'Het genus in een Brabants regiolect'
(1983)–Cor Hoppenbrouwers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het genus in een Brabants regiolectCor Hoppenbrouwers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0 InleidingOnze streektalen worden in toenemende mate beïnvloed door de standaardtaal. Herhaaldelijk is in de literatuur gewezen op verschijnselen die zich voordoen bij talen in contact en die sinds het standaardwerk van Weinreich (1953) worden aangeduid met het begrip interferentie. Zo wordt in Sassen (1963) aandacht besteed aan gevallen van hypercorrectie daar waar het endogeen systeem, het dialect, in conflict komt met het exogeen systeem, de standaardtaal. In de laatste decennia is alsmaar duidelijker geworden dat mensen met een dialect als thuistaal niet alleen ‘ontsporen’ door het maken van interferentiefouten als de genoemde hypercorrectie. Met name in de taal van de jongere generatie doen zich massale verschuivingen voor in de richting van de standaardtaal. Hierdoor ontstaan intermediaire systemen die deel uitmaken van wat kan worden aangemerkt als een regiolect. Figuur 1
Zo'n regiolect als aangeduid in Figuur 1 vormt niet langer een zelfstandig taalsysteem. Het heeft kenmerken van het sociolect: de tussenstadia vormen een continuüm dat reikt tot de standaardtaal, en er is ook sprake van een stratificatie naar leeftijd, vergelijk Hoppenbrouwers (1982:192vv). Voordat W. Labov begon met zijn onderzoekingen naar taalvariatie in New York City, had eerder onderzoek ‘aangetoond’ dat daar sprake was van: a chaotic proliferation of free variation in almost every part of the vowel system. Those who identify structure with homogeneity will find very little structure in New York City. In addition to a great range of social variation, there was also reported wide- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spread stylistic variation, giving the general impression that anyone could say anything. (1972a:70). Ook in verband met de variatie die we aantreffen in het gebied tussen standaardtaal en dialect hoor je vaak de mening verkondigen: de jeugd is de kluts kwijt, ze zeggen maar wat, ze halen alles door elkaar en meer van dergelijke kwalificaties. Daarom lijkt nader onderzoek naar het hoe en waaromGa naar eind1 van deze variatie in de actuele regiolecten geboden. Vragen die zich in dit verband aandienen zijn bijvoorbeeld: Is er sprake van chaotische vrije variatie? Is er een continuüm met de standaardtaal en zo ja, hoe is dat dan opgebouwd? Vertoont de regiolectische variatie ook een sociale stratificatie? Wat is de rol van de seksen? Welke rol speelt de mate van verstedelijking? Als er sprake zou zijn van systematische variatie, welk beschrijvingsmodel verdient dan de voorkeur? Welke componenten van de grammatica zijn het meest resistent c.q. het eerst betrokken bij de standaardisering? Een eerste aanzet tot de beantwoording van dergelijke vragen is inmiddels gegeven in Oosterhof, Wierenga en Van Zantwijk (1982). Hun onderzoek richt zich op de selectie van het bepaald lidwoord (m/v versus n) en het relativum zoals dat wordt gebruikt door 4 groepen meisjes die in Delfzijl de brugklas respectievelijk de 4e klas bezochten van een VWO-school en een huishoudschool. Er tekent zich in deze leeftijdsgroep een ontwikkeling af die reikt tot de standaardtalige vormen. Vergelijk voor het geleidelijk ‘verlies’ van het Gronings in een drietal generaties ook Reker (1983). In aansluiting hieraan heb ik een onderzoek geopend naar regiolectische variatie in het Oostbrabants. Zoekend naar een samenhangend geheel dat onderworpen is aan het proces van dialectverlies c.q. standaardisering kwam ik terecht bij de genusonderscheiding (m), (f) en (n) zoals die van oudsher functioneert in de dialecten van mijn geboortestreek. Eerst geef ik een beschrijving van dit genussysteem en de formele aspecten ervan zoals we die vinden in lidwoorden, pronomina, adjectieven en in de voornaamwoordelijke aanduiding. Dit systeem wordt geplaatst tegenover het corresponderende in de standaardtaal. Dan volgt een korte verantwoording van de opzet van het onderzoek: de verzameling van de gegevens, de keuze van variabelen en informanten etc. Hierna worden de verkregen data besproken en ook de wijze waarop ze het beste in kaart kunnen worden gebracht. Verder zal worden ingegaan op de psycholinguïstische achtergronden en op de voorspellende waarde van het geko- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen model. Dit artikel wordt besloten met suggesties voor nader onderzoek naar regiolectische continua in Brabantse en andere van oudsher dialectsprekende omgevingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Het genus in het WesterhovensZoals gezegd worden er in de zuidelijke dialecten nog altijd drie woordgeslachten onderscheiden, ook waar het de zaaknamen betreft, vergelijk de keuze van het onbepaald lidwoord in (1):
(1)
