Al de volksdichten. Deel 2(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] Twee voerlui. Een karretjen op een' Zandweg reed; De maan scheen helder, de weg was breed, Het paardje liep met lusten; ('k Wed, dat het zelf zijn' weg wel vindt:) De voerman leî te rusten.... Ik wensch je wèl-thuis, mê-vrind! Een karretje reed langs Berg en Dal; De nacht was donker, de weg was smal, Het paard liep als met vleugels; (De sneeuwjagt zweept zijn oogen blind:) De voerman houdt de teugels.... Ik wensch je wèl-thuis, mê-vrind! Eén karretje keert behouden weêr; Het ànder heeft er geen' voerman meer; - Waar mag hij zijn gebleven? 'k Wed - dat je 'em op den Zandweg vindt, Of mooglijk wel daarnéven... Hij komt niet weêr thuis, die vrind! Vorige Volgende