De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 3
(1979)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdDerde deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 591]
| |
1211 Mijn Heere Mijn Heere P.C. Hóóft Ridder, drossart van Muijden, Baillieu van Goijland &c Tot Amsterdam.1Mijn Heer,
2Ick bevinde hier, dat het niet alleen 'tgedrang mijner hoofscheGa naar eind2 3 besigheden, maer meest dat van U.E. besighe hoflickheden isGa naar eind3 4 geweest, daer ick mij niet en hebbe konnen door redden, om U.E.Ga naar eind4 5 ter behoorlicker tijd mijne schuldighe erkentenissen te doen. EndeGa naar eind5 6 dewijle de laeste verhindering niet en mindert, soo de eersteGa naar eind6 7 eenighsins schijnt te doen, zedert wij uijt d'onstuijmicheid vandenGa naar eind7 8 Haghe zijn, bidde ick U.E. ootmoedelick dit gebreckelickeGa naar eind8 9 beduydsel mijnes gemoeds in 'tgoede te nemen, ende te gedoogenGa naar eind9 10 dat ick neffens mijne dancksegginghe voorde eere mij ende mijnen 11 jonghen oudsten bewesen U.E. ende den sijnen dien het naest gaetGa naar eind11 12 alle heil ende voorspoed toewensche, inde saecke nu op handen, dieGa naar eind12 13 s. Hoocht ende de leden van des Heeren Bruijdegoms beleefdeGa naar eind13 14 overheid ter goeder uren met den eersten krans hebben willen 15 vercieren. Kan sich U.E. goedaerdicht inbeelden dat mijne onmachtGa naar eind15 16 ijetwes daertoe hebbe bijgebracht, sal ick oprechtelick verklaren,Ga naar eind16 17 dat ick mij daeraf, als van mijne schuldigste plichten, gequetenGa naar eind17 18 hebbe, ende U.E. bidden te vertrouwen, dat het vande minsteGa naar eind18 19 teeckenen van dienstbaerht zijn daermede ick soude wenschen 20 U.E. te moghen bethoonen hoe ongeveinsdel ick mij noeme,Ga naar eind20 21 Mijn Heer,
22Buren, 27en Maij 1644. 22U.E. ootmoedigste dienaer 23CHuijgens.
Gelukwens met het a.s. huwelijk. |
|