De navolgende beschrijving van een aantal aspecten van deze genustoekenning wordt gegeven aan de hand van voorbeelden uit het Westerhovens, mijn eigen variant van de taal van Kempenland. Ze geldt echter ook voor andere Zuidnederlandse dialecten, vergelijk De Bont (1962:391) voor de dialecten van Oerle en St.Oedenrode. Voor een overzicht van de toestand in de streektalen van het Nederlandssprekende deel van België zie Taeldeman (1980:223). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 De vormen van het lidwoordBij het bepaald lidwoord wordt het genusonderscheid niet in alle gevallen zichtbaar. Net als in het standaard Nederlands is de onzijdige vorm [ə†]: het mes, het schoap, het bos etc. Zowel bij de mannelijke als bij de vrouwelijke substantieven doet zich een tweedeling voor. Naast den tand, den dokter, den oavend (m) is het de muur, de fiets, de kelder, en naast de lamp, de broek, de taffel (f) is het d'angel, d'erwt, d'opoe etc. Hieruit blijkt dat een deel van de mannelijke en vrouwelijke nomina de hebben als bepaald lidwoord. De selectie van de/d' (f) respectievelijk den/de (m) is niet (meer) gebonden aan een grammaticale functie. Hierna zullen we zien dat de keuze uit beide alternatieven uitsluitend wordt bepaald door de aard van het segment waarmee het volgende woord begint. Bij het onbepaald lidwoord is de situatie vergelijkbaar: bij het mannelijk hebben we de keuze tussen ene en ne. Het gaat hier om een optionele regel die afhankelijk van bepaalde ritmische factoren de langere of kortere variant voortbrengt. Verder geldt voor (m) en (n) substantieven dat het onbepaald lidwoord kan uitgaan op -n. De contexten waarin deze alternantie optreedt zijn aangegeven in (2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) a
b
Zoals blijkt uit (2) is het optreden van de vormen met -n inderdaad afhankelijk van het eerste segment van het betreffende substantief. Het gaat in deze gevallen om wat wel wordt aangeduid als een eufonische n, die vergelijkbaar is met het optreden van de z in de lidwoorden in het Frans: les_enfants, des_oiseaux etc. en met het verschijnen van de n in het onbepaald lidwoord in het Engels: an_accent, an_hour etc. Taeldeman (1980:225) doet niettemin het voorstel om bij de beschrijving van deze alternantie uit te gaan van de onderliggende vorm op -n. Voor de dialecten van Kempenland levert deze benadering de volgende deletieregel op:
(3) Regel (3) werkt ook op de alternantie den - de, het bepaald lidwoord (m) waar de n eveneens bewaard blijft c.q. verschijnt als het volgend substantief begint met V, h, b, d of t. Hierna zal nog blijken dat regel (3) ook werkt op de mannelijke vormen van andere woordklassen. De regel die de ə deleert in het bepaald lidwoord (f) heeft een aanmerkelijk eenvoudiger fonologische omgeving:
(4)
De regels (3) en (4), die een element van het lidwoord deleren in bepaalde fonologische omgevingen, zijn, zoals mag worden verwacht bij eufonische verschijnselen, niet beperkt tot de omge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ving lidwoord zelfstandig naamwoord:
(5)
Binnen het genusonderscheid (m) - (f) - (n) en in overeenstemming met de regels (3) en (4) maken het Westerhovens en ook de andere dialecten van Kempenland gebruik van de volgende vormen van het lidwoord:
(6)
Uit (6) blijkt dat deze zuidelijke dialecten een complexer systeem hanteren dan het standaard Nederlands. Daar kennen we immers alleen de tegenstelling het: de, terwijl als onbepaald lidwoord uitsluitend een wordt gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 De verbuiging van adjectievenOok bij de flexie van het adjectief treffen we alternerende vormen aan die in termen van deletie kunnen worden beschreven. In NP's met het kenmerk (m) bijvoorbeeld onderscheiden we
(7)
Uit (7) blijkt dat regel (3) die de n bij mannelijke lidwoorden deleert ook aktief is in de verbuiging van adjectieven. Blijkens het gedrag van hille(n) doen ook bijwoorden mee met dit eufonisch proces. In de (f) NP's vinden we een alternantie die niet gebonden is aan de hoedanigheid van het segment dat op het adjectief volgt, maar is de fonologische structuur van het adjectief zelf de veroorzaker van de deletie: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(8)
De schwa van het bijvoeglijk naamwoord wordt blijkbaar gedeleerd na een voorafgaande nasaal of stemhebbende continuant zodat we de volgende regel kunnen formuleren:
(9) Regel (9) werkt ook op de meervoudsvormen van mannelijke en onzijdige NP's: ouw opa's vs. lieve opa's (m) en gruun boeken vs. dikke boeken (n). In het onzijdig enkelvoud wordt de schwa in alle gevallen weggehaald zoals blijkt uit: en ouw mes, en bot mes, e lang verhoal etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3 De vorm van de pronominaDe voornaamwoorden richten zich gedeeltelijk naar de vormen van lidwoord en bijvoeglijk naamwoord:
(10)
Uit (10) blijkt dat de mannelijke pronomina zich aansluiten bij de vorm van het lidwoord en het adjectief en dat ze derhalve beschreven kunnen worden met -en als de onderliggende vorm waarbij regel (3) waar nodig de -n deleert. Bij de pronomina (f) en (n) en de meervoudsvormen van alle genera wordt de schwa altijd gedeleerd. Overigens blijft het de vraag of de alternanties inderdaad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door middel van een deletieregel verantwoord zouden moeten worden. Op historische gronden is een dergelijke regel wel aannemelijk. Voor een synchrone benadering van dit eufonisch verschijnsel, Taeldeman (1980:225) spreekt ook van een ‘linking-n’, zou een n-insertieregel met een gespiegelde context zeker niet op voorhand moeten worden afgewezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.4 De pronominale aanduidingZoals bekend wordt er in de standaardtaal naar alle de-woorden verwezen met een ‘mannelijk’ pronomen: Waar ligt mijn pen? Hij ligt op tafel. Heb je mijn trui gezien? Nee, ik heb hem nergens gezien, etc. Alleen naar NP's die een vrouwelijke persoon aanduiden verwijzen we met een vrouwelijk pronomen. In de zuidelijke dialecten wordt het genusonderscheid (m) - (f) ook gehanteerd om de anaforische relatie aan te geven:
(11)
