De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen)
(1976)–Arnold Houbraken– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
[Joachim Sandrart]JOACHIM SANDRART Laurenszoon is geboren te Frankfort aan de Mein, den 12 van Bloeimaand 1606. Deze (na dat hy in het leezen en schryven, als ook in de eerste beginzelen der Konst was onderwezen door Theod. de Brie en Math. Nierian) heeft, door begeerte tot de Konst gedreven, in den ouderdom van 15 jaren zig te voet naar Praag begeven, om de Graveerkonst te leeren by den berugten Gillis Sadelaar, die hem zulks af-, en in tegendeel het schilderen aanried, waar ontrent hy zig liet gezeggen. Hy is daar op naar Utrecht gereist, daar hy zig begaf om onderwezen te worden van Gerard Honthorst, die hem mede nam (van den Koning ontboden zynde) naar Engeland, alwaar hy gelegentheid vond om brave konstwerken te zien, gelyk onder andere de xii Keizers en Keizerinnen van Titiaan meer dan levensgroote geschildert, de zelve welke in koper gesneden zyn door gemelden G. Sadelaar; welke konststukken na de dood van den Hertog van Buckingham, nevens meer andere stukken tot een hoogen prys verkogt werden aan Keizer Ferdinand den iii; om daar meê zyn Paleis te cieren. Hier door gespoort nam hy zoodanig in Konst toe, dat de Koning (te weten Karel Stuart) hem verscheide stukken liet schilderen en hem voor zyn yver een geschenk gaf. En 't geen hem aan 't Hof meer bemind maakte, was, dat hy voor den Graaf van Arondel de Beeltenissen van Koning Henrik den viii. Tom. Morus, Des. Erasmus en andere meer, naar de schilderyen van H. Holbeen, zoo konstig wist na te bootsen. De geneigtheid die hy had om Rome te zien groeide dagelyks aan, des hy in den jare 1627 uit | |
[pagina 277]
| |
Engeland scheepte naar Venetien, daar hy door den Konstschilder Jan Lis anders Pan, en Nicolaas Ringnerus verwelkomt werd, als ook geleid om al het fraai dat Venetien bezit, te zien, inzonderheid de weergalooze konstwerken van Titiaan, en Paul. Veronees in de Kerk van St. Sebastiaan. Van daar vertrok hy naar Bolonie daar hy minnelyk ontfangen werd van Mich. le Blon vermaard Plaatsnyder, zyn vollen Neef van Vaders kant, dewelke hem verzelde eerst tot Florence, en daarna tot Rome, daar hy onder de Konstschilders verscheiden vond welke hy kende, als onder andere Piet. van Laar, of Bamboots, met den welken hy wel meest omgang hield. De eerste stukken die hy te Rome maakte, waren Hieronimus, en Maria Magdalena, welke door den Kardinaal Barbarini gekogt, ten geschenk gezonden werden aan den Koning van Spanjen, naderhand een Altaarstuk in de Kerk van de Heilige Maria, verbeeldende de 12 Misterien van den Rozekrans, waar door zyn naam berugt werd. Zoo dat als toen de Koning van Spanjen gelast had 12 stukken schildery van twaalf der voornaamste schilders die te Romen gevonden werden te koopen, hem gezonden wierden een van Guido, Guerchin, Josepin, Massimi, Gentileschi, Pietre de Cortone, Valentin, Andre Sacchi, Lanfranc, Dominikin, Poussin, en een van Sandrart. Naderhand gaf hem den Hertog Justiniaan het bewind over de graveerders der beelden van zyn Galery. Eenige jaren te Romen in 't oeffenen der Konst besteed hebbende, vond hy zig geneigt om andere steden van Italien te bezien. Tot dien einde | |
[pagina 278]
| |
