'Prikkellectuur'
(1909)–Nynke van Hichtum– Auteursrecht onbekend
[pagina 189]
| |
Prikkellectuur.Ga naar voetnoot*) | |
II. Over den invloed van ‘Robinson Crusoë.’Een boek heeft dikwijls voor een geheel leven een mensch gevormd of bedorven. Het is merkwaardig, hoe in vele auto-biografieën van groote mannen bijna altijd gesproken wordt van den grooten invloed, dien de lectuur van Robinson Crusoë in hun jeugd op hen uitoefende. Ook las ik nog geen boek of artikel, waarin uitvoerig over de eischen eener goede kinderliteratuur werd gesproken, of ‘Robinson werd als voorbeeld aangehaald. De interessantste en meest essentieele uiting over Defoe's meesterwerk vond ik in ‘Das Elend unserer Jugendliteratuur’ van Heinrich Wolgast. Deze grootste autoriteit op het gebied der kinderliteratuur haalt den ‘Robinson’ aan, waar hij spreekt over het feit, dat in het kind twee elementen aanwezig zijn: 1o. zijn verlangen naar het avontuurlijke, het ongewone, het spannende, en 2o. zijn behoefte om alles te zien leven en te zien gebeuren, en in alles, wat er gebeurt, tot in het kleinste détail mee te leven. Het eerste element is meer elementair, en uit zich aanvankelijk krachtiger dan het tweede, en - als het voortdurend wordt gevoed en aangemoedigd door prikkelende lectuur, dan zal het tweede licht geheel op den achtergrond gedrongen worden. Dit zou een groote ramp zijn, ook uit paedagogisch oogpunt, want het is, zooals Wolgast zegt: ‘Het aesthetische genot onderscheidt zich van het alleen genot vinden in de stof, vooral daardoor, dat ze een behagen in de waarheid en wezenlijkheid der dingen vertegenwoordigt. Het onderscheid schijnt niet groot te zijn en toch scheiden zich hier twee werelden: de wereld der kunst en de wereld der barbaarschheid. De alleen-stoffelijke belangstelling jaagt van gebeuren tot gebeuren, zij waardeert naar de mate van het ongewone, het buitensporige. De aesthetische belangstelling is eenvoudiger: het gebeuren boeit hier slechts door de waarheidsgetrouwe en scherpe uitbeelding. Niet het ongewone, het verrassende aan het gebeuren, maar de plastische aanschouwelijkheid, waarmee het is uitgebeeld, geeft hier genot. Niet het bovenmenschelijke, het ongekende in het karakter en de handelingen der personen, maar de getrouwe karakter-ontleding, het ‘leven’, de afgerondheid van de ten tooneele gevoerde menschen is een bron van genot. Het is, in den grond der zaak, de waarheidszin, die hier zich doet gelden! | |
[pagina 190]
| |
Hoe noodzakelijk is het dus, dit element, waarvan beslist in de meeste kinderen de kiem aanwezig is, te ontwikkelen door de opvoeding! Dat bij een onbedorven kind beide elementen, waarvan Wolgast spreekt, gevonden worden, bewijst wel de groote invloed, dien juist de oude Robinson, in al zijn langdradigheid, op de vorming van ernstige mannen heeft gehad. Ik haal hier, als bewijs, het een en ander aan uit het thans uitverkochte boek: ‘Genrebeelden uit het leven van een zeventigjarig schoolman’ door Professor G.F. Schumacher (vroeger rector aan de ‘Domschool’ te Sleeswijk), waarin hij vertelt, welk een overweldigenden indruk de lezing van ‘Robinson’ op hem maakte, toen hij het op negenjarigen leeftijd, voor 't eerst in handen kreeg: ‘Mijn leven was heel treurig, vooral in den winter, wanneer ik maar zelden buiten kwam. Heel dikwijls kreeg ik het verwijt te hooren, dat ik veel opat en mijn ouders veel kostte, terwijl ik nog niets verdiende. Dat speet me erg, maar - hoe zou ik iets verdienen? Ik wist er geen middel op. Deze pijnlijke overwegingen trokken mijn gedachten en gevoelens van de buitenwereld af, en in mijzelf vond ik nog geen stof genoeg om dit te vergoeden door gedachten of eigen geesteswerkzaamheid; en zoo leefde ik dan geheel in het rijk der fantasie, en een boek, dat mij het tegenwoordige geheel kon doen vergeten, was voor mij de hemel. Eens liet een van mijn kameraden van de avondschool me een boek zien, dat hem toebehoorde. 