Uit (11)b blijkt dat naar vrouwelijke zaaknamen wordt verwezen met het vrouwelijk pronomen. Het genusonderscheid wordt dus niet alleen gemaakt op het niveau van lidwoord, adjectief en pronomen, d.w.z. binnen de NP, maar werkt door op zinsniveau waar het gaat om anaforische elementen. Het is intuïtief aannemelijk dat in het proces van standaardisering het onderscheid (m) - (f) het eerst zal verdwijnen waar het het nadrukkelijkst aanwezig is. Voor zover er bij dialectverlies sprake is van systematische geleidelijkheid kunnen we daarom verwachten dat het verschil in de pronominale aanduiding het snelst zal vervagen. Pas in tweede instantie is te verwachten dat ook de inmiddels redundant geworden vormkenmerken in adjectiva, pronomina en lidwoorden verloren zullen gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, is dit onderzoek in eerste aanzet beperkt tot de situatie in één gemeente. De keus is gevallen op Westerhoven, een Oostbrabantse plattelandsgemeente met 1600 inwoners op 18 km ten zuiden van Eindhoven. Door deze beperking blijft de factor verstedelijking constant. Eerst wordt de opzet en de uitvoering van het onderzoek in het kort uit de doeken gedaan. Daarna worden de verkregen uitkomsten besproken en worden twee beschrijvingskaders voor taalvariatie tegenover elkaar gezet. Tenslotte zal worden stilgestaan bij een aantal zaken van psycho-linguïstische en sociaal-psychologische aard die een rol blijken te spelen in dit proces van dialectverlies c.q. standaardisering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 De opzet van het onderzoekOmdat op grond van eerdere niet stelselmatige waarnemingen al wel duidelijk was geworden dat de variatie het gevolg was van het standaardiseringsproces kon dit onderzoek van meet af aan worden toegespitst op die facetten van het genussysteem die in dialect en standaardtaal van elkaar afwijken. Zo is bijvoorbeeld wel het gebruik van het onbepaald lidwoord (m), nen auto, ne fiets in het onderzoek betrokken en niet en kachel, en ploat (f) met een onbepaald lidwoord dat qua vorm met het standaardtalige samenvalt. De gegevens werden verkregen in een mondelinge enquête die in de loop van januari 1983 werd uitgevoerd. De beoogde taalvormen werden ontlokt via vragen die ik in mijn eigen variant van het Westerhovens stelde: ‘Wa is dä? (een kwartje tonend) met als mogelijke reacties: ‘e kwartje’ en ‘en kwartje’, afhankelijk van de achtergronden van de informant in kwestie. Zo ook werden vragen gesteld als: ‘Wor moet die taffel stân?’ … ‘Zet ze (respectievelijk em) doar mär nir’ etc. Uit eerdere observaties en een proefonderzoek was al aan het licht getreden dat de ontwikkeling zich bij mannen en vrouwen in verschillende stadia bevond en daarom werden beide seksen in het onderzoek betrokken. Ook het tempo waarmee de veranderingen zich voltrekken leek zo hoog dat gekozen werd voor leeftijdsgroepen die 10 jaar omvatten. Omdat uit steekproeven duidelijk was dat groep 0, de mensen van 65 jaar en ouder, 100% Westerhovens scoorden, is deze leeftijdsgroep niet stelselmatig geïnterviewd. De vijf resterende groepen zijn als volgt ingedeeld: groep I 48-60 jaar, groep II, 38-47 jaar, groep III 28-37 jaar, groep IV 18-27 jaar en groep V 12-17 jaar. Per leeftijdsgroep | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden 5 mannen en 5 vrouwen geïnterviewd. Om het taalgedrag van de jongste categorie nog wat genuanceerder in kaart te kunnen brengen werden deze cellen uitgebreid tot 7 jongens en 10 meisjes zodat in totaal 57 informanten bij het uiteindelijke onderzoek betrokken waren. De informanten waren geboren en getogen Westerhovensen, de ouderen ook met een autochtone vader en moeder. Voor de jongste leeftijdsgroep heb ik ook genoegen genomen met sprekers waarvan één ouder afkomstig was uit een naburige kleinere plaats, dit om de invloed van de verstedelijking constant te houden. Van oudsher zijn de sociale tegenstellingen in deze contreien beperkt. De beroepsbevolking bestond voornamelijk uit kleine boeren en thuiswerkende wevers en sigarenmakers. Later vonden de sigarenmakers werk in de fabrieken die in de regionale centrumplaatsen waren ontstaan. Sinds de tweede wereldoorlog is er een groeiende gerichtheid op de industrie van Eindhoven maar ook in die nieuwe situatie bestaat de beroepsbevolking nog voornamelijk uit pendelende (on-) geschoolde arbeiders. De jongeren, die op grond van betere opleidingen tot de hogere sociale klassen kunnen worden gerekend, hebben zich veelal elders gevestigd. De sociale stratificatie is in dit stadium nog niet in het onderzoek betrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 De resultaten van het onderzoekZoals reeds werd opgemerkt is het aannemelijk dat het functionele aspect van het genusonderscheid dat tot uitdrukking komt in de pronominale aanduiding een essentieel element is. Omdat een dergelijk onderscheid tussen (m) en (f) bij zaaknamen in het algemeen Nederlands niet (meer) wordt gemaakt, is het te verwachten dat ook in de regiolectische varianten deze tegenstelling zal worden opgeheven. De anaforische relatie kan dan, net als in de standaardtaal, worden uitgedrukt middels pronomina die ook voor mannelijke personen worden gebruikt. In mijn onderzoek naar het proces van dialectverlies in een Brabants regiolect speelt dit pronominale aspect van de tegenstelling (m) - (f) dan ook een centrale rol. Daarom werd aan de informanten het verwijswoord ontlokt dat in 12 gevallen refereert aan een zaaknaam die in het dialect als (f) is gekenmerkt: mat, lamp, klok, ruit, fles, trui, broek, pan, schop, pen, kast en tafel. Groep I, de oudste leeftijdsgroep scoorde op dit onderdeel 100% dat wil zeggen de 10 informanten gebruikten zonder uitzon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dering het vrouwelijk pronomen (10 × 12 = 120 maal). In Figuur 2 is deze score zichtbaar gemaakt in een staafdiagram. Figuur 2 Pronominale verwijzing (f)
