[Jan van Bronkhorst]
De jeugt die zig tot d'oeffening der Konst begeeft by een Akker geleken, en de leerlessen van haar onderwyzer by het zaad, zullen wy zien dat zy beide meer of min van een zelven goeden aart moeten wezen. Want zoo die grond niet is doorbouwd met oordeel; en doormest met vernuft, yver, en leerzugt, is 'er weinig hoop van eenen ryken oegst te maaijen. In tegendeel als die grond goed is, gaat de verwagting zeker zelfs buiten verwagting. Dit is gebleken aan JAN van BRONKHORST, die door yver, aangeboren leerzugt, en aangewende opmerkinge (schoon hy maar een gering zaad van onderwyzingen in den akker van zyn begeerte ontfangen had) dat zaad zoo wel heeft gebroed, dat 'er van hem word getuigt, dat, al mogt iemant het geluk gebeuren van het doorluchtigste verstand, en den grootsten meester in de konst tot zyn onderwyzer te hebben, zoo konde hy niet beter in de uiterste wetenschappen van de Konst ervaren wezen.
Elf jaren was hy pas oud als hy besteed wierd by een Glasschryver geheeten Jan Verburgh, om de grondbeginzelen der Teekenkonst te leeren, alwaar hy een en een half jaar zig met grooten yver en naarstigheid heeft geoeffent, en daar na nog by twee andere gemeene Glasschilders, zoo lang tot dat hy in 't jaar 1620 lust kreeg om een reis naar Vrankryk te doen, om daar zyn Konst verder voort te zetten, dus nam hy de reis over Braband, maar werd door zeker toeval in den voort-