Een aardig prentenboek met leerzame vertellingen, naar het beroemde Hoogduitsche kinderwerk 'Der Struwwelpeter' voor Nederlandsche jongens en meisjes bewerkt(ca. 1860-1870)–Heinrich Hoffmann– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] De Geschiedenis van de zwarte Jongens. Een moriaan, zoo zwart als roet, Ging eenmaal wand'len zonder hoed; De zon, die scheen hem op zijn bol, Daarom nam hij een parasol. Daar kwam ook Frits naar dezen kant, En hield een vlagje in de hand; Toen kwam de kleine Jan ter steê, Die bragt een lekk're kraak'ling meê; En eind'lijk kwam de kleine Klaas, Dat was een regte hoepelbaas. Het drietal jongens lachte luid Het hoedenlooze moortje uit, En spotte met zijn zwarte huid. Daar kwam de groote Niklaas aan, Die had een inktpot voor zich staan, Zoo groot, ja grooter dan de maan. Hij sprak: ‘komt kind'ren, hoort mij aan, En laat dien moor met vrede gaan! Het is zijn schuld toch waardlijk niet, Dat hij zoo zwart als steenkool ziet.’ Maar kleine Frits en Jan en Klaas, Die hoorden niet naar Nikolaas; De jongens spotten lustig door Met onzen armen zwarten moor. [pagina t.o. 8] [p. t.o. 8] [pagina t.o. 9] [p. t.o. 9] [pagina 9] [p. 9] Toen werd de groote Niklaas kwaad; Gij kunt het zien op deze plaat; Hij pakte fluks de jongens op, In de inktpot neêr, in 't zwarte sop. Eerst hoepel - Klaas, toen kraak'ling-Jan, En eind'lijk ook de vlaggeman; Die stelde vrees'lijk zich te weêr, En riep om hulp wel twintig keer. Maar toch moest Frits, de schreeuwersbaas, Ook in den pot van Nikolaas. Hier gaan ze, zwarter nog dan roet, En dan het moortje zonder hoed. In 't zonlicht stapt de brave moor De zwart-geverwde knapen voor. 't Was enkel door hun stout gespot, Dat zij geraakten in den pot; Dus, lieve Kind'ren! spot toch niet, Als gij iets vreemds aan and'ren ziet. Vorige Volgende