Ook de resultaten van de andere leeftijdsgroepen zijn in Fig. 2 in beeld gebracht, uitgedrukt in het percentage vrouwelijke pronomina die werden gebruikt om de anaforische relatie aan te geven. In groep II is het genusonderscheid bij de mannelijke informanten nog sterk aanwezig n.l. in 56 van de 60 gevallen of 93%. Bij de vrouwen uit deze categorie is de score gedaald tot 67%, anders gezegd in 1/3 van de gevallen werd gekozen voor de voornaamwoordelijke aanduiding die ook in het standaard Nederlands gebruikelijk is. In de volgende leeftijdsgroepen zet deze tendens zich door. In groep V, de jongste van de onderzochte, produceerden de 7 mannelijke informanten nog (f) anafora in een kwart van de gevallen. Bij de 10 vrouwelijke informanten uit deze cel ontlokte ik uitsluitend (m) verwijswoorden. Net als in de standaardtaal is voor deze categorie van taalgebruikers het functionele onderscheid tussen (m) en (f) op zinsniveau verloren gegaan. Door de uitkomsten te presenteren als gemiddelden van verschillende cellen volg ik de werkwijze die vooral door Labov is gepropageerd. Door middel van een dergelijke beschrijving kan het globale taalgedrag per leeftijdsgroep en per sekse heel goed worden weergegeven. Een fundamenteel bezwaar tegen deze werkwijze is dat het individuele taalgebruik per spreker als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ware verdrinkt in het gemiddelde van de betreffende cel. Veel inzichtelijker, en ook meer in overeenstemming met opvattingen over het individueel georganiseerde taalvermogen zijn de modellen die zijn gebaseerd op implicationeel geordende schalenGa naar eind2. Deze schalen bieden de mogelijkheid om de gegevens zodanig te ordenen dat een positieve score op een hoger schaalniveau een positieve score op een lager niveau impliceert. In Figuur 3 zijn de voornaamste resultaten van dit onderzoek weergegeven in de schalen (a) t/m (j). Voor leeftijdsgroep 0, de sprekers van 65 jaar en ouder, is uiteraard niet gedifferentieerd naar individuele spreker of sekse. Zoals gezegd mag deze generatie geacht worden het genussysteem te gebruiken dat werd beschreven in 1. Het onderzoek in deze groep bleef beperkt tot enkele steekproeven naar de verschijnselen die zijn weergegeven in de twee hoogste schalen. In alle gevallen scoorden zowel mannen als vrouwen hier positief. Vanaf groep I zijn de individuele scores per informant vermeld. Om de rol van de leeftijd en de differentie naar sekse duidelijk zichtbaar te maken zijn de scores in kolommen geordend. Aan de linkerkant staan steeds de (+) dialectische varianten. Een zuiver implicationeel geordende presentatie is natuurlijk evengoed mogelijk. Een dergelijke ordening zou weer op een andere manier illustratief zijn. In schaal (a) zijn de scores aangegeven voor het gebruik van de alternantie in het onbepaald lidwoord (n) e vs. en. In overeenstemming met regel (3) moet de n in bepaalde omgevingen gedeleerd worden. Zoals we hebben gezien wordt deze deletieregel door de leden van de oudste generatie consequent toegepast. Ook de 5 mannen van groep I maken zonder uitzondering gebruik van regel (3). Van de 5 vrouwen uit deze groep zijn er twee die de n niet meer deleren terwijl één van hen aarzelt en zowel vormen met als zonder n gebruikt. De beide vrouwen die de deletieregel niet meer in hun grammatica hebben gebruiken dus uitsluitend: en kwartje, en mes, en schoap etc. met de vorm van het lidwoord die ook in de standaardtaal de enige gebruikelijke is bij de het-woorden. In groep II passen nog 3 van de mannelijke informanten regel (3) toe, bij de vrouwen is er nog één die hier (+) scoort. Voor de informanten van de leeftijdsgroepen III, IV en V geldt dat ze uitsluitend de vorm van het onbepaald lidwoord (n) gebruiken die ook standaardtalig is. Hierna zal worden ingegaan op een aantal psycholinguïstische aspecten van deze gegevens en ook op de differentiatie naar sekse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 3 Regiolectische varianten per spreker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In schaal (b) zijn de gegevens die betrekking hebben op het genusonderscheid (m) - (f) in de pronominale aanduiding uit Figuur 2 nader gespecificeerd. De scores in de groepen 0 en I spreken voor zichzelf. In groep II begint het onderscheid bij de vrouwelijke informanten af te brokkelen. Een (+) score houdt in dat minstens 10 van de 12 verwijzingen plaatsvonden met een (f) pronomen. De (±) score staat voor 6 t/m 9 ‘correcte’ verwijzingen zodat (-) correspondeert met géén tot minder dan de helft van de pronominale verwijzingen in de vrouwelijke vorm. Vanaf groep IV beginnen ook een aantal mannelijke informanten de vrouwelijke verwijswoorden te verliezen. In deze groep blijkt nog slechts één van de vrouwen het genusonderscheid partieel te hanteren. In de jongste groep is het onderscheid vrijwel opgeheven: alle meisjes en vrijwel alle jongens uit de enquête gebruiken hier consequent hij, ie of (h)em, waar de oudste sprekers uitsluitend ze gebruiken. De aanwezigheid van een geheel of gedeeltelijk besef van het genusonderscheid op zinsniveau dat blijkt uit de scores (+) c.q. (±) op schaal (b) impliceert dat alle lagere schalen ook positief zijn. De centrale rol van dit gegeven in de regiolectische verschuivingen in het genussysteem mag hiermee duidelijk zijn geworden. Schaal (c) heeft betrekking op de aan/afwezigheid van regel (9) die bij een deel van de adjectieven (f) en bij het (m) en (n) meervoud, de ə deleert: en ouw taffel (f), gruun appel (m, plur), jong kalver (n, plur) etc. De schalen (d), (e), (f) en (h) hebben betrekking op een samenhangend verschijnsel n.l. het wel of niet (meer) aanwezig zijn van de -n in de mannelijke vormen van demonstrativa: dezen tak, dieën auto, possessiva: männen ärem, hunnen hond, adjectiva (en adverbia): ne geweldigen ouwen opa, nen hillen dikken appel, en in de beide vormen van het lidwoord: nen bakker, nen dokter, den hammer, den boer etc. Dit geheel van (m) gekenmerkte constituenten is ook nog verbonden via regel (3) die, afhankelijk van de hoedanigheid van het eerste segment van de volgende constituent in een NP, de -n van deze flexieuitgang weghaalt. Deze samenhangende vormverschijnselen binnen mannelijke NP's zijn op een vergelijkbare manier geïmpliceerd in schaal (b) als de deletie van de schwa in het (f) adjectief die is vervat in schaal (c). Schaal (g) heeft betrekking op een aspect dat eveneens direct verbonden is met het (m) genus. Nomina als in (11) zijn voor de (oudere) sprekers, die positief scoren op schaal (b), de pronominale aanduiding gemarkeerd als (m). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(11)
