hy te zeggen, dat hy het voorval 't geen den Apostel Petrus met de dienstmeit des Hoogenpriesters is ontmoet, zoo natuurlyk had afgemaalt, en de gestalte des gemoets in de wezenstrekken zoo konstig verbeeld, dat zeker Predikant daar zulk een welgevallen in had, dat hy hem verzogt, ook het berouw van Petrus, tot een weergâ daar toe, op een ander doek te schilderen. Dit geschiede en 't was niet min konstig en naar zyn zin uitgevallen. Als de Predikant dan kwam om 't zelve te zien, en daar verwondert voor stond te kyken, zeide hy: wat dunkje, Heer Predikant? heb ik dien huilebalg niet wel getroffen? De Predikant hem over zy aanziende, zeide: Wel hoe! wat 's dat voor zeggen? waar op hy 't nog erger maakte, zeggende: Wel ja: was 't niet een groote zot dat hy daarom ging huilen? ik heb zoo dikwils gelogen en gezworen tegen myn beter weten, en heb'er nooit over gehuilt. De Predikant zig omkeerende, zeide: Foei jou goddeloos mensch, nu ik dit hoor, begeer ik van jou Konst niet te hebben, en ging weg, zonder daar meer naar om te zien.
By den Heere vander Heul, Buskruitmaker buiten de Waterlootse Poort, hange een Konststuk van hem verbeeldende een Alchimist in zyn werkhuis, geestig gedagt en geschildert. Inzonderheid de borst en armen van het Mansbeeld, welke niet alleen vleezig en natuurlyk zyn geschildert, maar ook vast, en konstig geteekent. En dus zyn 'er meer in de huizen der oudste geslagten te Delf te zien.