't Was een in bruin leder gebonden exemplaar van den ouden, oorspronkelijken Ronbison (hetzelfde, waarnaar Campe zijn uitgaaf bewerkt heeft.) Hij leende 't me, en nooit herinner ik me oogenblikken van hooger zielsgenot doorleefd te hebben, dan toen ik, ineengedoken in een hoekje, met Robinson meeleefde op zijn eiland. De vorm van het boek is weliswaar zoo vervelend mogelijk: elk klein voorval wordt uitvoerig verteld in dagboekstijl. Het aantal bijlslagen, die hij moest doen, eer zijn bootklaar was, het aantal oesters, dat hij vond, vormde den inhoud van geheel bladzijden: maar hoe bevredigde mij dit! Ik werd er geheel door ontrukt aan de ruwe werkelijkheid, ik leefde in gedachten geheel met hem mee, ik voelde met hem een rilling van angst, toen de wilden verschenen, en verheugde me innig over zijn eindelijke redding, waaraan voor mij maar één groot verdriet verbonden was, - dat het boek hiermee eindigde. Van nu af aan echter speelde dit boek een groote rol in mijn innerlijk leven: een heerlijk rijk der fantasie had zich voor mij geopend en, wat voor mijn vorming van het grootste gewicht was: de gewoonte om zóó mijn gedachten te kunnen abstraheeren, en de nimmermeer uitgebluschte neiging tot lektuur van deze soort. Later leed ik elken winter langen tijd zóó erg aan wintervoeten, dat ik niet kon loopen. Toen viel de tijd me heel lang, want alles in mijn omgeving was treurig. Ik verging haast van onbestemd verlangen. Toen dacht ik aan mijn Robinson. Ik vroeg mijn moeder, of ze iemand wou sturen om hem nog eens voor mij ter leen te vragen. Maar mijn zielstoestand gedurende den tijd, die er nog moest verloopen, eer ik wist òf het boek zou komen, mijn angst, dat het misschien uitgeleend zou zijn, en wat ik gevoelde toen ik door het raam den afgezant zag aankomen met een bruin boek onder den arm, dat alles is niet te beschrijven! Wie niet in staat is, zooiets te begrijpen, moge er om lachen, maar het mij volkomen navoelen kan niemand! Ik voelde me gelukkig, tevreden, zalig, nu ik het boek terughad; alles wat me in het tegenwoordige ergerde, verdween er bij in 't niet; ik nam het aan, en zocht een veilig leeshoekje op. Ik heb smulpapen gekend, die hun dierbaar lekkerbeetje langzaam, héél langzaam savoureerden, om er zoolang mogelijk van te genieten, om zich den heerlijken smaak echt bewust te blijven; zoo ging het ook mij. Ik las grondig en | |
[pagina 191]
| |
langzaam; nu en dan legde ik het boek eventjes weg, om er des te langer genot van te hebben, ja, ik verheugde me zelfs over mijn gewonde en soms erg pijnlijke voeten, omdat zij mij dit genot hadden verschaft.’ ‘En,’ zoo gaat de oude heer voort, ‘deze manier om een boek te genieten, om mij geheel met mijn verbeelding te verplaatsen in de vreemde tooneelen, om het tegenwoordige er bij te kunnen vergeten en in de afzondering van al wat uiterlijk is, mijn vreugde te vinden, is mij gedurende mijn geheele leven bijgebleven; en ik geloof, dat dit de oorzaak er van is.’ Tot zoover deze zeventigjarige. Thans keer ik weer terug tot wat Wolgast verder over den ‘Robinson’ zegt: ‘Het kind heeft dus een bizondere voorliefde voor het ongewone en matelooze; maar het verlangt ook, dat de schildering afdaalt tot in het kleinste détail. We hebben dan ook zeker de oneindige bekoring, die Defoe's Robinson op de jeugd uitoefent, toe te schrijven aan het feit, dat in dit boek deze beide behoeften op uitnemende wijze worden bevredigd. Met stelle zich slechts de stof voor: vlucht uit het ouderhuis, schipbreuk, eenzaamheid op het eiland, gemis aan hulp bij ziekte, menscheneterij, gevechten met wilden, enz. - allemaal onderdeelen van een groote ongewoonheid. Op Defoe's wijze van ze te behandelen, waarin zich zulk een psychologisch scherpe blik, zulk een aanschouwelijk bevatten openbaart, maakt Hermann Hettner ons opmerzkaam, waar hij zegt: “Defoe.... behandelt de zeldzame daden en gebeurtenissen van zijn held door en door als artist...... Alles wordt zoo helder en eenvoudig verteld, alles ontspringt zoo natuurlijk uit den toestand en de gemoedsstemming, waarin de held op dat oogenblik verkeert, dat elk denkend mensch den Robinson met evenveel genoegen en