Zes van de jongste informanten (VI.v.5, V.m.6 en 7, V.v.6, 7 en 8) gebruiken bij recentelijk verworven nomina als in (11)b het onbepaald lidwoord en, de vorm die in het Westerhovens is gemarkeerd als (f) en (n). Uit schaal (i) blijkt dat de sprekers in kwestie bij de eerder verworven substantieven met het kenmerk (m) nog altijd het dialectische ne gebruiken. Bemerk dat deze dubbelheid zich evengoed voordoet bij zaaknamen als bij de ook in biologisch opzicht als (m) gemarkeerde persoonsnamen. Schaal (i) maakt verder zichtbaar dat de informanten IV.v.5, V.m.7, V.v.7 en, hoewel met aarzelingen, ook V.v.8 de vorm ne hanteren ook in die gevallen die volgens de regels van het Westerhovens de vorm nen zouden moeten krijgen. Uit de bovenliggende schalen (d) t/m (h) blijkt dat deze informanten de vormen op -(e)n al vrijwel niet meer gebruiken. Schaal (j) tenslotte heeft betrekking op het gebruik van het demonstrativum (n) dees. Dit element, dat nogal van de standaardtalige pendant dit afwijkt, houdt het langste stand. Alleen spreker V.v.10 hanteert een meer naar de standaardtaal opgeschoven vorm di. Voor de overige zegslieden is dees de meest resistente vorm in het regiolectische genussysteem in ontwikkeling. Over de relatie tussen ontwikkelingen in de genusaanduiding en de overige componenten van de grammatica valt voorlopig het volgende op te merken. Waar de oudere informanten spreken van dees buukske, dees pärt, dees pänneke etc. gebruiken de jongere (regiolect-) sprekers dees boekske c.q. dees boekje en ook nog di boekje, dees paard en dees panneke naast dees pannetje etc. Bepaalde elementen met name uit het (morfo-)fonologisch en fonetisch deel van het systeem lijken taaier dan andere. Ook het wat moeilijk te localiseren juins(ch)e dialectGa naar eind3, dat we vooral kennen middels de variant die wordt gebezigd door een van de plaatselijke notabelen, lijkt vooral in onderdelen van de klankstructuur af te wijken van het standaard Nederlands. Nader onderzoek naar de relatieve resistentie van onderling samenhangende elementen gekoppeld aan vragen over de organisatie van de grammatica's van natuurlijke talen lijkt hier geboden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Linguïstische en sociaal-psychologische factorenDe krachten die van invloed zijn op taalverandering worden sinds F. de Saussure verdeeld in interne en externe factoren. Deze tweedeling zal ik ook aanhouden bij het in kaartbrengen van de aspecten die een rol spelen in het proces van dialectverlies c.q. standaardisering in de huidige regiolecten. Bij de externe factoren moet worden gedacht aan de onafhankelijke variabelen die worden gehanteerd in sociolinguïstisch onderzoek: leeftijd, sociale klasse, sekse. Verder zijn er de interactionele (stylische) aspecten, de rol van de ouders i.v.m. de taalverwerving, de invloed van de peer group, de mate van urbanisatie, de rol van de (streek-) school voor voortgezet onderwijs en de functie van het regiolect op bovenplaatselijk niveau. Voor de volledigheid dient ook te worden nagegaan of er wellicht sprake is van rechtstreekse ontlening waarbij het endogene systeem domweg wordt ingeruild tegen het exogene systeem dat meer prestige heeft. Tot de interne factoren moeten worden gerekend zaken als regelvereenvoudiging, regelverlies, herstructurering en de plaats die bepaalde taalverschijnselen innemen in de organisatie van de grammatica. Voor zover er sprake is van een continuüm speelt ook de linguïstische afstand tussen de vormen die zich aan de uiteinden van het continuüm bevinden een belangrijke rol. Ook verschijnselen als linguïstische onzekerheid, de vanuit die onzekerheid ontwikkelde strategieën en het optreden van Laboviaanse hypercorrectie behoren tot deze categorie. Tegen de achtergrond van deze interne en externe factoren zullen de resultaten van het onderzoek nader worden bekeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1 De pronominale aanduidingAl eerder werd gewezen op de centrale rol die de uitdrukking van anaforische relaties speelt in het functioneren van het genussysteem. Het verloren gaan van het onderscheid (m) - (f) bij de informanten van de middelste leeftijdsgroepen heeft iets dramatisch dat ook bij het afnemen van de interviews duidelijk naar voren kwam. De oudere sprekers, voor wie de genusaanduiding nog springlevend is, vormen ideale zegslieden. Zonder enig spoor van aarzeling produceren zij de beoogde mannelijke of vrouwelijke pronomina afhankelijk van de zaaknamen waarheen moet worden verwezen. Ook de jongste informanten, de meisjes voorop, vertonen niet de geringste onzekerheid. In alle geval- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len worden de mannelijke of beter ‘gemeenkunnige’ voornaamwoorden ontlokt die ook in het algemeen Nederlands gebruikelijk zijn. In de tussengroep is de verwarring groot. De interviewer, althans zo overkwam het mij, voelt zich voortdurend als de examinator die zich afvraagt of hij zulke lastige vragen wel mag stellen. Tekenend voor de situatie is ook de strategie die veel van de twijfelende informanten hebben ontwikkeld. Dikwijls proberen zij de keuze tussen (m) en (f) vormen van de pronomina uit de weg te gaan door gebruik te maken van het (zelfstandig gebruikte) demonstrativum die dat voor beide genera geschikt is: ‘Wor zal ik de taffel nirzette?’ … ‘O, zet die (=ze) doar mär nir’, etc. Ook observatie van het spontane taalgebruik van mensen uit deze leeftijdscategorie levert voorbeelden te over van deze strategie die kennelijk tot doel heeft de verwarring over het genusonderscheid te ontwijken. Nader onderzoek naar de interactionele aspecten van dit taalgedrag, en de rol van de monitoring (vergelijk Hagen 1981) is hier geboden. De linguïstische onzekerheid bij het uitdrukken van de anaforische relatie met (f) zaaknamen is aanwijsbaar groter dan bij de keuze van naamwoorden en lidwoorden. De scores in schaal (b) van Figuur 3 zijn tekenend in dit opzicht: 12 van de 57 informanten scoren (±) op dit onderdeel, het dubbele van de naastlagere score die we vinden in schaal (d) waar 6 informanten (±) scoren. Hoe slecht de verschillende leeftijdsgroepen elkaars taalgebruik kennen mag overigens blijken uit het volgende. De interviews werden in het algemeen afgenomen in de huislijke kring en in aanwezigheid van andere familieleden. Waar de jongeren kennelijk worstelden met het onderscheid (m) - (f) bij de anaforische verwijzing konden de aanwezige ouderen moeilijk hun mond houden. Verbaasd, en soms ook duidelijk geprikkeld over zoveel ‘onkunde’ van de kant van hun nakroost heette het dan b.v.: ‘Mär dä witte toch wäl!’. De betrekkelijke onnatuurlijkheid van de taalbeschouwingshouding (die je onder linguïsten nog wel eens aantreft) mag hieruit blijken. Gewone taalgebruikers beperken zich met betrekking tot elkaars taalgedrag (m.u.v. de peer group wellicht) tot observaties van het globale type: meer of minder ‘plat’ praten en dergelijke. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2 Morfofonologische aspectenGlobaal bekeken kan het wellicht verbazing wekken dat de al- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ternantie in het onbepaald lidwoord (n) en - e zoveel eerder verdwijnt dan de oppositie nen - ne, de (m) pendanten. Uit Figuur 3 blijkt dat de alternantie in het (n) al begint te verdwijnen in groep I, terwijl de alternantie in de mannelijke vorm van het onbepaald lidwoord pas in groep V verloren gaat. Nadere beschouwing van de factoren die van invloed kunnen zijn op dit faseverschil voert tot de volgende overwegingen. De alternantie wordt in beide gevallen voortgebracht door regel (3) die in bepaalde omgevingen de -n weghaalt. Deze regel kan zelf bezwaarlijk aansprakelijk worden gesteld voor het faseverschil dat optreedt bij het dialectverlies. Zoals blijkt uit (12) staat de alternantie in het (n) volstrekt geïsoleerd terwijl de alternantie in het (m) op ruime schaal wordt ondersteund door andere categorieën.
(12) a
b
In het geval van (12)a zal de afgenomen aandacht van de oudere generatie voor de taalopbouw van de jongeren (vergelijk Hoppenbrouwers 1982:93,174) leiden tot het verlies van regel (3) voor het geïsoleerde geval en - e in het (n). Zoals al eerder werd vermeld geldt als mogelijke algemene factor in de ontwikkeling van regiolecten de afstand tot de corresponderende vorm in de standaardtaal waarmee het regiolect een continuüm vormt. Door het verlies van regel (3) nu valt het gebruik van het lidwoord (n) volstrekt samen met wat in de standaardtaal gebruikelijk is. Deze ontwikkeling kan dus worden begrepen als de resultante van elkaar versterkende interne en externe factoren. De (m) vormen als in (12)b staan veel sterker. Intern, binnen het dialect, maken zij bovendien deel uit van de tegenstelling (m) - (f) zoals blijkt uit de voorbeelden van (13).
(13)
Ook het denkbare verlies van regel (3) bij het onbepaald lid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord (m), resulterend in de situatie met nen als enige vorm, zou, anders dan in het (n) geen standaardtalige vorm opleveren. De ontwikkeling die uit de implicationele schalen is af te leiden loopt overigens van nen naar ne, vergelijk schaal (i) met de bovenliggende schalen. Voor de leeftijdsgroep die aansprakelijk is voor deze verandering moet worden gedacht aan een heranalyse, gevolgd door het verlies van wat blijkbaar werd begrepen als een n-insertieregel. Voor het onbepaald lidwoord (m) gaat de ontwikkeling vanuit de combinatorische varianten nen -ne via de tussenvorm ne naar de standaardtalige vorm een die in uiterste instantie blijkbaar gewoon wordt overgenomen. Een ander morfofonologisch aspect van het genussysteem dat een rol speelt in de veranderingen betreft de flexie van adjectiva en adverbia. Zoals we al gezien hebben gaat het in schaal (c) om de vorm van een deel van de adjectiva (f). Afhankelijk van de interne structuur wordt volgens regel (9) de schwa aan het einde van de adjectiva gedeleerd, vergelijk: en gladde taffel met en ouwφ taffel etc. Na het verloren gaan van het genusonderscheid (m) - (f) op zinsniveau verliest regel (9) blijkbaar zijn houvast en verdwijnt ook uit de grammatica, ook in dit geval uitsluitend standaardtalige vormen overlatend. Het mannelijk bijvoeglijk naamwoord op -en houdt wat langer stand. In (12)b zagen we dat dit vormkenmerk op ruime schaal ondersteund wordt door de flexie van voornaamwoorden en lidwoorden. Dank zij deze hechte verankering in het klankvormsysteem gaat dit kenmerk pas later verloren. Bij een aantal jongere informanten ondergaat het gebruik van de mannelijke flexie zelfs hypercorrecte uitbreiding zoals blijkt uit de voorbeelden in (14).