vertrok hy eerst naar Napels in Sicilien, daar hy verscheiden konstwerken maakte, en teffens zig verlustigde met verscheiden afschetzingen te maken van den vuurbrakenden Berg Vesuvius, en den ingang tot de Elizeesche velden, daar Virgyl aan gedenkt. Van daar vertrok hy naar Malta daar zyn Konst byzonder geagt werd: en schoon hy daar door veel benyders kreeg, wist hy dezelve door beleeftheid en gedienstigheid tot zyn vrienden te maken. Ons lust geen lyst te maken van al de steden welke hy bereist heeft, maar wy zeggen alleen in 't voorby gaan, dat hy allerwegen in dien waereldoort alles naar 't leven afteekende, waar van d'oude Dichters zoo vele vertellingen te boek geslagen hebben: Als de Vulkaansche Eilanden, den Berg Etna, en de gevaarlyke klippen Scilla en Caribdis. En na hy nu alles tot zyn genoegen beschouwt had, keerde hy weder naar Frankfoort en trouwde met Johanna de Milkau. Maar aangezien de Pest en Hongersnood meer en meer daar omstreeks in Duitschland toenam, en reets zyn zwager door een deel hongerige boeren in zyn huis overvallen was die hem meenden te verworgen, en dan voorts alles weg te stroopen, dagt het hem daar niet veilig te wezen, over zulks vertrok hy in aller yl met zyn Huisgezin naar Amsterdam, daar hy gelegentheid vond om zyn Konst te oeffenen. Gelyk hy dan behalven meer andere konststukken; in 't Gasthuis op den Kolveniers Burgwal de inhaling van Maria de Medicis geschildert heeft, en voor den Heer Bikker, en Spieringer gezant van Zweden de pourtretten hunner Huisgezinnen, en hield zig eenige jaren daar op tot dat hem eene erffenis te Stockau by | |
[pagina 279]
| |
Ingolstadt in 't Hertogdom van Neubourg te beurt viel. Maar bewust dat het Landhuis en de Lustgaarden byster vervallen waren, verkogt hy al 't gene hy tot Amsterdam bezat, zoo van schilderyen, teekeningen als andere fraajigheden, te weten aan gemelde Spieringer 2 Boeken met Italiaansche Teekeningen voor de somme van 3500 gulden. Nog is in een openbare verkoping voor zyne Teekeningen gekomen 4555 gulden, en van zyne Schilderyen 40566 gulden, om het zelve weder te herstellen. Maar toen het naauwlyks was herbouwd, en de Landeryen in staat gebragt om vrugten te geven, werd het ten eenemaal verbrand door de Fransen. Dog hy bouwde het zelve weder op, schooner dan het geweest was, en bedugt voor een tweeden inval, verkogt het, en ging zig nederzetten tot Augsburg, daar hy vele konstwerken voor Maximiliaan Keurvorst van Beijeren, en Keizer Ferdinant (die hem een goude keten met een medalje vereerde) gemaakt heeft, als inzonderheid verscheiden Martelisatien van Heiligen, en de vindinge van 't Heilig KruisGa naar voetnoot† door HelenaGa naar voetnoot§ te Brinna in Moravia. | |
[pagina 280]
| |
In dien tyd nam hy ook onderhanden zyn Boekwerk, de Duitsche Academie, waar aan hy bezig is geweest tot in zyn ouderdom. In den jare 1672 (zyn Vrouw overleden zynde) verliet hy Augsburg, en ging wonen tot Neurenberg, en trouwde in dat zelve jaar den 5 van Slagtmaand met Hester Barbara Dochter van den Raadsheer Wilh. Bloemaart. De voornaamste inhoud van zyne Boeken, daar wy van gemeld hebben, behelst het levensbedryf van de Schilders, waar in hy Vasari en Rudolfi in opzigt van de Italianen, of anders K. van Mander in zyn geheele schikking en orde gevolgt heeft, en daar hy in zyn tyd omgang met veele Schilders had, heeft hy der zelver leven en konstwerken beschreven, daar aan toegedaan, en dus het getal veel vergroot, in de Latynsche en Hoogduitsche Tale doen drukken: welk nut een prysbaar werk, | |
[pagina 281]
| |
behalven het aankleven van dien, en de menigte der konstplaten, alleen genoeg is om zyn naam onder de gedenkwaardige mannen te tellen.
Wat arbeid, moeite, en yver,
En nazoek dat een Schryver
Steets doen moet, weet niemant;
Als die 't zelf neemt ter hand.
Zyne laatste penceelwerken (ten bewys dat zyn oordeel en yver tot de Konst met de jaren niet afgenomen hebben) worden byzonderlyk van zynen Levensbeschryver, in den Latynschen druk, geprezen. Deze waren de verbeelding van de laatste sterfuur van Christus, waar by vertoond stonden, Maria de Moeder des Heeren, Johannes, en Ga naar voetnoot*Longi- | |
[pagina 282]
| |
nus met gebogen knien. Ook het laatste oordeel, waar aan hy in zyn zeven en zeventigste jaar de laatste hand leide, en kort daar aan uit deze waereld verhuisde. |
|