Een nieuw Nederlandsch verzen- en liedeboek(ca. 1860-1870)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Twee voerlui. Vrolijk. Een kar--re---tjen op een' zand--weg reed, De maan scheen hel-der, de weg was breed, Het paardje liep met lus-ten ('k Wed, dat het zelf zijn' weg wel vindt); De voer-man leî te rus----ten,.. Ik wensch je wel thuis, mijn vrind! mijn vrind! Ik wensch je wel thuis, mijn vrind! Een kar--re---tje reed langs berg en dal, De nacht was donker, de weg was smal, Het paard liep als met vleugels; De sneeuwjagt zweept zijn oo---gen blind; De voer-man houdt de teu----gels,.. Ik wensch je wel thuis, mijn vrind! mijn vrind! Ik wensch je wel thuis, mijn vrind! Één kar--re---tje keert be----hou---den weêr, Het an---der heeft er geen' voer-man meer; Waar mag hij zijn ge- ble-ven? 'k Wed, dat j'em op den zand-weg vindt, Of mooglijk wel daar-ne----ven: - Je komt niet weêr thuis, mijn vrind! mijn vrind! Je komt niet weêr thuis, mijn vrind! Vorige Volgende