(14)
De voorbeelden in (14), waarbij de mannelijke buigingsvormen ten onrechte worden uitgebreid over van oudsher (f) NP's doet zich pas voor nadat het onderscheid (m) - (f) op het niveau van de pronominale aanduiding verloren is gegaan. De hypercorrecte vormen zijn geobserveerd in het spontane taalgebruik van een aantal jongere sprekers van het Oostbrabantse regiolect en ze kunnen gemakkelijk met andere voorbeelden worden aangevuldGa naar eind4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit hypercorrecte gebruik van de mannelijke flexievormen is een van de talrijke verschijnselen die de oudere sprekers op het idee brengen dat de jeugd zo raar praat, zonder dat ze in staat zijn om precies duidelijk te maken wat er nu fout gaat. Zoals we gezien hebben zijn de (m) flexievormen op -en nog een tijdlang aanwezig als het genusonderscheid volgens schaal (b) al verloren is gegaan. Ook de categorieën die deel hebben aan het buigingssysteem (m) in schaal (d) t/m (h), vertonen een onderlinge implicationele ordening. Uit deze ordening kan worden afgeleid dat het buigingselement meer resistent is in het onbepaald lidwoord dan in adjectief en pronomina. Het demonstrativum lijkt als koploper te fungeren in dit deel van het dialectverlies. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3 Externe factorenVan de onafhankelijke variabelen speelt de leeftijd een cardinale rol in de verschuivingen die optreden in de regiolecten. Zowel uit het staafdiagram in Figuur 2 als uit de implicationele schalen in Figuur 3 valt het belang van deze parameter direct af te lezen. Bij de pronominale aanduiding (f) loopt de score zelfs van 100% voor beide seksen in leeftijdsgroep I tot 0% voor de meisjes van groep VGa naar eind5. Het verlies van het onderscheid in de voornaamwoordelijke aanduiding (m) - (f) begint bij de vrouwen van groep II (38-47jr) en is een feit bij de meisjes van groep V (12-17jr). Voor de vrouwelijke sprekers is dit verschijnsel in iets meer dan een generatie uit de grammatica verdwenen. Al eerder werd duidelijk waarom het niet zo zinvol lijkt om voor een beperkte (Oostbrabantse) dorpsgemeenschap een sociale stratificatie te hanteren. Voor de jongste leeftijdsklasse zou achteraf gezien een verdeling naar schoolopleiding wel extra informatie hebben opgeleverd, zeker voor de meisjes uit deze groep. De informanten met de variant die de standaardnorm het dichtste nadert zijn in het algemeen leerlingen van de scholengemeenschap voor VWO-Havo in Valkenswaard (28.000 inw), de anderen bezoeken de Mavo of de huishoudschool in het aangrenzende Bergeijk (9.000 inw), een plaats die duidelijk minder verstedelijkt is. Uit de Figuren 2 en 3 blijkt ook dat het sekseverschil van invloed is op de fase waarin de standaardisering zich bevindt. Meer dan de factor leeftijd vraagt deze variabele om enige toelichting. Naast de vaak verkondigde opvatting dat vrouwen in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
traditionele dialectsituatie een taalconserverende rol zouden spelen, wordt, wellicht alleen schijnbaar in tegenspraak daarmee, ook wel beweerd dat vrouwen netter zouden praten, eerder en meer van de standaardtaal gebruik zouden maken. Zonder me te wagen op het glibberige pad van de speculatieve ‘verklaringen’ die reiken van ‘de aard van de vrouw’ tot aan ‘de maatschappelijke situatie van de vrouw’, zie voor een bespreking van deze opvattingen Gerritsen (1980:158) en uitvoeriger Brouwer e.a. (1978), constateer ik dat bij de veranderingen in het genussysteem in een oostbrabants regiolect de vrouwen een voorsprong hebben van een halve tot een hele generatie. Vergelijk hiertoe in Figuur 2 de vrouwen van groep II met de mannen uit de categorieën III en IV. De vrouwelijke voorkeur voor standaardtalige vormen wordt bevestigd door onderzoekers in andere taalgebieden. Zie voor het Engels b.v. Labov (1972a:243), voor het Frans Martinet (1975:44) en voor een goed gedocumenteerd voorbeeld in het Perzisch, Hudson (1982:185vv). De maatschappelijke druk op het gebruik van de standaardtaal heeft, althans op het oostbrabantse platteland, voor een kentering gezorgd. Hetzelfde taalgedrag dat in mijn jeugd in Westerhoven werd aangeduid als gröts proate, onder jongens de manier om buiten de groep geplaatst te worden, wordt nu door diezelfde mensen tegenover hun kinderen gepropageerd als nätjes proate. De waardering voor de standaardtaal bij mannen blijkt dus nogal grondig te zijn veranderd. De meisjes van toen, die ik nu naar hun mening gevraagd heb, leken ook in hun jeugd al wat genuanceerder te oordelen over het gebruik van de algemene taal, een oordeel dat strookt met het huidige taalgedrag van de vrouwen uit groep II. Een belangrijk sociaal-psychologisch aspect van het regiolect manifesteert zich in eerste instantie op de scholen voor voortgezet onderwijs in de regionale centrumplaatsen. Deze scholen zorgen voor een intensief dagelijks contact tussen mensen die zich in een levensfase bevinden waarin de taalbeheersing nog niet voltooid is (vergelijk b.v. Smedts 1979) en de invloed van de peer group maximaal is (vergelijk Labov 1972b:257). In dit stadium bestaat er vooral bij het mannelijk deel van de jeugd behoefte aan een taalsysteem dat de vertrouwdheid van het eigene koppelt aan een bovenplaatselijk systeem dat ontdaan is van zijn meest geprononceerde dialecteigenaardigheden die over en weer eerder de lachlust opwekken. Het zal duidelijk zijn dat deze contacten met streekgenoten, die op de streekscholen beginnen, een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van de re- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
