agtervolgens den raad van Horatius, welke zeit: Laat ook uwe schouders van langer hand beproeven, wat ze magtig zyn te dragen of niet. Hy ging dan over tot het zwaarste in de Konst, namentlyk tot het schilderen van Historien. En waarom niet? Het staat een yder vry (zeit Tullius in 't leven van Brutus) zoodanige dingen ter hand te nemen, welke of uitnemende zyn van wegen hare grootheid, of aanmerkelyk van wegen hare nieuwigheid enz. En schoon het in het begin moeilyk valt, nogtans gaat het daar meê (zeit de Schryver der t'zamenspraken over de welsprekentheid) als met de vlamme, die door genoegzame brandstoffen gevoed, te heviger brand; De kragt onzes verstands groeit met de grootte der dingen. 'T welk hy ook door zig dagelyks in waardige bespiegelingen te oeffenen ondervond. Onderwyl beving hem de Reislust, zoo dat hy zyne Schilderyen, Papierkonst, en al 't geen hem | |
[pagina 203]
| |
op de reis niet dienen konde, verkogt, en vast voor nam naar Rome te vertrekken. Maar dit werd eerst door afrading zyner Vrienden en naderhand door 't trouwen met Maria Boom, Weduwe van Jan van Bellen, belet. Waar door hy te meer bekent werd onder brave luiden, en de handen vol werk kreeg, met het schilderen, van pourtretten (inzonderheid de vier Regenten van 't Oude Mannen Huis in een stuk: ook de zes Overluiden van 't Leertouwers Gilt) Solder- en Schoorsteenstukken, en graauwen in Nissen en Poortalen. Daar benevens was hy vrolyk van aart, potsig en vermakelyk in gezelschappen, ook scherp genoeg getant, om die hem aanvielen te bevegten; ontziende zig niet in alle gevallen de waarheid te zeggen, veel min zyn konstkeurig oordeel te bezwalken om Vosse gunst te erlangen. Vele voorname huizen pronken nog in Amsterdam met zyn geschilderde Historien, en Zinnebeeldige bespiegelingen in Nissen, in Schoorsteenstukken en aan Zolderingen; als by de Heeren Borgermeester Velters, den Schepen Korn. Kalkoen, Korn. Broek, Venkel, Meinderd Domp, en vele andere meer te zien is. Vyfthien agter een volgende jaren hield hy twee maal ter week in zyn Huis een Kweekschool op de wyze der Koninglyke Academie, niet alleen voor zig zelven, maar ook voor anderen die zig geneigt vonden door dien weg tot de kundigheid van 't naakt te komen. De eerste en voornaamste der Amsterdamsche Konstschilders begaven zig in dit Konstgenootschap, waar men zoo wel naar een levendig Mannen-, als Vrouwen Model, teekende; en zyne byzondere leeryver lokte ook anderen uit om hem op dit spoor te volgen, waar door het ge- | |
[pagina 204]
| |
zelschap tot een twintigtal aangroeide. Hy had een litgvaardige en vaste wys van teekenen, zoo met rood en zwart kryt als met het Penceel, en wist de zelve zonder veel moeiten, en vroeten, welstandig te maken en een natuurlyken zweem daar aan te geven. Weinig Leerlingen heeft hy tot de Konst opgekweekt, aangezien de bevinding hem had geleert, wat al zweet en moeiten het kost de Laurieren, die op den top van den Konstberg groeijen te bekomen: en ried dieshalven den Ouders of Opzigters van Kinderen, die zy tot de Konst wilden optrekken, dat af, als van een onzekere onderneming en gevolg, zeggende: dat een ambagt te leeren veel wisser ging, van een noodwendiger gebruik was, en minder af hing van de verandering des tyds, en het wisselvallig lot. Egter heeft hy 'er een, te weten Joh. Hendrik Roos, van Frankfoort, door zyn leerwyze opgekweekt, tot een groot Meester in 't schilderen van allerhande Dieren. Welke hem ook ten bewys van dankbaarheid, naderhand van Frankfoort, zyn eigen afbeeldsel, nevens 3 Boekjes, met Schaapjes, Bokjes en Geitjes, door hem zelf in koper geëtst toezont. Dezen zullen wy op 't jaar 1632 gedagtig zyn, als ook deszelfs oudsten Zoon, die al een vremde en geestige rol heeft gespeelt op den Schouburgh van deze Waereld. De zugt en yver tot de Konst, als ook de oeffeninge in de zelve, bleef onzen Konstschilder (schoon hy tot een goeden ouderdom geraakte) tot het einde van zyn leven by: als uit dit volgende Gedicht, (dat uit de pen van D Schelte gevloeit is, als onze Konstenaar het Schoorsteenstuk, ver- | |
[pagina 205]
| |
beeldende een goede huisbestiering, voor hem gemaakt had) te zien is, het geen dus begint:
'T lieftallig aansigt (welk by 't huisbestieren past)
Zit hier aan 't roer, en hout met nyv're handen vast
De teugelroe, die Kind, en Bood', in 't spoor doen draven.
De passer meet elks tyd, elks doen, elks foute en gaven.
D' ontbloote boezem toont, het rein en heus gemoet,
De Huiss'lykheid verbeeld hier d' ongeschoeide voet.
De Vredeolyven, die het blonde hulsel cieren,
Die groeijen op den grond, van zulk een huisbestieren.
'T steenkleurig Kindje leert, dat, die aan 't huis stuur staat,
Door twee paar oogen gluurt, hoe 't voor, en agter gaat.
De sleutels leeren, hoe dat hart, en mond, en kassen,
Somtyts als oor, en oog, toe, of ontsloten passen.
De vruchtb're Koornaer, en de milde Wyngardrank,
(Die 't hoofd omkranst) voorspelt daar voorspoed, spys en drank.
Dank Graat, die door 't Penceel, nu viermaal achttien jaren.
Bereikende, in dit stuk, doet Konst met Wysheid paren.
Hy heeft na dit nog verscheiden konstwerken door zyn penceel gemaalt; tot dat de draat zyns levens dus lang gesponnen afgesneden wierd in den Ouderdom van 81 jaren, 1 maand, en 13 dagen, op den 4 van Slagtmaand in 't jaar 1709, na dat hy zes weken had bedlegerig geweest. Op een zyner Schoorsteenstukken, verbeeldende Koning David en Bathzeba, verciert met eenig zinnebeeldig omwerk, maakte G. Bidlo deze Puntdichten: | |
[pagina 206]
| |
De weelde ontstak de liefde in Koning Davids ziel,
Toen Bathzeba hem van zyn dak zoo schoon beviel.
Dit baarde onkuisheid, die, terwylzy streeld, al stil,
Bekoorb're jongheid moord gelyk een Krokodil.
Straks zag men valsheid, en bedrog van dubblen aart,
Als twee gezusters tot bederf der ziel gepaart.
De drift aan 't hollen, zet de deur tot doodslag open:
En agt geen prys te hoog om 't overspel te koopen.
In 't eind ontwaakt berouw, de rust vlied uit 't geweten:
Maar vind vergiff' nis by Gods Richterstoel gezeten.
Een Engel straft den Vorst, om Gods getergden tooren.
Dog die regt boete doet, gaat niet geheel verloren.
Eindelyk lust ons nog een zyner zinrykste teekeningen (schoon wy ruim breed genoeg hebben uitgeweid) te verklaren; om de schilderjeugt, die op eigen vindingen toeleid, in diergelyk geval met een bekwaam denkbeeld te voorzien, alzoo by gebrek van dien de meeste misslagen in de Konst begaan worden; want het is haast wel gemaakt dat wel bedagt is. Hy werd aangezogt, om van een groot stuk, 't geen geplaatst zoude worden tegens den muur over de glazen van de Pleitkamer op 't Stadhuis van Amsterdam, een schets te maken, gelyk hy deed. In het midden van de teekening zit de Waarheid die door den Tyd ontdekt word, nevens haar de Onnozelheid door de Kindertjes, en Lydzaamheid door 't juk ver- | |
[pagina 207]
| |
beeld. Aan hare linker zyde staat een mannebeeld, gekleed op de wyze der oude Roomsche Praetores, verbeeldende den Hoofd Officier, of Opperdienaar van 't Waereldlyke Recht, Justitia of de Gerechtigheid nevens hem, en agter de zelve de Raadsheeren, mede op de wyze van de Roomsche Praetores of Schouten gekleed. Het Kindje aan de voeten van den Praetor of Schout beteekent gerust Gewisse. Voor de trappen daar het Recht en de Gerechtsdienaars op staan, ziet men de Gemeente, sommige daar van voor overgebogen, andere beladen met smeekschriften, en andere papieren, verzeld met hunne Advocaten, of Voorspraken, die hen naar 't Recht wyzen, of opleiden, aan dien kant waar zig de Hoop op een verheven Galery doet zien. Aan den anderen kant ziet men het Bedrogh, de Moordery, Dievery, en Leugen, als ook een dorren Boom omwoelt met een Serpent, of Slang, ten zinnebeeld dat deze gebreken hunnen oorspronk uit de zonde hebben, verbeeld. In de benedelucht zietmen Herkules, verbeeldende de Deugt, welke deze monsters verjaagt. Een gevleugelt Kindje zwevende boven de Deugt kroont de zelve met Palm, en Laurier, ten teeken van Overwinning. En in de bovenlucht ziet men de Goddelyke Wysheid, Rechtvaardigheid en Genade, om de goedkeuring der Waereldlyke Machten te bevestigen, in welk opzigt zy ook Gods Dienaresse genaamt word. 'T waar te wenschen geweest dat hy dit door zyn Konstpenceel hadde afgemaald: maar zulks werd door zeker voorval gestremt. Ook is jammer, dat wy zyn beeltenis by zyne le- | |
[pagina 208]
| |
vensbeschryving niet mogen plaatsen: want zyn afbeeltzel is ons van zyn Schoonzoon tot dat gebruik geweigert. Wat nu de byvoegselen aanbelangt, die tot elk Zinnebeeld in het byzonder vereyscht worden, zullen de zelve kennelyk wezen, daar toe kan elk Konstoeffenaar een groot behulp hebben aan het bekende Boek d' Iconologia, of Uitbeeldinge des verstants door Cezar Ripa: of hy kan zig bedienen van myn Tafereel der Zinnebeelden. Door dezen weg doet men de Schilderkonst, die anders stom is, spreken; en de Konstschilder weet zyn meening en oogwit hier door klaar t'ontdekken, als ook de plaats, en tyd, waar in het geen hy verbeeld voorgevallen is, aan te wyzen, op het voorbeeld van Nealies. Deze (gelyk Plinius verhaald) had een watergevecht tusschen de Egyptenaars en de Persianen afgemaalt: maar als hy nu het Nylwater, op het welke zy elkander aan boord klampten, niet wist van 't Zeewater te onderscheiden, zoo heeft hy door een vernuftigen vond zoeken te verklaren, 't geen hy anderzints door de Konst op geenerhande wyze wist uit te drukken. Dat is: hy schilderde op den oever een drinkenden Ezel, die door een Krokodil besprongen word. Terwyl nu deze watergedrogten zig in den Nyl onthouden, gaf dit een klaar beduid, waar die scheepstryd voorgevallen was. Dus weet een vernuftig Schilder den inhoud van zyn Konsttafereelen, gelyk de Redenkonstenaren den zin der enkele woorden, door het byvoegsel te verklaren. Soort by soort, zeit het spreekwoord. Eenige Glasschilders van dezen tyd, die wy om hun Konst | |
[pagina 209]
| |
niet voorby stappen willen, voeren wy teffens ten Toneel, schoon zy in hunnen geboortetyd verscheelen, om geen vermenging te maken. |
|