3.[regelnummer]
‘Wat heb ic jou misdreven,
en dat ic niet met vreden
voor bi jouw deurtje mach gaen
met mine rijfstoc, met mine strijcstoc,
met mine lapsac, met mine cnapsac,
met mine lere, van dirre dom dere,
met mine lere laersjes aen?’
4.[regelnummer]
‘Ghi hebt mi niet misdreven,
ghi hebt mi niet misdaen, ja daen,
maer ghi moet mi driemael soenen,
eer ghi van hier meucht gaen
met uwe rijfstoc, met uwe strijcstoc,
met uwe lapsac, met uwe cnapsac,
met uwe lere, van dirre dom dere,
met uwe lere laersjes aen!’
Oudt Amst. LB. bl. 71. Oudt Haerl. LB. 27. druk. - Verändert und 8 Strophen lang in neueren Sammlungen, z.B. in De Amerikaansche Koopman, Amst. by S. en W. Koene, fängt an: Als het te Brussel regent, dan zijn de gragten diep.
¶ 1, 6. lapsac, Sack worin etwas zum Trinken (lapen, sorbendo haurire) - cnapsac, Speisesack worin etwas zum Knappern (cnappen, mandere) - 1, 8. lere laersjes, lederne Stiefelchen - etwas Vornehmes, während das gemeine Volk wie noch jetzt auf klompen, houtblokken, plumpen Holzschuhen einherging - 4, 3. soenen, küssen.