Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 77]
[p. 77]

Catarrhus.

Toen hij het recept in de bus had gestoken, liep hij benauwd-zuchtend op.

Als je gezond was, wist je niet hóé best je 't had.

En nou dat gesukkel, en nog niet eens wèten. Gissen, gissen, zonder houvast. Al die beroerde latijnsche woorden - in plaats dat ze je zèien waar 't op stond.

In 't koffiehuis, in den ouwen hoek, zaten Pam en Hobbema. Ze hadden 't dadelijk in de gaten dat 'r wat mis was.

‘Wel man!’ riep Pam al van verre: ‘wat scheelt je? Je ziet 'r zoo pips uit!’

Peter trok kregel z'n jas uit, kwam knorrig zitten. Hij haalde zwaar aan z'n pijp, zei geen woord.

‘Is 'r wat met je gebeurd?’ vroeg ook Hobbema.

‘Nee - géen bitter,’ weerde Peter den kelner af, die vanzelf - zóo kende hij de gewoonten - 'n lichte Catz bracht.

‘Jij - geen bitter?’

‘Sakkerloot!’

Het gaf een heele verwondering. Zelfs de kelner keek gebluft.

‘Geef me - geef me 'n kop bouillon’...

[pagina 78]
[p. 78]

Het werd stil in den hoek. Ze herkenden Peter niet. Een kop bouillon! Geen bittertje...

‘'k Ben bij 'n dokter geweest,’ zei Peter.

‘Zie je wel,’ zei Pam.

‘'k Had 't al 'n poos onder me lejen - sukkelen - sukkelen met me maag - Dan weer kramp - dan weer - hoe zal ik 't zeggen - net 'n prop - Nou - nou is 't mis - 'k Heb 'n receppie gekregen - mot diëet houen - beroerd hoor!’

‘Wel, wel,’ zei Hobbema gewichtig: ‘wat kan je al niet overkommen. En - wat was 't?’...

‘'t Was... 't was,’ bezon zich Peter: ‘verdikme wàt zei-die ook weer - 'n latijnsch woord - pedaris - jà: pedaris’...

Pam keek ernstig in zijn glas - Hobbema rookte diepzinnig.

‘Nou - da's leelijk,’ kwam Pam los: ‘da's heel leelijk.’

'n Ander zou gezegd hebben: da's niks, maar Pam stak z'n meening niet onder stoelen of banken.

Evenmin Hobbema: ‘Ja, da's lang niet frisch,’ troostte diè.

‘Hoe meen je zoo?’, vroeg Peter en de onderdrukte vage benauwenis van iets vreeselijks, kropte in zijn aarzelende stem.

‘Wel,’ lei Pam uit en zwaar van opinie tipte hij z'n ouwe klare om: ‘as ze 'n latijnsch woord gebruiken en je niks zeggen, dan willen ze je niet bang maken...’

‘Nee, dan willen ze je niet bang maken,’ herhaalde Hobbema, langzaam de hand door zijn grijze kuif strijkend ‘da's vastig. Toen mijn vrouw er naar an toe was, hebben ze met d'r tweeën 'n consult bij d'r bed gehouen - en allemaal latijnsch - je versting 'r geen woord van - en of ik wat vroeg: ze lieten me 'r niet tusschen kommen. - Twee dagen later was ze dood.’

[pagina 79]
[p. 79]

‘... Net zoo met mijn broer,’ verzekerde Pam: ‘receppies waar je niet uit wijs kon worde en 'n ziekte waarvan ze niks zeien.’

Peter strooide peper in zijn bouillon. Het werd hem klamheet in den hals. Het grijzend hoofd in luistring gebogen, keken zijn kollende oogen, waarin veel brandrige roode draadjes, naar de bouillon.

'n Mirakel zoo snel als de vermicelli er in ronddraaide. Even beefden zijn beenige vingers. Hij had een hevigen, elken dag weder oplevenden angst om te sterven, te sterven op de gehuurde kamer bij de snoepende, te veel rekenende kostjuffrouw.

‘Enfijn,’ zei hij schor, driftig de keel schrapend: ‘pedaris hóeft nog zoo erg niet te zijn. Je kan met ‘pedaris wel honderd jaar oud worden..’

‘Hoe zeg je 't, pedàris of pèedaris?, informeerde Pam.

‘Pedàris...’

‘Pedàris,’ echoode Hobbema stroef als een wètend professor.

Zij bleven een poosje zwijgend.

Maar, daar had je Pieneman, 'n kerel die van alles verstand had, van de politiek, van de tram, van theater-critiek, van de gasfabriek, van sport.

Pieneman zat breeduit. En nòg zat hij niet of z'n half-om-half stond voor 'm.

Oók 'n stamgast van jaren her.

‘Pieneman,’ zei Pam: ‘jij weet zoo veel: wat is pedaris?’...

Pienemans voorhoofdsvel rimpelde in bedenking, z'n onderlip wipte glimmend-wijs naar voren.

‘Pedaris - pedaris,’ zei hij: ‘nooit van gehoord. - In wat voor zin komt 't voor?’

‘Pedaris - 'n zièkte,’ accentueerde Hobbema: ‘heb je nooit van pedaris gehoord?’

