De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |
MANS te gelyk. Zulks als men ziet dat zy de Schilderkonst, graveeren in koper, 't beeldsnyden, en Boetseerkonst verstond, inzonderheid ook de Taalgeleertheid en Godvrugt bezat. Men met reden besluiten moet dat de milde natuur, of om beter te zeggen de schikking des Hemels, heeft gewilt dat alle gaven van 't vernuft in haar te gelyk zouden uitsteken. Zy is geboren te Utrecht in 't jaar 1607. tot grooten luister dier Stad. Met haar 3 jaren kon zy onderscheidentlyk lezen, en op haar 6 jaren konstig met de schaar velerhande dingen snyden. Met hare jaren groeiden haar begryp, geneigtheid en zugt tot geleertheid, en geagte wetenschappen, rustende zy niet voor zy hare beooginge verkreeg; waar omtrent zy zonder voorbeeld gelukkig was, om dat zy een vernuft bezat dat fix alles begreep, een geheugen dat zonder missen alles onthield, en handen die tot alle behandelingen zig wisten te voegen. Wy hebben haar beeltenis konstig geëtst en voort met het graveeryzer opgemaakt, op haar xxxiii jaar ciↃ. iↃc. xl. door haar zelf in koper gebragt met dit Latyns vaers:
Cernitis hic picta nostros in imagine vultus:
Si negat ars formam, gratia vestra dabit.
Dat is:
Gy ziet myn wezen op dit tafereel gemaalt.
Uw gunst voltooit het werk, indien'er Konst aan faalt.
Welke printverbeelding wy voor d'andere hebben gekeurt om na te volgen in de Plaat M boven aan, staande op het voetstuk, welk het Tafereel schraagt, Pallas vogel. | |
[pagina 315]
| |
Al vroeg had zy zig een behandeling met het penceel aangewend, en schilderde allerhande soorten van Bloemen heel natuurlyk, als ook velerhande soort van gedierten, als Slangen, Hagedissen, Rupsen en Flintertjes; het welke zy dog maar voor uitspanningen hield, wanneer haar geesten door 't veel blokken in vremde talen haar eene ademhalinge vergden. Vorder word van haar gezegt, dat zy alleen met een mes, (zonder ander Beeldhouwers gereedschap te gebruiken) van Palmhout heeft gesneden haar Moeders, Broeders, en haar eigen pourtret, zoo konstig en met zoo goede gelykenis dat yder daar van verwondert stond te kyken. Ja men verteld dat de Konstschilder Honthorst dat van haar Broeder inzonderheid heeft geschat op 1000 gulden. Hier beneven had zy ook haar beeltenis halver lyf van was geboetseert waar door zy veel roems behaalde. Maar het gene haar boven alle berugt gemaakt heeft, was haar weergalooze taalgeleertheid. Want men zegt dat zy negen talen in den grond verstond, en spreken konde. Daar en boven was zy dooroeffent in de Natuurweetkunde, Bybelstof en Redenkonst. Ja zoo dat zy het fynste der talen begreep, en 't pit en merg der Filosofy en Bybelschriften bevatte, en daar over met de geleerde Mannen van hare eeuw brieven wisselde. Maar al dezen roem dien zy van wegen hare Konst en geleertheid bekomen had, heeft zy eensplots versneden, wanneer zy onder voorwending van den nederigen Jezus in eenvoud te willen dienen, tot de Labadeesche dweepery verviel; die haar ook van Utrecht, en hare vrienden aftrok naar Altena, daar een zamenlevinge van eensgevoelende opgeregt werd. Op welke wyze van verandering de Dich- | |
[pagina 316]
| |
ter onder haar pourtret, dat door Munnikhuizen gesneden is, aldus zinspeelt.
Hier ziet gy d' eedle Maagt, genaamt weergadeloos,
Eer zy voor 's Waerelds lof het beste deel verkoos.
Zy was als zaamgestelt van Wysheid, Geest en Deugd:
Haar liefde was gekruist, het kruis was hare vreugd,
Konst, Talen, Wetenschap, Geleertheid, Grootheid, Eer,
Met blyschap ley zy 't al voor Christus voeten neer.
|
|