verrukking leest, als het eenvoudige kind, dat nog geen onderscheid heeft leeren maken tusschen bedenksel en waarheid. De bewonderenswaardige kunst, waarmee de dichter deze dwingende geloofwaardigheid heeft bereikt, bestaat in de byzonder ongewone fijnheid en natuurgetrouwheid van zijn psychologische karakterschildering, en, wat niet licht te hoog geschat kan worden, in zijn uiterst levendige uitbeelding van het kleine, d.w.z. in zijn liefdevolle en zorgvuldige behandeling zelfs van het schijnbaar onverschilligste en onbeduidendste.” Rousseau wist wel, wat hij verlangde, toen hij zei, dat de Robinson voor langen tijd het eenige boek van zijn pupil zou zijn. Door het herhaalde lezen van een kunstwerk als dit, dat zijn pakkende stof met een artistieke grondigheid behandelt, wordt de grove, gevaarlijke bekoring van het ongewone in dezelfde mate verzwakt, als het verlangen naar artistieke uitbeelding er door verdiept wordt. Een buitengewoon gebeuren wordt, voor ons gevoel, door de herhaalde voorstelling tot iets gewoons; het pakt niet meer als iets ongehoords, sedert het zich heeft gerangschikt in den ervarings- en aanschouwingskring van den lezer. De belangstelling wordt nu meer en meer gericht op de amusante onderdeelen; steeds duidelijker treden de beelden, die den auteur bij zijn stof bekoorden en leidden, in de door hem gedachte eigenaardigheden, ook in den geest des lezers op den voorgrond. Naarmate deze beelden duidelijker en oorspronkelijker, d.w.z. meer gelijk aan het oerbeeld in den geest des auteurs worden, groeit het behagen, dat de lezer erin vindt. Ook hier speelt de lust tot scheppen een zekere rol; er is hier een na-scheppen aan de hand des auteurs, dat in het gewonnen beeld een dieper inzicht in het wezen der dingen geeft. Ginder grijpt, bij het ordenen van groteske voorvallen en personen, een geile fantasie in het ledige, en schept onware en onvruchtbare beelden. | |
[pagina 192]
| |
Het herhaalde lezen van een goed boek geeft een behagen in den gang er van, die gedeeltelijk met het genieten van een goed muziekstuk te vergelijken is: er is een grens, waar men er genoeg van krijgt, maar langen tijd zal men het altijd weer met welbehagen kunnen hooren. Het herhaalde lezen van een boek als “Robinson,” wekt en bevordert den smaak voor het intieme, d.w.z. den artistieken smaak. Wanneer men den “Robinson” slechts eenmaal doorvliegt, kan dit evenzeer het onartistieke stofbegeeren prikkelen als de eerste de beste Indianenhistorie. Dit zal trouwens alleen plaats kunnen vinden bij reeds door veel lezen bedorven lezers: het is echter gewis, dat in de lektuur van dit boek een zeker gevaar schuilt, dat slechts vermeden wordt door er zich lang en intens in te verdiepen. Daarin ligt het voorrecht, dat echte kunstwerken boven namaaksels hebben, dat ze òf de opzienwekkende bestanddeelen geheel ontberen en alleen aan de ingrijpende behandeling van een eenvoudig onderwerp hun kracht wijden, òf zooals bij den Robinson, de sprekende feiten door de kunst der uitbeelding niet alleen geloofwaardig, maar ook onschadelijk maken; zulke werken geven altijd weer een schat van fijne trekjes te onthullen, en hebben dus den dieper denkenden of den herhaalden lezer voortdurend iets te bieden. Hieruit zien we duidelijk den weg, dien de ovoeding heeft te gaan, als zij de jeugd tot het aesthetisch genieten van het gelezene wil brengen. Kunstwerken moeten de boeken, die we hun geven, altijd zijn. Een alles in zich opnemend of herhaald lezen ervan is des te noodzakelijker, hoe meer een werk door sterk sprekende ongewone gebeurtenissen in staat is, de natuurlijke begeerte naar prikkeling bij het kind op te wekken. Het kind moet, ook in het onderwijs, aan scherp zien en luisteren, aan alzijdig, nauwkeurig opmerken gewend worden.’ - En hiermee is dit artikel meteen een goede inleiding geworden voor mijn verdere beschouwingen over het gevaar, dat de jeugd bedreigt van de zijde der prikkellectuur. Op wat daarover nog te zeggen valt, hoop ik een volgenden keer terug te komen.
N. van Hichtum. |
|