giolectische tussenvormen. Ook latere interlocale contacten, die in de huidige samenleving aan de orde van den dag zijn, zullen bijdragen tot de instandhouding van de tussenfase die kenmerkend is voor een bepaalde leeftijdsgroep. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 ConclusiesUit het voorafgaande zal duidelijk zijn geworden dat de tussenfasen die aanwijsbaar zijn in het standaardiseringsproces van een oostbrabants dialect een duidelijke samenhang vertonen. Evenmin als in het eerder genoemde sociolect van New York City is hier sprake van ‘chaotische verspreiding van vrije variatie’, in goed Nederlands een puinhoop, waarin ‘iedereen alles lijkt te kunnen zeggen’ (Labov 1972a:70). Wat zich bij oppervlakkige waarneming als zodanig voordoet, blijkt bij nader inzien in hoge mate gestructureerd te zijn, zowel taalintern als naar externe factoren gerekend. De varianten die we aantreffen blijken per spreker en per taalverschijnsel implicationeel geordend te zijn, waarbij bepaalde elementen op systematische gronden voorspelbaar meer resistent blijken te zijn dan andere. Een functioneel aspect als het gerusonderscheid (m) - (f) op zinsniveau gaat blijkbaar eerder verloren dan de (gelexicaliseerde) vormaspecten die in een eerdere fase het genusonderscheid ondersteunden. Zo mogen we op grond van de resultaten van dit onderzoek verwachten dat het lidwoord langer zijn (redundant geworden) vormkenmerken zal behouden dan b.v. het demonstrativum. Dat er bij de regiolectische variatie inderdaad sprake is van een continuüm blijkt uit de gegevens van Figuur 3. In hun onderzoek naar mogelijke regiolectische ontwikkelingen in het Gronings komen Oosterhof e.a. (1982) tot het bestaan van twee continuüms. Uit hun gegevens over het gebruik van de bepaalde lidwoorden de/het en de corresponderende vormen van het relativum zijn twee continua te herleiden, een reikend van ‘goed’ Gronings naar ‘slecht’ Gronings, en een andere implicationeel geordende reeks van regiolectische varianten die een continuüm vormt met de standaardtaal. Het voorkomen van de twee continua heeft ongetwijfeld ook te maken met de grotere linguïstische afstand tussen Gronings en Nederlands. Langer dan in de oostbrabantse situatie zou er in Groningen een tweetalige toestand blijven bestaan met daarin de bekende verschijnselen als situationeel bepaalde en bewust gehanteerde code-switching. In een dergelijke toestand is het (voorlopige) bestaan van twee con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tinua wel plausibel. Hierbij dient te worden aangetekend dat het continuüm dat zich uitstrekt tot de standaardtaal in meer dan één opzicht hechter gestructureerd lijkt te zijn dan het intern-Groningse continuüm. Het regiolect vertoont duidelijke overeenkomsten met het sociolect. De invloed van de parameters leeftijd en sekse zijn bepalend voor de plaats die de spreker inneemt op het continuum. Ook de variabele sociale klasse is blijkbaar van invloed, vergelijk de rol die de factor opleiding speelt bij de jongste groep uit dit onderzoek. Het gegeven uitgedrukt in Figuur 1 dat beide lectenGa naar eind6 een continuüm vormen met de standaardtaal zou er eveneens voor pleiten om ze onder een noemer te houden. De sociale en psychologische functies die de regiolecten, anders dan de sociolecten, vervullen in het standaardiseringsproces van sprekers wier voorouders voornamelijk of uitsluitend dialect spraken en spreken is duidelijk geworden in 2.3.3. De voornaamste reden om de beide lecten van elkaar te onderscheiden is evenwel de richting waarin ze zich ontwikkelen. Zoals wordt aangegeven in Figuur 1 verwijderen de sociolecten in verstedelijkte omgevingen zich (onder invloed van z.g. natuurlijke tendensen) van de standaardtalige norm. Vergelijk de uitkomsten van onderzoekingen door W. Labov en vele anderen, en denk ook aan de ontwikkelingen in het huidige sub-standaard Randstads, bijvoorbeeld de neiging tot diftongering van de perifere (gespannen) klinkers: /ge.və/ > [xεivə] > [xæivə], /ko.mə/ > [kɔumə] > [kaumə] etc. De ontwikkeling van regiolecten gaat juist in de richting van de algemene taal. Ze krijgt daardoor een grote mate van voorspelbaarheid waardoor ze een interessant object van onderzoek vormt. De uitbreiding van dat onderzoek kan geschieden langs twee kanten. Op het linguïstische vlak zal het zich richten op de verschillende componenten van het taalsysteem, met name op de resistentie die deze componenten ten opzichte van elkaar vertonen. In dit kader dienen zich vragen op over de ‘taalheid’ van verschijnselen uit de lexicale, morfologische, fonologische en fonetische componenten van het veranderende systeem, evenals kwesties die te maken hebben met de regeltypologie. Ook de voorspellende waarde van implicationeel geordende modellen, zoals die voor de genusaanduiding in Figuur 3, kan worden onderzocht in andere taalgemeenschappen waar vergelijkbaar dialectverlies optreedt. Op het sociaal-psychologische vlak kan worden gedacht aan onderzoek in grotere plaatsenGa naar eind7 waar zich een vergelijkbare ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wikkeling voordoet. Hier kan de invoed van de factor verstedelijking worden vastgesteld, evenals de invloed van de sociale klasse die in een grotere gemeenschap een duidelijker stratificatie zal vertonen. Tenslotte kunnen ook interactionele aspecten als stijlverschuiving en de invloed van de monitoring bij dat nader onderzoek worden betrokken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|