‘Jawel - jawel,’ knikte Pienema: ‘zeker heb

[pagina 80]
[p. 80]

'k 'r van gehoord - as 'k me wèl herinner is 't 'n soort tering of iets an je lever...

“Nee - an je máág,” zei Peter dof.

“Ja - juist,” knikte Pieneman opnieuw: “'t rechte weet 'k niet. D'r zijn zoo'n boel soorten ziekten - Maar hoe vraag je dat zoo?” Wie is 'r dood?’ ...

‘Dood!’, lachte Hobbema: ‘nee, zoo ver mot je 't niet zoeken. Peter heeft pedaris....’

‘Zoo, zoo,’ zei Pieneman gewichtig: ‘wel man hoe kom je daar an?’

‘Vraag dàt wel,’ knorde Peter. De bouillon brandde hem de tong. Ze hadden makkelijk praten over zijn ziekte. Als je gezond ben is alles makkelijk.

‘As ik bij 'n dokter ben,’ zei Pieneman weer: dan vraag ik tenminste behoorlijk wat me mankeert...’

‘Dat hèb ik gedaan...’

‘Nee, dat heb je niet, man! Ik laat me niet afschepen met 'n latijnsch woord...’

‘En às de dokter 't je nou niet zeggen wil om je niet bàng te maken:’ troostte Pam voor de tweede maal: wat jij dan? Vin je 't zoo pleizierig om precies te weten welk uur en welken dag je uitstapt?’...

‘Wie praat 'r van uitstappen?’, snauwde Peter kwaadaardig. Het werd hem te machtig: ‘Pedaris is niks - niks - niks...’

Maar het zweet kilde langs zijn slapen. De peper doorbrandde z'n maag, de handen voelden klam. Ze konden gelijk hebben. Ze hàdden gelijk. As 'n dokter niks zei was 't mis. En al had-ie nou gezeid dat-ie zich niet ongerust had te maken - om niks kreeg je geen receppie - om niks most je geen diëet houen - en die lamme vreemde naam die niemand begreep. Mokkend, opgewonden bleef hij

[pagina 81]
[p. 81]

zitten toen de andere opstonden. Hij at hier geregeld. De kostjuffrouw was niks. Die knoeide. Die snoepte. Die had 'n schreeuwend kind. O, de ellende om bij zoo'n mensch ziek te leggen - in 'n bedompte alkoof...

‘Smakelijk eten.’

‘Dank u.’

't Was de eigenaar van het Café-Restaurant, die z'n ronde dee.

‘Meneer Bosch...’

‘Ja meneer Peter?’...

‘Heb u wel is gehoord van... pedaris?’

Angstig loensden de oogen naar de witte bakkebaarden van den restaurateur, de roode aartjes leken sterker te rooden.

‘Pedaris? Pedaris? Wat mot dat zijn?’

‘'n Ziekte...’

‘Nooit van gehoord.’

‘Jammer.’

En gebogen at hij voort tot hij niet meer kòn. 't Smaakte niet. 'n Ziekte onder je lejen, diëet, geen bittertje.

Midden in had hij genoeg, liep hij de straat op. 'n Paar sigaren koopen. En weer informeerde hij. De sigarenhandelaar wist 't mogelijk. Iemand zou 't toch wel weten. Mis. Overal ving hij bot. Wie hij van zijn kennissen tegenkwam ondervroeg hij, zachtjes-glimlachend alsof hij 't over 't weer had. Pedaris. En telkens lichtte er een koortsglans in zijn oogen, had hij moeite zijn grooten, stijgenden angst te verbergen. Niemand had van zóó'n ziekte gehoord. 't Moest iets bijzonders zijn, iets vreemds, iets dat niet alle dagen voorkwam, iets welschrikkelijks. Ze keken 'm allemaal zoo ráár an as-ie 'r over begon. Pedaris.

Met den jaskraag in de hoogte, beverig, schuifelde hij moe in de volte. Pedaris.

[pagina 82]
[p. 82]

As-ie dan dood mòst - waarom 'r 'n geheim van te maken? Morgen ging-ie dadelijk naar den dokter terug. Zoo in 't onzekere leven - nee hoor. Pedaris. Nou nog effetjes na de apotheek.

‘Is m'n drankie klaar, meneer?’

‘Ja, meneer....’

‘Weet ù ook wat Pedaris is?’

De apotheker keek het betrokken oude heertje aan, haalde de schouders op.

‘Och kom - weet ù dat niet?’

‘Pedaris - nee, meneer....’

‘En ik heb Pedaris!’ barstte Peter los: ‘weet je dan niet wat je klaarmaakt!’

Toch wel ergerlijk dat zoo'n apotheker mee dee an 't geheim.

‘U? U?’, herhaalde de apotheker: ‘pedaris bestaat niet.... U heb 'n gewoon maagkatarretje...’

‘'n Katarretje?’ schreeuwde Peter: ‘en hóé noem je zoo'n ding in 't latijn?’

‘'n Catarrhus, - je heb verschillende soorten... Catarrhus intestinorum.... Catarrhus....’

Maar Peter was den winkel al uit.

Gèèn Pedaris!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken