De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
van zyn Ambacht, en zyn Moeder Marytje, Jans Dochter genaamt. Deze ziende zulk een drift en begeerte in den jongen tot de Schilderkonst, hebben hem in den jare 1622 besteed by Bartholomeus Dolendo, een Plaatsnyder, om de beginselen der Teekenkonst te leeren, en na 't verloop van een en een half jaar by den konstigen glasschryver Pieter Kouwenhorn, op dat hy die zelve Konst mogt leeren, om ze daar na in zynen winkel te oeffenen. Twee jaren of wat meer was hy by dezen Pieter, en had in dien tyd zoo toegenomen, dat zyn Vader hem in zyn winkel by zig gehouden en gebruikt heeft tot het glasschryven, en glasmaken, waar door hy hem groot voordeel aanbragt. Dan ziende dat hy zoo onbesuist, en buiten eenigen schrik, in het opklimmen naar de glazen was, zoo in 't stellen van nieuwe, als stoppen van oude, was hy t'elkens niet buiten vrees, dat hem eenig ongemak daar door zoude gebeuren. Over zulks nam hy besluit (hoewel tegens zyn wil, en tot zyn schade) van hem de Schilderkonst te laten leeren, en besteede hem, nu vyftien jaren oud zynde, den 14 van Sprokkelmaand 1628 by den toen al vermaarden Rembrant, by welken hy gebleven is omtrent drie jaren, in welken tyd hy zoo veer gevordert was, datmen aan de beginselen wel zien konde, dat 'er (inzonderheid in 't kleen en uitvoerige) wat goets te wagten stond, of van hem te gemoet te zien was. Velen hebben zig verwondert dat uit de school van Rembrant zulk een eel konstpenceel ontsproot; dog die zyn niet bewust dat Rembrant in zyn eersten tyd uitvoerig geschildert heeft, gelyk wy dat in zyne levensbeschryving door verscheide stalen hebben aangeweezen. | |
[pagina t.o. 2]
| |
[pagina 3]
| |
Wat nu vorder onzen Gerard Dou aanbelangt, hy schilderde alles met de grootste lydzaamheid, en gedult naar 't leven, door een met draden ruitswyze bespannen raam; een behulp voor die zig het uit de vuist teekenen, niet toebetrouwen. Dog deze kruk is (om dat men zig daar aan door traagheid van veel te teekenen, gewende) by ieder verbannen; waarom ook myn meester Hoog straten zelf 't gebruik van den passer (behalven daar 't noodwendig was, als in gebouwen) wraakte, zeggende: Men moest het oog tot passen gewennen. |
|